HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:831. Vgl. HR 15 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:358, HR 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1111 tot en met ECLI:NL:HR:2017:1115.
HR, 05-03-2024, nr. 21/02673
ECLI:NL:HR:2023:625
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-03-2024
- Zaaknummer
21/02673
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Openbare orde en veiligheid (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:625, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑04‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:276
ECLI:NL:PHR:2023:276, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 07‑03‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:625
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑04‑2023
Inhoudsindicatie
Zaak Melogale. Vervoeren van cocaïne, meermalen gepleegd (art. 2.B Opiumwet), medeplegen witwassen (art. 420bis.1.b Sr) en medeplegen voorbereidingshandelingen cocaïnehandel (art. 10a jo. 10.4 Opiumwet). 1. Bewijsklacht medeplegen voorbereidingshandelingen cocaïnehandel. 2. Meerdaadse samenloop a.b.i. art. 57 Sr tussen vervoeren van cocaïne en medeplegen voorbereidingshandelingen, en tussen vervoeren van cocaïne en medeplegen witwassen? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 21/02661 P, 21/02662, 21/02675 P, 21/02686, 21/02767 P, 21/02768, 21/02784, 21/02787, 21/02851, 21/02885, 21/02886 P en 21/02907 P.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02673
Datum 18 april 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 25 juni 2021, nummer 23-003862-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, S. van den Akker en M.J. van Berlo, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor wat betreft de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 32 maanden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 31 maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2023.
Conclusie 07‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Vervoer cocaïne (art. 2 onder B Opiumwet), medeplegen witwassen (420bis Sr), medeplegen voorbereidingshandelingen cocaïnehandel (art. 10 lid 4 Opiumwet). Het eerste middel dat de klacht inhoudt dat (1) het arrest ten aanzien van de voorbereidingshandelingen cocaïnehandel (feit 4) niet de bewijsmiddelen bevat en (2) het hof ten onrechte heeft vastgesteld dat sprake is van meerdaadse samenloop, faalt. Het tweede middel over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase is terecht voorgesteld. Conclusie strekt tot verlaging van de straf wegens overschrijding redelijke termijn en verder tot verwerping. Samenhang met 21/02662, 21/02661, 21/02787, 21/02784, 21/02851, 21/02907, 21/02885, 21/02886, 21/02675, 21/02686, 21/02767 en 21/02768.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/02673
Zitting 7 maart 2023
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951,
hierna: de verdachte
Inleiding
1. Het gerechtshof Amsterdam heeft de verdachte bij arrest van 25 juni 2021 wegens onder 1 "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd", 2 “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”, 3 “medeplegen van witwassen” en 4 “medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, zich of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van tweeëndertig maanden onder aftrek als bedoeld in artikel 27 Sr. Voorts zijn beslissingen genomen ten aanzien van in beslag genomen goederen, één en ander zoals vermeld in het arrest van het hof.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 21/02662, 21/02661, 21/02787, 21/02784, 21/02851, 21/02907, 21/02885, 21/02886, 21/02675, 21/02686, 21/02767 en 21/02768. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. R.J. Baumgardt, S. van den Akker en M.J. van Berlo, allen advocaat te Rotterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld.
De middelen
4. Het eerste middel valt in twee deelklachten uiteen. De eerste deelklacht komt op tegen de bewezenverklaring van feit 4 (kortweg: medeplegen van voorbereidingshandelingen van het verstrekken en/of vervoeren van cocaïne op 25 en 27 januari 2016). Volgens de stellers van het middel bevat het arrest niet de bewijsmiddelen die het hof ten aanzien van feit 4 heeft gebruikt, waardoor het arrest onvoldoende met redenen is omkleed. De tweede deelklacht behelst de klacht dat het oordeel van het hof dat sprake is van meerdaadse samenloop tussen het vervoeren van eenentwintig kilogram cocaïne (feit 1) en het medeplegen van voorbereidingshandelingen (feit 4) en tussen het vervoeren van eenentwintig kilogram cocaïne (feit 1) en het medeplegen van witwassen (feit 3) onjuist dan wel onbegrijpelijk is, zodat het arrest onvoldoende met redenen is omkleed. Het tweede middel omvat de klacht dat de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM, is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden. De bewijsconstructie van het hof
5. Voorafgaand aan de bespreking van de middelen, zal ik eerst – voor zover relevant – de bewezenverklaring en de bewijsconstructie weergeven.
6. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“1. hij in de periode van 13 januari 2016 tot en met 29 februari 2016 in Nederland, opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van ongeveer 21 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne;
2. hij op 2 mei 2016 te Rotterdam opzettelijk heeft vervoerd, in een verborgen ruimte in een personenauto, merk Audi A6, kenteken [kenteken], een hoeveelheid van 990 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
3. hij op 27 januari 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers hebben hij en zijn mededaders een geldbedrag van €211.000,00, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet, terwijl verdachte en zijn mededaders wisten dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
4. hij op 25 en 27 januari 2016 in [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten: het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken van cocaïne, voor te bereiden en/of bevorderen, - zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en/of - een vervoermiddel voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders wisten dat het bestemd was tot het plegen van dat feit
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met elkaar, toen en daar opzettelijk: - meerdere ontmoetingen gehad en gesproken (in versluierd taalgebruik) in een woonwagen aan de [a-straat 1] te [plaats] over hoeveelheden, stempels, aflevering, en verstrekken van en met betrekking tot hoeveelheden cocaïne en/of - een auto (Audi A6 met kenteken [kenteken]) voorhanden gehad met daarin een verborgen laadruimte.”
7. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“Ten aanzien van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde1. De verklaring die de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 24 september 2018 heeft afgelegd. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang:
Het is juist dat ik in de periode van 13 januari tot 29 februari 2016 meermalen blokken cocaïne van een kilo heb opgehaald bij de woonwagen van [betrokkene 1] aan de [a-straat 1] te [plaats]. Dat deed ik voor personen in Rotterdam. Daarvoor bracht ik voor hen ook geldbedragen naar [betrokkene 1] toe. Ook ruilde ik weleens blokken cocaïne bij [betrokkene 1]. Ik vervoerde de blokken cocaïne en het geld in een verborgen ruimte in mijn auto, een grijze Audi A6 met kenteken [kenteken]. Die auto is om die reden voor mij gekocht en voorzien van die verborgen ruimte door de mensen in Rotterdam. Ik werd door [betrokkene 1] en de zijnen ook wel [verdachte] of [verdachte] genoemd.
2. De verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 26 mei 2021 heeft afgelegd. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang:
Ik ben zes tot acht keren bij de woonwagen van [betrokkene 1] geweest om cocaïne te halen en/of geld te brengen.
3. Een proces-verbaal van bevindingen van 18 mei 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar 335 (zaaksdossier C01, map 2, BEV-02 001. e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:
In september 2014 is het opsporingsonderzoek gestart onder de naam 26Melogale, waarbij met name [betrokkene 1] als verdachte is aangemerkt. Ten aanzien van [betrokkene 1] zijn verschillende bijzondere opsporingsbevoegdheden aangewend, waaronder:
Plaatsing observatie-cameraOp 19 november 2015 werd, op grond van een afgegeven bevel stelselmatige observatie, een observatie-camera geplaatst op de woning van [betrokkene 1] aan de [a-straat 1] in [plaats]. Deze woning betreft een woonwagen op een woonwagenkamp.
