De website vermeld ook nog het volgende: ‘De opgeloste bestanddelen van de glazuurkristallen zijn echter in combinatie met fluoride minder oplosbaar, zij gaan pas in oplossing bij een pH van +/- 5,1. De minder oplosbare bestanddelen met fluoride zullen daarom eerder aan het glazuur vastgroeien en ook minder snel opnieuw oplossen. Er ontstaat hierdoor een oppervlakkige laag met sterkere fluoride-glazuurkristallen. Fluoride atomen kunnen ook tegen het glazuur aan komen te liggen en het kristaloppervlak bedekken. De zwakke plekken van het glazuurkristal, waar deze als eerste begint op te lossen, worden hierdoor beschermd. Er zijn ook nieuwe aanwijzingen dat fluoride ervoor zorgt dat deze tand bedervende bacteriën minder goed blijven plakken.’
HR, 11-11-2016, nr. 15/03115
ECLI:NL:HR:2016:2557, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-11-2016
- Zaaknummer
15/03115
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑11‑2016
ECLI:NL:HR:2016:2557, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑11‑2016; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2015:3324, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
- Vindplaatsen
NLF 2016/0578 met annotatie van Jan Sanders jr.
JGR 2016/28 met annotatie van Lisman
NTFR 2016/2728 met annotatie van Mr. E.H.A.M. Thijssen
NLF 2017/0210 met annotatie van
Beroepschrift 11‑11‑2016
Edelhoogachtbaar College,
Als gemachtigde (bijlage 1) van de fiscale eenheid [X1] B.V., c.s. (hierna: ‘belanghebbende’) hebben wij op 7 juli 2015 een beroepschrift in cassatie ingediend. Het beroepschrift is gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 28 mei 2015, kenmerk 14/00283 (hierna: ‘het Hof’).
Hierna motiveren wij het cassatieberoepschrift. Voordat wij daarmee aanvangen, verzoeken wij u het cassatieberoepschrift van belanghebbende gelijktijdig te behandelen met het cassatieberoepschrift van Fiscale eenheid [X2] Beheer B.V.,cs. met zaaknummer F15/03118. Beide cassatieberoepschriften zien op dezelfde rechtsvragen.
1. Verloop van het geding
- •
Belanghebbende heeft voor de levering van UV-beschermende zonnebrandproducten en (natrium)fluoride bevattende tandpasta's (hierna ook: ‘tandpasta’) btw voldaan tegen het normale btw-tarief. Omdat zij van mening is dat deze producten belast zijn tegen het verlaagde btw-tarief van 6%, hebben wij op 12 augustus 2011 bezwaar gemaakt tegen het btw-bedrag dat zij heeft voldaan voor het tijdvak tweede kwartaal 2011. Dit bezwaar hebben wij nader gemotiveerd op 7 november 2011. Voor de zonnebrandproducten hebben wij verzocht om een btw-teruggave van € 22.017 en voor tandpasta om een teruggave van € 9.651.
- •
Op 5 december 2011 is belanghebbende door de Belastingdienst gehoord. Een verslag van dit gesprek heeft de Belastingdienst op 22 december 2011 aan belanghebbende gestuurd.
- •
De Belastingdienst heeft belanghebbende op 19 maart 2012 schriftelijk geïnformeerd dat het bezwaar zal worden afgewezen. De formele uitspraak op bezwaar is gedagtekend op 6 april 2012.
- •
Op 10 mei 2012 hebben wij tegen de uitspraak op bezwaar beroep aangetekend bij de rechtbank Haarlem. De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft ons beroep op 14 maart 2014 ongegrond verklaard.
- •
Tegen deze uitspraak hebben wij op 23 april 2014 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam. De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend. Het Gerechtshof heeft op 28 mei 2015 de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
2. Het geschil en het oordeel van het gerechtshof
2.1.
Artikel 9, lid 2, letter a, van de Wet op de omzetbelasting juncto Tabel I, post a.6, (hierna: ‘Tabelpost a.6’) bepaalt dat het verlaagde btw-tarief van toepassing is op de levering van geneesmiddelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Geneesmiddelenwet (hierna: ‘de GMW’). Belanghebbende heeft zich in bezwaar en beroep primair op het standpunt gesteld dat door haar geleverde zonnebrandproducten en tandpasta, geneesmiddelen zijn in de zin van de GMW, zodat de levering van deze producten belast is tegen het verlaagde btw-tarief.
2.2.
Artikel 1, eerste lid, onder b, GMW merkt als geneesmiddel aan:
‘een substantie of een samenstel van substanties die bestemd is om te worden toegediend of aangewend voor dan wel op enigerlei wijze wordt gepresenteerd als zijnde geschikt voor:
- 1o.
het genezen of voorkomen van een ziekte, gebrek, wond of pijn bij de mens,
- 2o.
het stellen van een geneeskundige diagnose bij de mens, of
- 3o.
het herstellen, verbeteren of anderszins wijzigen van fysiologische functies bij de mens door een farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect te bewerkstelligen’
2.3.
Uit de tekst ‘bestemd om te worden toegediend of aangewend’ volgt dat alleen producten in een farmaceutische vorm een geneesmiddel kunnen zijn, Niet in geschil is dat de zonnebrandproducten en tandpasta een farmaceutische vorm hebben.
2.4.
Om een geneesmiddel te zijn, moet het product — naast de farmaceutische vorm —
- 1)
bestemd zijn om te worden toegediend of aangewend voor één van de in onder 2.2. genoemde doeleinden (hierna: ‘het toedieningscriterium’),
dan wel
- 2)
op enigerlei wijze worden gepresenteerd als zijnde geschikt voor één van die doeleinden (hierna: ‘het aandieningscriterium’).
2.5.
Primair heeft belanghebbende altijd het standpunt ingenomen dat bij zonnebrandproducten en tandpasta aan het aandieningscriterium wordt voldaan, zodat deze producten een geneesmiddel zijn in de zin van de GMW.
2.6.
Subsidiair heeft belanghebbende altijd het standpunt ingenomen dat bij zonnebrandproducten en tandpasta aan het toedieningscriterium wordt voldaan, zodat deze producten op basis van dit criterium een geneesmiddel zijn in de zin van de GMW.
2.7.
Meer subsidiair heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat zonnebrandproducten soortgelijk zijn aan het (als geneesmiddel geregistreerde) product [B], zodat zonnebrandproducten op basis van het gelijkheidsbeginsel onder het verlaagde btw-tarief vallen.
2.8.
Ten aan aanzien van ons primaire standpunt over het aandieningscriterium heeft het Hof als volgt beslist:
‘6.8
(…). Naar Hof's oordeel heeft belanghebbende, met de door haar verstrekte productinformatie in combinatie met de hoge verkoopcijfers, niet aannemelijk gemaakt dat de gemiddelde consument een profylactische werking aan beide producten toekent. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat de Inspectie voorde Volksgezondheid en het College ter beoordeling van geneesmiddelen, hoewel de hoge verkoopcijfers daartoe aanleiding hadden kunnen vormen, hierin geen reden heeft gezien om — ter bescherming van de consument — de producten als geneesmiddel bestempelen. Voorts neemt het Hof in aanmerking dat beide producten ook een duidelijk cosmetisch, reinigend, dan wel verzorgend element bevatten en dat belanghebbende met hetgeen zij heeft aangevoerd niet aannemelijk heeft gemaakt dat niet het cosmetische, reinigende of verzorgende element maar juist het profylactische element voor de consument doorslaggevend is bij zijn aankoopbeslissing. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat er in — steeds — mindere mate zonneproducten zonder UV-filters op de markt zijn en dat aan circa 90% van de aangeboden tandpasta's natriumfluoride is toegevoegd. Noch belanghebbendes stelling dat de gemiddelde consument aan deze producten een profylactische werking toekent, noch belanghebbendes stelling dat de gemiddelde consument deze producten kiest om de medische belofte of de suggestie daarvan, is aannemelijk geworden. Er is naar 's Hof's oordeel derhalve niet aan het aandieningscriterium voldaan.’
2.9.
Ten aanzien van ons subsidiaire standpunt over het toedieningscriterium bij zonnebrandproducten overweegt het Hof:
‘6.10
(…) Niet aannemelijk gemaakt is dat de producten een substantie bevatten die werkelijk de stofwisseling van de mens beïnvloedt en dus de omstandigheden wijzigt waarin de huid functioneert. Er is derhalve geen sprake van ‘therapeutische of profylactische eigenschappen met betrekking tot zieken’, zodat de zonnebrandcrèmes niet onder de definitie van geneesmiddel vallen. Het Hof neemt hierbij mede in aanmerking dat de Inspectie voor de Volksgezondheid en het College ter beoordeling van geneesmiddelen evenmin aanleiding hebben gezien — ter bescherming van de consument — tot het aanmerken van de zonnebrandcrèmes als geneesmiddel over te gaan.’
2.10.
Ten aanzien van ons standpunt over het toedieningscriterium bij fluoride houdende tandpasta overweegt het Hof:
‘6.11
(…) dat Belanghebbende (…) evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat de fluoride houdende tandpasta's ‘daadwerkelijk de stofwisseling beïnvloeden en daarmee de omstandigheden wijzigen, waarin het functioneert’. Dat, zoals belanghebbende samengevat heeft aangevoerd, opgeloste bestanddelen van de tandglazuurkristallen in combinatie met fluoride, minder oplosbaar zijn en daarom minder aan het glazuur vastgroeien of dat tandbedervende bacteriën door fluoride mogelijk minder goed blijven plakken, is naar het oordeel van het Hof niet daadwerkelijk van invloed op de stofwisseling in vorenbedoelde zin én kan er niet toe leiden dat fluoride houdende tandpasta's als geneesmiddel kunnen worden aangemerkt. Het Hof neemt ook hierbij mede in aanmerking dat de Inspectie voor de Volksgezondheid en het College ter beoordeling van geneesmiddelen geen aanleiding hebben gezien om — ter bescherming van de consument — de fluoride houdende tandpasta's als geneesmiddel aan te merken.’
2.11.
Ten aanzien van ons meer subsidiaire standpunt over het gelijkheidsbeginsel overweegt het Hof:
‘6.13
Voor belanghebbendes beroep op gelijke behandeling van de zonnebrandcrèmes met het product [B] geldt het volgende. Dit product is geregistreerd als geneesmiddel en wordt al tientallen, jaren vergoed vanuit de basisverzekering. In dit opzicht verschilt het van de onderhavige zonnebrandmiddelen en acht het Hof de toepassing van het verlaagde tarief voor [B] niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel.’ (…).
