Hof Arnhem-Leeuwarden, 07-05-2015, nr. 14/00458, nr. 14/00459, nr. 14/00460, nr. 14/00461, nr. 14/00462, nr. 14/00463, nr. 14/00464, nr. 14/00465, nr. 14/00466, nr. 14/00467, nr. 14/00468, nr. 14/00469, nr. 14/00470, nr. 14/00471, nr. 14/00472, nr. 14/00473, nr. 14/00474, nr. 14/00475, nr. 14/00476, nr. 14/00477, nr. 14/00478
ECLI:NL:GHARL:2015:3266, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
07-05-2015
- Zaaknummer
14/00458
14/00459
14/00460
14/00461
14/00462
14/00463
14/00464
14/00465
14/00466
14/00467
14/00468
14/00469
14/00470
14/00471
14/00472
14/00473
14/00474
14/00475
14/00476
14/00477
14/00478
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2015:3266, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 07‑05‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:1206, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2014:1635, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NTFR 2015/1970 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
Uitspraak 07‑05‑2015
Inhoudsindicatie
In geschil is of de onderhavige (navorderings)aanslagen terecht zijn opgelegd en zo ja, op de juiste bedragen zijn vastgesteld
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummers 14/00458 tot en met 14/00478
uitspraakdatum: 7 mei 2015
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de erven [X] te [Z] (hierna: belanghebbenden)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 april 2014, nummers AWB LEE 11/1948 tot en met 11/1969, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
De Inspecteur heeft aan [X] (hierna: erflater) de volgende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de vermogensbelasting (VB) opgelegd:
Belasting | Belastingjaar | Dagtekening | Procedurenummer rechtbank | |
IB/PVV | 1990 | 31-12-2002 | 11/1948 | |
IB/PVV | 1991 | 31-05-2003 | 11/1949 | |
IB/PVV | 1992 | 31-05-2003 | 11/1950 | |
IB/PVV | 1993 | 31-05-2003 | 11/1951 | |
IB/PVV | 1994 | 31-05-2003 | 11/1952 | |
IB/PVV | 1995 | 31-05-2003 | 11/1953 | |
IB/PVV | 1996 | 07-06-2003 | 11/1954 | |
IB/PVV | 1997 | 07-06-2003 | 11/1955 | |
IB/PVV | 1998 | 07-06-2003 | 11/1956 | |
IB/PVV | 1999 | 07-06-2003 | 11/1957 | |
IB/PVV | 2000 | 07-06-2003 | 11/1958 | |
VB | 1991 | 31-12-2002 | 11/1960 | |
VB | 1992 | 31-05-2003 | 11/1961 | |
VB | 1993 | 31-05-2003 | 11/1962 | |
VB | 1994 | 31-05-2003 | 11/1963 | |
VB | 1995 | 31-05-2003 | 11/1964 | |
VB | 1996 | 31-05-2003 | 11/1965 | |
VB | 1997 | 06-06-2003 | 11/1966 | |
VB | 1998 | 06-06-2003 | 11/1967 | |
VB | 1999 | 06-06-2003 | 11/1968 | |
VB | 2000 | 06-06-2003 | 11/1969 |
1.2
Daarnaast heeft de Inspecteur aan erflater de volgende aanslag in de IB/PVV opgelegd:
IB/PVV | 2001 | 30-11-2004 | 11/1959 |
1.3
De Inspecteur heeft gelijktijdig met voormelde (navorderings)aanslagen aan erflater verhogingen (met kwijtschelding) opgelegd dan wel boetebeschikkingen gegeven (hierna tezamen: boetebeschikkingen), alsmede beschikkingen inzake heffingsrente gegeven.
1.4
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 18 juli 2011 de (navorderings)aanslagen en de heffingsrentebeschikkingen verminderd. De boetebeschikkingen heeft hij vernietigd.
1.5
De gemachtigde van belanghebbenden heeft tegen de uitspraken op bezwaar bij brief van 17 augustus 2011, ontvangen bij de rechtbank Noord Nederland (de Rechtbank) op 18 augustus 2011, pro forma beroep ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep geregistreerd onder de onder punt 1.1 en 1.2 vermelde procedurenummers. De griffier van de Rechtbank heeft voor iedere procedure een griffierecht van € 41 geheven.