Opnemen vertrouwelijk communicatie (OVC)Op 18 december 2015 werd een machtiging afgegeven tot opnemen vertrouwelijke communicatie. Op grond van deze machtiging werd op 1 januari 2016 uitvoering gegeven aan deze machtiging, waarbij met een technisch hulpmiddel de vertrouwelijke communicatie, gevoerd in de woonkamer van perceel [a-straat 1] te [plaats], werd afluisteren en opnemen.
ANPR registratieMet ingang van 8 januari 2016 is er een vaste Automatic Number Plate Recognition (ANPR) geplaatst op de twee toegangswegen naar de [a-straat] te [plaats]. Dit betreft de [b-straat] en de [c-straat] in [plaats].
Afkortingen:OBS = observatie CAM-OBS = camera-observatie OPM = opmerking verbalisant OVC = opnemen vertrouwelijke communicatie NTV = niet te verstaan CAM = camerabeelden
OBS datum: 13 januari 2016CAM-OBS: Gezien wordt dat dat [betrokkene 2] omstreeks 18:58 uur met een donkere sporttas de woning van [betrokkene 1] aan de [a-straat 1] te [plaats], binnengaat.ANPR: Omstreeks 19:03 uur rijdt een Audi A6 met kenteken [kenteken] vanaf de [c-straat] te [plaats] in de richting van de [d-straat]. CAM-OBS: Gezien wordt dat zowel [betrokkene 2] als [verdachte] omstreeks 19:06 uur de woonwagen van [betrokkene 1] binnengaan. RDW: Volgens informatie van de RDW staat voormelde Audi op naam van [verdachte]. CAM-OBS: Omstreeks 19:10 uur verlaat [verdachte] de woning met 2 tassen in beide handen. ANPR: Omstreeks 19:12 rijdt voormelde Audi weg van het woonwagenkamp.
OBS datum: 14 januari 2016:CAM-OBS: Omstreeks 12:31 uur wordt gezien dat [betrokkene 2] de woning van [betrokkene 1] binnengaat. ANPR: Een Audi A6 met kenteken [kenteken] rijdt vanaf de [c-straat] te [plaats] in de richting van de [d-straat]. Dit is naar het woonwagenkamp toe. CAM-OBS: Om 12:35 uur wordt gezien dat [verdachte] de woonwagen van [betrokkene 1] binnengaat. Hij draagt een zwarte tas in zijn rechterhand. CAM-OBS: Omstreeks 12:38 uur wordt gezien dat [verdachte] de woning verlaat. Hij heeft beide handen in zijn jaszakken. ANPR: Omstreeks 12:40 uur wordt gezien dat voornoemde Audi wegrijdt van het woonwagenkamp.
OBS datum: 16 januari 2016CAM-OBS: Omstreeks 12:38 uur wordt gezien dat [betrokkene 2] de woning van [betrokkene 1] binnengaat. Hij heeft een donkere tas over zijn linkerschouder. ANPR: Omstreeks 12:38 uur rijdt een Audi A6 met kenteken [kenteken] vanaf de [c-straat] te [plaats] in de richting van de [d-straat]. Dit is naar het woonwagen toe. CAM-OBS: Om 12:40 uur wordt gezien dat [verdachte] de woonwagen van [betrokkene 1] binnengaat. Hij draagt een witte tas met een uitgerekt geel handvat in zijn rechterhand. CAM-OBS: Omstreeks 12:41 uur wordt gezien dat [verdachte] de woning verlaat. Hij draagt een gevuld uitziende tas van de Lidl in zijn linkerhand. ANPR: Omstreeks 12:45 uur wordt gezien dat voornoemde Audi wegrijdt van het woonwagenkamp.
OBS datum: 22 januari 2016ANPR: Omstreeks 11:59 rijdt een Audi A6 met kenteken [kenteken] vanaf de [c-straat] te [plaats] naar het woonwagenkamp toe. CAM-OBS: Om 12:01 uur wordt gezien dat [verdachte] aankomt bij de woonwagen van [betrokkene 1]. Hij komt na ongeveer 40 seconden uit zijn voertuig en draagt een gevuld uitziende oranje/blauwe plastic tas. Hij loopt naar de [a-straat 1], wacht een seconde of 10 en loopt vervolgens door naar [a-straat 2]. Omstreeks 12:08 uur komt [betrokkene 1] aanlopen vanuit de richting van [a-straat 3] en gaat zijn eigen woning op [a-straat 1] binnen. Na ongeveer 10 seconden komt [betrokkene 1] weer naar buiten en loopt hij richting [a-straat 2]. Omstreeks 12:26 uur loopt [verdachte] terug naar zijn Audi. Hij draagt een andere tas dan waar hij mee aankwam. Vervolgens opent [verdachte] de linker achterportier van de Audi en stopt de tas achterin. Dit duurt ongeveer 20 tot 30 seconden. Vervolgens stapt hij in en rijdt hij weg.
OBS datum: 25 januari 2016CAM-OBS: Gezien wordt dat [verdachte] omstreeks 10:51 uur de woning van [betrokkene 1] aan de [a-straat 1] te [plaats] binnenloopt. OVC: [betrokkene 1]: J10. Deze zijn er 17, deze zijn er nog 7. Eentje ligt er ergens anders. [verdachte]: Dat is... [betrokkene 1]: Dat is Techno Marin (fon). Hij moest er 7 hebben toch? [verdachte]: Ik weet het niet. (...) Moest er 2 meenemen. (...) We hebben die Toyota hebben we gehad van jou. [betrokkene 1]: Toyota. Ik heb nog 4 Toyota's, 3 of 4. [verdachte]: Die lopen wel he die Toyota’s. (...) [betrokkene 1]: Als je wat andere voorbeelden wil, moet je het maar zeggen, het zijn verschillende. Ik heb ook nog zonder stempels, maar die zijn wat later. [verdachte]: Ja, beetje aceton motte ze ruiken. [betrokkene 1]: Ja, dat zijn deze ... (...) Maakt niet uit de rest is weg... daar heb ik er nog 7 van, daar nog 17 van. Toyota’s zijn op. Daar heb je er 5 van gepakt. Moet ik even updaten nog, maar er zitten ook zeg maar wit in met geen verpakking. 4 XL, 3 Jodensterren, 2 T... (...) [verdachte]: Moet je een beetje op terugkomen met dat openmaken, want ze zijn hartstikke lelijk. [betrokkene 1]: Ja? [verdachte]: Ja! Godverdomme, ik heb ze allemaal teruggekregen. [betrokkene 1]: Dat is niet goed. [verdachte]: Is toch zonde? Moet ik er één laten zien en hup klaar, en kijken en niet meer prikken. [betrokkene 1]: anders moet ik die andere even netjes maken, even andere verpakking... [verdachte]: Ja kijk effe, want ze hebben ze echt zwaar beschadigd. Is gewoon zonde, zonde van die blok. Wij hebben ook een periode gehad, beleven ze bij me prikken die mafkezen, pleur op! [betrokkene 1]: Heb ik ook gehad. Word je gek van. [verdachte]: je moet er gewoon eentje laten zien die al open zijn, kunnen ze later aan ons teruggeven, dat we die breken voor een rooitje minder bij wijze van... Maar dan heb je één voorbeeld en de rest. Ken je open maken, kijken en niet meer prikken, want het is precies hetzelfde. [betrokkene 1]: Ja.