6.14
(…). Gesteld nog gebleken is dat de omschrijving van geneesmiddelen in post a.6. van Tabel I bij de Wet niet in overeenstemming is met het bepaalde in punt 3 van bijlage III bij de Btw-Richtlijn. Uit het eerder hiervoor overwogene volgt dat de in het geding zijnde zonnebrandmiddelen en tandpasta's niet kunnen worden aangemerkt als geneesmiddelen in evenbedoelde zin. Uit het vorenstaande blijkt voorts dat het product [B] wel is aangemerkt als geneesmiddel. Voor het geval er tussen de producten geen voor de toetsing aan het begrip geneesmiddel relevant verschil bestaat, zoals belanghebbende stelt, zou de verschillende behandeling met betrekking tot het tarief te wijten zijn aan een onjuiste kwalificatie als geneesmiddel van [B]. Het neutraliteitsbeginsel leidt er echter niet toe dat alle met dit product vergelijkbare producten in dat geval eveneens ten onrechte als geneesmiddel dienen te worden aangemerkt. In dit verband merkt het Hof op dat het neutraliteitsbeginsel, anders dan het gelijkheidsbeginsel, niet een zelfstandig beginsel vormt waaraan dient te worden getoetst. Voor het geval er tussen de genoemde producten wel een relevant verschil bestaat is er reeds daarom van strijd met het neutraliteitsbeginsel geen sprake. De stelling van belanghebbende is derhalve ongegrond.’
3. Cassatiemiddelen
Als middelen van cassatie dragen wij aan:
3.1.
Schending van het recht, in het bijzonder van artikel 9, lid 2, letter a, Wet OB, juncto Tabel I, post a.6, doordat het Hof bij zijn oordeel mede in aanmerking heeft genomen dat de zonnebrandproducten en tandpasta niet als geneesmiddel zijn aangemerkt door met de uitvoering van de GMW belaste autoriteiten, zulks ten onrechte, althans op gronden die de overwegingen van het Hof niet kunnen dragen, aangezien deze overwegingen, zonder nadere motivering, berusten op een onbegrijpelijke uitleg van voornoemd wetsartikel en een onbegrijpelijk uitleg van rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, met name HvJ 11 juni 1998, zaak 0283/95 (Karlheinz Fischer) en van uw Raad, met name het arrest van 18 april 2001, nr. 36.444, BNB 2001/263.
3.2.
Schending van het recht, in het bijzonder van artikel 1, eerste lid, onder b, van de Geneesmiddelenwet, dan wel verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming met nietigheid is bedreigd, doordat het Hof heeft geoordeeld dat de producten niet aan het aandieningscriterium voldoen, in het bijzonder op grond dat het begrip geneesmiddel restrictief kan worden uitgelegd, zulks ten onrechte, althans op gronden die de beslissing niet kunnen dragen, aangezien dit oordeel berust op een onjuiste, dan wel onbegrijpelijke uitleg of toepassing van rechtspraak van het Hof van Justitie EG, met name HvJ 30 november 1983, zaak 227/82 (Van Bennekom), HvJ 16 april 1991, zaak C-112/89 (Upjohn-Farzoo), HvJ 28 oktober 1992, Zaak C-219/91 (Ter Voort), HvJ 30 maart 2006, zaak C-495/04 (Smits-Koolhoven), HvJ 15 januari 2009, zaak C-140/07 (Hecht-Pharma GmbH) en HvJ 6 september 2012, zaak C-308/11 (Kreussler).
3.3.
Schending van het recht, in het bijzonder van artikel 1, eerste lid, onder b, van de Geneesmiddelenwet, dan wel verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming met nietigheid is bedreigd, doordat het Hof heeft geoordeeld dat de producten niet aan het toedieningscriterium voldoen, zulks ten onrechte, althans op gronden die de beslissing niet kunnen dragen, aangezien dit oordeel berust op een onjuiste, dan wel onbegrijpelijke uitleg of toepassing van rechtspraak van het Hof van Justitie EU, met namen HvJ 6 september 2012, zaak C-308/11 (Kreussler)
3.4.
Schending van hel recht, in het bijzonder van artikel 2 van de Eerste richtlijn 67/227/EEG van de Raad van 11 april 1967, waarin het beginsel van gelijke behandeling, tot uitdrukking gebracht in het neutraliteitsbeginsel, zijn basis vindt, doordat het Hof heeft geoordeeld dat de zonnebrandproducten niet op basis van het gelijkheidsbeginsel onder het verlaagde btw-tarief vallen, zulks ten onrechte, althans op gronden die de beslissing niet kunnen dragen, aangezien dit oordeel berust op een onbegrijpelijke uitleg, dan wel toepassing, van rechtspraak met name HvJ EU 10 november 2011, gevoegd:zaken C-259/10 en C-260/10 (the Rank Group), HvJ 11 september 2014, In zaak C-219/13 (K-oy) en het arrest van uw Raad van 5 februari 1997, nr. 31312, BNB 1997/160.
4. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan
Uitgegaan kan worden van de feiten zoals beschreven in paragraaf 2 van de Hofuitspraak. Daarnaast kan worden uitgegaan van de hieronder weergegeven feiten die in de processtukken en het proces-verbaal van de zitting zijn vastgesteld. Wij maken hierbij een onderscheid tussen feiten die zien op zonnebrandproducten en feiten die zien op tandpasta.
Zonnebrandproducten
4.1.
Uit wetenschappelijk onderzoek komt naar voren dat UV filters in zonnebrand de huid tegen zonnebrand beschermen en een wetenschappelijk bewezen werkzame bescherming bieden. Zonnebrandproducten helpen de verbranding van de huid tegen te gaan en helpen huidkanker te voorkomen. Dit blijkt uit publicaties van onafhankelijke organisaties, zoals van de KWF Kankerbestrijding, (bijlage 12 en 13 van ons beroepschrift aan de rechtbank Haarlem).
4.2.
Volgens deskundige [C] is de werking van zonnebrandproducten als volgt:
Zonlicht is energie, en blootstelling aan deze energie kan schade opleveren. Deze schade wordt veroorzaakt door het in het zonlicht aanwezige UVB. UVB bindt zich aan DNA cellen en wordt vervolgens door deze cellen, geabsorbeerd. Hierdoor komt een bepaalde energie vrij die de normale celdeling dereguleert Als gevolg daarvan kan huidkanker ontstaan, naar verwachting bij 1 op de 5 Nederlanders.
Zonnebrandproducten hebben een combinatie van de volgende werkingen:
- —
Zorgen voor een chemische interactie die een verandering in de hoornlaag van de huid veroorzaakt, waardoor er een filter ontstaat;
- —
Zorgen voor een filter die de UVB straling absorbeert.
- —
Zorgen voor reflectie. De hoogte van de beschermingsfactor zegt iets over de reflectie van de straling.
De introductie (interactie) met de hoornlaag dient als farmacologisch effect worden beschouwd.
4.3.
De door belanghebbende verkochte zonnebrandproducten vermelden de volgende tekst:
[MERKNAAM]:
- —
Gemiddelde UVA/UVB bescherming.
- —
Trekt snel in de huid.
- —
Dermatologisch getest.
[MERKNAAM]:
- —
Met UVA/UVB filtersysteem.
- —
De DNA protection helpt de huid preventief te beschermen tegen de schadelijke invloeden van de zon.
- —
Dermatologisch getest.
4.4.
Het product [B] is een zonnebrandproduct dat als geneesmiddel is geregistreerd en de levering van dit product valt onder Tabelpost a.6.
4.5.
[B] wordt alleen verstrekt op doktersrecept. Volgens de patiëntenbijsluiter (bijlage 7 van ons hogerberoepschrift) wordt dit product gebruikt als ondersteunende therapie en ter voorkoming van door licht veroorzaakte huidaandoeningen. [B] bevat ultravioletfilters die de eigenschappen bezitten om UVA en UVB stralen te absorberen. Deze lichtbescherming kan in het algemeen met de volgende factoren worden aangegeven:
- —
Bescherming tegen UVA: lichtbeschermingsfactor 7
- —
Bescherming tegen UVB: lichtbeschermingsfactor 10
Voor een hogere beschermingsfactor wordt verwezen naar reguliere zonnebrandproducten.
4.6.
De in [B] aanwezige UVA en AVB filters komen ook in de zonnebrandproducten van belanghebbende voor. Zoals hiervoor vermeld, staat op de verpakking van de zonnebrandproducten van belanghebbende dat zij beschermen tegen UVA en UVB straling.
4.7.
Volgens [C] bestaan er geen verschillen tussen reguliere zonnebrandproducten en [B]. Elk product dat de invloed van de zon vermindert, wordt gebruikt als ondersteunende therapie en ter voorkoming van door licht veroorzaakte huidaandoeningen. Dit geldt ook voor reguliere zonnebrandproducten.
(Natrium)fluoride houdende tandpasta
4.8.
Uit verschillende onderzoeken komt naar voren dat fluoride helpt om tandcariës te voorkomen. Wij verwijzen bijvoorbeeld naar een rapport van het ‘Centers for Diseases Control en Prevention (http://www.cdc.gov/mmwr/preview/mmwrhtml/rr5014a1.htm). Dit rapport vermeldt over fluoride: ‘Widespread use of fluoride has been a major factor in the decline in the prevalence and severity of dental caries (i.e., tooth decay) in the United States and other economically developed countries. When used appropriately, fluoride is both safe and effective in preventing and controlling dental caries’
4.9.
Tandcariës kan resulteren in pijn en het verlies van tanden.
4.10.
Tandcariës wordt door de Van Dale omschreven als ‘langzaam voortschrijdende vernietiging van het glazuur van het tandbeen door bacteriële hechting’
4.11.
De website van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering ter Tandheelkunde (http://www.tandartsennet.nl/richtlijnen/fluoride-advies.html) vermeldt over fluoride:
‘Fluoride is een natuurlijke stof die de tanden en kiezen minder kwetsbaar maakt. Het gebruik van de juiste hoeveelheden fluoride helpt gaatjes in tanden en kiezen voorkomen. Daarom is het belangrijk fluoride te gebruiken bij de dagelijkse verzorging van het gebit.’
4.12.
De website voor patiënten van tandartsen (http://allesoverhetgebit.nl/mondgezondheid/melkgebit) vermeldt het volgende:
‘Het gebruik van fluoride voorkomt dat er gaatjes in tanden en kiezen ontstaan. In de meeste tandpasta's zit daarom fluoride. Tandenpoetsen wordt momenteel gezien als de beste manier om fluoride te gebruiken. Vanaf het moment dat kinderen de eerste tandjes krijgen is het daarom belangrijk dat met fluoridetandpasta wordt gepoetst.’
4.13.
De website tandarts.nl legt de werking van fluoride als volgt uit:
‘Bacteriën in de tandplak kunnen suikers omzetten in zuren, zij produceren dan een zuurstoot. Als de pH hierdoor onder de +/− 5,5 daalt, zullen de glazuurkristallen beginnen op te lossen, dit wordt demineralisatie genoemd. Zo gauw de bacteriën niet voldoende suikers meer hebben om de pH onder de 5,5 te houden kunnen de glazuurkristallen weer aangroeien, dit wordt remineralisatie genoemd. Wanneer er meer demineralisatie plaatsvindt dan remineralisatie zal er een gaatje ontstaan.’1.