1.6
De gemachtigde van belanghebbenden heeft bij brief van 29 augustus 2011 bezwaren geuit tegen de nota's griffierecht. De griffier van de rechtbank heeft bij brief van 30 augustus 2011 zijn beslissing gehandhaafd om meermaals griffierecht te heffen.
1.7
De Inspecteur heeft op 4 november 2011 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
1.8
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft. Daaruit blijkt dat de zaken door de Rechtbank tweemaal mondeling zijn behandeld en dat er voorafgaand, tijdens en na die zittingen diverse stukken zijn gewisseld.
1.9
De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 1 april 2014 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar in de zaak met nummer 11/1959 vernietigd, de aanslag in de IB/PVV 2001 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 97.763 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.570, de daarbij vastgestelde beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en de Inspecteur in die zaak veroordeeld in de proceskosten van € 1.217,50. Tevens heeft de Rechtbank de Inspecteur gelast het griffierecht in de zaak met nummer 11/1959 te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 500.
1.10
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.11
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.12
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2015 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mr. [B], alsmede mr. [C] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [D].
1.13
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.14
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1
Erflater, geboren [in] 1940, was gehuwd met mevrouw [E]. Het sofinummer van erflater was [000.00.000]. Erflater is [in] 2006 overleden.
De overdracht van gegevens door de Belgische autoriteiten aan de Nederlandse autoriteiten
2.2.1
Op 27 oktober 2000 zijn door de Belgische autoriteiten op basis van het bepaalde in de EG-Richtlijn van 19 december 1977 (77/799/EEG) in het kader van een spontane uitwisseling van inlichtingen, gegevens inzake Nederlandse ingezetenen met een bankrekening bij de Kredietbank Luxembourg (KB-Lux) aan het Nederlandse Ministerie van Financiën verstrekt. De gegevens bestaan uit fotokopieën van afgedrukte microfiches (de fotokopieën), die afkomstig zijn uit de interne administratie van de KB-Lux.
2.2.2
Over de fotokopieën is in het ‘Draaiboek rekeningenproject’, pagina’s 23 tot en met 26, vermeld:
"Aan de print van het microfiche is niet te zien dat deze afkomstig is van de KB Lux. Naast het gegeven dat de Belgische autoriteiten hebben aangegeven dat de rekeningen worden gehouden bij de KB Lux, heeft de ervaring uit de strafrechtelijke onderzoeken en de pilot (rechtbank: een onderzoek naar een beperkt aantal microfiches) duidelijk gemaakt dat de gegevens zien op de rekeninghouders van de KB Lux.
Betekenis van de aanduidingen op de afgedrukte microfiches: Er is sprake van twee soorten microfiches:
1. Microfiches waarop spaarsaldi zijn vermeld; 2. Microfiches waarop rekening-courantsaldi zijn vermeld.
Een microfiche met spaarsaldi. (: volgt een afbeelding van het ‘microfiche’ waarop in het Draaiboek de cijfers 1 tot en met 10 zijn geplaatst) (1) Elke pagina van een afgedrukte microfiche bevat de datum van het saldo, zijnde 31-01-1994 (justificatif des soldes par rubriques IML au).
(2) In de rechterbovenhoek staan vermeld: de uitgiftedatum (17-02-1994) en een paginanummer (5.554).
(3) In de kolom "Rubrique IML" (IML = Institut Monetaire Luxembourgeois) staat aangegeven wat voor soort rekening het betreft, b.v. rekening-courant, termijn(deposito)rekening, (deposito)rekening met opzegtermijn of spaarrekening. Op dit blad staat vermeld: TERME/PREAVIS: dit betekent dat hier sprake is van een depositorekening (met opzegtermijn).
(4) In dezelfde kolom staat de valuta (devise) vermeld, waar het rekeningsaldo betrekking op heeft. (…)
(5) In de volgende kolom staat achter "Cle IML" (Cle = sleutel) o.a. het woonland van de rekeninghouder aangegeven. Door de Belgische BBI zijn aan de FIOD alleen de "NL"-rekeningen toegestuurd. Elke regel betreft één aparte rekening. Één persoon kan verschillende rekeningen hebben en dus op verschillende overzichten voorkomen*.
(6) Elke regel vermeldt het rekeningnummer van de rekeninghouder; alleen de eerste 10 cijfers komen daarvoor in aanmerking.
