Zie Kamerstukken II, 1997–1998, 25879, nr. 3, blz. 26 e.v. en blz. 40 ten aanzien van het toenmalige art. 31, thans art. 32.
HR (Parket), 25-08-2009, nr. 08/00180E
ECLI:NL:PHR:2009:BK7354
- Instantie
Hoge Raad (Parket)
- Datum
25-08-2009
- Zaaknummer
08/00180E
- Conclusie
Mr. Bleichrodt
- LJN
BK7354
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BK7354, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 25‑08‑2009
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHARN:2007:BC1666
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BK7354
Conclusie 25‑08‑2009
Mr. Bleichrodt
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
De verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, Economische Kamer, bij arrest van 21 december 2007 vrijgesproken van het haar bij inleidende dagvaarding tenlastegelegde.
2.
De (plv.) Advocaat-Generaal bij het Hof heeft cassatieberoep ingesteld en bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
Namens de verdachte heeft mr. A.E.M. Röttgering, advocaat te Amsterdam, het cassatieberoep tegengesproken.
3.
Op 2 november 2004 is in het bedrijf van verdachte in Deventer een werknemer van verdachte bekneld geraakt in een machine (een menger/wolf) waarin filet americain werd bereid. Die werknemer is ten gevolge daarvan overleden. Binnen het bedrijf bestond het gebruik de menger/ wolf waarin het product werd gemengd te vullen vanuit een hefbak die daartoe mechanisch werd opgetild en zich boven voornoemde menger/ wolf bevond op het moment waarop deze werd geleegd. Om het in de hefbak achtergebleven deeg weg te schrapen zodat dit restant ook in de menger/ wolf terecht kon komen, werd gebruik gemaakt van een losse trap. Het aan de menger/ wolf zelf bevestigde beveiligingsbordes, bedoeld om in de machine bepaalde werkzaamheden te verrichten, werd in deze situatie niet uitgeklapt; ingeval dat het wordt uitgeklapt wordt de machine automatisch uitgeschakeld.
3.1
Het middel klaagt er in de kern genomen over dat het Hof in zijn motivering van de vrijspraak heeft overwogen dat het in de tenlastelegging omschreven causaal verband tussen het (nalatig) handelen van verdachte en de dood van het slachtoffer niet bewezen is, waarmee het Hof niet heeft beraadslaagd op de grondslag van de tenlastelegging. Daarin wordt een zodanig causaal verband immers niet genoemd, maar gesteld dat door dat handelen van verdachte levensgevaar en/of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer van haar werknemers ontstond of te verwachten was. Aldus zou het Hof de verdachte van iets anders hebben vrijgesproken dan was tenlastegelegd.
3.2
Bij inleidende dagvaarding is de verdachte verweten te hebben gehandeld in strijd met 32, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (verder ook: de Wet). De tenlastelegging houdt — na een wijziging daarvan in eerste aanleg — in dat:
‘zij op of omstreeks 2 november 2004 in de gemeente Deventer, in ieder geval in Nederland, als werkgeefster handelingen heeft verricht en/of heeft nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en/of de daarop berustende bepalingen, te weten in strijd met artikel 7.5 lid 2 en/of 3 en/of in strijd met artikel 7.7 lid 4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, terwijl daardoor naar zij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar en/of ernstige schade aan de gezondheid van één of meer van haar werknemers ontstond of te verwachten was, namelijk heeft toen een werknemer van haar, verdachte, te weten [slachtoffer], in een ruimte van de onderneming gevestigd in/aan perceel [a-straat 1] aldaar
- a.
onderhouds- en/of reparatie- en/of reinigingswerkzaamheden en/of productie- en/of afstelwerkzaamheden, te weten het schoonschrapen van een bak, althans werkzaamheden, uitgevoerd met of aan een arbeidsmiddel, te weten een combinatie van een heffer en een menger/wolf waarmee filet-americain werd geproduceerd, terwijl genoemd arbeidsmiddel niet was uitgeschakeld en/of drukloos en/of spanningsloos was gemaakt, immers heeft voornoemde werknemer bij het uitvoeren van voornoemde werkzaamheden — zoals in de onderneming gebruikelijk was — een trapje gebruikt om bij de bak te kunnen komen, althans heeft deze werknemer geen gebruik gemaakt van het aan dat arbeidsmiddel bevestigde uitklapbare bordesje, waarmee het arbeidsmiddel wél zou worden uitgeschakeld en/of drukloos en/of spanningsloos zou worden gemaakt (artikelen 7.5. lid 2 en/of 3) en/of
- b.