4.14.
Volgens deskundige [A] werken fluoride houdende tandpasta's als volgt:
‘Tandpasta gaat geen biologisch project in de mond aan, maar voorkomt juist een biologisch project in de mond. Tandpasta met fluoride voorkomt namelijk tandbederf. Tanden zijn calciumfosfaatmineralen. Op het moment dat een tand doorbreekt komt de glazuurlaag in aanraking met het mondmilieu. Op latere leeftijd kan ook het tandbeen geëxponeerd raken aan het mondmilieu.
Deze glazuurlaag wordt aangetast door zuren (deze lost op). Het gebruik van fluoride voorkomt deze aantasting (tijdelijk). Het feit dat dat wordt voorkomen, komt doordat fluoride in tandpasta ervoor zorgt dat de tandglazuurlaag zich gaat gedragen als fluorideapatiet, een beter tegen zuren bestendige glazuurlaag. Tevens wordt een klein beetje fluorideapatiet gevormd. Het tandglazuur verbetert hierdoor. Fluoride is hiervoor geschikt omdat dit zich gemakkelijk verbindt aan calciummineralen.’
4.15.
De door belanghebbende geleverde (natrium)fluoride bevattende tandpasta vermelden de volgende teksten:
[MERKNAAM]
- —
Heeft een 2-voudige werking.
- —
Beschermt de tandhals tegen pijn en helpt het tandvlees gezond te houden.
- —
Met effectief fluoridesysteem dat het tandglazuur versterkt en beschermt tegen gaatjes.
- —
Geeft een langdurig frisse adem.
- —
Voor optimale bescherming poets uw tanden 2× per dag.
- —
Alleen voor volwassenen en kinderen vanaf 6 jaar.
[MERKNAAM]:
- —
Tintelfrisse mintgel voor een extra en langdurig frisse adem.
- —
Met effectief fluoridesysteem dat het tandglazuur versterkt en beschermt tegen gaatjes.
- —
Voor optimale bescherming poets uw tanden 2× per dag.
- —
Alleen voor volwassenen en kinderen vanaf 6 jaar.
[MERKNAAM]:
- —
Verwijdert op milde wijze aanslag van tanden en kiezen en geeft hun natuurlijke witte kleur terug.
- —
Met effectief fluoridesysteem dat het tandglazuur versterkt en beschermt tegen gaatjes.
- —
Geeft een langdurig frisse adem.
- —
Voor optimale bescherming poets uw tanden 2× per dag.
- —
Alleen voor volwassenen en kinderen vanaf 6 jaar.
[MERKNAAM]:
- —
Met effectief fluoridesysteem dat het tandglazuur versterkt en beschermt tegen gaatjes.
- —
Geeft een langdurig frisse adem.
- —
Voor optimale bescherming poets uw tanden 2× per dag.
- —
Alleen voor volwassenen en kinderen vanaf 6 jaar.
[MERKNAAM]:
- —
Heeft een 7-voudige werking voor een complete verzorging van het gebit:
- ○
Beschermt tegen gaatjes.
- ○
Versterkt het tandglazuur.
- ○
Beschermt het tandglazuur tegen zuuraanvallen.
- ○
Helpt tandplak te verwijderen.
- ○
Helpt de vorming van tandsteen te verminderen.
- ○
Geeft tanden en kiezen hun natuurlijke witte kleur terug.
- ○
Langdurig frisse adem.
- —
Voor optimale bescherming poets uw tanden 2× per dag.
- —
Alleen voor volwassenen en kinderen vanaf 6 jaar.
[MERKNAAM]:
- —
Kindertandpasta voor 0–5 jaar met milde smaak.
- —
Fluoride en calcium maakt zacht kindertandglazuur hard en beschermt tegen gaatjes.
- —
Gebruik:
- ○
0–1 jaar: poets 1× per dag.
- ○
2–5 jaar: poets 2× per dag.
- —
Gebruik voor kinderen van zes jaar of jonger niet meer tandpasta dan de grootte van een erwt.
- —
Zorg dat ze zo weinig mogelijk tandpasta inslikken.
- —
Raadpleeg een (tand) arts als uw kind fluoride in een andere vorm gebruikt.
[MERKNAAM]:
- —
Kindertandpasta voor 5–12 jaar.
- —
De combinatie van fluoride en Xylitol beschermt het kindergebit optimaal tegen gaatjes.
- —
Poets 2× per dag.
- —
Gebruik voor kinderen van zes jaar of jonger niet meer tandpasta dan de grootte van een erwt.
- —
Zorg ervoor dat ze zo weinig mogelijk tandpasta inslikken.
- —
Raadpleeg een (tand) arts uw kind fluoride in een andere vorm gebruikt.
5. Toelichting cassatiemiddelen
Eerste middel van cassatie (onterecht in aanmerking nemen dat de producten niet als geneesmiddel zijn geregistreerd)
5.1.1.
Het eerste middel richt zich tegen rechtsoverwegingen 6.3, 6.10, 6.11 en 6.14 waarin het Hof voor zijn oordeel mede in aanmerking heeft genomen dat de met de uitvoering van de GMW belaste autoriteiten zonnebrandproducten en fluoride houdende tandpasta's niet hebben aangemerkt als geneesmiddel in de zin van de GMW. Onjuist dan wel onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, is dat het Hof voor zijn oordeel deze omstandigheid mede in aanmerking heeft genomen.
5.1.2.
Uit de letterlijke tekst van Tabelpost a.6 volgt dat het verlaagde btw-tarief van toepassing is op geneesmiddelen zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de GMW. Hieruit volgt dat het voor de toepassing van het verlaagde btw-tarief enkel van belang is of de zonnebrandproducten en tandpasta aan de omschrijving van dat artikel uit de GMW voldoen. Uit de tekst van de Tabelpost kan niet worden afgeleid dat (zoals het Hof heeft overwogen) het ook van belang is dat de producten daadwerkelijk door de — met de uitvoering van de GMW belaste — autoriteiten als zodanig zijn aangemerkt. Dit is een discretionaire bevoegdheid van deze autoriteiten. Voor de toepassing van de Tabelpost moet een zelfstandige beoordeling gemaakt worden of sprake is van een geneesmiddel zoals bedoeld in de GMW.
5.1.3.
Ook uit de wetssystematiek — met name uit andere bepalingen uit de Wet OB — kan worden afgeleid dat als de wetgever het verlaagde btw-tarief had willen voorbehouden aan geneesmiddelen die ook daadwerkelijk geregistreerd zijn, dit in Tabelpost a.6 had gestaan. Zo blijkt bijvoorbeeld uit artikel 11, lid 1, letter w, Wet OB dat de daarin bedoelde vrijstelling van toepassing als sprake is van
- 1)
Opvang als bedoeld in 1.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, en
- 2)
De opvang plaatsvindt in een ‘overeenkomstig die wet geregistreerd kindercentrum.
Hieruit blijkt dat de wetgever van mening is dat ‘als bedoeld’ ook ziet op opvang in ongeregistreerde centra. Anders was de tweede voorwaarde niet nodig geweest. Nu de tweede voorwaarde niet staat vermeld in Tabelpost a.6 en in die post enkel het begrip ‘als bedoeld’ staat, kan daaruit worden afgeleid dat ook ongeregistreerde geneesmiddelen onder het verlaagde btw-tarief vallen.
5.1.4.
De overwegingen van het Hof zijn ook strijd met het fiscale neutraliteitsbeginsel. Uit het arrest van het HvJ van 11 juni 1998, zaak C-283/95 (Karlheinz Fischer) kan worden afgeleid dat dit beginsel zich verzet tegen een algemeen onderscheid bij de btw-heffing tussen legale en illegale transacties, behoudens bij illegale goederen die wegens hun bijzondere kenmerken niet in de handel gebracht kunnen worden (r.o. 21).
Omdat laatst genoemde situatie zich bij zonnebrandproducten en tandpasta niet voordoet, verzet het beginsel van fiscale neutraliteit zich ertegen dat deze producten niet onder het verlaagde btw-tarief zouden vallen vanwege de omstandigheid dat zij niet als geneesmiddel zijn geregistreerd.
5.1.5.
De door het Hof gegeven rechtsoverwegingen zijn ook in strijd met het zogenoemde ‘Mentholpoeder-arrest’ van uw Raad van 18 april 2001, nr. 36.444, BNB 2001/263. Het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch overwoog in die procedure dat — hoewel de betrokken poeders niet waren ingeschreven in het register bedoeld in artikel 3, lid 1, van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening en belanghebbende in die procedure niet over een vergunning beschikte in de zin van die wet — de poeders onder het verlaagde btw-tarief vielen. Het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch oordeelde dat de poeders voldeden aan de in de voormelde wet gegeven definitie van geneesmiddel. Uw Raad verklaarde het beroep in cassatie van de staatssecretaris van Financiën tegen dit oordeel ongegrond.
5.1.6.
Volgens de in het Mentholpoeder-arrest geldende tekst van Tabelpost a.6, kwalificeerde een product als geneesmiddel als sprake was van producten ‘als zijn omschreven’ in de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening. Met de introductie van de GMW per 1 juli 2007 is in de Tabelpost het begrip ‘als zijn omschreven’ gewijzigd in ‘als bedoeld’. Deze tekstuele aanpassing heeft in onze visie geen gevolgen voor het arrest van uw Raad in het Mentholpoeder-arrest. Hieronder lichten wij dit kort toe.
In navolging van het Mentholpoeder-arrest was in het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 27 september 2007, nr. CPP2007/536M, Stcrt. 2007, 195 (geactualiseerd per 04-01-2010) en Besluit van 4 januari 2010, nr. DGB2010/4M, Stcrt. 2010, 24 (geactualiseerd per 10-06-2010), opgenomen dat de omstandigheid dat een bepaald product niet is geregistreerd als geneesmiddel, de toepassing van het verlaagde btw-tarief niet in de weg staat. Nadat de het begrip ‘als zijn omschreven’ is vervangen door ‘als bedoeld’ is ook het vorengenoemde Besluit door de minister van Financiën aangepast. Uit het aangepaste Besluit van 10 juni 2010, nr. DGB 2010/2147M kan worden afgeleid dat met de aanpassing als gevolg van de introductie van de GMW geen inhoudelijke wijziging is beoogd. De aanhef van dit Besluit vermeldt hierover namelijk het volgende:
‘Er is een aantal tekstuele en inhoudelijke wijzigingen opgenomen. De relevante wijzigingen betreffen:
- —
post a 6: het begrip (niet) geregistreerde geneesmiddelen is verduidelijkt, hierbij is geen inhoudelijke wijziging beoogd;’
5.1.7.
