Het hoger beroep van de officier van justitie is beperkt tot dat deel van het vonnis waarbij verzoeker ter zake van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feit is vrijgesproken.
HR, 10-09-2013, nr. 11/02586
ECLI:NL:HR:2013:684, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-09-2013
- Zaaknummer
11/02586
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:684, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑09‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:727, Contrair
ECLI:NL:PHR:2013:727, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑06‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:684, Contrair
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Promis en aanvulling met bewijsmiddelen, art. 359 en 365a Sv. HR herhaalt relevante overweging uit ECLI:NL:HR:2012: BX0863. Klaarblijkelijk heeft het Hof de bewezenverklaring doen steunen op de inhoud van de bewijsmiddelen die zijn vermeld in de aanvulling als bedoeld in art. 365a Sv, en heeft het deze gewaardeerd in samenhang met de f&o die het Hof in zijn arrest heeft genoemd, met vindplaatsen in de processtukken. Daarop stuit het middel af.
Partij(en)
10 september 2013
Strafkamer
nr. 11/02586
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 15 maart 2011, nummer 21/000104-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.H.D. van Onna, advocaat te Oss, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
2.2.
Bij beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat een klacht die uitsluitend inhoudt dat ten onrechte een aanvulling met bewijsmiddelen als bedoeld in art. 365a Sv is opgesteld en bij de gedingstukken is gevoegd, niet tot cassatie kan leiden omdat de verdachte bij die klacht onvoldoende in rechte te respecteren belang heeft (vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0863, NJ 2013/144).
Klaarblijkelijk heeft het Hof de bewezenverklaring doen steunen op de inhoud van de bewijsmiddelen die zijn vermeld in de aanvulling als bedoeld in art. 365a Sv, en heeft het gewaardeerd in samenhang met de feiten en omstandigheden die het Hof in zijn arrest heeft genoemd, met vindplaatsen in de processtukken. Daarop stuit het middel af.
3. Beoordeling van het achtste middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 21 maanden.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 19 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 10 september 2013.
Conclusie 04‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Promis en aanvulling met bewijsmiddelen, art. 359 en 365a Sv. HR herhaalt relevante overweging uit ECLI:NL:HR:2012: BX0863. Klaarblijkelijk heeft het Hof de bewezenverklaring doen steunen op de inhoud van de bewijsmiddelen die zijn vermeld in de aanvulling als bedoeld in art. 365a Sv, en heeft het deze gewaardeerd in samenhang met de f&o die het Hof in zijn arrest heeft genoemd, met vindplaatsen in de processtukken. Daarop stuit het middel af.
Nr. 11/02586 Zitting: 4 juni 2013 | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Verzoeker is bij arrest van 15 maart 2011 door het Gerechtshof te Arnhem wegens “Afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden. Voorts heeft het Hof de onttrekking aan het verkeer bevolen van een Colt 9mm pistool alsmede de teruggave aan de rechthebbende gelast van een scooter en de teruggave aan de verdachte gelast van een geldbedrag. Verder heeft het Hof verzoeker veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] en aan verzoeker de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, één en ander zoals nader omschreven in het arrest.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 11/02586 en 11/01417. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens verzoeker heeft mr. J.H.D. van Onna, advocaat te Nijmegen, acht middelen van cassatie voorgesteld.
4. Omdat zes van de acht middelen klachten met betrekking tot de bewijsvoering van het Hof inhouden, geef ik allereerst de bewezenverklaring en de bewijsoverweging van het Hof weer.
5. Het Hof heeft ten aanzien van verzoeker onder feit 1 primair bewezen verklaard1.dat:
“hij op 14 juni 2009 te Nijmegen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van tenminste 1800 Euro, toebehorende aan Domino's Pizza, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en zijn mededaders op vuurwapens gelijkende voorwerpen, op voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] hebben gericht en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] hebben gedwongen om op de vloer te gaan liggen en [slachtoffer 4] daarbij dreigend de woorden hebben toegevoegd: "Geef geld, geef geld en maak de kluis open", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, waarbij aan [slachtoffer 4] een plastic tas/zak werd overhandigd met het kennelijke doel om daar het voornoemde geld in te doen, waarna voornoemde [slachtoffer 4] het genoemde geldbedrag in de plastic tas/zak heeft gestopt”
6. Met betrekking tot de bewijsvoering houdt het arrest van het Hof het volgende in:
“(…)
aanleiding
Op 14 juni 2009 heeft een overval plaatsgevonden in Domino's Pizza, gevestigd aan de Groenestraat 243 in Nijmegen. De overval werd gepleegd door twee mannen met bivakmutsen op. De overvallers hebben onder bedreiging van op vuurwapens gelijkende voorwerpen het aanwezige personeel gedwongen om geld af te staan. Het geld is in een plastic zak gestopt. De overvallers zijn vervolgens met medeneming van het geld via de achterdeur de pizzeria uitgevlucht.