(7) In dit nummer behoren de 6 cijfers tussen de gedachtestrepen toe aan één enkele rekeninghouder. Deze 6 cijfers zijn altijd opgenomen in zijn rekeningnummer, ongeacht het soort van de rekening. Dit betreft dus een uniek nummer.
(8) Hier staan de namen van de rekeninghouder(s).
(9) Wanneer de naam wordt voorafgegaan door de letters "W.K." dan betreft het een codenaam, waarover geen informatie beschikbaar is.
(10) Hier staat het rekeningsaldo in de betreffende valuta.
*Men zal tenminste beschikken over een zichtrekening en daarnaast nog over andere spaar- of beleggingsrekeningen. Veelal zal sprake zijn van een groot aantal rekeningnummers welke slechts gedurende een korte tijd zijn gebruikt, bijvoorbeeld rekeningnummers van deposito's. Dit verklaart ook waarom rekeningen vaak een zeer gering of negatief saldo vertonen. Het betreft dan een zichtrekening (rekening-courant) waaraan waarschijnlijk nog een andere rekening is gekoppeld (of meerdere).
Als voorbeeld hiervan het volgende microfiche: (Hof: volgt een afbeelding van het ‘microfiche’) Het afschrift van het microfiches is de enige informatie waarover we per rekeninghouder feitelijk beschikken. Hierna volgt nog enige algemene informatie met betrekking tot de KB Lux, welke bij het vaststellen van de feiten behulpzaam kan zijn.
De dienstverlening en producten van de KB Lux De KB Lux is een bank met het bekende scala aan dienstverlening, betaal-, spaar- en beleggingsmogelijkheden, zoals (niet uitputtend):
Soort | Kenmerken |
Zichtrekening (compte vue) | Gewone betaalrekening voor het ontvangen van geld en het doen van betalingen |
Zichtspaarrekening (compte épargne a vue) | Spaarrekening met basisrente +aangroeipremie *1 + getrouwheidspremie *2 |
Kasbonnen (bons de caisse) | Schuldbekentenis van de kredietinstelling die de bon uitgeeft tegenover de belegger die de kasbon koopt, doorgaans aan toonder. Klassieke variant: vaste looptijd, vaste jaarlijkse rente. Hierop bestaan vele varianten. |
Termijndeposito (depot a terme (a preavis)) | Gebruikelijke termijn: 1, 2, 3, 6 of 12 maanden. Stortingen en opnames uitsluitend op de vervaldag. Verlenging: automatisch, behoudens andersluidende instructie *4 |
Deposito(rekening) met opzegtermijn (terme a preavis/compte a preavis) | Gebruikelijke termijn: 24 en 48 uur. Stortingen en opnames met een opzegtermijn van 24 of 48 uur |
Beleggingsfondsen | In obligaties, aandelen, sectorfondsen (BEVEK of SICAV) *3 |
(Internationale) Beleggingen | Buitenlandse valuta's, obligaties, beleggingsfondsen en aandelen |
Edelmetaalrekeningen | Goud, zilver, platina, palladium etc. |
(..)
De KB-Lux biedt de mogelijkheid te betalen, sparen, beleggen in verschillende valuta's. De KB-Lux maakt daarbij gebruik van codes voor de diverse valuta's. De code 040 staat bijvoorbeeld voor de Nederlandse gulden."
2.3.1
Op één van de fotokopieën van de microfiches komt onder meer de volgende regels voor:
"JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994(...)[000001]-17-0000 00 0010 VUE [X]-[E] 308,34
2.3.2
In een rapport naar aanleiding van een op 2 april 2002 door de Inspecteur ingesteld onderzoek, gedagtekend 21 mei 2003, opgemaakt in het kader van een onderzoek naar de aangiften IB/PVV en VB van erflater, is onder meer opgenomen:
“ 1 Reikwijdte van het onderzoek
Het onderzoek heeft zich beperkt tot en in hoeverre de rente en vermogensbestanddelen van de in het rapport genoemde buitenlandse bankrekening in de aangiften Inkomstenbelasting en Premie volksverzekeringen over de jaren 1990 tot en met 2000 zijn verwerkt.