Daarnaast vindt ook de Belastingdienst zelf dat ook ongeregistreerde geneesmiddelen onder de Tabelpost a.6 vallen als zij voldoen aan de definitie van de GMW. Zijn website (http://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/zakelijk/btw/ tarieven_en_vrijstellingen/goederen_6_btw/geneesmiddelen_en_hulpmiddelen/geneesmiddel en_en_dergelijke/geneesmiddelen ) vermeldt hierover het volgende:
‘Geneesmiddelen vallen onder het 6%-tarief als ze voldoen aan de volgende voorwaarden: Ze zijn geregistreerd of ze voldoen aan de definitie die de Geneesmiddelenwet geeft’
5.1.8.
Overigens gaat het Hof in 6.2 in op de beoordelende rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Het feit dat deze een product niet als geneesmiddel aanmerkt kan alleen al niet doorslaggevend zijn vanwege het feit dat de betreffende mentholpoeders sinds 2001 niet als zodanig zijn aangemerkt. Desgevraagd heeft de Inspectie aangegeven dat als de onderhavige procedure ertoe leidt dat tandpasta en zonnebrandproducten een geneesmiddel in de zin van de Wet OB zijn, de Inspectie niet gehouden is te onderzoeken of de betreffende producten als geneesmiddel in de zin van de GMW kwalificeren. Mocht de bevoegde Inspectie de producten naar aanleiding van deze procedure toch als geneesmiddel registeren, dan ligt het voor de hand om de producten aan te merken als zogenoemd ‘zelfzorggeneesmiddel’. Dit zijn geneesmiddelen met de zogenoemde AV-status. Geneesmiddelen met deze status mogen door elke ondernemer met verkoopactiviteiten worden verkocht (artikel 62, lid 3, GMW). AV-geneesmiddelen zijn geneesmiddelen die gelet op de werkzame stof, de dosering en de verpakkingsgrootte, veilig gebruikt kunnen worden (artikel 58, lid 2, GMW). Het aanmerken van zonnebrandproducten en tandpasta als geneesmiddel zou de handel daarvan in ieder geval niet belemmeren (vergelijk: de beschikbaarheid van paracetamol in supermarkten).
Tweede middel van cassatie (aandieningscriterium)
5.2.
Het tweede middel richt zich tegen het door het Hof — in rechtsoverweging 6.8 — gegeven oordeel dat de producten niet voldoen aan het aandieningscriterium. Meer specifiek richt dit middel zich tegen het oordeel dat het begrip geneesmiddel restrictief moet worden uitgelegd.
5.2.1.
Om tot dit oordeel te komen heeft het Hof het volgende in aanmerking genomen:
- •
Wanneer sprake is van een ander doel of een uitzondering kan het begrip geneesmiddel ook restrictief worden uitgelegd en kan het niet worden toegepast op producten waarvan alleen de aandiening suggereert dat zij medische doeleinden dienen, zonder dat dit ook blijkt uit de objectieve kenmerken die verband houden met de eigenschappen van deze producten (vgl. HvJ C-495/04, A.C. Smits-Koolhoven).
- •
Belanghebbende heeft met de door haar verstrekte productinformatie in combinatie met de hoge verkoopcijfers, niet aannemelijk gemaakt dat de gemiddelde consument een profylactische werking aan beide producten toekent.
- •
De Inspectie voor de Volksgezondheid en het College ter beoordeling van geneesmiddelen geen reden hebben gezien om de producten als geneesmiddel te bestempelen.
- •
Beide producten bevatten volgens het Hof ook een duidelijk cosmetisch, reinigend, dan wel verzorgend element.
- •
Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat niet het cosmetische, reinigende, of verzorgende element, maar juist het profylactische element voor de consument doorslaggevend is bij zijn aankoopbeslissing.
- •
Het Hof neemt ook in aanmerking dat er in steeds mindere mate zonneproducten zonder UV-filters op de markt zijn en dat aan circa 90% van de aangeboden tandpasta's natriumfluoride is toegevoegd.
- •
Noch belanghebbendes stelling dat de gemiddelde consument aan deze producten een profylactische werking toekent, noch belanghebbendes stelling dat de gemiddelde consument deze producten kiest om de medische belofte of de suggestie daarvan, is aannemelijk geworden.
5.2.2.
Onjuist, dan wel onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd is het oordeel van het Hof dat uit HvJ 30 maart 2006, zaak C-495/04, Smits-Koolhoven kan worden afgeleid dat het begrip geneesmiddel ook restrictief kan worden uitgelegd, dan wel minder ruim moet worden uitgelegd dan volgt uit het Van Bennekom-arrest.
5.2.3.
Tabelpost a.6 verwijst naar het begrip geneesmiddel zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b, van de GMW. Het begrip geneesmiddel in de zin van GMW is gebaseerd op artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2001/83/EG. Uit punt 1 van de considerans van deze richtlijn blijkt dat deze richtlijn de opvolger is van Richtlijn 65/65/EEG.
5.2.4.
Overigens is Richtlijn 2001/83/EG inmiddels op een aantal punten gewijzigd door Richtlijn 2004/27/EG. Volgens artikel 1 van laatstgenoemde richtlijn is een geneesmiddel:
- 1)
Elke enkelvoudige of samengestelde substantie, aangediend als hebbende therapeutische of profylactische eigenschappen met betrekking tot ziekten bij de mens;
of
- 2)
Elke enkelvoudige of samengestelde substantie die bij de mens kan worden gebruikt of aan de mens kan worden toegediend om hetzij fysiologische functies te herstellen, te verbeteren of te wijzigen door een farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect te bewerkstelligen, hetzij om een medische diagnose te bewerkstelligen.
5.2.5.
Uit punt 4 van de considerans van Richtlijn 2004/27/EG blijkt dat het hoofddoel van die richtlijn (en dus van de GMW) is: de bescherming van de volksgezondheid. Dit was ook het doel van Richtlijn 2001/83/EG en van haar voorganger 65/65/EEG. Vanwege de technologische vooruitgang was het nodig Richtlijn 2001/83/EG aan te passen (vergelijk punt 7 van de considerans van Richtlijn 2004/27/EG). De doelstelling is echter altijd onveranderd gebleven.
5.2.6.
Vanwege de doelstelling van de richtlijn overwoog het HvJ in het Van Bennekom-arrest:
- ‘17.
Bij de beantwoording van deze vraag zij opgemerkt, dat deze richtlijn([…]: bedoeld is Richtlijn 65/65/EEG), wanneer zij zich in het eerste deel van de communautaire definitie van geneesmiddel op het criterium ‘aandiening’ baseert, niet enkel geneesmiddelen met daadwerkelijke therapeutische werking binnen haar toepassingsgebied wil brengen, maar ook producten die niet voldoende werkzaam zijn of die niet de werking hebben welke de consument, gezien de wijze van aandiening, ervan mag verwachten. De richtlijn wil de consument aldus niet slechts beschermen tegen geneesmiddelen die als zodanig schadelijk of giftig zijn, maar ook tegen verschillende producten die in de plaats van adequate middelen worden gebruikt. Het begrip ‘aandiening’ van een product moet daarom ruim worden uitgelegd.
- 18.
derhalve moet een product niet enkel worden geacht te zijn ‘aangediend als hebbende therapeutische of profylactische eigenschappen’ in de zin van richtlijn nr. 65/65, wanneer het uitdrukkelijk als zodanig wordt ‘aangeduid’ of ‘aanbevolen (…), maar ook wanneer het, impliciet maar niet minder stellig, bij de met een gemiddeld onderscheidingsvermogen begiftigde consument door de wijze van aandiening de indruk wekt dat het een werking heeft als in het eerste deel van de communautaire definitie omschreven.’
5.2.7.
Zoals het Hof overweegt, heeft het HvJ in het Smits-Koolhoven arrest het begrip geneesmiddel inderdaad restrictief uitgelegd. Echter, het HvJ geeft in dat arrest expliciet aan dat deze beperkte uitleg enkel ziet op het begrip geneesmiddel in de zin van Richtlijn 95/59/EG, omdat die richtlijn een ander doel heeft dan richtlijn 65/65. Het HvJ bevestigt juist de ruimte uitleg van het begrip geneesmiddel in de zin van richtlijn 65/65/EEG. In het Smits-Koolhoven arrest overweegt het HvJ namelijk als volgt:
- ‘29.
Bovendien verschilt richtlijn 95/59 in dit opzicht door haar doel en door de bewoordingen van artikel 7, lid 2, tweede alinea, ervan, van richtlijn 65/65, die in artikel 1, punt 2, twee alternatieve en complementaire definities van een geneesmiddel geeft: enerzijds het geneesmiddel ‘door aandiening’, anderzijds het geneesmiddel ‘door functie’ (zie arresten van 30 november 1983, Van Bennekom, 227/82, Jurispr. blz. 3883, punt 22, en 28 oktober 1992, Ter Voort, C-219/91, Jurispr. blz. I-5485, punt 11).
- 30.
In de eerste plaats rechtvaardigt het doel van richtlijn 65/65, die in wezen ertoe strekt de consument te beschermen door te waarborgen dat de volksgezondheid niet in gevaar komt, een dergelijke ruime omschrijving die aan deze richtlijn een ruime werkingssfeer verleent. Zoals het Hof in punt 17 van het arrest Van Bennekom, reeds aangehaald, heeft overwogen, beoogt het ‘aandieningscriterium’ van artikel 1, punt 2, eerste alinea, van die richtlijn niet alleen geneesmiddelen met daadwerkelijk therapeutische of medicinale werking binnen de werkingssfeer van die richtlijn te brengen, maar ook producten die niet voldoende werkzaam zijn, of die niet de werking hebben die de consument, gezien de wijze van aandiening ervan, mag verwachten, teneinde de consument niet alleen te beschermen tegen schadelijke of giftige geneesmiddelen, maar ook tegen verschillende producten die in de plaats van adequate geneesmiddelen worden gebruikt. Welnu, het in punt 17 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte doel van richtlijn 95/59 is volstrekt anders en rechtvaardigt een dergelijke ruime definitie niet.’
5.2.8.
Nu het begrip geneesmiddel in de zin van de GMW is gebaseerd op richtlijn 65/65/ en niet op richtlijn 95/59, kan het begrip geneesmiddel in de zin van de GMW niet restrictief worden uitgelegd. Het oordeel van het Hof berust in onze visie dan ook op een onjuiste toepassing van het Smits Koolhoven-arrest.
5.2.9.
Uit de vastgestelde feiten blijkt dat de producten van belanghebbende zodanig worden aangediend dat in ieder geval bij een met een gemiddeld onderscheidingsvermogen begiftigde consument door de wijze van aandiening de indruk wordt gewekt dat zij een therapeutische werking hebben, zodat aan het aandieningscriterium wordt voldaan. Bij zonnebrandproducten bestaat de werking uit het voorkomen van verbranding van de huid en huidkanker. Bij tandpasta bestaat deze werking uit het voorkomen van tandcariës en een verslechtering van het menselijk gebit.