Het hof is van oordeel dat het aan verdachte onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezenverklaard kan worden en dat het namens verdachte door zijn raadsman gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen (1).
Het hof heeft daarbij het volgende overwogen.
Naar het oordeel van het hof kan op grond van de verklaring van de getuige [getuige], het resultaat van de bevraging door de politie bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer naar de tenaamstelling van de auto en de historische telefoonverkeersgegevens met voldoende zekerheid worden aangenomen dat de auto van medeverdachte [medeverdachte 3], een Peugeot 306 met kenteken [AA-00-BB], zich rond het tijdstip van de overval in de onmiddellijke nabijheid van de plaats delict aan de Groenestraat te Nijmegen bevond. De getuige [getuige] heeft de betreffende auto zien staan bij de bushalte aan het begin van de Dobbelmanweg te Nijmegen, zijnde een zijstraat van de Groenestraat, alwaar zich Domino's Pizza bevindt. Tegenover de politie heeft [getuige] verklaard zeker te weten dat het kenteken van de betreffende auto met [AA] begon en eindigde op 35. Het betrof een donkerkleurige Peugeot van een ouder type. [getuige] heeft gezien dat, kort voordat de politie arriveerde, twee personen met capuchons, komend vanuit de richting Groenestraat, in de betreffende auto op respectievelijk de bijrijderstoel en de achterbank plaatsnamen waarna de auto is weggereden in de richting van de Hazenkampseweg. Voordat deze personen instapten werd de auto gestart (2). Het hof leidt hieruit af dat er, op het moment dat de voornoemde twee personen in de auto plaatsnamen, al een derde persoon, zijnde de bestuurder van de auto, in de auto aanwezig moet zijn geweest. Uit door de politie bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer opgevraagde gegevens bleek dat een groene Peugeot, met kenteken [AA-00-BB] sinds 6 mei 2009 op naam stond van medeverdachte [medeverdachte 3].
Voorts stelt het hof op basis van historische telefoonverkeergegevens (3) vast dat medeverdachte [medeverdachte 3] op 14 juni 2009 om 22:48:00 uur en 22:51:31 uur contact heeft gehad met het mobiele nummer van toenmalig medeverdachte [medeverdachte 2] en om 22:56:46 uur met het mobiele nummer van verdachte. De telefoons van medeverdachte [medeverdachte 3] en van [medeverdachte 2] werden ten tijde van deze contacten aangestraald door de zendmast aan de Horstacker 13-15 en de telefoon van verdachte door de zendmast aan de Muldersweg 73. De zendmast aan de Horstacker 13-15 te Nijmegen is gelegen in de onmiddellijke nabijheid van het woonadres van [medeverdachte 3] aan de [a-straat 1] en het woonadres van [medeverdachte 2] aan de [b-straat 1] en op een afstand van ongeveer 5 kilometer van de pizzeria aan de Groenestraat. De zendmast aan de Muldersweg 73 te Nijmegen binnen welk bereik de telefoon van verdachte zich bevond ten tijde van het contact met de mobiele telefoon van medeverdachte [medeverdachte 3] op 14 juni 2009 om 22:56:46 uur, bevindt zich op ongeveer 1900 meter van Domino's Pizza aan de Groenestraat 243. Het hof leidt uit deze telefoonverkeersgegevens af dat medeverdachte [medeverdachte 3] in elk geval vanaf 22:48:00 uur aanrijdend is geweest naar de plaats van de overval.
