Einde inhoudsopgave
Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 [Sint Maarten]
Artikel 9 [Zuivere opbrengst]
Geldend
Geldend vanaf 10-10-2010
- Redactionele toelichting
Deze landsverordening verkrijgt de status van landsverordening van Sint Maarten. Voorheen landsverordening van de Nederlandse Antillen. De tekst van dit artikel, zoals deze luidde op 01-01-2012 is overgenomen uit Vakstudie Belastingen van de Koninkrijksdelen buiten Europa.
- Bronpublicatie:
20-12-2010, Afkondigingsblad van Sint Maarten 2010, 30 (uitgifte: 20-12-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
10-10-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-12-2010, Afkondigingsblad van Sint Maarten 2010, 30 (uitgifte: 20-12-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Belastingen overzeese Koninkrijksdelen / Sint Maarten
1.
De opbrengst in de vorige artikelen omschreven wordt ter berekening van het zuiver bedrag verminderd met de kosten tot verwerving, inning, en behoud der opbrengst en met de op de opbrengst rustende lasten, zoals:
de bedrijfs- en beroepskosten, waaronder worden verstaan de kosten nodig voor de uitoefening van een bedrijf of beroep of rechtstreeks daartoe betrekking hebbende, met inbegrip van kosten van onderhoud, verschuldigde renten en belastingen, die op de opbrengst van het bedrijf of beroep drukken;
de volgende kosten, voorzover zij niet reeds als bedrijfs- of beroepskosten in aanmerking komen:
renten van schulden, alsmede kosten van geldlening, kosten vallende op de verzilvering van coupons en kosten van beheer.
2.
Uitgaven tot het voeren van een zekere staat worden niet als bedrijfs- en beroepskosten doch als particuliere uitgaven aangemerkt, ook dan wanneer zij tevens worden gedaan in het belang van het bedrijf, dan wel ter bevordering van de beroepsuitoefening of van enige andere werkzaamheid van de belastingplichtige.
3.
Het bedrag van de op de gezamenlijke opbrengst van dienstbetrekking en andere opbrengst uit arbeid buiten bedrijf betrekking hebbende aftrekbare kosten wordt gesteld op NAƒ. l500. In plaats daarvan kan de belastingplichtige de werkelijke kosten in mindering brengen voor zover deze meer bedragen dan NAƒ. 1000. De aftrek bedraagt in beide gevallen echter niet meer dan de opbrengst.
4.
Van de onzuivere opbrengst van een bedrijf of beroep wordt bovendien afgetrokken hetgeen wegens vermindering van de gebruikswaarde moet worden afgeschreven op de aanschaffingskosten van zaken, die voor de uitoefening van het bedrijf of beroep worden gebezigd, op hetgeen bij overname van een bedrijf of beroep voor goodwill werd betaald, zomede hetgeen wegens onverhaalbaarheid moet worden afgeschreven op schuldvorderingen, die tot het bedrijf of beroep betrekking hebben, een en ander volgens goed koopmansgebruik.
5
- 1e.
In afwijking van het bepaalde in het vierde lid kan een belastingplichtige, die opbrengst uit onderneming geniet, een derde van de aanschaffingskosten of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen, die voor de uitoefening van een onderneming worden gebezigd, willekeurig, mits vervroegd, afschrijven.
- 2e.
Met betrekking tot gebouwen, is deze afschrijving reeds mogelijk, zodra ter zake van de verwerving of de verbetering verplichtingen zijn aangegaan of voortbrengingskosten zijn gemaakt, met dien verstande dat voor ingebruikneming ter zake van aangegane verplichtingen niet meer vervroegd kan worden afgeschreven dan het bedrag dat ter zake van die verplichtingen is betaald.
- 3e.
De Minister van Financiën kan in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, de hiervoren genoemde afschrijving in het algemeen of voor bepaalde groepen van bedrijfsmiddelen beperken of buiten toepassing stellen.
6.
Bovendien komt voor aftrek in aanmerking de afschrijving welke nodig mocht zijn wegens het aflopen van een de belastingplichtige toekomend recht dat aan een termijn is gebonden.
7.
Onverminderd het bepaalde in het derde lid van dit artikel worden tractementen en andere beloningen alsmede verlofsbezoldigingen, non-activiteitstractementen, wachtgelden, onderstanden, pensioenen en gagementen verminderd met de daaraan verbonden verplichte bijdragen voor pensioen en pensioenfondsen, zomede voor spaar-en voorzieningsfondsen, met dien verstande, dat in het laatste geval niet meer in aftrek mag worden gebracht dan vijf ten honderd van de opbrengst der betrekking waaraan de bijdrage is verbonden, tot een maximum van f 840. In het eerste geval mogen slechts de werknemersbijdragen in aftrek worden gebracht.
8.
Behoudens ten aanzien van de opbrengst van bedrijf of beroep worden de kosten tot verwerving, inning en behoud van de opbrengst in aanmerking genomen tot en voor zover in een jaar tegenover die kosten positieve opbrengsten staan. De kosten tot verwerving, inning en behoud van de opbrengst die op grond van het bepaalde in de vorige volzin buiten aanmerking zijn gebleven, kunnen slechts met de positieve opbrengsten van de vijf volgende kalenderjaren worden verrekend en wel in de volgorde waarin ze zijn ontstaan.