CAM-OBS: Gezien wordt dat [verdachte] omstreeks 10:56 uur de woning van [betrokkene 1] verlaat. In zijn linkerhand draagt hij een bruin met wit plastic tasje. Duidelijk te zien is dat het tasje gevuld is.
OBS datum: 27 januari 2016CAM-OBS: Omstreeks 13:59 uur loopt [verdachte] de woning van [betrokkene 1] binnen. Hij draagt een kennelijk gevulde, zwarte laptoptas in zijn hand. OVC: [betrokkene 1]: Heb je een speciaal tasje bij je? [verdachte]: Nee, nee, nee. Te horen is dat er spullen uit een zak worden gehaald. [verdachte]: Nee, denk het niet, want moet met die stash... (ntv) [betrokkene 1]: (...) Zijn het goeie? [verdachte]: ja [betrokkene 1]: Zijn dingen verzegeld? [verdachte]: Ja. [betrokkene 1]: Beetje jammer, ander moet ik het doen. En drie van die Toyota’s. [verdachte]: Ok
CAM-OBS: [verdachte] verlaat omstreeks 14:01 uur de woning van [betrokkene 1]. In zijn linkerhand draagt hij een vermoedelijk lege laptoptas en in zijn rechterhand een gevulde plastic tas. ANPR: De Audi A6 met kenteken [kenteken] rijdt weg van het woonwagenkamp.
CAM-OBS: Omstreeks 16:18 uur gaat [verdachte] de woning van [betrokkene 1] binnen. Hij draagt een goed gevulde plastic boodschappentas. OVC: [verdachte]: lk heb het niet kunnen tellen want ging allemaal zo snel en razendsnel dus ... ntv het moet 2 12 zijn. [betrokkene 1]: Rustig aan. We zien het wel. [verdachte]: Moet je ff die Lange bellen, want het is ook weer. Ze gaan weleens geld brengen naar die winkel. Dus dat gaat achter mij om en dan zeg ik ‘pak het geld weetje’. Ik kan het niet altijd tellen. Als je wat tekort komt dan zitten ze mij erop aan te kijken. Bruin: Ah wel nee joh.
[betrokkene 1] telt hardop door het gesprek heen van 1 tot 10. [betrokkene 1]: 5.000. [verdachte]: Gewoon 6, 6 geloof ik. [betrokkene 1]: Wil je samen door de telmachine... [verdachte]: Nee, nee, nee. Tel jij het maar gewoon op je gemakkie. [betrokkene 1]: Jij laat ook...ntv...even kijken. 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7... .60. Dit is dus 6. Doe effe globaal en dan ga ik het natellen. 1, 2, 3, 4, 5 en 5 is 10. 1, 2, 3, 4. 5, 6, 7, 8. Dit moet dan 120 wezen. [verdachte]: Ja, is dat ja? [betrokkene 1]: Ik denk het wel als ik zo 2, 4. [verdachte]: Dit is 100 en 6. 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9. [betrokkene 1]: 90. Met deze is 10 is 100. Dit is 6, die hou ik apart. Dat is 100, dus 150, 60, 70, 75, 180... Dit is 100. 200. [verdachte]: Moet dat 6 zijn? [betrokkene 1]: 6? [betrokkene 2]: 1, 2, 3, 4, 5, 6 dan denk ik [betrokkene 1]: 6 en 6 is 12. Tweehonderd en twaalf. [verdachte]: 212 [betrokkene 1]: Moet het wezen [verdachte]: Dat moet het zijn [betrokkene 1]: Ja...ok! [verdachte]: Ja, voor de [verdachte] jongens. (...) lk heb twee drie bazen weetje wel en dan werken ze, heb ik één klant ze zeggen allebei wat anders. Weetje wel. (...) [verdachte]: Ben nu...ben nu [plaats], moet er nog wat mee? [verdachte] praat hardop alsof hij dit als bericht intypt op telefoon. (...) Geldtelmachine gaat meermalen draaien. [betrokkene 1]: En als er wat weg moet kun je vijf van die J10-tjes meegeven zo. Snap je? (...) [betrokkene 2]: Maar je had één J10. [verdachte]: die heb ik gisteravond, ik heb die twee, die tweede kwam ie halen, die heb ik aan die andere. Die heb ik gisteravond weg gedaan. Heb ik 3 van de 5 Audi, die heb ik aan die gozer gegeven. (...) [betrokkene 2]: Nu staan er nog twee...vier in totaal. [verdachte]: Vier. Je hebt die twee verschillende. Dat is die en twee Audi’s, die staan er ook. Welke vraagt hij. Dan zegt ie goeie. Ja dat begrijp ik. [verdachte] krijgt kennelijk antwoord met ‘welke’ en ‘goeie’ op zijn eerder verzonden berichtje. [betrokkene 2]: Ja okay, nu heb je die... [verdachte]: Wat was die. Die ene had je gegeven, dat was die J10... [betrokkene 2]: en die Techno... [verdachte]: Maar die Techno vond ik mooi eruit zien. [betrokkene 2]: Ja, maar die dag erna zijn ze allemaal weggegaan. [verdachte]: Die zag er goed uit... met die ribbeltjes. Die Audi's komen allemaal gewicht tekort he.(...) [betrokkene 1]: Ja. Ik moet wel even pakken een paar. [verdachte]: Een paar. Welke? [betrokkene 1]: Volgens mijn J10’s. [verdachte]: J10. [betrokkene 1]: Maar als je nodig heb, als je echt nodig heb pak dan anders. Spreken we morgen af. [verdachte]: Ja, maarja ja, begrijp ik. [betrokkene 1]: Want dan kan ik op me gemak ook klaarleggen snap je? [verdachte]: Ja maar ik weet niet of ze voor transport nodig hebben. [betrokkene 1]: Daarom... en anders zoek gewoon die ff 1tjes. [verdachte]: Of transport van Leery (fon) dat volgende week is. Die is de mooiste. [betrokkene 1]: Nee maar, heb je echt nodig? Of kan het ook morgen? [verdachte]: Moet drie...ntv... [betrokkene 1]: Zorg dat ie. Dan ga ik ff uitzoeken voor jou die F1-tjes en die 7 en die ander, snap je. (...) [betrokkene 1]: Anders zullen we, dan spreken we morgenochtend. [verdachte]: Ja morgenochtend, maar dan om een uur of 11. [betrokkene 1]: Ja dat is goed, doen we dat. Pinggeluid [verdachte]: Nou daar komt ie. [betrokkene 1]: Doen we morgenochtend is voor mijn makkelijker ook. Hoef je niet, zoek ik die F1 en die andere wel uit voor ‘m. [verdachte]: Okay, ja is goed geen probleem morgen. [betrokkene 1]: Ja ok. [betrokkene 2]: Maar wat moet je nou morgen hebben dan? [verdachte]: Ehm, ik zoek... Hij wil goeie hebben. Beetje acetonnig, maar mooie, mooie. [betrokkene 1]: Die J10 vond ie goed toch? [verdachte]: Ja, ja en nee. Geef hem maar ff 3 verschillende. [verdachte] vertrekt. [betrokkene 1]: Hoeveel heb hij er nou? [betrokkene 2]: Vier open staan. [betrokkene 1]: Je moet even deze deze ntv [betrokkene 2]: Maar goed, je hebt met hem afgesproken 26,5 he? [betrokkene 1]: Jaja hij betaalt gewoon 26,5 Geldtelmachine gaat meermalen draaien. Te horen is dat [betrokkene 1] aan het tellen is. (...) [betrokkene 2]: 212 [betrokkene 1]: Ja?