Uit analyse van de historische telefoonverkeersgegevens van het IMEI-nummer van het toestel en het mobiele nummer van medeverdachte [medeverdachte 3] (06-[001]) bleek dat met dit toestel en nummer op 14 juni 2009 om 23:04:39 uur een SMS-bericht is verzonden naar een mobiel nummer waarvan twee minuten eerder om 23:02:36 uur een sms-bericht werd ontvangen. De telefoon van [medeverdachte 3] bevond zich toen onder het bereik van de zendmast aan de Bilderdijkstraat 10 te Nijmegen. De Bilderdijkstraat is een straat gelegen recht tegenover Domino's Pizza aan de Groenestraat 243 en de Dobbelmanweg te Nijmegen waar de auto van [medeverdachte 3] volgens getuige [getuige] geparkeerd heeft gestaan. Het hof leidt hieruit af dat medeverdachte [medeverdachte 3] zich rond het tijdstip van de overval nabij de plaats delict heeft bevonden.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij met collega [verbalisant 2] om 23.10 uur bij Domino's Pizza was waar zojuist een overval had plaatsgevonden (4). Uit het tijdstip zoals genoemd door de verbalisanten en de getuigenverklaring van [slachtoffer 2], medewerker van Domino's Pizza, in samenhang met voormelde historische telefoonverkeersgegevens leidt het hof af dat de overval heeft plaatsgevonden kort na 22:56:46 uur (het laatste contact van medeverdachte [medeverdachte 3] met verdachte) en vóór 23.10 uur (politie ter plaatse op plaats delict). Het hof gaat er op basis van de verklaring van de getuige [getuige] in samenhang met de historische telefoonverkeersgegevens van het toestel en het nummer van [medeverdachte 3], van uit dat medeverdachte [medeverdachte 3] ten tijde van de overval in de geparkeerd staande auto aan het begin van de Dobbelmanweg is blijven wachten op zijn beide mededaders en vervolgens nadat de beide mededaders na de gepleegde overval bij hem in de auto waren ingestapt, vrijwel onmiddellijk daarop met de auto is weggereden in de richting van de Hazekampseweg te Nijmegen. Het hof kent in dat verband mede betekenis toe aan de verklaring van de voormalige medeverdachte [medeverdachte 2] die ter terechtzitting van het hof als getuige heeft verklaard dat hij en verdachte die avond door [medeverdachte 3] met diens auto zijn opgehaald en dat hij zich samen met verdachte en [medeverdachte 3], op enig moment die avond, in de auto van [medeverdachte 3] bevond (5).
Anders dan de rechtbank acht het hof het wel mogelijk dat de overval binnen een zeer korte tijdspanne is gepleegd. Dat getuige [slachtoffer 1] heeft verklaard dat het ongeveer een kwartier heeft geduurd vanaf het moment dat hij de overvallers zag op het grindpad tot het moment dat deze de pizzeria via de achterdeur verlieten (6), maakt dit niet anders. Gezien de impact van een dergelijke gewapende overval acht het hof het heel goed mogelijk dat [slachtoffer 1] de duur van de overval als een kwartier heeft ervaren terwijl de overval in werkelijkheid maar enkele minuten heeft geduurd.
Getuige [slachtoffer 2], die samen met zijn collega's [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] tijdens de overval aanwezig was in de pizzeria, heeft verklaard dat hij op enig moment een persoon met een zwarte bivakmuts in de deuropening heeft waargenomen. Deze persoon had een zwartgrijze revolver in zijn hand. [slachtoffer 2] en zijn collega's werden gesommeerd te gaan liggen. Naast de persoon met de bivakmuts werd door [slachtoffer 2] een tweede persoon waargenomen. Ook deze droeg een bivakmuts en had tevens een heel klein grijszwart pistooltje in zijn hand. Nadat de overvallers duidelijk was geworden dat het een kwartier zou duren voordat de kluis geopend kon worden, besloten ze daar niet op te wachten. Ze zijn vervolgens via de achterzijde gevlucht. [slachtoffer 2] beschrijft de eerste overvaller als ongeveer 10 cm groter dan hijzelf. [slachtoffer 2] is volgens zijn verklaring 1.80 meter lang. Het was een man met een donkere huidskleur en een Antilliaans accent. De tweede persoon was ongeveer tussen de 1.65 en 1.72 meter. Ook hij had een donkere huidskleur, maar lichter dan de eerstgenoemde persoon (7).
Aangever [slachtoffer 4] heeft bij de politie verklaard dat hij, staande bij de koelceldeur met contant geld in coupures en de kassalade in zijn handen, ineens een langere jongen met zwarte bivakmuts zag staan. Deze hield een zwarte revolver op hem gericht. De langere jongen zei: "dit is een overval, meewerken, waar is het geld?" Nadat hem een plastic tas was aangereikt werd [slachtoffer 4] gedwongen het geld dat hij in zijn handen had, alsmede de inhoud van de kassalade in de plastic zak te deponeren. Toen de langere jongen hem vroeg waar de kluis was, vertelde aangever hem dat deze was voorzien van een tijdslot. Vervolgens heeft de langere jongen aangever gedwongen op zijn knieën te gaan zitten waarna hij het vuurwapen op het voorhoofd van aangever richtte. De getuige heeft de kleinere jongen omschreven als: ongeveer 17 jaar, 1.75 m., tenger postuur, mogelijk Iraniër, geen Turk of Marokkaan, donkere ogen. De langere jongen als 19 à 20 jaar, 1.85, breed postuur, negroïde uiterlijk, donkere ogen (8). Getuige [slachtoffer 3] bevestigde de waarneming van getuige [slachtoffer 2] en aangever [slachtoffer 4] en verklaarde eveneens dat hij heeft waargenomen dat twee personen, een grotere en een kleinere jongen, gewapend met een vuurwapen, door de achterdeur de pizzeria binnen kwamen lopen. De grotere jongen zei onder meer; "waar is de kluis, maak de kluis open". De kleinere jongen had ondertussen zijn vuurwapen op hen gericht. Na 2 à 3 minuten zag [slachtoffer 3] de grotere jongen weer de pauzeruimte inlopen waarna de beide jongens met een verkreukte plastic zak in de kleuren wit en groen via de achterdeur het pand hebben verlaten (9).
