Procestaal: Nederlands.
HvJ EG, 30-03-2006, nr. C-495/04
ECLI:EU:C:2006:218
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
30-03-2006
- Magistraten
K. Lenaerts, M. Ilešič, E. Levits
- Zaaknummer
C-495/04
- LJN
AX6159
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2006:218, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 30‑03‑2006
Uitspraak 30‑03‑2006
K. Lenaerts, M. Ilešič, E. Levits
Partij(en)
ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)
30 maart 2006*
In zaak C-495/04,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden bij beslissing van 26 november 2004, ingekomen bij het Hof op diezelfde datum, in de procedure
A. C. Smits-Koolhoven
tegen
Staatssecretaris van Financiën,
‘Richtlijn 95/59 — Belasting op verbruik van tabaksfabrikaten — Kruidensigaretten — Uitsluitend voor medische doeleinden’
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: K. Lenaerts, waarnemend voor de president van de Vierde kamer, M. Ilešič en E. Levits (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: A. Tizzano,
griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 19 oktober 2005,
gelet op de opmerkingen van:
- —
A. C. Smits-Koolhoven, vertegenwoordigd door C. H. Bouwmeester en B. S. Mulier, advocaten,
- —
de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door H. G. Sevenster en D. J. M. de Grave als gemachtigden,
- —
de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en C. Jurgensen-Mercier als gemachtigden,
- —
de Finse regering, vertegenwoordigd door A. Guimaraes-Purokoski als gemachtigde,
- —
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door K. Gross en A. Weimar als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 7, lid 2, van richtlijn 95/59/EG van de Raad van 27 november 1995 betreffende de belasting, andere dan omzetbelasting, op het verbruik van tabaksfabrikaten (PB L 291, blz. 40).
2
Dit verzoek is ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden in het kader van een geding tussen A. C. Smits-Koolhoven en de Staatssecretaris van Financiën betreffende de heffing van accijns over kruidensigaretten.
Het rechtskader
De communautaire regeling
3
Tabaksfabrikaten zijn aan een op communautair niveau geharmoniseerde accijns onderworpen. Richtlijn 95/59 omschrijft de verschillende categorieën producten die aan accijns zijn onderworpen, evenals de berekeningswijze van deze accijns.
4
Artikel 4, lid 1, van deze richtlijn omschrijft het begrip ‘sigaretten’ als volgt:
‘Als sigaretten worden beschouwd:
- a)
tabaksrolletjes die geschikt zijn om als zodanig te worden gerookt en die geen sigaren of cigarillo's zijn in de zin van artikel 3;
- b)
tabaksrolletjes die door middel van een eenvoudige niet-industriële handeling in een huls van sigarettenpapier worden geschoven;
- c)
tabaksrolletjes die door middel van een eenvoudige niet-industriële handeling met sigarettenpapier worden omhuld.
[…]’
5
Artikel 5 van deze richtlijn geeft een definitie van het begrip ‘rooktabak’.
6
Artikel 7, lid 2, van de richtlijn luidt als volgt:
‘Met sigaretten en rooktabak worden gelijkgesteld, de producten die geheel of gedeeltelijk uit andere stoffen dan tabak bestaan, maar die aan de overige criteria van artikel 4, respectievelijk artikel 5 voldoen.
In afwijking van de eerste alinea worden producten die geen tabak bevatten, niet als tabaksfabrikaten beschouwd wanneer zij uitsluitend voor medische doeleinden dienen.’
7
Richtlijn 65/65/EEG van de Raad van 26 januari 1965 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake geneesmiddelen (PB 1965, 22, blz. 369), zoals gewijzigd bij richtlijn 93/39/EEG van de Raad van 14 juni 1993 tot wijziging van de richtlijnen 65/65/EEG, 75/318/EEG en 75/319/EEG inzake geneesmiddelen (PB L 214, blz. 22; hierna: ‘richtlijn 65/65’), omschrijft in artikel 1, punt 2, ervan het begrip ‘geneesmiddel’ als‘elke enkelvoudige of samengestelde substantie, aangediend als hebbende therapeutische of profylactische eigenschappen met betrekking tot ziekten bij mens of dier’ of ‘elke enkelvoudige of samengestelde substantie, die aan mens of dier toegediend kan worden teneinde een medische diagnose te stellen of om organische functies bij mens of dier te herstellen, te verbeteren of te wijzigen’.
De nationale wettelijke regeling
8
Ingevolge artikel 1, lid 1, sub f, van de Nederlandse Wet op de accijns van 31 oktober 1991 (Stb. 1991, 561) wordt accijns geheven over tabaksproducten.