OBS datum: 9 februari 2016CAM-OBS: [verdachte] komt omstreeks 19:42 uur aan bij de woning van [betrokkene 1]. Hij heeft een zwarte tas met een wit stermotief erop in zijn linkerhand. Vlak hiervoor is [betrokkene 2] de woning binnengegaan. [verdachte] gaat de woning binnen. Omstreeks 19:43 uur verlaat [verdachte] de woning. Hij heeft geen tas bij zich. Hij draagt zijn jas open en zijn handen zijn te zien. Omstreeks 19:43 uur verlaat [betrokkene 2] de woning met in zijn linkerhand een gevulde plastic tas.
4. Een proces-verbaal van bevindingen van 31 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar 238 (zaaksdossier C01, map 2, BEV-02 040 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:
OBS datum: 18 maart 2016TAP: Op 18 maart 2018 omstreeks 17:34 uur belt [betrokkene 2] uit naar een vrouw die later blijkt te zijn: [betrokkene 3]. Samengevat liep het gesprek als volgt: [betrokkene 1] vraag of NN-vrouw haar broer thuis is. NN-vrouw zegt van niet. [betrokkene 1] vraagt of NN-vrouw wel thuis is. NN-vrouw zegt van wel. [betrokkene 1] zegt dat er over 5 minuutjes iemand even iets af komt geven en vraagt of NN-vrouw dit even wil aanpakken en bij haar eigen wil wegleggen, kleinigheidje, dan komt hij het vanavond halen anders moet hij nu weer snel heen en weer. NN-vrouw zegt dat het goed is. [betrokkene 1] zegt dat het een wat ouder mannetje is en dat NN-vrouw het even in de gaten moet houden.
OPM: Door het observatieteam werd vastgesteld dat [betrokkene 1] zich op dat moment in de omgeving Amsterdam bevond. CAMERA: Omstreeks 17:39 uur verschijnt het voertuig van [verdachte], een zwarte Audi voorzien van kenteken [kenteken], voor de woning van [betrokkene 1]. [verdachte] stapt uit en gaat de woning van [betrokkene 1], [a-straat 1] te [plaats], binnen. Ongeveer 35 seconden later verlaat [verdachte] de woning weer. Vermoedelijk heeft hij een mobiele telefoon vast in zijn rechterhand. [verdachte] stapt in zijn auto, wacht nog een halve minuut en rijdt omstreeks 17:41 uur weg. CAMERA: [betrokkene 2] komt omstreeks 20:07 uur in beeld van de camera. Hij loopt eerst naar [a-straat 2] waar [betrokkene 3] woont. Opeens kijk hij naar [a-straat 1], verandert zijn looprichting en gaat de woonwagen binnen. [betrokkene 3] loopt de woonwagen uit en gaat [a-straat 2] binnen om 20:07 uur en komt vervolgens terug in perceel 10 om 20:08 uur.
OVC: Opmerking verbalisant: Ik hoorde [betrokkene 3] een gesprek voeren met [betrokkene 2]. Op de achtergrond zijn geluiden van een geldtelmachine te horen.
5. Een proces-verbaal van bevindingen van 19 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar 240, met bijlagen (Algemeen dossier, map 2, BA-436 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:
Binnen onderzoek 26Melogale heeft op 19 april 2016 een doorzoeking plaatsgevonden in perceel [e-straat 1] te [plaats] in aanwezigheid van de bewoner [betrokkene 2]. Daarbij is een Blackberry in beslag genomen, die een PGP telefoon bleek te zijn. In de Blackberry lijkt in notities een soort administratie bijgehouden te zijn.
Bijlage 3 bij dit proces-verbaal (BA-463):
Winnigo eindoverzicht 13-01 [verdachte] opgehaald 5 toyota
5 poker14-01 [verdachte] betaald 5 toyota 135.00016-01 [verdachte] 5 poker omgeruild voor audi22-01 [verdachte] betaald 5 audi 126.895 en weer 5 audi’s meegenomen25-01 [verdachte] 1 techno en 1 J10 opgehaald27-01 [verdachte] opgehaald 3 toyota’s 5 j10
J10’s te kort
1x 0.928 3x 0.920 5x 0.971
2x 0.930 4x 0.959 [verdachte] betaald 79.810 3 audi’s [verdachte] betaald 211.000 5 J10’s en 3 toyota’s
09-02 [verdachte] terug gebracht 3 audi’s 1 J10
totaal 21 stuks gekocht 8 toyota’s 7 audis5 J10’s 1 techno marine
totale gewicht was 20.708 x 26.500 = 548.762 totaal te betalen 548.762 al betaald 552.705 teveel betaald 3.943
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde tevens6. De verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 26 mei 2021 heeft afgelegd. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang:
De verborgen ruimte in de auto was alleen dan afgesloten wanneer daarin een lading - cocaïne en/of geld - aanwezig was.
7. Een proces-verbaal van bevindingen van 2 mei 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (zaaksdossier C01, map 2, BEV-02 064 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:
Op 2 mei 2016 is door het Operationeel Centrum van de Eenheid Rotterdam een bericht voor alle wagens verspreid. Het bericht betrof dat een personenauto Audi A6 met kenteken [kenteken] bij aantreffen in beslag genomen moest worden. Omstreeks 20:05 uur zag ik dat de genoemde auto aan de Zuidzijde uit de Maastunnel kwam. Ik zag dat de bestuurder van de personenauto de Brielselaan te Rotterdam opreed. Vervolgens heb ik de bestuurder een teken tot stoppen gegeven, waaraan hij voldeed. Vervolgens heb ik de personenauto in beslag genomen. De in beslag genomen auto is overgedragen aan de Landelijke Eenheid Amsterdam.
8. Een proces-verbaal van bevindingen van 9 mei 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (zaaksdossier C01, map 2, BEV-02 068 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisanten of één van hen:
Mij, verbalisant [verbalisant 3], is op 2 mei 2016 door de Landelijke Recherche verzocht onderzoek in te stellen in een personenauto, merk Audi, type A6, met kenteken [kenteken]. Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag door kennis en ervaring dat de achterwand in de kofferbak afweek. Hierop hebben wij met enige kracht de rugzitting van de achterbank verwijderd. Hierop zagen wij een verborgen ruimte, waarin goederen geplaatst konden worden. Wij, verbalisanten, zagen dat in de genoemde ruimte goederen lagen. Deze goederen zijn overgedragen aan het rechercheteam.