Het hof constateert dat de verklaringen van de getuigen met betrekking tot de lengte van de overvallers min of meer worden bevestigd door de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 3] en van getuige [medeverdachte 2] dat zij respectievelijk ongeveer 1.90 m. en 1.70 m. lang zijn (10). Het hof heeft dit ook ter terechtzitting zelf waargenomen (11).
In een aanvullend proces-verbaal van de politie van 28 januari 2010 is de verklaring van aangever [slachtoffer 4] weergegeven. [slachtoffer 4] heeft bij de politie verklaard dat hij tijdens de behandeling van de onderhavige strafzaak bij de rechtbank de stem van verdachte voor 100 procent heeft herkend als zijnde de stem van de persoon die een pistool op zijn hoofd heeft gezet. In datzelfde proces-verbaal is gerelateerd dat [slachtoffer 4] ook nog verklaarde van ex-collega [slachtoffer 3] te hebben gehoord dat deze bedreigd is door verdachte. Verdachte zou [slachtoffer 3] hebben gevraagd of hij tijdens de overval aanwezig was in de pizzeria (12). Vervolgens is ook [slachtoffer 3] bij de politie gehoord als getuige. Ook hij heeft verklaard bij de rechtbank de stem van verdachte te hebben herkend als de stem van één van de overvallers. Ook het postuur en de lengte van verdachte kwamen volgens [slachtoffer 3] precies overeen met die van één van de overvallers. [slachtoffer 3] verklaarde voorts dat hij en een oud-collega van Domino's Pizza, ongeveer twee weken vóór het verhoor op 29 januari 2010 op de Graafsebrug in Nijmegen door verdachte zijn aangesproken met de vraag of ze op het moment van de overval bij Domino's Pizza aanwezig waren geweest(13).
De door [slachtoffer 3] bedoelde oud-collega, [betrokkene 1], is door het hof gehoord als getuige. [betrokkene 1] heeft tegenover het hof onder meer verklaard dat hij samen met [slachtoffer 3] op straat is aangesproken en dat hen gevraagd is “of ze erbij waren tijdens de overval”. [betrokkene 1] verklaarde de in de zittingzaal aanwezige verdachte, te herkennen als de persoon die hem en [slachtoffer 3] aansprak over de overval (14).
Gelet op de verklaring van getuige [betrokkene 1] ter terechtzitting van het hof - welke verklaring het hof voor betrouwbaar houdt - dat hij verdachte herkende als degene die hem en [slachtoffer 3] op de Graafsebrug in Nijmegen heeft aangesproken met de vraag of hij en [slachtoffer 3] tijdens de overval aanwezig waren in de pizzeria, acht het hof de verklaring van [slachtoffer 3], afgelegd bij de politie op 29 januari 2010 eveneens betrouwbaar.
Ongeveer een uur na de overval zijn medeverdachte [medeverdachte 3], verdachte en [medeverdachte 2] in het centrum van Nijmegen aangehouden door de politie. De politie heeft verdachte, medeverdachte [medeverdachte 3], en [medeverdachte 2] gezamenlijk aangetroffen terwijl zij om 00:15 uur uit de auto van medeverdachte [medeverdachte 3] stapten (15).
Getuige [slachtoffer 3] heeft verklaard dat tijdens de overval de kleine jongen zwarte schoenen van het merk Lacoste droeg en de grotere jongen zwart-rode Nike Air Max schoenen (16). De combinatie van de donkerkleurige Peugeot personenauto met het kenteken [AA-00-BB] en het gedragen schoeisel, dat overeenkomt met het type schoeisel zoals door de getuige genoemd, was voor de politie aanleiding de mannen aan te houden. In de auto van medeverdachte [medeverdachte 3] werd een zwarte bivakmuts aangetroffen (17).