2 Algemeen
De Belastingdienst is een onderzoek gestart naar Nederlandse ingezetenen die in het buitenland één of meerdere bankrekening(en) aanhouden, dan wel aan hebben gehouden, waarbij het vermoeden bestaat dat in de aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting geen opgaaf is gedaan van saldi en opbrengsten daarvan.
(…)
3. Onderzoek
Ik beschik over de volgende gegevens waaruit blijkt dat belastingplichtige tenminste één bankrekening aanhoudt of heeft aangehouden in het buitenland.
Rekening op naam van: [X]-[E]
Rekeningnummer: [000001]
Bank: Kredietbank Luxemburg
Saldo per 31-01-1994: Fl. 600,97 POSITIEF
(…)
4 Overzicht correcties
Naar aanleiding van de niet opgegeven rente-inkomsten en het vermogen heb ik een berekening gemaakt van de te corrigeren inkomsten 1990 tot en met 2000 en vermogens 1991 tot en met 2000. De correcties zijn als volgt vastgesteld op:
Inkomstenbelasting
Jaar | Vastgesteld belastbaar inkomen | Correctie | Nieuw vastgesteld belastbaar inkomen |
1990 | 100.000 | 44.132 | 144.132 |
1991 | 118.286 | 41.052 | 159.338 |
1992 | 115.170 | 40.832 | 156.002 |
1993 | 123.145 | 40.480 | 163.625 |
1994 | 141.052 | 29.348 | 170.400 |
1995 | 147.850 | 30.976 | 178.826 |
1996 | 145.209 | 35.948 | 181.157 |
1997 | 149.414 | 38.500 | 187.914 |
1998 | 136.930 | 36.212 | 173.142 |
1999 | 146.689 | 53.284 | 199.973 |
2000 | 140.047 | 49.236 | 189.283 |
Vermogensbelasting
Jaar | Correctie |
1991 | 624.000 |
1992 | 639.600 |
1993 | 640.380 |
1994 | 694.980 |
1995 | 687.960 |
1996 | 715.260 |
1997 | 808.080 |
1998 | 966.420 |
1999 | 1.073.280 |
2000 | 950.040 |
In de berekende correcties vermogensbelasting is rekening gehouden met vrijstellingen en heffingsvrije bedragen.
5. Navorderingsaanslagen Inkomstenbelasting en Vermogensbelasting
Uitgangspunt is het feit, dat onjuist aangiften inkomstenbelasting\premie volksverzekeringen zijn gedaan over de jaren 1990 tot en met 2000 m.b.t. rente inkomsten en vermogens over de jaren 1991 tot en met 2000 van buitenlandse banktegoeden.
(…).”.
Contacten tussen partijen vóór het opleggen van de (navorderings)aanslagen
2.4.1
De Inspecteur heeft erflater bij brief van 2 april 2002 onder meer het volgende geschreven:
"De Belastingdienst is een onderzoek gestart naar Nederlandse ingezetenen die in het buitenland één of meerdere bankrekening(en) aanhouden, dan wel aan hebben gehouden, waarbij het vermoeden bestaat dat in aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting geen opgaaf is gedaan van saldi en opbrengsten daarvan.
Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat u houder bent (geweest) van in het buitenland aangehouden bankrekeningen. De gegevens hiervan kunnen van belang zijn voor uw belastingheffing. Daarom verzoek ik u mij de gegevens en inlichtingen te verstrekken, die in een bijlage bij deze brief worden gevraagd.
Ik wijs u erop dat u op grond van artikel 47, lid 1, letter a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verplicht bent de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. In artikel 49 AWR is bepaald dat deze gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt op de aangegeven wijze en binnen de door de inspecteur te stellen termijn. Indien u niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op grond van artikel 25, lid 6, letter b en artikel 27e, letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. In dat geval moet u in een latere procedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre, een hierop betrekking hebbende (navorderings)aanslag onjuist is.
Indien u de gevraagde gegevens en inlichtingen niet, onjuist of onvolledig verstrekt pleegt u bovendien een strafbaar feit als omschreven in artikel 68 en 69 AWR.
Ik verzoek u de gevraagde gegevens en inlichtingen in te vullen op de bijlage bij deze brief, de bijlage vervolgens te ondertekenen en te retourneren vóór 12 april 2002. U kunt daarbij gebruik maken van de bijgevoegde portvrije retourenvelop. Gezien de aard en beperkte omvang van de gevraagde gegevens en inlichtingen zal géén uitstel worden verleend voor het aanleveren daarvan."