Hoewel wij van mening zijn dat de producten van belanghebbende daadwerkelijk een therapeutische werking hebben, is het overigens geen vereiste om een geneesmiddel naar aandiening te zijn. Zo overwoog het HvJ in het Ter Voort arrest:
- ‘18.
Bijgevolg moet een product dat uitdrukkelijk wordt aangeduid of aanbevolen als hebbende therapeutische of profylactische eigenschappen, als een geneesmiddel ‘op grond van zijn aandiening’ worden beschouwd, zelfs indien geen enkele therapeutische werking ervan bekend is.’
Uit r.o. 6.8 van de Hofuitspraak kan ook worden afgeleid dat het Hof heeft vastgesteld dat de producten van belanghebbende daadwerkelijk een therapeutische suggestie wekken. Het Hof overweegt namelijk […]:
‘(…) noch belanghebbendes stelling dat de gemiddelde consument deze producten kiest om de medische belofte of de suggestie daarvan, is aannemelijk geworden.’
Het Hof heeft derhalve vastgesteld, dat sprake is van een medische belofte. Het Hof heeft alleen voor het aandieningscriterium onterecht in aanmerking genomen dat de consument het product ook vanwege de medische belofte moet kopen. Dit laatste berust — zoals hiervoor gemotiveerd — op een onjuiste rechtsopvatting.
5.2.10.
Nu het Hof heeft vastgesteld dat de producten door de wijze van aandienen een therapeutische werking suggereren, had het Hof moeten oordelen dat aan het aandieningscriterium wordt voldaan. De overweging dat de consument de producten niet vanwege de medische belofte koopt, is — zoals hiervoor weergegeven — irrelevant voor de beoordeling of aan het aandieningscriterium wordt voldaan. Daarnaast wordt deze overweging niet ondersteund door de vastgestelde feiten.
5.2.11.
Voor zijn oordeel dat niet aan het aandieningscriterium wordt voldaan heeft het Hof namelijk in aanmerking genomen dat 1) de producten van belanghebbende een duidelijk cosmetisch, reinigend dan wel verzorgend element bevatten en 2) dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat consumenten de producten niet vanwege dit element aanschaffen. Allereerst is Hofs oordeel dat de producten deze elementen bevatten onjuist, dan wel onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerde. Het Hof geeft namelijk geen enkel inzicht waaruit die elementen zouden bestaan en over de aard van deze elementen.
5.2.12.
Mocht uw Raad van mening zijn dat de producten van belanghebbende deze elementen wel bevat, dan berust Hofs oordeel — door deze elementen in aanmerking te nemen voor het aandieningscriterium — op een onjuiste toepassing van het arrest van HvJ 16 april 1991, zaak C-112/89 (Upjohn-Farzoo), dan wel is het oordeel van het Hof onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd. Voornoemd arrest gaat over producten die zijn bestemd als cosmetisch product, maar worden aangediend als geneesmiddel.
5.2.13.
Het HvJ overweegt in dat arrest allereerst:
- ‘ 28.
Artikel 1, lid 1, van richtlijn 76/768 definieert kosmetische producten als: ‘alle stoffen en preparaten die bestemd zijn om in aanraking te worden gebracht met de verschillende delen van het menselijke lichaamsoppervlak (opperhuid, beharing, haar, nagels, lippen en uitwendige geslachtsorganen) of met de tanden en kiezen en de mondslijmvliezen, met het uitsluitende of hoofdzakelijke oogmerk deze delen te reinigen, te parfumeren, te beschermen zodat zij in goede staat blijven, het uiterlijk ervan te wijzigen en ze te corrigeren’.
Vervolgens overweegt het HvJ:
- 32.
Zelfs indien een product onder de definitie van artikel 1, lid 1, van richtlijn 76/768 zou vallen, moet het zo gezien toch als een ‘geneesmiddel’ worden aangemerkt en aan de desbetreffende regeling worden onderworpen, indien het wordt aangediend als hebbende therapeutische of profylactische eigenschappen met betrekking tot ziekten, of indien het bestemd is om te worden toegediend om organische functies te herstellen, te verbeteren of te wijzigen.’
Hieruit volgt dat al zou Hofs oordeel juist zijn dat de producten van belanghebbende een cosmetische, reinigende of verzorgende elementen bevatten, dit een omstandigheid is die niet aan de toepassing van het aandieningscriterium in de weg staat, nu de producten van belanghebbende worden aangediend als hebbende therapeutische werking. Hofs oordeel in dezen berust in onze visie dan ook op een onjuiste toepassing van de rechtspraak van het HvJ.
5.2.14.
Mocht uw Raad van mening zijn dat de producten onder andere cosmetische elementen bevatten en mocht uw Raad toch van mening zijn dat het Hof deze omstandigheid terecht heeft meegenomen bij de beoordeling of sprake is Van een geneesmiddel naar aandiening, dan is Hofs oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de consumenten de producten niet vanwege deze elementen koopt, onjuist, dan wel onbegrijpelijk of althans onvoldoende gemotiveerd.
5.2.15.
Op pagina 4 van het proces-verbaal van het verhandelende ter zitting merkt de inspecteur ten aanzien van zonnebrandproducten op ‘Het product [B] is nauwelijks of niet meer op de markt verkrijgbaar. Het product voldoet niet meer aan de wensen van de consument, omdat de UV-factor in dat product veel te laag is.’ Hieruit volgt in onze visie dat de consument een hoge UV-factor in zonnebrandproducten belangrijk vindt en de UV-factor beslissend is voor de aankoopbeslissing. Nu een UV-factor geen cosmetische, reinigend of verzorgend element heeft, en — zoals ook tijdens de Hofzitting aangetoond — bovendien zo is dat grote groepen consumenten bereid zijn meer te betalen voor producten met een hoger UV-beschermingsfactor, is het oordeel van het Hof dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de consumenten het product vanwege cosmetische elementen koopt onjuist, dan wel zonder nadere motivering, onbegrijpelijk.
5.2.16.
Ten aanzien van fluoride houdende tandpasta verwijzen wij ook naar pagina 4 van het hiervoor genoemde proces-verbaal. Bovenaan staat de volgende verklaring van de deskundige ten aanzien van tandpasta: ‘De consument heeft de keuze om voor een tandpasta te kiezen waaraan geen fluoride is toegevoegd. Deze tandpasta's zijn beduidend goedkoper en zijn daarmee een goede keuze voor de prijsbewuste consument of de consument die zijn tanden niet Wil blootstellen aan fluoride. Dit betekent dat de consumenten die wel fluoride houdende tandpasta's kopen de werking van die fluoride houdende tandpasta's ook erkennen.’ Ook ter zitting bij het Hof heeft belanghebbende aangetoond dat een tandpasta van hetzelfde merk met fluoride, meer kost dan dezelfde tandpasta zonder fluoride. Dat 90% van de consumenten ondanks dat prijsverschil kiest voor een tandpasta met fluoride, bewijst dat louter het feit dat de tandpasta fluoride bevat, voor die grote groep consumenten doorslaggevend is om de fluorhoudende tandpasta te kopen.
5.2.17.
Hofs oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de consumenten fluoride houdende tandpasta's niet kopen vanwege cosmetische elementen is in onze visie dan ook onjuist, dan wel zonder nadere motivering onbegrijpelijk.
5.2.18.
Tot slot verwijzen wij ook naar het bestaan van een door de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten gezamenlijk uitgewerkte toelichting inzake de afbakening tussen richtlijn 76/768 inzake cosmetische producten en richtlijn 2001/83 inzake geneesmiddelen. Dit document heet ‘Guidance Document on the demarcation between the Cosmetic Products Directive 76/768 and the Medicinal Products Directive 2001/83 as agreed between the Commission Services and the competent authorities of Member States’. Dit document hebben wij als bijlage 2 bijgevoegd.
Het HvJ verwijst in zijn arrest van 6 september 2012, zaak C-308/11 (Kreussler) naar dit document. Het HvJ merkt op dat dit document weliswaar niet bindend is, maar niettemin
- ‘25.
(…) nuttige gegevens kan aandragen voor de uitlegging van de relevante Unierechtelijke bepalingen en bijgevolg ertoe kan bijdragen dat een uniforme toepassing ervan wordt gewaarborgd:
- 26.
Bijgevolg kan de nationale rechterlijke instantie bij de toepassing van het begrip ‘farmacologisch effect’ in de zin van artikel 1, punt 2, sub b, van richtlijn 2001/83, rekening houden met dit document. Daarbij zal zij er wel moeten op toezien dat de aldus ontwikkelde uitlegging is gebeurd in overeenstemming met de criteria die zijn ontwikkeld in de rechtspraak inzake de uitlegging van de rechtshandelingen van de Unie, met inbegrip van de rechtspraak inzake de verdeling van bevoegdheden tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof in het kader van de prejudiciële procedure. ‘
5.2.19.
In punt 19 van dit document staat het volgende over tandpasta: ‘example: An antiplaque product such as tooth paste may have as secondary purpose to keep the teeth healthy. This does not deprive this product from its definition of a cosmetic product. However, if the same product is a medical product by virtue of its presentation or by virtue of its function, the principle of non-cumulation determines that the Medical- Products Directive applies’.
Als uw Raad rekening houdt met dit document (welke mogelijkheid het HvJ biedt), betekent dit dat ook als consumenten de tandpasta secundair zouden kopen vanwege de gezondheid, toch sprake is van een geneesmiddel nu de tandpasta van belanghebbende (zoals ook vastgesteld door het Hof, zie 5.2.9 van dit beroepschrift) wordt aangediend als hebbende therapeutische werking. Hetzelfde kan wat ons betreft worden gezegd van zonnebrandproducten. Ook als deze producten secundair zouden worden aangeschaft vanwege de gezondheid, is sprake van een geneesmiddel nu zij worden aangediend als hebbende therapeutische Werking. Hierbij merken wij op dat de in het document weergegeven visie over het begrip geneesmiddel, is gebaseerd op de in dit beroepschrift aangehaalde uitspraken van het HvJ.
Derde middel van cassatie (toedieningscriterium)
5.3.
Het derde middel richt zich tegen het door het Hof — in rechtsoverwegingen 6.9,6.10 en 6.11 — gegeven oordeel dat de producten niet voldoen aan het toedieningscriterium.
5.3.1.