Bij de doorzoeking in de woningen van verdachten werd door de politie in de woning van verdachte aan de [c-straat] te Nijmegen een zilverkleurig gasalarmpistool, merk Colt aangetroffen en in beslag genomen. In de woning van [medeverdachte 2] trof de politie een bivakmuts en geld aan. Hieruit leidt het hof af dat verdachte, medeverdachte [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] na de overval in elk geval bij de woningen van verdachte en [medeverdachte 2] zijn geweest.
Alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden zijn, in onderling verband en samenhang beschouwd, naar het oordeel van het hof redengevend voor de conclusie dat verdachte één van de drie personen is geweest die op 14 juni 2009 tezamen en in vereniging de gewapende overval op Domino's Pizza te Nijmegen hebben gepleegd.”
De voetnoten waar in de bewijsredenering van het Hof naar wordt verwezen, houden het volgende in:
“ 1. Voor zover hierna wordt verwezen naar processen-verbaal wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm, niet ondertekende, opgemaakte Zaaksproces-verbaal van politie Gelderland Zuid, Districtsrecherche Stad Nijmegen, genummerd 2009023065.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, op ambtsbelofte opgemaakt op 16 juni 2008, door verbalisant [verbalisant 3], inhoudende de verklaring van getuige [getuige], p. 281.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, op ambtsbelofte opgemaakt op 24 juni 2009, door verbalisant [verbalisant 8], naar aanleiding van het onderzoeksrapport van de uitgelezen telefoons van verdachten, p. 334-335.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, op ambtsbelofte opgemaakt op 15 juni 2009 door [verbalisant 1], inhoudende zijn relaas, p. 279-278.
5.De verklaring van getuige [medeverdachte 2], afgelegd ter terechtzitting van het hof op 1 maart 2011.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor, op ambtsbelofte opgemaakt op 15 juni 2009, door verbalisant [verbalisant 9], voor zover inhoudende de verklaring van getuige [slachtoffer 1], p. 296-298.
7.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor, op ambtsbelofte opgemaakt op 15 juni 2009, door verbalisant [verbalisant 1], inhoudende het verhoor van getuige [slachtoffer 2], p. 286-288.
8. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte, op ambtsbelofte opgemaakt op 14 juni 2009, door verbalisant [verbalisant 2], voor zover inhoudende de aangifte van [slachtoffer 4], p. 301-304.
9. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor, op ambtsbelofte opgemaakt op 15 juni 2009, door verbalisant [verbalisant 2], voor zover inhoudende de verklaring van getuige [slachtoffer 3], p. 291-293.
10. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof op 1 maart 2011.
11. De eigen waarneming van het hof ter terechtzitting van het hof op 1 maart 2011.
12. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor, op ambtsbelofte opgemaakt op 28 januari 2010, door verbalisant [verbalisant 4], voor zover inhoudende de verklaring van getuige [slachtoffer 4].
13. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor, op ambtsbelofte opgemaakt op 29 januari 2010, door verbalisant [verbalisant 5], voor zover inhoudende de verklaring van getuige [slachtoffer 3].
14. De verklaring van getuige [betrokkene 1], afgelegd ter terechtzitting van het hof op 1 maart 2011.15. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding, op ambtsbelofte opgemaakt op 15 juni 2009, door de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7], voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten, p. 14.16. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor, op ambtsbelofte opgemaakt op 15 juni 2009, door verbalisant [verbalisant 2], voor zover inhoudende de verklaring van getuige [slachtoffer 3], p. 291-293.17. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal dossier afhandeling inbeslagneming, p. 205.”