De bijlage bevat een formulier ‘Verklaring Buitenlandse bankrekeningen’, waarin erflater gevraagd wordt om - onder vermelding van onder andere rekeningnummers, namen van buitenlandse banken en jaren van opening van de rekeningen - aan te geven van welke in het buitenland aangehouden bankrekeningen hij rekeninghouder is geweest.
2.4.2
Erflater heeft dit formulier op 10 april 2002 geretourneerd. Hij heeft op de verklaring de volgende opmerking geplaatst: “Betrokkene deelt mede dat hij geen rekening in het buitenland heeft.”.
2.4.3
De Inspecteur heeft erflater bij brief van 13 mei 2002 onder meer het volgende geschreven:
"De Belastingdienst is een onderzoek gestart naar Nederlandse ingezetenen die in het buitenland één of meerdere bankrekening(en) aanhouden, dan wel aan hebben gehouden, waarbij het vermoeden bestaat dat in aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting geen opgaaf is gedaan van saldi en opbrengsten daarvan.
Uit dit onderzoek is gebleken dat u houder bent (geweest) van in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Daarom nodig ik u uit voor een gesprek, waarin u in de gelegenheid wordt gesteld om gegevens en inlichtingen te verstrekken over deze bankrekening(en) en de hierop betrekkende bescheiden en andere gegevensdragers beschikbaar te stellen.
Het gesprek zal plaatsvinden op: 23 mei 2002 10.00 uur Centraal belastinggebouw Tesselschadestraat 4 te Leeuwarden.
Ik verzoek u alle bescheiden en andere gegevensdragers van deze bankrekeningen(en) naar het gesprek mee te nemen. Denkt u daarbij onder meer aan de bankafschriften en andere bescheiden en gegevens.
Op grond van artikel 47, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bent u verplicht gegevens en inlichtingen te verstrekken, alsmede bescheiden en andere gegevensdragers beschikbaar te stellen, die voor uw belastingheffing van belang kunnen zijn. (…)
U kunt zich bij het gesprek laten vergezellen door een vertegenwoordiger, maar u dient in ieder geval persoonlijk bij het gesprek aanwezig te zijn. De verplichting daartoe is opgenomen in artikel 41, lid 2 AWR.”
2.4.4
Met dagtekening 21 mei 2002 heeft de Inspecteur een brief naar de toenmalige gemachtigde van erflater, [F] gezonden. In deze brief heeft de Inspecteur onder meer het volgende geschreven:
“Naar aanleiding van uw telefonische reactie d.d. 17 mei in verband met mijn uitnodigingsbrief d.d. 13 mei 2002 aan dhr. [X] (…), doe ik u hierbij de door u gevraagde informatie toekomen.
Door u werd medegedeeld dat dhr. [X] in tegenstelling tot de ingevulde verklaring buitenlandse bankrekening, wel in het bezit is van een buitenlandse bankrekening(en).
Het adres van de door u genoemde bank is: Kredietbank S.A. Luxembourgeoise, 43, Boulevard Royal L-2955 Luxembourg.”.
Als bijlagen bij deze brief heeft de Inspecteur een voorbeeldvragenbrief gevoegd, die erflater zou kunnen gebruiken voor het vragen van inlichtingen over zijn bankrekening(en) bij de desbetreffende buitenlandse bank.
2.4.5
Bij brief van 28 mei 2002 heeft [G], verbonden aan [H] te [I], zich als nieuwe gemachtigde van erflater gesteld. In deze brief stelt hij onder meer het volgende: “Van cliënt heb ik begrepen dat de voor 23 mei jl. geplande bespreking geen doorgang heeft gevonden. Er is afgesproken dat hij zo spoedig mogelijk de gevraagde informatie aan u zal verschaffen. Zodra ik de bedoelde informatie van cliënt heb ontvangen, zal ik u nader berichten.”