werkzaamheden verricht aan/met een arbeidsmiddel, te weten een combinatie van een heffer en een menger/wolf waarmee filet-americain werd geproduceerd, terwijl één of meer bewegende delen, te weten één of meer mengarmen en/of een wolf, van dat arbeidsmiddel gevaar opleverden en konden de aanwezige schermen en/of beveiligingsinrichtingen van dat arbeidsmiddel op eenvoudige wijze worden genegeerd en/of buiten werking worden gesteld, namelijk kon de beveiligingsinrichting van dat arbeidsmiddel worden genegeerd door gebruik te maken van een trapje, in plaats van gebruik te maken van een aan dat arbeidsmiddel aangebracht beveiligingsbordesje ( artikel 7.7. lid 4), waardoor levensgevaar en/of ernstige schade aan de gezondheid van voornoemde werknemer ontstond.’
3.3
Het Hof heeft de vrijspraak als volgt gemotiveerd:
‘Op de in de tenlastelegging genoemde datum is op het bedrijf van verdachte in Deventer de werknemer [slachtoffer] om het leven gekomen. Hel slachtoffer is met het hoofd naar beneden aangetroffen in een machine waarin filet américain wordt bereid. Gelet op de verklaring van een der werknemers van verdachte kan er van worden uit gegaan dat op het moment dat het slachtoffer in de machine is geraakt deze in werking was. Verdachte, als werkgeefster, wordt verweten dat zij handelingen heeft verricht/nagelaten, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar óf ernstige schade aan de gezondheid van één of meer van haar werknemers ontstond of te verwachten was. Dit wordt nader uitgewerkt als volgt: het slachtoffer zou
- a)
werkzaamheden aan een arbeidsmiddel hebben verricht, terwijl dat arbeidsmiddel niet was uitgeschakeld en/of drukloos en/of spanningsloos was gemaakt en/of
- b)
werkzaamheden aan een arbeidsmiddel hebben verricht, terwijl de beveiligingsinrichtingen van dat arbeidsmiddel op eenvoudige wijze konden worden genegeerd, waardoor genoemd gevaar ontstond.
Aldus wordt in de tenlastelegging een causaal verband gelegd tussen het (nalatig) handelen van verdachte en het uiteindelijk te verwachten/ontstane gevolg, te weten de dood van het slachtoffer. Om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te komen zal dit verband uit de bewijsmiddelen moeten blijken.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het binnen het bedrijf de gewoonte was de menger/wolf waarin het product werd gemengd, te vullen vanuit een deegbak die daartoe mechanisch werd opgetild en zich dus boven voornoemde menger/wolf bevond op het moment waarop deze werd geledigd. Dit ledigen gebeurde zonder menselijk ingrijpen. Teneinde te voorkomen dat een deel van het halffabricaat de menger/wolf en de omgeving zou verontreinigen was het gebruikelijk met behulp van een schraper een deel van de deegbak te reinigen. Daarbij werd gebruik gemaakt van een losstaande trap en niet van een aan de menger/wolf bevestigde veiligheidvoorziening (trap en bordes) ten gevolge waarvan deze werd uitgeschakeld.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting kan de feitelijke toedracht van het ongeval niet worden vastgesteld, daarbij in ogenschouw nemend dat het hoogst onaannemelijk is dat het slachtoffer, gebruik makend van de binnen het bedrijf gebruikelijke procedure zoals zojuist omschreven, in de menger/wolf is kunnen vallen. Er kan derhalve niet worden uitgesloten dat een andere oorzaak heeft geleid tot het fatale gevolg. Het hof acht het daarbij uit hetgeen wél uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt niet aannemelijk dat in casu het niet uitschakelen of het niet drukloos of spanningsloos maken van het arbeidsmiddel alsmede het negeren van de beveiligingsinrichting van het arbeidsmiddel tot de dood van het slachtoffer heeft geleid.
Verdachte dient op grond van het vorenstaande van het aan haar ten laste gelegde te worden vrijgesproken.’
3.4
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende voorschriften van belang:
- —
Artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet :
- ‘1.
Het is de werkgever verboden handelingen te verrichten of na te laten in strijd met deze wet of de daarop berustende bepalingen indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is.
- 2.
Het niet naleven van het eerste lid is een misdrijf.’
- —
Artikel 7.5, tweede en derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (verder ook: het Besluit):
- ‘2.
Onderhouds-, reparatie- en reinigingswerkzaamheden aan een arbeidsmiddel worden slechts uitgevoerd indien het arbeidsmiddel is uitgeschakeld en drukloos of spanningsloos is gemaakt. Indien dit niet mogelijk is worden doeltreffende maatregelen genomen om die werkzaamheden veilig te kunnen uitvoeren.
- 3.
Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op productie- en afstelwerkzaamheden met of aan een arbeidsmiddel.’