7. De werkwijze die het Hof in de onderhavige zaak heeft gevolgd ten aanzien van de bewijsconstructie, komt erop neer dat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt in een terstond uitgewerkt arrest zijn vermeld in een bewijsredenering waarbij het Hof heeft volstaan met een verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen waaraan die feiten en omstandigheden zijn ontleend, kort gezegd de Promis-methode. Hoewel van een later op te maken ‘aanvulling’ in de zin van art. 365a Sv in een dergelijk geval geen sprake meer kan zijn2., heeft het Hof niettemin het bestreden arrest voorzien van een aanvulling met bewijsmiddelen als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv. In navolging van mijn ambtgenoot Vellinga meen ik dat deze aanvulling buiten beschouwing zal dienen te blijven.3.Anders verwordt de bewijsconstructie tot een zoekplaatje, waarbij bovendien mogelijk wordt gemaakt dat in het promisvonnis of –arrest ontbrekende stukjes alsnog (op een later moment) hun plek vinden in de aanvulling. Vanzelfsprekend is dit standpunt misschien niet. Zowel in zijn arrest van 6 november 2012, LJN BX8075, NJ 2013/143 als in zijn arrest van 6 november 2012, LJN BX0863, NJ 2013/144 merkte de Hoge Raad nog op dat “de verdachte bij vernietiging van het bestreden, niet-verkorte, arrest op de enkele grond dat van een aanvulling geen sprake meer kan zijn omdat reeds een terstond uitgewerkt arrest is gewezen, niet een voldoende in rechte te respecteren belang in cassatie heeft”.4.Met Reijntjes in zijn annotatie onder NJ 2013/144 kan de vraag worden opgeworpen of dat oordeel van de Hoge Raad meebrengt dat in gevallen als de onderhavige in cassatie de aanvulling buiten beschouwing moet blijven, of dat de aanvulling toch als extra (en later tot stand gekomen) onderbouwing van de bewijsconstructie kan worden meegenomen. En wellicht – Reijntjes wijst hierop - speelt daarbij nog een rol of de aanvulling is verschenen vóórdat de stukken naar de Hoge Raad zijn gezonden (zie art. 435, eerste lid, Sv), zodat de verdediging er tijdig kennis van heeft kunnen nemen. Mogelijk kan het onderhavige geval aanleiding zijn voor de Hoge Raad in deze vragen duidelijkheid te scheppen. Zoals gezegd ga ik in deze conclusie om de hierboven genoemde reden aan de aanvulling voorbij.
8. Het eerste middel dat klaagt dat het Hof in strijd met het wettelijk bewijsstelstel heeft gehandeld door zijn niet verkorte arrest aan te vullen met bewijsmiddelen, faalt en kan gezien HR 6 november 2012, LJN BX0863, NJ 2013/144 (rov. 4.2 e.v.) worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
9. Het tweede middel klaagt dat het Hof in zijn Promismotivering betreffende de bewezenverklaring niet telkenmale in een samenvatting de inhoud van het bewijsmiddel heeft weergegeven en onder verwijzing naar dat bewijsmiddel de redengevende feiten en omstandigheden heeft vermeld waarop de beslissing dat verzoeker het tenlastegelegde heeft begaan steunt. Het middel in samenhang met de toelichting daarop bezien, valt in drie klachten uiteen.
10. De eerste in het middel vervatte klacht betreft de hierboven in de bewijsredenering van het Hof als elfde alinea weergegeven passage, luidende: “Het Hof constateert dat de verklaringen van de getuigen met betrekking tot de lengte van de overvallers min of meer worden bevestigd door de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 3] en van getuige [medeverdachte 2] dat zij respectievelijk ongeveer 1.90 m. en 1.70 m. lang zijn (10). Het hof heeft dit ook ter terechtzitting zelf waargenomen (11).” Het middel stelt aan de orde dat de in deze alinea opgenomen voetnoot 10 naar een verklaring verwijst die verzoeker ter terechtzitting van 1 maart 2011 heeft afgelegd en niet naar verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 3] en de getuige [medeverdachte 2].
11. Te dien aanzien lijkt er inderdaad iets niet te kloppen. De inhoud van het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 maart 2011, waar in voetnoot 10 van het Hof naar wordt verwezen, biedt deels een aanknopingspunt voor het antwoord op de vraag wat hier is misgegaan.
12. Het proces-verbaal van die bewuste terechtzitting houdt onder meer het volgende in:
“Op verzoek van de voorzitter gaat verdachte staan. Verdachte verklaart desgevraagd "ik ben 1.90 meter lang". De voorzitter verklaart, zakelijk weergegeven: Ik neem waar dat verdachte ongeveer 1.90 meter lang is en hoor verdachte zeggen dat hij 1.90 meter lang is.(…)De voorzitter laat de tweede getuige voor het hof verschijnen. (…). De getuige, [medeverdachte 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992, 17 jaar, schoolgaand, legt vervolgens op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte af de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen. (…) Hoelang ik ben? Ik ben ongeveer 1.70 meter lang.”
13. Gezien het bovenstaande citaat uit het zittingsverbaal en in ogenschouw nemend dat de medeverdachte [medeverdachte 3] ter ’s Hofs terechtzitting van 1 maart 2011 in het geheel geen verklaring omtrent zijn lengte heeft afgelegd, kan het er in cassatie voor worden gehouden dat in de bewijsredenering van het Hof per abuis “medeverdachte [medeverdachte 3]“ is komen te staan in plaats van “verdachte”. Deze uitleg wordt versterkt door de aan de alinea 11 voorafgaande overwegingen van het Hof, waaruit volgt dat het vaststellen van de lengte van de overvallers die de pizzatent zijn binnengegaan een punt van belang is, terwijl het Hof heeft vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte 3] niet één van die overvaller is geweest nu hij in de geparkeerd staande auto aan het begin van de Dobbelmanweg is blijven wachten. Kortom, er is hier evident sprake van een misslag die op zichzelf niet tot cassatie hoeft te leiden5..