2.4.6
De Inspecteur heeft bij brief van 14 oktober 2002 erflater persoonlijk om informatie gevraagd. In deze brief staat onder andere:
“Op 2 april 2002 heb ik u verzocht om gegevens en inlichtingen te verstrekken over bankrekeningen in het buitenland. Middels een telefonische reactie van de heer [F] is verklaard dat u gerechtigd bent (geweest) tot (een) buitenlandse bankrekening(en):
Naar aanleiding van uw verklaring verzoek ik u, afzonderlijk voor iedere bankrekening, de volgende vragen te beantwoorden:
Algemeen:
-
Wat voor soort rekening betrof het en in welke valuta?
-
Op welke datum (dag-maand-jaar) is deze rekening geopend?
-
Door wie is deze rekening geopend?
(…)
Opbrengsten:
Heeft u het saldo en/of de opbrengsten van deze banktegoeden vermeld op uw aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting?
Tevens verzoek ik u mij de volgende bescheiden te verstrekken:
Het afschrift van het openingsformulier van de bankrekening;
De afschriften van de banktegoeden per 31 december van ieder jaar;
-
Een specificatie van de ontvangen rente per jaar (vermeld hierbij ook het soort rente, bijvoorbeeld spaarrekeningen, obligaties, etc.);
Een specificatie van de opbrengst van effecten per jaar. Vermeld hierin ook de te verrekenen dividendbelasting en buitenlandse bronbelasting;
Een specificatie van de beleggingsfondsen per 31 december van ieder jaar. Vermeld hierin ook de namen van de fondsen.
Ik wijs u er nogmaals op dat u op grond van artikel 47, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verplicht bent de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken, alsmede bescheiden en andere gegevensdragers beschikbaar te stellen, die voor uw belastingheffing van belang kunnen zijn. In artikel 49 AWR is bepaald dat de gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt. Indien u niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op grond van artikel 25, lid 6, letter b en artikel 27e, letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. In dat geval moet u in een latere procedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre, een hierop betrekking hebbende (navorderings)aanslag onjuist is.
Indien u de gevraagde gegevens en inlichtingen niet, onjuist of onvolledig verstrekt, dan wel de gevraagde bescheiden en andere gegevensdragers niet beschikbaar stelt, pleegt u bovendien een strafbaar feit als omschreven in artikel 68 en 69 AWR.
In een brief van 28 mei 2002 van [H], te [I], de heer [G], is afgesproken dat de gevraagde gegevens zo spoedig aan mij zal worden verstrekt. Tot op heden heb ik de gevraagde gegevens niet ontvangen. Om alsnog in het bezit te komen van de gegevens heb ik als bijlage een brief gevoegd die u aan de bankinstelling(en) kunst sturen.
Ik verzoek u mij uw schriftelijke reactie vóór 6 november 2002 toe te sturen in bijgevoegde portvrije retourenveloppe.”
2.4.7
Bij brief van 14 november 2002 heeft de gemachtigde van erflater, [G], de betrokkenheid van erflater bij de Luxemburgse bankrekening als volgt geschetst:
”7. Met betrekking tot de Luxemburgse bankrekening kan cliënt het volgende verklaren. Aan het eind van de tachtiger jaren en in het begin van de negentiger jaren was de situatie in China onrustig. Dat begon met de studentenopstand en het bloedbad op het Plein van de Vrede in 1989. Veel rijke mensen wilden toen uitwijken naar Europa. Dat kon alleen als zij zich als zelfstandige zouden gaan vestigen in een Europees land. Om die reden is de hulp van cliënt ingeroepen, die immers in de Chinese gemeenschap in Europa een belangrijke positie innam en veel vertrouwen genoot. Een paar rijke Chinezen hebben in die tijd via een contactpersoon aan cliënt gevraagd om hen te helpen. De bedoeling was dat zij in Luxemburg zouden proberen om een restaurant te openen, teneinde daar een verblijfsvergunning te verkrijgen. Luxemburg was in die tijd iets gemakkelijker dan Nederland. Het toeristenvisum gaf ook meer ruimte. Er zouden bedragen gestort worden op een rekening bij een Luxemburgse bank van ongeveer, omgerekend in Nederlandse valuta, 2,5 tot 3 ton per persoon. Met de betreffende contactpersoon heeft cliënt daarvoor de contacten bij de bank gelegd. Dat kan de Kredietbank Luxembourg zijn geweest.
8. Uiteindelijk is het allemaal in Luxemburg niet van de grond gekomen. Er ontstond bij de Chinezen wat onenigheid. De situatie in China verbeterde bovendien en de drang om weg te gaan verdween. Om die reden is het hele project afgeblazen.