9. Een proces-verbaal van bevindingen van 11 mei 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren 335 en 248 (zaaksdossier C01, map 2, BEV-02, 070 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisanten of één van hen:
Op 4 mei 2016 stelden wij, verbalisanten, samen met twee Douanemedewerkers een onderzoek in aan de Audi met kenteken [kenteken]. Nadat de rugzitting in zijn geheel door de medewerkers van de Douane was verwijderd was een verborgen ruimte zichtbaar. In deze ruimte zagen wij een blauwe Adidasschoenendoos, een zwarte laptoptas en een kartonnen boodschappentas liggen. Deze goederen zijn in beslag genomen voor nader technisch onderzoek. Tevens zagen wij dat er ook een getapet blok door de collega’s uit de verborgen ruimte werd gehaald. Ook dit blok is door ons in beslag genomen met beslagcode 10TXZ.01.006.
10. Een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 12 mei 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (zaaksdossier C02. map 2, BEV-02 095 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisanten:
Proces-verbaalnummer: PL2600-2015005618-29 Wij, verbalisanten, hebben op 12 mei 2016 onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. De aangeboden partij verdovende middelensporendragers bestond uit onder meer:
SIN: AA114241NL Object: verdovende middelen (cocaïne) Aantal/eenheid: 990 gram netto Registratienummer: 10TXZ.01.006 Bijzonderheden: pakket ongeveer 1,2 kg bruto cocaïne opschrift ‘Messi’.
Bij het onderzoek aan SIN AA114241NL werd een monster genomen voorzien van SIN AAEJ1623NL. Dit monster zal naar het NFI verzonden worden.
11. Een geschrift, te weten een rapport Identificatie van drugs en precursoren van het Nederlands Forensisch Instituut van 24 mei 2016, opgemaakt door ing. A.B.M. van Esch - de Bruin (zaaksdossier C01, map 2, BEV-02 02 e.v.). Dit geschrift houdt, voor zover van belang, in als verklaring van voornoemde deskundige:
Politieregistratienummer: PL2600-2015005618-29 Kenmerk Omschrijving ConclusieAAEJ1632NL monster wit poeder en brokjes bevat cocaïne
Nadere overweging van het hof: Het hof begrijpt: AAEJ1623NL gelet op corresponderende proces-verbaalnummer.”
8. Het hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voor zover relevant en met weglating van voetnoten het volgende overwogen:
“Ten aanzien van feit 1
Uit het voorgaande volgt dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] vanuit de woonwagen van [betrokkene 1] handelden in blokken cocaïne van (ongeveer) een kilo. Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat ook [verdachte], zoals hij heeft bekend, in de tenlastegelegde periode op verschillende dagen blokken cocaïne heeft opgehaald bij [betrokkene 1]. Hij maakte daarbij gebruik van een aan hem ter beschikking gestelde Audi A6 met een verborgen ruimte. [verdachte] kocht de cocaïne niet voor zichzelf, maar voor zijn opdrachtgevers. Hij was zogezegd een ‘koerier’ die de cocaïne vervoerde en afleverde bij zijn opdrachtgevers. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [verdachte] verklaard dat hij zich niet kan voorstellen dat het daarbij in totaal gaat om een hoeveelheid van ongeveer 21 kilo. Uit het dossier blijkt echter dat [verdachte] in de maanden januari en februari 2016 meerdere keren in de woning van [betrokkene 1] is geweest. Op verschillende dagen waarop is gezien dat [verdachte] de woning van [betrokkene 1] is binnengegaan, zijn er - zo blijkt uit de administratie op de PGP-telefoon van [betrokkene 2] ‘Toyota’s’, ‘Audi’s’, ‘J10’en ‘Techno Marine meegegeven aan ‘[verdachte]’. [verdachte] heeft in eerste aanleg verklaard dat hij door [betrokkene 1] ook wei ‘[verdachte] of [verdachte]’ werd genoemd. Weliswaar heeft hij die verklaring in hoger beroep ingetrokken en heeft hij verklaard dat de naam [verdachte] gekoppeld was aan de telefoon in de Audi A6 waarmee hij communiceerde zodra het over het vervoer van cocaïne ging, maar gelet op de aantekeningen in de administratie in de PGP-telefoon van [betrokkene 2] die overeenkomen met de momenten waarop [verdachte] bij de woning van [betrokkene 1] is gezien en zijn eigen verklaring in eerste aanleg, heeft het hof geen reden eraan te twijfelen dat hij door [betrokkene 1] [verdachte] werd genoemd en hij ook zo in de administratie op de PGP-telefoon is geduid. Uit deze administratie blijkt dat een hoeveelheid van 21 ‘stuks’ aan “[verdachte]” is verstrekt. Het hof leidt hieruit af dat de in de administratie genoemde hoeveelheid van bijna 21 kilogram cocaïne is verstrekt aan [verdachte] en door hem vervolgens is vervoerd.
Ten aanzien van feit 2
Op 2 mei 2016 reed [verdachte] in Rotterdam in de hem ter beschikking gestelde auto. De politie heeft [verdachte] vervolgens een stopteken gegeven waaraan hij voldeed, waarna de auto in beslag is genomen. In de verborgen ruimte is een blok cocaïne aangetroffen met een nettogewicht van 990 gram.
Uit de door [verdachte] afgelegde verklaring volgt dat hij voor anderen cocaïne vervoerde. Voor dat doel was aan hem voornoemde auto ter beschikking gesteld met twee verborgen ruimtes. [verdachte] verborg daarin de door hem afgehaalde cocaïne. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat de verborgen ruimte in de auto alleen dan was afgesloten wanneer daarin een lading - te weten cocaïne en/of geld - zat. Gelet hierop acht het hof de verklaring van [verdachte] dat hij op 2 mei 2016 niet wist dat zich een blok cocaïne bevond in de auto niet aannemelijk, zodat het hof hieraan voorbij gaat. De enkele omstandigheid dat hij voorafgaand aan de aanhouding wegens ziekte enkele weken niet de beschikking zou hebben gehad over de auto en deze pas net voor de aanhouding terug zou hebben gekregen, doet daar niet aan af. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat de opdrachtgevers van [verdachte] hem de auto ter beschikking zouden stellen zonder hem op de hoogte te brengen dat zich in de auto zo’n waardevolle lading bevond.
Het hof acht daarom bewezen dat [verdachte] op de tenlastegelegde datum wist van de aanwezigheid van de cocaïne in zijn auto en dat hij hierover dus ook beschikkingsmacht heeft gehad.
Ten aanzien van feit 3
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] op 27 januari 2016 een bedrag van € 211.000,00 aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft betaald voor de afname van cocaïne. Gelet op de hoogte van dit contante bedrag en het feit dat het geld was bestemd om cocaïne te kopen, kan het niet anders dan dat [verdachte] wist dat dit geldbedrag van misdrijf afkomstig was. Daarmee heeft [verdachte] zich schuldig gemaakt aan het witwassen van dit geldbedrag op de wijze zoals hieronder is bewezenverklaard.