14. Wat overblijft is de deelklacht dat een verwijzing naar de verklaring van getuige [medeverdachte 2] ontbreekt. Deze deelklacht is juist en tevens terecht voorgesteld nu een verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de rechter de feiten en omstandigheden ontleent waarop het zijn gevolgtrekkingen baseert, in een Promisoverweging niet kan ontbreken.6.
15. In de tweede in het middel vervatte klacht wordt aangevoerd dat in de vierde alinea van de bewijsoverweging van het Hof, te weten: “Naar het oordeel (…) medeverdachte [medeverdachte 3]”, slechts wordt verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen inhoudende de verklaring [getuige] en niet naar de overige door het Hof gebezigde bewijsmiddelen. Die klacht lijkt mij terecht voorgesteld nu uit niets blijkt in welk bewijsmiddel de door de politie opgevraagde gegevens met betrekking tot de groene Peugeot met kenteken [AA-00-BB] zijn neergelegd.
16. De derde klacht keert zich tegen de overweging van het Hof in alinea 5, inhoudende: “Voorts stelt het hof (…) de overval.”7.Het Hof zou geen zakelijke samenvatting van de redengevende inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen hebben gegeven noch voldoende hebben aangeduid waaraan het zijn gevolgtrekkingen heeft verbonden. Ook deze klacht slaagt. Een zakelijke samenvatting van het proces-verbaal van bevindingen en een nadere aanduiding van de in dat proces-verbaal gerelateerde feiten en omstandigheden waaraan het Hof zijn gevolgtrekking heeft verbonden dat medeverdachte [medeverdachte 3] contact heeft gehad met het mobiele nummer van [medeverdachte 2] en met het mobiele nummer van verzoeker, ontbreekt.
17. Het eerste onderdeel van de eerste klacht faalt, voor het overige is het middel terecht voorgesteld.
18. Het derde middel klaagt over de onbegrijpelijkheid van de elfde alinea in de bewijsoverweging van het Hof (“Het hof constateert dat (…) zelf waargenomen”).
19. Het middel is tevergeefs voorgesteld. Ik verwijs daarvoor naar mijn opmerkingen onder punt 12 waaruit volgt dat het Hof in deze passage abusievelijk ‘medeverdachte [medeverdachte 3]” heeft opgenomen in plaats van “verdachte”. Verbeterd gelezen is er geen sprake van een onbegrijpelijke passage.
20. Aan de bespreking van het vierde middel8.en het vijfde middel9.kom ik niet toe. In de toelichting bij beide middelen wordt naar voren gebracht dat het middel is opgesteld voor het geval de Hoge Raad de opgemaakte aanvulling niet buiten beschouwing laat. Onder verwijzing naar mijn opvatting daarover in punt 7, laat ik deze middelen onbesproken.
21. Het zesde middel bevat de klacht dat het Hof een conclusie heeft getrokken op basis van de telefoongegevens die niet wordt ondersteund door de inhoud van de bewijsmiddelen.
22. Het gaat om de in de vijfde alinea van de bewijsoverweging getrokken conclusie van het Hof (“Voorts stelt het hof (…) van de overval”.), inhoudende – kort gezegd – dat de medeverdachte [medeverdachte 3] aanrijdend is geweest naar de plaats van de overval. Deze conclusie kan inderdaad niet uit de daarvoor door het Hof weergegeven feiten en omstandigheden volgen.
23. Het middel is terecht voorgesteld.
24. Het zevende middel klaagt over de beslissing van het Hof dat het zilverkleurige pistool Colt 9mm aan verzoeker toebehoort en aan het verkeer dient te worden onttrokken.
25. Ter terechtzitting van het Hof van 5 oktober 2010 heeft de raadsman aangevoerd:
“Bij verdachte is geen vuurwapen aangetroffen. Bij de moeder van verdachte is een vuurwapen aangetroffen.”
De verdachte heeft op diezelfde terechtzitting verklaard:
”Uit het dossier blijkt dat ik al twee weken niet bij mijn moeder was geweest. Ik was bij mijn zoontje. Het pistool is niet van mij.”
26. In de voorlaatste alinea van de bewijsconstructie van het Hof, overweegt het Hof dat in het huis van verzoeker een zilverkleurig gasalarmpistool, merk Colt, is aangetroffen en in beslag is genomen.