9
Artikel 64, lid 1, van deze wet, dat artikel 7, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 95/59 omzet in Nederlands recht, bepaalt:
‘Onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen wordt vrijstelling van accijns verleend ter zake van de uitslag en de invoer van:
[…]
- f.
sigaretten en rooktabak die geheel uit andere stoffen dan tabak bestaan en die kennelijk zijn bestemd om te worden gebruikt voor medicinale doeleinden.’
Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag
10
Ten tijde van de feiten verkocht Smits-Koolhoven (hierna: ‘verzoekster in het hoofdgeding’) als groothandel ten behoeve van de wederverkoop een product genaamd ‘kruidensigaretten’. Het betrof uit kruiden — met name van de familie van de lipbloemigen — bestaande sigaretten zonder tabak.
11
Deze sigaretten bestonden uit stoffen zonder medicinale werking en werden zonder doktersrecept, maar wel uitsluitend via apotheken en drogisterijen op de markt gebracht. Op elk pakje sigaretten was een sticker aangebracht met het opschrift ‘Medicinale kruidensigaret’. Bovendien werd bij het product een bijsluiter verstrekt waarin de betrokken sigaretten werden aangeprezen als hulpmiddel bij het stoppen met roken. Deze bijsluiter was goedgekeurd door de Keuringsraad Openlijke Aanprijzing Geneesmiddelen/Keuringsraad Aanprijzing Gezondheidsproducten (hierna: ‘KOAG/KAG’), een niet tot de overheid behorende instantie belast met het toezicht op reclame voor geneesmiddelen en gezondheidsproducten.
12
Met betrekking tot deze sigaretten is geen accijns voldaan. De belastingdienst heeft zich in een brief van 20 juli 1995 aan verzoekster in het hoofdgeding op het standpunt gesteld dat de kruidensigaretten voor de heffing van accijns als sigaretten en bijgevolg als tabaksproducten moeten worden aangemerkt, en dat deze sigaretten niet in aanmerking komen voor toepassing van de vrijstelling van artikel 64, lid 1, aanhef en sub f, van de Wet op de accijns, omdat ze niet zijn bestemd om te worden gebruikt voor medicinale doeleinden.
13
Bijgevolg is aan verzoekster in het hoofdgeding over het tijdvak van 1 augustus 1995 tot en met 15 juni 1999 een naheffingsaanslag in de accijns op tabaksproducten opgelegd.
14
Nadat het bezwaar van verzoekster in het hoofdgeding was afgewezen, is deze in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Bij arrest van 5 augustus 2002 heeft deze rechterlijke instantie de naheffingsaanslag in de accijns op tabaksproducten gehandhaafd.
15
Aangezien verzoekster in het hoofdgeding van mening was dat het Gerechtshof te Leeuwarden een te beperkte uitleg had gegeven van het in artikel 64, lid 1, sub f, van de Nederlandse Wet op de accijns gebruikte begrip ‘medicinale doeleinden’, heeft zij cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden, die de behandeling van de zaak heeft geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag heeft gesteld:
‘Vallen kruidensigaretten als de onderhavige, waarvan is vastgesteld dat deze geen stoffen met een medicinale werking bevatten, maar welke wel, met goedkeuring van de Keuringsraad Openlijke Aanprijzing Geneesmiddelen/Keuringsraad Aanprijzing Gezondheidsproducten, worden verkocht als ‘Medicinale kruidensigaret’ als hulpmiddel bij het stoppen met roken, onder de uitzondering die artikel 7, lid 2, van […] richtlijn 95/59 maakt voor producten die uitsluitend medische doeleinden dienen?’’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
16
Met zijn prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7, lid 2, van richtlijn 95/59 aldus moet worden uitgelegd dat sigaretten zonder tabak die geen stoffen met een medicinale werking bevatten, maar als hulpmiddel bij het stoppen met roken worden aangeprezen en op de markt worden gebracht, ‘uitsluitend voor medische doeleinden dienen’ in de zin van de tweede alinea van deze bepaling.
17
Om te beginnen zij eraan herinnerd dat richtlijn 95/59 is vastgesteld in het kader van de harmonisatie der structuren van de accijnzen op tabaksfabrikaten, teneinde te voorkomen dat de concurrentie tussen de verschillende categorieën tabaksfabrikaten die tot eenzelfde groep behoren, wordt vervalst (arrest van 19 oktober 2000, Commissie/Griekenland, C‑216/98, Jurispr. blz. I‑8921, punt 18). Ter waarborging van een uniforme toepassing van deze richtlijn dienen de begrippen ervan autonoom te worden uitgelegd op basis van de bewoordingen van de betrokken bepalingen en de doelstellingen van deze richtlijn (zie in die zin arrest van 1 april 2004, Deutsche See-Bestattungs-Genossenschaft, C‑389/02, Jurispr. blz. I‑3537, punt 19).