Overigens kan uit het OVC-verslag van 27 januari 2016 worden afgeleid dat [verdachte] een bedrag van € 212.000,00 heeft betaald aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2], hetgeen zou passen bij de afname van een hoeveelheid van acht kilo cocaïne tegen een kiloprijs van € 26.500,00. Nu echter in de administratie op de PGP-telefoon van [betrokkene 2] een bedrag van € 211.000,00 is genoteerd, zal het hof zekerheidshalve uitgaan van dat laatste bedrag.
Ten aanzien van feit 4
Ten aanzien van de onder feit 4 tenlastegelegde voorbereidingshandelingen stelt het hof het volgende voorop. Deze voorbereidingshandelingen zouden hebben bestaan uit het hebben van meerdere ontmoetingen in de woonwagen van [betrokkene 1] aan de [a-straat 1] te [plaats], waarbij zou zijn gesproken over onder andere verborgen laadruimtes, dekladingen, douanecontroles, kiloprijzen, koop en verkoop van cocaïne. Deze - en de overige in de tenlastelegging - genoemde termen komen op zichzelf voldoende feitelijke betekenis toe. Dat is ook niet door de verdediging of de advocaat-generaal bestreden, maar bij het hof dringt wel de vraag op waar de tenlastelegging precies op doelt in het licht van de verschillende OVC-gesprekken die in het dossier zijn opgenomen. Het valt bovendien op dat ook in de zaken tegen de medeverdachten voorbereidingshandelingen ten laste zijn gelegd en de tenlasteleggingen in alle zaken (nagenoeg) gelijkluidend zijn. Niet heel concreet is in de tenlastelegging aangegeven waaruit de voorbereidingshandelingen hebben bestaan of beter geformuleerd; blijkt uit de tenlastelegging niet zonder meer op welke onderdelen uit de OVC-gesprekken deze betrekking hebben. In het geval van [verdachte] is als extra feitelijkheid toegevoegd dat hij - tezamen en in vereniging met een ander of anderen - een Audi A6 met een verborgen ruimte voorhanden heeft gehad.
Deze wijze van ten laste leggen betekent dat het hof zelf uit de OVC-gesprekken gespreksonderdelen moet benoemen die kwalificeren als de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen. De voor het bewijs gebruikte OVC-gesprekken gaan onmiskenbaar over de handel in drugs, maar de inhoud en strekking is niet altijd even helder. Voor zover duidelijk is dat gesprekken gaan over drugstransacties die al hebben plaatsgevonden levert dat geen voorbereidingshandelingen op. Voor zover gespreksonderdelen zijn aan te wijzen die gaan over de dan af te nemen cocaïne, zijn ze zo weinig specifiek en vallen ze in tijd en plaats zou nauw samen met de daadwerkelijk afname van cocaïne, dat daaraan geen betekenis toekomt als zelfstandig strafbare voorbereidingshandeling. In zoverre moet de verdachte worden vrijgesproken.
[verdachte] en [betrokkene 1] bespreken echter op 25 januari 2016 of [verdachte] ‘wat andere voorbeelden’ van kennelijk blokken cocaïne wil. En op 27 januari 2016 spreken [verdachte] en [betrokkene 1] over de (soort: ’F1-tjes’ en ‘J10) af te nemen cocaïne de volgende dag (‘spreken we morgen af‘). Deze gesprekken hebben onmiskenbaar een voorbereidend karakter en is sprake van meerdaadse samenloop.
Rest het voorhanden hebben van voornoemde Audi A6 met verborgen ruimte. Deze auto was volgens de verdachte van zijn opdrachtgevers, maar stond op zijn naam en werd aan hem ter beschikking gesteld voor het afnemen van cocaïne. Ook dat onderdeel van de tenlastelegging kan worden bewezen. Voor zover het voorhanden hebben samenviel met daadwerkelijk vervoeren van cocaïne is sprake van eendaadse samenloop, voor het overige is sprake van meerdaadse samenloop.”
Het eerste middel
9. In de eerste deelklacht van het eerste middel wordt gesteld dat het bestreden arrest niet de bewijsmiddelen bevat die het hof heeft gebruikt ten aanzien van feit 4 (voorbereidingshandelingen cocaïnehandel). Aan deze deelklacht is ten grondslag gelegd dat in de als bijlage aan het arrest gehechte bewijsmiddelencatalogus enkel wordt verwezen naar het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde. Ook zijn de bewijsmiddelen door het hof niet door middel van verwijzingen in voetnoten aangeduid, waardoor het arrest volgens de stellers van het middel onvoldoende met redenen is omkleed. Nu het hof in zijn bewijsmotivering heeft overwogen dat de voor het bewijs gebruikte OVC-gesprekken onmiskenbaar over de handel in drugs gaan, maar dat de inhoud en strekking niet altijd even helder zijn en dat deze gesprekken geen voorbereidingshandelingen opleveren en/of zo weinig specifiek zijn en in tijd en plaats zo nauw samenvallen met de daadwerkelijk afname van cocaïne, dat daaraan geen betekenis toekomt als zelfstandig strafbare voorbereidingshandelingen, kan ook niet zonder meer worden aangenomen dat het hof heeft bedoeld de bewijsmiddelen die ten behoeve van de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten zijn gebruikt ook te bezigen voor feit 4.
10. De tweede deelklacht houdt in dat het oordeel van het hof dat er met betrekking tot feit 4 (voorbereidingshandelingen cocaïnehandel) geen sprake is van eendaadse samenloop met het bewezen verklaarde onder feit 1, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Volgens de stellers van het middel volgt uit het arrest en de bewijsmiddelen dat de bewezen verklaarde feiten naar de kern genomen betrekking hadden op een feitencomplex dat zich op dezelfde tijd en plaats heeft afgespeeld en dat bestaat uit gesprekken over de koop en verkoop van verdovende middelen die hebben geresulteerd in de daadwerkelijke (ver)koop en vervolgens vervoer van eenentwintig kilogram harddrugs. Het oordeel van het hof dat sprake is van meerdaadse samenloop, is daarom onjuist/onbegrijpelijk is, zodat het arrest onvoldoende met redenen is omkleed.
11. Vervolgens merken de stellers van het middel – met een beroep op vaste rechtspraak – op dat ook ten aanzien van de feiten 1 en 3 ten onrechte meerdaadse samenloop is aangenomen, nu ook hierbij sprake is van feiten die naar de kern genomen betrekking hadden op een feitencomplex dat zich heeft afgespeeld op dezelfde tijd en plaats.
Het beoordelingskader
12. De relevante wetsartikelen luiden als volgt:
Artikel 55 Sr:
“1. Valt een feit in meer dan één strafbepaling, dan wordt slechts één van die bepalingen toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.
2. Indien voor een feit dat in een algemene strafbepaling valt een bijzondere strafbepaling bestaat, komt deze alleen in aanmerking.”
Artikel 57 Sr:
“1. Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt één straf opgelegd.