Ten aanzien van zonnebrandproducten overweegt het Hof dat de werking van zonnebrandcrèmes niet zodanig is dat kan worden gesproken van een geneesmiddel. Niet aannemelijk is gemaakt dat de producten een substantie bevatten die werkelijk de stofwisseling van de mens beïnvloedt en dus de omstandigheden Wijzigt waarin de huid functioneert. Er is volgens het Hof derhalve geen sprake van ‘therapeutische of profylactische eigenschappen met betrekking tot zieken’, zodat de zonnebrandcrèmes niet onder de definitie van geneesmiddel vallen. Het Hof heeft mede in aanmerking genomen dat de zonnebrandproducten door de bevoegde instantie niet als geneesmiddel zijn geregistreerd.
5.3.2.
Ten aanzien van fluoride houdende tandpasta overweegt het Hof dat belanghebbende met de verwijzing naar de website tandartsennet.nl en allesoverhetgebit.nl, alsmede de toelichting hierop door [A] ter zitting, evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat de fluoride houdende tandpasta's ‘daadwerkelijk de stofwisseling beïnvloeden en daarmee de omstandigheden wijzigen waarin het functioneert.’ Dat, zoals belanghebbende samengevat heeft aangevoerd, opgeloste bestanddelen van de tandglazuurkristallen in combinatie met ' fluoride minder oplosbaar zijn en daarom minder aan het glazuur vastgroeien of dat tandbedervende bacteriën door fluoride mogelijk minder goed blijven plakken, is naar het oordeel van het Hof niet daadwerkelijk van invloed op de stofwisseling in vorenbedoelde zin en kan er niet toe leiden dat fluoride houdende tandpasta's als geneesmiddel kunnen worden aangemerkt. Het Hof heeft mede in aanmerking genomen dat de tandpasta's door de bevoegde instantie niet als geneesmiddel zijn geregistreerd.
5.3.3.
Het Hof is ten onrechte niet ingegaan op onze stelling dat de GMW een ruimer toepassingsbereik heeft dan de Europese geneesmiddelenrichtlijn. Volgens de GMW is een geneesmiddel namelijk een substantie of een samenstel van substanties die bestemd is om te worden toegediend of aangewend voor dan wel op enigerlei wijze wordt gepresenteerd als zijnde geschikt voor:
- ‘1o.
het genezen of voorkomen van een ziekte, gebrek, wond of pijn bij de mens,
- 2o.
het stellen van een geneeskundige diagnose bij de mens, of
- 3o.
het herstellen, Verbeteren of anderszins wijzigen van fysiologische functies bij de mens door een farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect te bewerkstelligen;’
Voor de onder punt 1 bedoelde substanties geldt niet het criterium dat zij de fysiologische functies van de mens moeten wijzigen om een geneesmiddel te zijn. Voldoende is dat zij een ziekte, gebrek, wond of pijn voorkomen of genezen.
5.3.4.
Niet in geschil is dat de producten van belanghebbende een substantie of samenstel van substantie is. Zonnebrandproducten voorkomen huidkanker en verbranding van de huid door zonlicht Verbranding veroorzaakt een rode en pijnlijke huid en bij ernstige verbranding kan de huid opzwellen en kunnen er blaren ontstaan. Zonnebrandproducten voorkomen deze aandoeningen, zodat zonnebrandproducten aan de onder punt 1 genoemde omschrijving voldoen. Bij tandpasta voorkomt fluoride tandcariës en gaatjes. Tandcariës kan resulteren in pijn en verlies van tanden, zodat sprake is van een aandoening/ziekte. Ook fluoride houdende tandpasta's voldoen derhalve in onze visie aan de in onder punt 1 genoemde omschrijving van een geneesmiddel.
5.3.5.
Dat de onder punt 1 gegeven omschrijving in de GMW in strijd is met de Europese Geneesmiddelenrichtlijn kan de Nederlandse Overheid belanghebbende niet tegen werpen. Wij verwijzen onder andere naar het arrest van het HvJ van 26 februari 1986, zaak 152/84 (Marshall).
5.3.6.
Mocht uw Raad van mening zijn dat het voor de onder punt 1 genoemde omschrijving nodig is dat de substantie de fysiologische functie van de mens wijzigt door een farmacologisch effect te bewerkstelligen, dan is het door het Hof — in 6.9,6.10 en 6.11 — gegeven oordeel dat niet aan het toedieningscriterium wordt voldaan onjuist, dan wel onbegrijpelijk of althans onvoldoende gemotiveerd.
5.3.7.
Uit de vastgestelde feiten en uit de toelichting van deskundige [C] blijkt dat zonnebrandproducten zorgen voor een chemische interactie die een verandering in de hoornlaag van de huid veroorzaakt, waardoor er een filter ontstaat. Door dit farmacologische effect wijzigt/verbetert de fysiologische functie van het menselijk orgaan ‘de huid’ op een zodanige wijze dat geen of minder snel verbranding optreedt, waardoor pijn, irritatie en op den duur mogelijk huidkanker wordt voorkomen. Het Hof is ten onrechte niet ingegaan op dit vastgestelde feit, terwijl dit feit ertoe leidt dat zonnebrandproducten een geneesmiddel naar toediening zijn. Het oordeel van het Hof dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de zonnebrandproducten een substantie bevatten die de omstandigheden wijzigt waarin de huid functioneert, is in onze visie dan ook onjuist, dan wel onvoldoende gemotiveerd.
5.3.8.
Eveneens is onjuist, dan wel onbegrijpelijk of althans onvoldoende gemotiveerd het oordeel van het Hof dat de fluoride houdende tandpasta's niet daadwerkelijk van invloed op de stofwisseling en dat zodoende niet aan het toedieningscriterium wordt voldaan. Op grond van de arresten van HVJ van 21 maart 1991 (Delattre, C-369/88) en 15 maart 2009 (Hecht-Pharma, C-140/07) is voor een farmacologisch effect van belang dat de organische functies worden hersteld, verbeterd of gewijzigd. Afhankelijk van de inhoud die het Hof aan het begrip stofwisseling geeft, is de uitleg van het Hof van een farmacologisch effect derhalve mogelijk te beperkt. Nu naar verklaring van [A] de tandglazuurlaag zich als gevolg van de fluoride in tandpasta anders gaat gedragen, is sprake van een wijziging van organische functies en derhalve van een farmacologisch effect.
5.3.9.
In zijn arrest van 6 september 2012, zaak C-308/11 (Kreussler) heeft het HvJ geoordeeld dat ook sprake kan zijn van een farmacologisch effect waardoor de fysiologische functie van de mens wordt hersteld als de moleculen van de substantie interactie hebben met andere (bij de mens voorkomende) bacteriën. Het HvJ overwoog:
- ‘31.
In dit verband moet in het licht van de bij het Hof ingediende opmerkingen worden vastgesteld dat een stof waarvan de moleculen niet interageren met een menselijk cellulair bestanddeel, door de interactie ervan met andere in het lichaam van de gebruiker aanwezige cellulaire bestanddelen zoals bacteriën, virussen of parasieten, toch het effect kan teweegbrengen dat fysiologische functies bij de mens worden hersteld, verbeterd of gewijzigd.’
Het Hof heeft vastgesteld dat fluoride ertoe leidt dat tandbedervende bacteriën minder blijven plakken. Fluoride interageert derhalve met bacteriën. Dat dit geen menselijke cellulaire bestanddelen zijn, staat volgens het Kreussler-arrest niet aan kwalificatie op grond van het toedieningscriterium in de weg. Het oordeel van het Hof dat inhoudt dat alleen sprake is van herstel van de fysiologische functie van de mens indien de stofwisseling van de mens (kennelijk rechtstreeks) wordt beïnvloed, berust dan ook op een onjuiste toepassing van dit arrest. Doordat fluoride interageert met (de in het lichaam van de mens voorkomende) bacteriën, verbetert fluoride de fysiologische functie van het menselijk gebit. In onze visie is derhalve aan het toedieningscriterium voldaan.
Vierde middel van cassatie (soortgelijk aan [B])
5.4.
Het vierde middel richt zich tegen het door het Hof — in rechtsoverweging 6.13 en 6.14 — gegeven oordeel dat de zonnebrandproducten niet op basis van het gelijkheidsbeginsel onder het verlaagde btw-tarief vallen.
5.4.1.
Onjuist, dan wel onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd is het — in 6.13 — gegeven oordeel van het Hof dàt de verstrekking van de zonnebrandproducten niet soortgelijk is aan de verstrekking van het product [B], omdat laatstgenoemd product is geregistreerd als geneesmiddel en wordt vergoed vanuit de basisverzekering.
5.4.2.
Op basis van bestendige jurisprudentie van het HvJ verzet het beginsel van fiscale neutraliteit zich ertegen dat soortgelijke goederen of diensten, die dus met elkaar concurreren, voor de heffing van btw verschillend worden behandeld. Of sprake is van soortgelijkheid tussen de zonnebrandproducten van belanghebbende en het product [B] moet worden vastgesteld aan de hand Van de eigenschappen van deze producten en of zij aan de dezelfde behoefte voldoen. Zo overwoog het HvJ in het Rank Group arrest (met onderstreping van PwC):
- ‘44.
Twee dienstverrichtingen zijn dus soortgelijk wanneer zij overeenkomstige eigenschappen vertonen en aan dezelfde behoeften van de consument voldoen — waarbij het vergelijkbare gebruik de maatstaf is — en wanneer de verschillen die zij vertonen de beslissing van de consument om van de ene of van de andere dienst gebruik te maken niet aanmerkelijk beïnvloeden.’
Het HvJ bevestigde in het K oy-arrest dat de soortgelijkheid moet worden vastgesteld aan de hand van de eigenschappen van het goed en overwoog:
- ‘31.
(…). Daartoe moet hij op basis van het criterium van het vergelijkbare gebruik beoordelen of deze boeken soortgelijke eigenschappen hebben (…)’.
De beoordeling of zonnebrandproducten en [B] soortgelijk zijn, moet derhalve aan de hand van de eigenschappen van deze producten worden vastgesteld.
In het Rank Group-arrest overwoog het HvJ dat het voor de soortgelijkheid irrelevant is of de betrokken prestaties tot verschillende vergunningscategorieën behoren en overwoog :
- ‘51.
(…) het beginsel van fiscale neutraliteit aldus moet worden uitgelegd dat niet in de beschouwing dient te worden betrokken dat die twee spelen, tot verschillende vergunning-categorieën behoren en aan verschillende regelgeving op het gebied van beheersing en regulering zijn onderworpen’.
5.4.3.
Voor zover het Hof voor de beoordeling of sprake is van soortgelijkheid in aanmerking heeft genomen dat [B] is geregistreerd als geneesmiddelen een ‘vergunningsgeneesmiddel’ is, berust Hofs oordeel derhalve op een onjuiste uitleg van rechtspraak van het HvJ. Volgens het Rank Group-arrest moet deze omstandigheid niet in beschouwing worden genomen.
5.4.4.
Of sprake is van soortgelijkheid, had het Hof moeten toetsen aan de eigenschappen van de producten.
5.4.5.