Artikel 7.7, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit:
- ‘4.
De schermen of beveiligingsinrichtingen kunnen niet op eenvoudige wijze worden genegeerd of buiten werking worden gesteld.’
3.5
Overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet c.a. worden in de regel door bestuurlijke boetes afgedaan.1. Zoals in de Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet is gesteld, blijft het strafrecht gereserveerd voor ernstige inbreuken op de rechtsorde; overtredingen die hebben geleid of zeer aannemelijk zullen leiden tot ongevallen met dodelijke afloop, ernstig letsel, dan wel blijvende gezondheidsschade.
3.6
Art. 32 van de Wet, het misdrijf waarop de tenlastelegging is toegespitst, eist kort gezegd dat
- (i)
handelingen worden verricht in strijd met de Wet of de daarop rustende bepalingen,
- (ii)
daardoor levensgevaar etc. ontstaat of te verwachten is en
- (iii)
de werkgever een en ander weet of redelijkerwijs moet weten.
De Rechtbank had verdachte vrijgesproken omdat (iii), het subjectieve bestanddeel, niet bewezen was. Het Hof heeft zijn vrijspraak daarop gebaseerd, dat aan (ii) niet was voldaan.
3.7
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het Hof ten onrechte heeft overwogen dat in de tenlastelegging een causaal verband wordt gelegd tussen het (nalatig) handelen van verdachte en de dood van het slachtoffer. Voldoende is immers dat door dat handelen levensgevaar etc. is ontstaan, ook al zou niet kunnen worden vastgesteld dat in concreto het overlijden van de desbetreffende werknemer van dat handelen het gevolg was.
3.8
Ik meen dat deze klacht berust op een onjuiste lezing van 's Hofs overwegingen. In de eerste plaats ziet het middel over het hoofd wat het Hof voorafgaande aan de in het middel aangevallen zin heeft overwogen. Overduidelijk is, gelet op die passage, dat het Hof zich ervan bewust is geweest dat beslissend was of door het handelen of nalaten levensgevaar etc. is ontstaan. Die aangevallen zin moet dus in de eerste plaats in haar context worden gelezen. Verder wordt in de zin zelf gesproken over ‘het uiteindelijk (mijn cursiv.C.B.) te verwachten/ontstane gevolg, te weten de dood van het slachtoffer’. Dat het leven van het slachtoffer op een bepaald moment in gevaar is gekomen, is duidelijk; dat gevaar heeft zich ook gerealiseerd. Het gaat erom waardoor dat gevaar is ontstaan.
Hoewel het Hof (ook in het vervolg van zijn overwegingen) zijn oordeel preciezer had kunnen formuleren, is mijns inziens duidelijk dat het tot uitdrukking heeft willen brengen dat op basis van de tenlastelegging diende te worden onderzocht of de gestelde overtredingen van het Besluit — anders gezegd: de manier waarop placht te worden gewerkt — levensgevaar etc. heeft opgeleverd (en in concreto uiteindelijk tot de dood van het slachtoffer heeft geleid). De vraag was dus of zodanig gevaar door de manier waarop met behulp van de trap ten aanzien van de deegbak en menger/wolf werd gewerkt, werd veroorzaakt.
Ook uit het vervolg van 's Hofs overwegingen blijkt dat het heeft onderzocht of de gebruikte werkwijze zodanig gevaar kon hebben doen ontstaan, waarbij het tot de feitelijke en niet onbegrijpelijke conclusie is gekomen dat het niet uitschakelen of het niet drukloos of spanningsloos maken van het arbeidsmiddel alsmede het negeren van de beveiligingsinrichting daarvan (waarbij met het arbeidsmiddel is gedoeld op de menger/wolf) niet tot zodanig gevaar had geleid.
Ik kom tot de slotsom dat deze klacht bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie kan leiden.
3.9
Het middel zelf bevat nog de klacht dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten doordat het een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de daarin voorkomende, aan art. 32, eerste lid, van de Wet ontleende, termen ‘levensgevaar’ en/of ‘ernstige schade aan de gezondheid’. Als dit al als een zelfstandige klacht zou moeten beschouwd, merk ik op dat een nadere toelichting waarom van een onjuiste uitleg sprake zou zijn, ontbreekt. Ik zie ook geen reden waarom dat zo zou zijn. Anders gezegd: het Hof heeft er mijns inziens geen blijk van gegeven die termen, die in de tenlastelegging in overeenkomstige zin zullen zijn gebruikt als in genoemde wetsbepaling, op een onjuiste wijze te hebben uitgelegd.
3.10
Het middel faalt en kan, naar het mij voorkomt, met de aan art. 81 RO te ontlenen korte motivering worden afgedaan.
4.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑08‑2009