2. Het maximum van deze straf is het totaal van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch - voor zover het gevangenisstraf of hechtenis betreft - niet meer dan een derde boven het hoogste maximum.”
13. Over de samenloopbepalingen heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:831, het volgende overwogen:
“3.3.1. In zijn arresten van 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1111 tot en met ECLI:NL:HR:2017:1115, heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over de eendaadse samenloop en de voortgezette handeling gegeven. De overwegingen uit voornoemde arresten laten zich op hoofdlijnen als volgt samenvatten.De eendaadse samenloop en de voortgezette handeling vervullen een wezenlijke functie bij het voorkomen van onevenredige aansprakelijkheid en bestraffing in geval van gelijktijdige berechting van sterk samenhangende strafbare feiten.Voor de eendaadse samenloop komt het vooral aan op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Voor de voortgezette handeling komt het erop aan of de verschillende bewezenverklaarde, elkaar in de tijd opvolgende gedragingen (ook met betrekking tot het "wilsbesluit") zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.Het toepassingsbereik van deze regelingen is ruimer dan wellicht kon worden afgeleid uit eerdere rechtspraak waarin vooral de verschillen in de strekking van de betrokken strafbepalingen centraal stonden. Die ruimte voor eendaadse samenloop en voortgezette handeling vindt mede steun in het vooral met art. 55, eerste lid, Sr verwante art. 68 Sr dat ook dubbele bestraffing wil voorkomen. Ook in dat verband is immers bij de beantwoording van de vraag of sprake is van “hetzelfde feit” - naast de aan de orde zijnde gedraging van de verdachte - de juridische aard van de aan de orde zijnde feiten relevant, waarbij geen identieke strekking van de desbetreffende strafbepalingen is vereist, maar waarbij vooral van belang is of hun strekking niet wezenlijk uiteenloopt.Wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde in geval van eendaadse samenloop is het in beginsel aan de feitenrechter om de vraag te beantwoorden of hij in geval van eendaadse samenloop het bewezenverklaarde enkelvoudig kwalificeert (onder de zwaarste strafbepaling) dan wel of hij meervoudig kwalificeert en vervolgens de zwaarste strafbepaling toepast bij de straftoemeting. Denkbaar is dat de feitenrechter, teneinde onevenredige aansprakelijkheid te voorkomen, een enkelvoudige kwalificatie aangewezen acht. Bij een voortgezette handeling ligt dat echter niet in de rede.
3.3.2. De Hoge Raad heeft in de hiervoor genoemde arresten tevens overwogen dat art. 55, eerste lid, en art. 56 Sr in zijn recente rechtspraak zelden aan de orde komen en dat daarbij een belangrijke rol speelt dat hierop betrekking hebbende klachten doorgaans van onvoldoende belang zijn om cassatie te rechtvaardigen omdat - kort gezegd - de opgelegde straf ver onder het strafmaximum ligt dat zou gelden als met de steller van het middel van eendaadse samenloop of voortgezette handeling zou worden uitgegaan. Vanwege het belang dat het thema heeft met name in feitelijke aanleg, heeft de Hoge Raad de onder 3.3.1 samengevat weergegeven opmerkingen gemaakt over de uitleg en de toepassing van voornoemde wetsbepalingen, met de kanttekening dat de zeer beperkte toetsing in cassatie niet zal veranderen.
In verband met die toetsing in cassatie is van belang dat art. 55, eerste lid, en art. 56 Sr weliswaar het in een concreet geval geldende strafmaximum (mede) bepalen, maar dat binnen de grenzen van dat strafmaximum de strafoplegging door uiteenlopende factoren wordt bepaald, waaronder de concrete ernst van het feit en de persoon van de verdachte. De feitenrechter is binnen de grenzen van het ter zake geldende strafmaximum - vrij in de keuze van de straf en in de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht (vgl. HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7805). Dientengevolge brengt de enkele omstandigheid dat de rechter ten onrechte is uitgegaan van meerdaadse samenloop in plaats van eendaadse samenloop dan wel voortgezette handeling, nog niet met zich dat in die concrete zaak van onevenredige bestraffing sprake is. Een en ander laat onverlet dat de Hoge Raad in cassatie aangevoerde klachten kan bespreken – ook zonder dat zulks leidt tot vernietiging en terugwijzing – met het oog op het aanduiden van de voor de feitenrechter bestaande ruimte tot toepassing van art. 55, eerste lid, en 56 Sr.”1.
De beoordeling van het eerste middel
14. Over de eerste deelklacht, die gaat over het ontbreken van bewijsmiddelen voor de bewezenverklaring van feit 4, kan ik kort zijn. Met het oog op de bewijsmotivering van het hof (hier herhaald onder randnummer 8) en de in de aanvulling op het arrest opgenomen bewijsmiddelen, met name bewijsmiddel 3 (hier herhaald onder randnummer 7), moet het ervoor worden gehouden dat in de uitsplitsing van bewijsmiddelen door het hof een kennelijke misslag is geslopen. Uit de bewijsmiddelen heeft het hof immers ontegenzeglijk het onder 4 bewezen verklaarde kunnen afleiden, zodat het arrest ook ten aanzien van dit feit voldoende met redenen is omkleed.
15. Dit wordt niet anders doordat het hof – volgens de stellers van het middel – niet heeft bedoeld de bewijsmiddelen die het ten behoeve van de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten heeft gebruikt ook te bezigen voor het bewijs van feit 4. De stellers van het middel baseren deze stellingname op de overwegingen van het hof dat de voor het bewijs gebruikte OVC-gesprekken onmiskenbaar gaan over de handel in drugs, maar dat de inhoud en strekking niet altijd even helder zijn en dat deze gesprekken geen voorbereidingshandelingen opleveren en/of zo weinig specifiek zijn en in tijd en plaats zo nauw samenvallen met de daadwerkelijk afname van cocaïne, dat daaraan geen betekenis toekomt als zelfstandig strafbare voorbereidingshandelingen.
16. Deze stellingname berust echter op een verkeerde lezing van het arrest. Het hof heeft met deze overweging een afbakening willen aanbrengen tussen de OVC-gesprekken met betrekking tot de drugstransacties die al hebben plaatsgevonden en OVC-gesprekken met betrekking tot (de voorbereiding van) een aanstaande, nog uit te voeren drugstransactie. Voor dat laatste geval acht het hof de gesprekken, anders dan de stellers van het middel beweren, wel degelijk ondersteunend voor het bewijs.
17. De eerste deelklacht faalt.
18. Dan kom ik nu toe aan de bespreking van de tweede deelklacht. Het hof heeft overwogen (ik herhaal):
“(…) Voor zover gespreksonderdelen zijn aan te wijzen die gaan over de dan af te nemen cocaïne, zijn ze zo weinig specifiek en vallen ze in tijd en plaats zou nauw samen met de daadwerkelijk afname van cocaïne, dat daaraan geen betekenis toekomt als zelfstandig strafbare voorbereidingshandeling. In zoverre moet de verdachte worden vrijgesproken.