9. Via de bedoelde contactpersoon zou cliënt wellicht verklaringen kunnen verkrijgen ter bevestiging van voormelde gang van zaken. Hij vreest echter dat zij gevaar lopen, omdat de emigratie en de uitvoer van gelden niet was toegestaan. Dat wordt in China als een zwaar vergrijp gezien en zou ook nu nog tot vervelende consequenties voor de betrokkenen kunnen leiden. De namen van de betrokkenen zijn mij bekend, maar cliënt durft deze thans nog niet vrij te geven.
10. Cliënt kan zich niet herinneren op wiens naam de rekening bij de Luxemburgse bank is geopend. Hij begrijpt nu dat deze rekening op zijn naam moet zijn gesteld. In ieder geval werd deze rekening niet ten behoeve van cliënt geopend, maar voor zijn Chinese relaties. Voorts kan hij verklaren dat sedert het begin van de negentiger jaren, toen het project is afgeblazen, geen contact meer met een bank in Luxemburg of een andere buitenlandse bank hebben plaats gevonden.
11. Cliënt zal nu nog trachten om informatie van de Kredietbank Luxembourg te krijgen over de gang van zaken met betrekking tot de rekening. Hij neemt aan dat daarmee bevestiging kan worden verkregen van hetgeen hiervoor is gemeld. Na ontvangst van nadere informatie van cliënt, zal ik u daarover berichten.”
2.4.8
In reactie op een brief van de Inspecteur van 18 november 2002 heeft de gemachtigde van erflater, bij brief van 27 november 2002, het volgende bevestigd:
“Cliënt heeft de nodige informatie gevraagd aan Kredietbank S.A. Luxembourgoise. Hij heeft daar echter nog geen reactie op mogen ontvangen. Om die reden heeft hij op mijn advies dit schriftelijke verzoek telefonisch herhaald. Toegezegd is dat een dezer dagen het antwoord aan hem zal worden toegezonden.
Het lijkt er op dat 29 november (net) niet gehaald kan worden. Mocht dat zo zijn, dan verzoek ik u om nog enig uitstel te geven.”
2.4.9
Bij brief van 4 december 2002 heeft de Inspecteur aan erflater onder andere meegedeeld dat hij voornemens was navorderingsaanslagen in de IB/PVV 1990 en de VB 1991, met vergrijpboetes, op te leggen. In deze brief heeft hij het volgende geschreven:
“Ik beschik over gegevens waaruit blijkt dat u bankrekening(en) aanhoudt of heeft aangehouden in het buitenland.
(..)
Vooralsnog ben ik voornemens thans de belastingaanslagen zoals hierboven genoemd op te leggen. Voor 1990/1991 heeft dit te maken met het verlopen van de termijnen om nog een navorderingsaanslag op te kunnen leggen. Voor de andere jaren zal ik nu nog geen aanslagen opleggen.
Om u inzicht te geven in de omvang van de aanslagen die ik u zal opleggen heb ik als bijlage meegestuurd een voorlopig overzicht van de op te leggen aanslagen met de daarbij te betalen bedragen aan belasting, heffingsrente en boete. De bedragen in dat overzicht zijn berekend op basis van de thans bekende feiten. (…)
Redelijke schatting verschuldigde belasting
Ik beschik over gegevens van belanghebbende die wel juist en volledig antwoord hebben gegeven op vragen omtrent hun buitenlandse rekening. Deze gegevens zijn verwerkt in een database en vergeleken met de gegevens van personen die niet volledig of onjuist op de vragen hebben geantwoord. Ik heb het gemiddelde saldo van het bij mij bekende bankoverzicht van personen die wel en juist hebben geantwoord bepaald. Dit heb ik ook gedaan met het gemiddelde saldo van het bij mij bekende bankoverzicht van personen die de vragen niet of onjuist hebben beantwoord. Er is een vergelijking gemaakt tussen de groep personen die niet of onjuist hebben geantwoord en die wel en juist hebben geantwoord. Hieruit blijkt dat de saldi van de groep die niet of onjuist heeft geantwoord gemiddeld factor 1,5 hoger liggen dan de saldi van de groep die wel volledig en juist heeft geantwoord. Uit de gegevens van personen die wel volledig en juist hebben geantwoord blijkt ook dat gemiddeld genomen bij een hoger saldo van het rekeningafschrift een hogere correctie volgt. Er is dus een verband tussen de hoogte van het saldo op het bankafschrift en de hoogte van de correcties.