18
In deze context zij opgemerkt dat artikel 7, lid 2, eerste alinea, van richtlijn 95/59 een algemene regel vaststelt, volgens welke producten die geheel of gedeeltelijk uit andere stoffen dan tabak bestaan, maar aan de overige criteria voor sigaretten en rooktabak van artikel 4, respectievelijk 5 van deze richtlijn voldoen, worden gelijkgesteld met sigaretten en rooktabak. Overeenkomstig de tweede alinea van artikel 7, lid 2, van deze richtlijn zijn alleen producten die geen tabak bevatten en bovendien ‘uitsluitend voor medische doeleinden dienen’, uitgezonderd van deze regel. Deze alinea maakt derhalve onderscheid tussen twee soorten producten die geen tabak bevatten, naargelang ze wel of niet een dergelijke functie hebben. Alleen producten die wél een dergelijke functie hebben, vallen onder de uitzondering.
19
Derhalve moet worden bepaald aan de hand van welke criteria producten die uitsluitend voor medische doeleinden dienen, kunnen worden onderscheiden van producten die niet of niet uitsluitend voor medische doeleinden dienen.
20
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de verwijzende rechter aarzelt tussen twee criteria; te weten de samenstelling van de sigaretten en de aandiening ervan. Het eerste criterium zou, gelet op het ontbreken van stoffen met een medicinale werking in de betrokken sigaretten, ertoe leiden dat deze sigaretten niet worden aangemerkt als sigaretten die uitsluitend voor medische doeleinden dienen. Het tweede criterium, de aandiening van de sigaretten, zou daarentegen kunnen leiden tot de erkenning dat zij uitsluitend voor medische doeleinden dienen.
21
Het criterium van de samenstelling van een product kan als relevant worden aangemerkt en derhalve als geëigend om vast te stellen of het product medische doeleinden dient. Een product dat stoffen bevat waarvan de verbranding of de inhalatie een medicinale werking heeft op het menselijk organisme, kan door zijn werking immers objectief worden onderscheiden van een product dat dergelijke stoffen niet bevat.
22
Om uit te maken of een product medische doeleinden kan dienen, moet derhalve worden onderzocht of dit product stoffen bevat waarvan de verbranding of de inhalatie een wetenschappelijk erkende medicinale, therapeutische of profylactische, werking heeft.
23
Vaststaat echter dat de sigaretten die aan de orde zijn in het hoofdgeding, dergelijke stoffen niet bevatten.
24
Desalniettemin betoogt verzoekster in het hoofdgeding dat de kruidensigaretten die aan de orde zijn in het hoofdgeding, ondanks het ontbreken van stoffen die een medicinale werking hebben, uitsluitend voor medische doeleinden dienen, omdat het roken van deze sigaretten de rookontwenning bevordert.
25
Deze stelling aanvaarden zou evenwel erop neerkomen te erkennen dat elke sigaret die geen tabak bevat en daardoor als vervanging kan worden gebruikt, uitsluitend voor medische doeleinden dient. Dit zou duidelijk in strijd zijn met de doelstelling en de opzet van artikel 7, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 95/59, zoals gepreciseerd in punt 18 van het onderhavige arrest. Dit argument kan dus niet worden aanvaard.
26
Derhalve moet worden onderzocht of in deze omstandigheden de aandiening van de sigaretten relevant is om vast te stellen of zij uitsluitend voor medische doeleinden dienen, en moet dus worden uitgemaakt of de wijze van aandiening een criterium kan zijn aan de hand waarvan sigaretten die uitsluitend voor medische doeleinden dienen, kunnen worden onderscheiden van producten die een dergelijke functie niet of niet uitsluitend hebben.
27
Volgens verzoekster in het hoofdgeding moet dienaangaande worden erkend dat de betrokken sigaretten uitsluitend voor medische doeleinden dienen, aangezien zij met goedkeuring van de KOAG/KAG als sigaretten met therapeutische of profylactische eigenschappen worden aangediend, als medicinaal product op de markt worden gebracht en door een gemiddeld oplettende consument als geneesmiddel worden beschouwd.