[verdachte] en [betrokkene 1] bespreken echter op 25 januari 2016 of [verdachte] ‘wat andere voorbeelden’ van kennelijk blokken cocaïne wil. En op 27 januari 2016 spreken [verdachte] en [betrokkene 1] over de (soort: ‘F1-tjes’ en ‘J10) af te nemen cocaïne de volgende dag (‘spreken we morgen af‘). Deze gesprekken hebben onmiskenbaar een voorbereidend karakter en is sprake van meerdaadse samenloop.
Rest het voorhanden hebben van voornoemde Audi A6 met verborgen ruimte. Deze auto was volgens de verdachte van zijn opdrachtgevers, maar stond op zijn naam en werd aan hem ter beschikking gesteld voor het afnemen van cocaïne. Ook dat onderdeel van de tenlastelegging kan worden bewezen. Voor zover het voorhanden hebben samenviel met daadwerkelijk vervoeren van cocaïne is sprake van eendaadse samenloop, voor het overige is sprake van meerdaadse samenloop.”
Hiertegen brengen de stellers van het middel in dat nu uit de bewijsmiddelen en het arrest volgt dat de bewezen verklaarde feiten 1 en 4, alsmede 1 en 3, naar de kern genomen telkens betrekking hebben op een feitencomplex dat zich op dezelfde tijd en plaats heeft afgespeeld, het oordeel van het hof dat telkens sprake is van meerdaadse samenloop (artikel 57 Sr) onjuist c.q. onbegrijpelijk is.
19. In de onderhavige zaak heeft het hof, gelet op de in het bestreden arrest aangehaalde wetsartikelen, geoordeeld dat met betrekking tot de bewezen verklaarde feiten 1 en 4 (behalve ten aanzien van het voorhanden hebben en daadwerkelijk vervoeren van cocaïne) sprake is van meerdaadse samenloop. Het hof heeft onder meer bewezen verklaard dat de verdachte enerzijds (feit 1) eenentwintig kilogram cocaïne heeft vervoerd en anderzijds (feit 4) heeft medegepleegd: voorbereidingshandelingen tot het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 lid 4 Opiumwet. Op basis van de bewijsmiddelen komt het hof tot zijn oordeel dat de verdachte op verschillende dagen in de periode van 13 januari 2016 tot en met 29 februari 2016 blokken cocaïne heeft opgehaald bij de medeverdachte [betrokkene 1]. Hij maakte daarbij gebruik van een aan hem ter beschikking gestelde auto met een verborgen ruimte. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat in totaal bijna eenentwintig kilogram cocaïne aan de verdachte is verstrekt en door hem vervolgens is vervoerd. Voor zover gespreksonderdelen gaan over deze dan af te nemen hoeveelheden van in totaal bijna eenentwintig kilogram cocaïne, komt het hof tot het oordeel dat die gespreksonderdelen zo weinig specifiek zijn en in tijd en plaats zo nauw samenvallen met de daadwerkelijke afname van cocaïne, dat daaraan geen betekenis toekomst als zelfstandige strafbare voorbereidingshandeling. Het hof spreekt de verdachte hiervan vrij en bakent de handelingen daarmee scherp af van de daaropvolgende handelingen van de verdachte. Het hof oordeelt namelijk dat een volgende drugstransactie wordt besproken op 25 en 27 januari 2016. Op 25 januari 2016 wordt gesproken over andere ‘voorbeelden’ (“Als je wat andere voorbeelden wil, moet je het maar zeggen, het zijn verschillende.”). Vervolgens wordt op 27 januari 2016 afgesproken om elkaar de dag er na weer te treffen voor een volgende drugstransactie (“Spreken we morgen af.” (…) “Anders zullen we, dan spreken we morgenochtend.”, “Ja morgenochtend, maar dan om een uur of 11.”, “Ja dat is goed, doen we dat”. “Maar wat moet je nou morgen hebben dan?”, “Ehm, ik zoek… Hij wil goeie hebben. Beetje acetonnig, maar mooie, mooie.”).
20. Het kennelijke oordeel van het hof dat geen sprake is van een zodanig samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt kan worden gemaakt, getuigt, gelet hierop en op hetgeen hiervoor in randnummer 13 is overwogen, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Ook acht ik deze beslissing voldoende gemotiveerd.
21. De stellers van het middel klagen voorts dat ook ten aanzien van de feiten 1 en 3 ten onrechte meerdaadse samenloop is aangenomen. Het gaat hier om de bewezenverklaring van enerzijds (feit 1) het vervoeren van hoeveelheden van in totaal bijna eenentwintig kilogram cocaïne en anderzijds (feit 3) het medeplegen van witwassen. Aan dit deel van het middel wordt ten grondslag gelegd dat de witwashandelingen zijn gepleegd teneinde de in feit 1 bewezen verklaarde gedragingen te kunnen plegen. Ook zijn ze volgens de stellers van het middel gepleegd op dezelfde plek en tijd.
22. Het hof heeft de aan de verdachte opgelegde straf – voor zover relevant – als volgt gemotiveerd:
“(…) Bij het bepalen van de strafmaat zal het hof rekening houden met de rol van de verdachte. weliswaar heeft de verdachte in een tijdsbestek van een aantal weken een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne vervoerd, maar het hof acht aannemelijk dat, zoals door de verdachte is verklaard, zijn rol beperkt is gebleven tot het vervoeren van cocaïne, zonder betrokken te zijn geweest bij – en voordeel te hebben getrokken uit – het verdere verhandelen hiervan.
Wel betrekt het hof in de strafmaatoverweging dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 211.000. Het voorhanden hebben van geld dat afkomstig is van misdrijf vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële economische verkeer aan.”
23. Gelet hierop en met het oog op het in randnummer 13 vooropgestelde, acht ik het oordeel van het hof dat met betrekking tot de bewezen verklaarde feiten onder 1 en 3 sprake is van meerdaadse samenloop (en dus geen eendaadse samenloop of voortgezette handeling) niet onbegrijpelijk en ook toereikend gemotiveerd.
24. Ook indien uw Raad mij in het voorgaande niet volgt, behoeft dit overigens niet tot cassatie te leiden. Gelet op de in geval van artikel 55 lid 1 Sr respectievelijk artikel 57 lid 1 Sr toepasselijke strafmaxima en de in het onderhavige geval opgelegde straf bestaande uit een gevangenisstraf van tweeëndertig maanden, ontbreekt het belang van de verdachte bij cassatie.2.
25. De tweede deelklacht faalt eveneens.
Het tweede middel
26. Het tweede middel behelst de klacht dat de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM, in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
27. Namens de verdachte is op 29 juni 2021 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 3 mei 2022 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen, derhalve tien maanden en vier dagen na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt met zich dat de inzendtermijn van acht maanden met twee maanden en vier dagen is overschreden. Dat dient tot strafvermindering te leiden.
28. Het tweede middel slaagt.Slotsom
29. Het eerste middel faalt in al zijn onderdelen en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering. Het tweede middel slaagt.
30. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
31. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor wat betreft de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑03‑2023
HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:831, NJ 2019/116 m.nt. Mevis, rov. 3.3.2. Vgl. HR 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1111, rov. 2.2, en HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430, rov. 2.4.3.