Zoals uit de feiten blijkt en door de deskundige is toegelicht, hebben de zonnebrandproducten van belanghebbende en het product [B] dezelfde eigenschappen en hetzelfde economische doel. Zoals wij in ons hogerberoepschrift hebben gesteld in paragraaf 6.4 wordt aan personen die de werking van de in [B] aanwezige UVA en UVB filters te beperkt achten, in de bijsluiter van dit product zelfs zonnebrandproducten (niet zijnde ‘vergunningsmiddelen’) met een hogere beschermingsfactor van een gerenommeerd merk aanbevolen. Deze producten voldoen derhalve ook aan dezelfde behoefte van de consument.
5.4.6.
Ook de omstandigheid dat het Hof heeft overwogen dat geen sprake is van soortgelijkheid, omdat het product [B] wordt vergoed vanuit de basisverzekering berust op een onjuiste toepassing van rechtspraak van het HvJ, met name het arrest van 3 mei 2001, zaak C-481/98 (Commissie/Frankrijk).
5.4.7.
In dit arrest heeft het HvJ weliswaar overwogen dat geneesmiddelen die voor vergoeding in aanmerking komen niet soortgelijk zijn aan geneesmiddelen die daarvoor niet in aanmerking komen. Echter, het HvJ neemt daarbij wel in aanmerking dat dat onderscheid plaatsvindt op basis van objectieve criteria en met inachtneming van richtlijn 89/105. Het HvJ overweegt:
‘Dienaangaande zij er om te beginnen aan herinnerd, dat de opneming van een geneesmiddel op de lijst van voor vergoeding in aanmerking komende geneesmiddelen, geschiedt op basis van objectieve criteria en met inachtneming van richtlijn 89/105’
5.4.8.
In ons hogerberoepschrift vermeldden wij dat Deskundig […] heeft verklaard dat er geen verschillen bestaan tussen reguliere zonnebrandproducten en [B]. Het Hof had daarom eerst moeten onderzoeken of de omstandigheid dat [B] voor vergoeding in aanmerking komt, is gebaseerd op objectieve criteria en met inachtneming van Richtlijn 89/105. Het enkele feit [B] voor vergoeding in aanmerking komt, rechtvaardigt een verschil in btw-behandeling niet, dit in tegenstelling tot het Hof hierover heeft geoordeeld. Het oordeel van het Hof berust dan ook op een onjuiste toepassing van het hiervoor genoemde arrest van het HvJ. Het Hof wekt in zijn oordeel zelfs de indruk dat [B] onterecht als geneesmiddel is geregistreerd en overweegt:
‘6.14
(…) voor het geval er tussen de producten geen voor de toetsing aan het begrip geneesmiddel relevant verschil bestaat, zoals belanghebbende stelt, zou de verschillende btw-behandeling te wijten zijn aan een onjuiste kwalificatie als geneesmiddel van het product [B].’
Het Hof heeft derhalve bewust in het midden gelaten of de omstandigheid dat het product [B] voor vergoeding in aanmerking komt is gebaseerd op objectieve criteria, terwijl een onderzoek op dit punt van belang is voor de beoordeling of sprake is van soortgelijkheid.
5.4.9.
Onjuist, dan wel onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd is verder Hofs — in r.o. 6.14 gegeven — oordeel dat al zou er tussen de zonnebrandproducten en het product [B] geen relevant verschil zijn, de verschillende btw-behandeling te wijten is aan een onjuiste kwalificatie van [B] als geneesmiddel en dat het neutraliteitsbeginsel er niet toe leidt dat zonnebrandproducten dan eveneens ten onrechte als geneesmiddel aangemerkt moeten worden.
5.4.10.
Los van het feit dat het Hof zelf niet overtuigd lijkt van deze stelling (het Hof gebruikt de term ‘zou’), dient de handelwijze van de Belastingdienst ten aanzien van de toepassing van het verlaagde btw-tarief op de levering van [B] te worden aangemerkt als beleid. Ondanks dat dit beleid zou berusten op een onjuiste rechtsopvatting, kan belanghebbende er met een beroep op het gelijkheidsbeginsel aanspraak op maken dat zij voor haar producten ook het verlaagde btw-tarief kan toepassen. Zo overwoog uw Raad in arrest van 5 februari 1997, nr. 31312, BNB 1997/160 dat:
‘3.9.
(…) belastingplichtigen ook in gevallen waarin een gevolgd beleid berust op een onjuiste rechtsopvatting met een beroep op het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur aanspraak erop maken dat ook te hunnen aanzien dezelfde interpretatie van de wet wordt gevolgd (…).’
In hetzelfde arrest overwoog uw Raad in r.o. 10 dit evenwel anders is als dat beleid (dat berust op een onjuiste rechtsvatting):
- 1)
‘naar zijn bedoeling slechts geldt voor een zeer beperkte groep belastingplichtigen en’
- 2)
‘aannemelijk is dat het zonder die onjuiste rechtstoepassing achterwege zou zijn gebleven’
- 3)
De onjuistheid van de rechtsopvatting niet is gebleken.
5.4.11.
In het arrest van 22 januari 2010, nr. 09/01038, BNB 2010/146 is de eerste voorwaarde nader toegelicht. Aan de eerste voorwaarde is voldaan als ‘3.5.2. (…) het gaat om beleid dat naar zijn bedoeling slechts is gevoerd ten aanzien van een bepaalde groep gevallen met een specifiek kenmerk, en berust op een met dat kenmerk verband houdende onjuiste rechtsopvatting’.
Het beleid op basis waarvan [B] onder het verlaagde btw-tarief valt, berust niet op een specifiek kenmerk van dit product. De kenmerken van [B] zijn ook aanwezig bij de door belanghebbende verstrekte producten. Omdat niet aan de eerste voorwaarde wordt voldaan, heeft dit tot gevolg dat belanghebbende voor haar producten ook aanspraak kan maken op het verlaagde btw-tarief.
5.4.12.
Daarnaast wordt in visie ook niet aan voorwaarde twee en drie voldaan. De Belastingdienst is namelijk van mening dat de UVA en UVB filters in [B] er niet toe leiden dat dit product een geneesmiddel is. Toch blijft de Belastingdienst het verlaagde btw-tarief toepassen op dit product. Dit betekent enerzijds dat de onjuistheid van dit beleid is gebleken bij de Belastingdienst en anderzijds dat de Belastingdienst met deze gebleken onjuistheid het beleid voorzet.
5.4.13.
Wij merken nog op dat de Btw-richtlijn niet in de weg kan staan aan de toepassing van het door de belastingdienst gevoerde (op een onjuiste rechtsopvatting beruste) beleid. Zo overwoog uw Raad in het arrest van 4 september 1996, nr.31456, BNB 1997/43 over een beleidsbesluit dat in strijd bleek te zijn met de Zesde btw-richtlijn: ‘de middelen overigens eraan voorbijzien dat het in een resolutie bepaalde niet kan gelden als een implementatie van een richtlijnbepaling’. Dit houdt in onze visie in dat het gevoerde beleid ten aanzien van [B] niet berust op de btw-richtlijn, zodat het beleid niet aan die richtlijn getoetst kan worden.
5.4.14.
Hofs oordeel dat het gelijkheidsbeginsel er niet toe kan leiden dat de producten van belanghebbende eveneens onterecht als geneesmiddel worden aangemerkt berust in onze visie dan ook op een onjuiste uitleg van rechtspraak van uw Raad, dan wel is zonder nadere motivering onbegrijpelijk.
6. Conclusie
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en van de uitspraak op bezwaar van de Belastingdienst en vast te stellen dat belanghebbende voor het tijdvak tweede kwartaal recht heeft op btw-teruggave van € 31.668, nog te vermeerderen met de wettelijke heffingsrente.
Mocht alleen ons laatste cassatiemiddel slagen, dan heeft belanghebbende recht op een btw-teruggave van € 22.017.
Belanghebbende verzoekt voor het geval zij geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld om een vergoeding van de proceskosten volgen de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 11‑11‑2016
Uitspraak 11‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting; art. 9, lid 2, aanhef en letter a, van de Wet OB; post a.6, van Tabel I; art. 1, lid 1, letter b, van de Geneesmiddelenwet; art. 1, lid 2, van de Geneesmiddelenrichtlijn; uitleg van begrip ‘geneesmiddel’; toepassing aandieningscriterium; zonnebrandmiddelen met UVA- en UVB-filter en fluoridehoudende tandpasta’s zijn voor de heffing van omzetbelasting geneesmiddelen in de zin van post a.6
Partij(en)
11 november 2016
nr. 15/03115
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van fiscale eenheid [X1] B.V., c.s. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 28 mei 2015, nr. 14/00283, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. AWB 12/2240) betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2011 tot en met 30 juni 2011. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
2. Beoordeling van de middelen
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende is ondernemer in de zin van artikel 7, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (tekst 2011; hierna: de Wet OB). Tot belanghebbende behorende vennootschappen verkopen zonnebrandmiddelen (hierna: de zonnebrandmiddelen) alsmede natriumfluoride bevattende tandpasta’s (hierna: de tandpasta’s).
2.1.2.
Verpakkingen van de zonnebrandmiddelen zijn voorzien van onder meer de volgende teksten:
“overmatige blootstelling aan de zon is schadelijk voor de gezondheid;
bescherm jonge kinderen extra goed tegen de zon;
smeer de huid in voor het zonnen;
breng het zonbeschermingsproduct meerdere keren aan om de bescherming te behouden;
UVA en UVB bescherming.”.
2.1.3.
Verpakkingen van de tandpasta’s bevatten onder meer de volgende teksten:
“de combinatie van fluoride en xylitol beschermt het kindergebit optimaal tegen gaatjes;
poets twee keer per dag;
gebruik voor kinderen van zes jaar of jonger niet meer tandpasta dan de grootte van een erwt;
dit product bevat natriumfluoride;
productspecificatie 1 1 PPMF.”.
2.1.4.
De zonnebrandmiddelen noch de tandpasta’s zijn ingeschreven in het register bedoeld in artikel 53, lid 1, van de Geneesmiddelenwet (tekst 2011; hierna: de GMW).
2.1.5.
Belanghebbende heeft ter zake van de levering van de zonnebrandmiddelen en van de tandpasta’s omzetbelasting voldaan naar het in artikel 9, lid 1, van de Wet OB bedoelde tarief van 19 percent. Zij heeft zich in bezwaar op het standpunt gesteld dat de zonnebrandmiddelen en de tandpasta’s moeten worden aangemerkt als geneesmiddelen in de zin van post a.6 van de bij de Wet OB behorende tabel I (hierna: Tabel I), en dat de levering op grond daarvan is onderworpen aan het in artikel 9, lid 2, aanhef en letter a, van de Wet OB bedoelde tarief van 6 percent.
2.2.1.