27. Het arrest van het Hof houdt voorts in:
“Onttrekking aan het verkeer
Het hierna te noemen in beslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp is bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit aangetroffen. Het behoort aan verdachte toe en kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Het zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
(…)
BESLISSING
(…)
De in beslag genomen voorwerpen
Onttrekking aan het verkeer
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp onder nummer 2, te weten:
- Een Colt 9mm pistool”
28.
Hoewel enige toelichting van het Hof aangaande zijn conclusie dat het pistool aan verzoeker toebehoort niet had misstaan, zie ik niet in wat het belang van verzoeker bij dit middel is.
29.
Het middel faalt.
30.
Het achtste middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
31.
Het beroep in cassatie is ingesteld op 23 maart 2011. De stukken van de zaak zijn blijkens een op de stukken geplaatst stempel ingekomen op 1 augustus 2012. De inzendtermijn van 8 maanden is derhalve ruimschoots overschreden. Ambtshalve merk ik op dat vanaf het instellen van het cassatieberoep thans meer dan twee jaar zijn verlopen, zodat ook in dat opzicht de redelijke termijn is geschonden. Wanneer de rechter die zich opnieuw in hoger beroep over de zaak zal moeten buigen tot een strafoplegging komt, zal deze met de schending van de redelijke termijn rekening dienen te houden.
32.
Het eerste middel, het eerste gedeelte van de eerste klacht van het tweede middel, het derde middel en het zevende middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Het tweede deel van de eerste klacht alsmede de tweede en de derde klacht in het tweede middel, het zesde middel en het achtste middel slagen.
33.
Afsluitend merk ik ambtshalve het volgende op. Het vonnis van de Rechtbank Arnhem bevat naast een beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ook een beslissing ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [betrokkene 2] en [slachtoffer 3].10.Zowel [betrokkene 2] als [slachtoffer 3] is door de Rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Beide benadeelde partijen hebben te kennen gegeven hun vordering in hoger beroep te willen handhaven.11.Het arrest van het Hof houdt niet een beslissing in over de vorderingen van deze benadeelde partijen12., zulks in strijd met de artikelen 335 en 361, vierde lid, Sv in verbinding met art. 415 Sv.
34.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑06‑2013
HR 15 mei 2007, LJN BA0424, NJ 2007/387 (rov. 5.5.2). Zie ook HR 31 januari 2012, LJN BT6453.
Zie de conclusies van mijn ambtgenoot Vellinga voorafgaand aan HR 31 januari 2012, LJN BT6453 en HR 6 november 2012, LJN BX0863, NJ 2013/144 m.nt. Reijntjes.
Waaraan de Hoge Raad toevoegde dat in voorkomende gevallen een dergelijke klacht met toepassing van art. 81, eerste lid, RO zal kunnen worden afgedaan of, indien het beroep in cassatie uitsluitend deze klacht bevat, met toepassing van art. 80a RO.
Zie ook HR 12 januari 2010, LJN BK4421 (rov. 2.3).
Het ontbreken van een verwijzing naar het gebezigde bewijsmiddel (het niet voldoen aan de vereiste mate van nauwkeurigheid), leidde tot cassatie in bijvoorbeeld HR 13 juli 2010, LJN BM4443, NJ 2010/463 en HR 22 februari 2011, LJN BP0295.
In de schriftuur staat abusievelijk “het ongeval”.
Dat de klacht behelst dat er een tegenstrijdigheid zit tussen de bewijsoverweging in het Promisarrest en bewijsmiddel 6 in de aanvulling, nu het Hof enerzijds heeft overwogen dat de overval niet een kwartier heeft geduurd maar enkele minuten, zulks terwijl in de aanvulling de verklaring van getuige [slachtoffer 1] is opgenomen dat de overval een kwartier heeft geduurd.
Dat klaagt dat uit de bewijsmiddelen in de aanvulling niet kan worden afgeleid dat getuige [slachtoffer 4] van getuige [slachtoffer 3] heeft gehoord dat hij is bedreigd door de verdachte, daar de verklaring van [slachtoffer 4] niet is opgenomen in die aanvulling.
De voegingsformulieren trof ik aan in het dossier van medeverdachte [medeverdachte 3].
In die zin luidde ook de mededeling van de oudste raadsheer ter terechtzitting van het Hof van 5 oktober 2010. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een tweetal aan het Ressortsparket Arnhem gerichte ingevulde antwoordbrieven van deze benadeelde partijen waarin zij te kennen geven hun oorspronkelijke vordering te willen handhaven.
Vgl. HR 8 juli 2003, LJN AF9541, NJ 2003/574 en HR 16 maart 2010, LJN BK6159.