28
Deze stelling kan niet worden aanvaard, omdat het medische doeleinden dienen van dergelijke sigaretten niet uitsluitend kan worden afgeleid uit de aandiening ervan, de wijze waarop zij op de markt worden gebracht of de perceptie van de sigaretten door het publiek, zonder dat aan de algemene regel van artikel 7, lid 2, eerste alinea, van richtlijn 95/59 elke betekenis wordt ontnomen. Het zou dan namelijk volstaan om de aandiening of de wijze van op de markt brengen van een product te wijzigen om het onder de uitzondering van de tweede alinea van dit artikel te laten vallen. Hierdoor zouden producten die voor het overige identiek zijn, ter zake van de accijns verschillend worden behandeld.
29
Bovendien verschilt richtlijn 95/59 in dit opzicht door haar doel en door de bewoordingen van artikel 7, lid 2, tweede alinea, ervan, van richtlijn 65/65, die in artikel 1, punt 2, twee alternatieve en complementaire definities van een geneesmiddel geeft: enerzijds het geneesmiddel ‘door aandiening’, anderzijds het geneesmiddel ‘door functie’ (zie arresten van 30 november 1983, Van Bennekom, 227/82, Jurispr. blz. 3883, punt 22, en 28 oktober 1992, Ter Voort, C‑219/91, Jurispr. blz. I‑5485, punt 11).
30
In de eerste plaats rechtvaardigt het doel van richtlijn 65/65, die in wezen ertoe strekt de consument te beschermen door te waarborgen dat de volksgezondheid niet in gevaar komt, een dergelijke ruime omschrijving die aan deze richtlijn een ruime werkingssfeer verleent. Zoals het Hof in punt 17 van het arrest Van Bennekom, reeds aangehaald, heeft overwogen, beoogt het ‘aandieningscriterium’ van artikel 1, punt 2, eerste alinea, van die richtlijn niet alleen geneesmiddelen met daadwerkelijk therapeutische of medicinale werking binnen de werkingssfeer van die richtlijn te brengen, maar ook producten die niet voldoende werkzaam zijn, of die niet de werking hebben die de consument, gezien de wijze van aandiening ervan, mag verwachten, teneinde de consument niet alleen te beschermen tegen schadelijke of giftige geneesmiddelen, maar ook tegen verschillende producten die in de plaats van adequate geneesmiddelen worden gebruikt. Welnu, het in punt 17 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte doel van richtlijn 95/59 is volstrekt anders en rechtvaardigt een dergelijke ruime definitie niet.
31
In de tweede plaats moet artikel 7, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 95/59, aangezien het een uitzondering op de algemene regel bevat, restrictief worden uitgelegd en kan het niet worden toegepast op producten waarvan alleen de aandiening suggereert dat zij medische doeleinden dienen, zonder dat dit ook blijkt uit objectieve kenmerken die verband houden met de eigenschappen van deze producten.
32
Hieruit volgt dat overwegingen die verband houden met de aandiening, het op de markt brengen of de perceptie van een product, op zich niet volstaan om het product onder de uitzondering van artikel 7, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 95/59 te laten vallen.
33
Dat de KOAG/KAG de aandiening van de sigaretten die in het hoofdgeding aan de orde zijn, heeft goedgekeurd, kan deze beoordeling niet op losse schroeven zetten. Wanneer deze autoriteit, die in een context van zelfregulering over de eerbiediging van de regels voor goed gedrag inzake reclame voor geneesmiddelen en gezondheidsproducten waakt, een specifieke vorm van reclame goedkeurt, impliceert deze goedkeuring immers niet dat is getoetst of het betrokken product uitsluitend voor medische doeleinden dient, en kan zij niet bepalend zijn voor de beoordeling van de therapeutische of profylactische eigenschappen van een product.
34
Uit het voorgaande volgt dat sigaretten die geen stoffen met een medicinale werking bevatten, geen medische doeleinden dienen.
35
Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 7, lid 2, van richtlijn 95/59 aldus moet worden uitgelegd dat sigaretten zonder tabak die geen stoffen met een medicinale werking bevatten, maar als hulpmiddel bij het stoppen met roken worden aangeprezen en op de markt worden gebracht, niet ‘uitsluitend voor medische doeleinden dienen’ in de zin van de tweede alinea van deze bepaling.
Kosten
36
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 7, lid 2, van richtlijn 95/59/EG van de Raad van 27 november 1995 betreffende de belasting, andere dan omzetbelasting, op het verbruik van tabaksfabrikaten, moet aldus worden uitgelegd dat sigaretten zonder tabak die geen stoffen met een medicinale werking bevatten, maar als hulpmiddel bij het stoppen met roken worden aangeprezen en op de markt worden gebracht, niet ‘uitsluitend voor medische doeleinden dienen’ in de zin van de tweede alinea van deze bepaling.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 30‑03‑2006