Het Hof heeft geoordeeld dat de zonnebrandmiddelen noch de tandpasta’s kunnen worden aangemerkt als geneesmiddelen in de zin van post a.6 van Tabel I in samenhang gelezen met artikel 1, lid 1, letter b, van de GMW.
2.2.2.
Het Hof heeft daarbij vooropgesteld dat de definitie van ‘geneesmiddel’ in de GMW de implementatie vormt van de definitie van dit begrip in Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (Pb L 311, blz. 67) (hierna: de Geneesmiddelenrichtlijn) en dat producten volgens die richtlijn als geneesmiddel kunnen worden aangemerkt op basis van hun therapeutische werking (‘toedieningscriterium’) dan wel op basis van hun presentatie (‘aandieningscriterium’).
2.2.3.
Wat de toets van het aandieningscriterium betreft heeft het Hof overwogen dat een product op basis van dit criterium als geneesmiddel wordt beschouwd wanneer het uitdrukkelijk als zodanig wordt aangeduid of aanbevolen - eventueel op het etiket, in de bijsluiter of ook mondeling -, wanneer het, impliciet maar niet minder stellig, bij de met een gemiddeld onderscheidingsvermogen begiftigde consument door de wijze van aandiening de indruk wekt dat het een dergelijke werking heeft of wanneer het naar zijn vorm en verpakking voldoende op een geneesmiddel lijkt. Deze ruime definitie geldt echter, aldus het Hof, niet – dit onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 maart 2006, A.C. Smits-Koolhoven, C-495/04, ECLI:EU:C:2006:218, BNB 2006/211 (hierna: het arrest Smits-Koolhoven) – wanneer sprake is van een ander doel of een uitzondering, in welk geval het begrip geneesmiddel restrictief kan worden uitgelegd en niet van toepassing is op producten waarvan alleen de aandiening suggereert dat zij medische doeleinden dienen, zonder dat dit ook blijkt uit de objectieve kenmerken die verband houden met eigenschappen van deze producten.
Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat de zonnebrandmiddelen en de tandpasta’s niet op grond van het aandieningscriterium als geneesmiddelen kunnen worden aangemerkt, omdat het Hof niet aannemelijk heeft geacht dat de gemiddelde consument aan de zonnebrandmiddelen en de tandpasta’s een profylactische werking toekent of dat de gemiddelde consument deze producten kiest om de medische belofte of de suggestie daarvan. Het Hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat (i) de Inspectie voor de Volksgezondheid en het College ter beoordeling van geneesmiddelen de zonnebrandmiddelen noch de tandpasta’s aanmerken als geneesmiddel, (ii) de zonnebrandmiddelen en de tandpasta’s ook een duidelijk cosmetisch, reinigend dan wel verzorgend element bevatten en belanghebbende met hetgeen zij heeft aangevoerd niet aannemelijk heeft gemaakt dat juist het profylactische element voor de consument doorslaggevend is bij zijn aankoopbeslissing, (iii) in steeds mindere mate zonneproducten zonder UV‑filters op de markt zijn, en (iv) aan circa 90 percent van de aangeboden tandpasta’s natriumfluoride is toegevoegd.
2.2.4.
Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat de zonnebrandmiddelen en de tandpasta’s ook niet op basis van het toedieningscriterium onder de definitie van geneesmiddel vallen. Dit omdat naar ’s Hofs oordeel niet aannemelijk is gemaakt dat de zonnebrandmiddelen en de tandpasta’s een substantie bevatten die daadwerkelijk de stofwisseling van de mens beïnvloedt.
2.3.1.
Middel II richt zich met rechtsklachten tegen de hiervoor in 2.2.3 weergegeven oordelen van het Hof met in de eerste plaats het betoog dat het Hof voor de heffing van omzetbelasting ten onrechte onder verwijzing naar het arrest Smits-Koolhoven het begrip geneesmiddel in de zin van post a.6 van Tabel I restrictiever heeft uitgelegd dan het Hof van Justitie doet met betrekking tot het begrip geneesmiddel in de zin van de Geneesmiddelenrichtlijn. Aangezien post a.6 van Tabel I voor het begrip geneesmiddel verwijst naar het begrip geneesmiddel zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, letter b, van de GMW en het begrip geneesmiddel in de zin van de GMW is gebaseerd op artikel 1, lid 2, van de Geneesmiddelenrichtlijn, moet, aldus middel II, ook het begrip geneesmiddel in de zin van post a.6 van Tabel I op dienovereenkomstige wijze, dat wil zeggen ruim, worden uitgelegd.
2.3.2.
Ingevolge artikel 9, lid 2, aanhef en letter a, van de Wet OB in samenhang gelezen met post a.6 van Tabel I is – voor zover hier van belang – aan het verlaagde tarief onderworpen de levering van geneesmiddelen als bedoeld in artikel 1, lid 1, letter b, van de GMW. Laatstgenoemde bepaling merkt als geneesmiddel aan:
“(…) een substantie of een samenstel van substanties die bestemd is om te worden toegediend of aangewend voor dan wel op enigerlei wijze wordt gepresenteerd als zijnde geschikt voor:
1°. het genezen of voorkomen van een ziekte, gebrek, wond of pijn bij de mens,
2°. het stellen van een geneeskundige diagnose bij de mens, of
3°. het herstellen, verbeteren of anderszins wijzigen van fysiologische functies bij de mens door een farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect te bewerkstelligen;”.
2.3.3.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met de in artikel 1, lid 1, letter b, van de GMW gegeven definitie van het begrip geneesmiddel heeft willen aansluiten bij de definitie in de Geneesmiddelenrichtlijn (zie Kamerstukken II, 2003/04, 29 359, nr. 3, blz. 24-25).
In de wetsgeschiedenis van post a.6 van Tabel I, zijn geen aanwijzingen te vinden dat de wetgever voor de heffing van omzetbelasting een beperkter begrip geneesmiddel voor ogen heeft gestaan dan het begrip geneesmiddel voor de toepassing van de GMW respectievelijk de Geneesmiddelenrichtlijn. De wetgeschiedenis van post a.6 van Tabel I vermeldt dienaangaande het volgende:
“Humane geneesmiddelen (post 6).
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom voor de afbakening van het begrip „geneesmiddel” wordt aangesloten bij de Wet op de geneesmiddelenvoorziening (WGV). Dit geschiedt om te voorkomen dat voor de omzetbelasting de op zichzelf moeilijke vraag wat precies een geneesmiddel is zelfstandig zou moeten worden beantwoord, terwijl de WGV dit antwoord reeds geeft. Uiteraard is het oogmerk van de WGV een andere dan die van de Wet op de omzetbelasting 1968, doch dit betekent niet dat de door de WGV aan het begrip geneesmiddel gegeven begrenzing niet bruikbaar is voor de omzetbelasting.”
(Kamerstukken II, 1987/1988, nr. 20 506, nr. 5).
Uit de hiervoor aangehaalde wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever heeft onderkend dat de Wet OB en de destijds geldende Wet op de geneesmiddelenvoorziening (met ingang van 1 juli 2007 vervangen door de GMW) elk een verschillend oogmerk hebben. Dit heeft de wetgever echter niet ervan weerhouden aan te sluiten bij de definitie van het begrip geneesmiddel in de GMW, met inbegrip van het aandieningscriterium.
2.3.4.
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.3.3 is overwogen, staat aan een uitleg van post a.6 van Tabel I in overeenstemming met artikel 1, lid 1, letter b, van de GMW niet in de weg hetgeen het Hof van Justitie heeft geoordeeld in het arrest Smits-Koolhoven. Dat arrest heeft immers betrekking op de uitleg van artikel 64, lid 1, van de Wet op de accijns in samenhang gelezen met artikel 7, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 95/59/EG van de Raad van 27 november 1995 betreffende de belasting, andere dan omzetbelasting, op het verbruik van tabaksfabrikaten (Pb L 291, blz. 40) en artikel 64, lid 1, van die wet bevat geen verwijzing naar de GMW. De hiervoor in 2.2.3 weergegeven oordelen van het Hof berusten derhalve op een onjuiste rechtsopvatting. Middel II slaagt in zoverre.
2.4.1.
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.3.4 is overwogen, kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
2.4.2.
Voor de beantwoording van de vraag of de levering van de zonnebrandmiddelen en van de tandpasta’s op grond van post a.6 van Tabel I aan het verlaagde tarief is onderworpen, is bepalend of deze producten geneesmiddel zijn in de zin van artikel 1, lid 1, letter b, van de GMW, uitgelegd in overeenstemming met de Geneesmiddelenrichtlijn.
2.4.3.
Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest van 15 november 2007, Commissie/Duitsland, C-319/05, ECLI:EU:C:2007:678, punten 43, 44 en 46 en de aldaar aangehaalde rechtspraak geoordeeld dat het aandieningscriterium ruim moet worden uitgelegd. Aan dit criterium wordt voldaan als een product uitdrukkelijk als hebbende therapeutische of profylactische werking wordt aangeduid of aanbevolen, eventueel op het etiket, in de bijsluiter of ook mondeling, of wanneer het – impliciet maar niet minder stellig – bij de met een gemiddeld onderscheidingsvermogen begiftigde consument door de wijze van aandiening de indruk wekt dat het deze werking heeft.
2.4.4.
De vermeldingen op de verpakkingen van de zonnebrandmiddelen en van de tandpasta’s (zie hiervoor in 2.1.2 en 2.1.3) en hetgeen belanghebbende in aanvulling hierop in haar hoger beroepschrift voor het Hof onweersproken heeft gesteld, laten geen andere conclusie toe dan dat deze producten worden gepresenteerd als zijnde geschikt voor en behulpzaam bij het voorkomen van ziekte, gebrek, wond of pijn bij de mens. Met deze vermeldingen wordt het de consument, al dan niet impliciet, duidelijk gemaakt dat de producten daarvoor werkzame bestanddelen bevatten. Met betrekking tot de zonnebrandmiddelen zal de consument deze vermeldingen opvatten als dat zij een UVA- en UVB-filter bevatten waarmee het verbranden van de huid door zonnestraling kan worden voorkomen. Met betrekking tot de tandpasta’s zal de consument deze vermeldingen opvatten als dat zij bestanddelen bevatten, waaronder natriumfluoride, die gaatjes in tanden en kiezen voorkomen en beschermen tegen tandbederf, alsmede bijdragen aan de genezing van geïrriteerd tandvlees. De zonnebrandmiddelen en de tandpasta’s zijn daarom geneesmiddelen in de zin van post a.6 van Tabel I.
3. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur,
verleent aan belanghebbende een teruggaaf van € 31.668,
gelast dat de Staatssecretaris aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 497, en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende
vergoedt het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 493, en het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank ten bedrage van € 310,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 992 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 992 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in de kosten van het geding voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 992 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, E.N. Punt, M.A. Fierstra en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2016.