Ik ben thans genoodzaakt de aanslagen als volgt vast te stellen.
De hoogte van de correctiebedragen wordt gesteld op een zodanig bedrag dat 95% van de bedragen die zijn gecorrigeerd bij personen die wel volledig en juist hebben geantwoord daar binnen valt. Aangezien bij personen die niet of onjuist hebben geantwoord de saldi gemiddeld een factor 1,5 hoger liggen, heb ik dit bedrag met 1,5 vermenigvuldigd.
(…)
Voor u leidt dit nu tot de volgende consequenties:
(…)
2.4.10
Op 17 december 2002 heeft de (nieuwe) gemachtigde van erflater ([J], eveneens werkzaam bij [H]) aan de Inspecteur een brief gezonden waarin hij bericht dat hij bezwaar heeft tegen het opleggen van de navorderingsaanslagen. Verder stelt hij dat zijn cliënt de bij de KB-Lux opgevraagde informatie nog niet heeft gekregen.
2.4.11
Bij brief van 19 december 2002 heeft de Inspecteur meegedeeld dat hij de aangekondigde navorderingsaanslagen in de IB/PVV 1990 en de VB 1991 met boeten zal opleggen. Deze navorderingsaanslagen zijn met dagtekening 31 december 2002 overeenkomstig de brief van 4 december 2002 opgelegd naar een belastbaar inkomen en belastbaar vermogen zoals vermeld in het controlerapport (zie 2.3.2).
2.4.12
Bij brief van 29 april 2003 heeft de Inspecteur aan erflater meegedeeld dat hij voornemens was (navorderings)aanslagen in de IB/PVV 1991 tot en met 2000 en de VB 1992 tot en met 2000 op te leggen, alle met een boete.
2.4.13
Op 13 mei 2003 heeft de gemachtigde van erflater aan de Inspecteur een brief gezonden waarin hij verzocht om de stukken waarop het voornemen was gebaseerd om boeten op te leggen aan hem in kopie te doen toekomen. De Inspecteur heeft, bij brief van 14 mei 2003, een kopie verstrekt van het betreffende stuk.
2.4.14
Bij brief van 20 mei 2003 heeft de Inspecteur meegedeeld dat hij de onder 2.4.12 genoemde navorderingsaanslagen met boeten zal opleggen. Deze navorderingsaanslagen zijn met respectievelijke dagtekeningen 31 mei 2003, 6 en 7 juni 2003 (zie 1.1) overeenkomstig de brief van 29 april 2003 opgelegd, berekend naar belastbare inkomens en belastbare vermogens zoals vermeld in het controlerapport (zie 2.3.2).
2.4.15
Bij brief van 2 november 2004 heeft de Inspecteur het voornemen kenbaar gemaakt om af te wijken van de aangifte in de IB/PVV 2001.
2.4.16
De aanslag in de IB/PVV 2001 is, met boete, met dagtekening 30 november 2004 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 97.763 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 16.712.
Contacten tussen partijen na het opleggen van de (navorderings)aanslagen
2.5.1
Bij brief van 30 januari 2003, ontvangen door de Inspecteur op 31 januari 2003, heeft de gemachtigde van erflater bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen in de IB/PVV 1990 en de VB 1991 en de opgelegde boeten.
2.5.2
De Inspecteur heeft bij brief van 5 februari 2003 aan de gemachtigde van erflater het verzoek gedaan om de uitspraak op bezwaar inzake de IB/PVV 1990 en de VB 1991 aan te houden in afwachting van onder meer de procedure [K]. De gemachtigde van erflater ging hiermee, bij brief van 7 maart 2003, akkoord.
2.5.3
Bij brief van 11 juni 2003, ontvangen door de Inspecteur op 12 juni 2003, heeft de gemachtigde van erflater bezwaar gemaakt tegen de onder 2.4.14 genoemde navorderingsaanslagen en boeten. Ook voor deze bezwaren ging erflater akkoord met het aanhouden van het bezwaar totdat in de door de Inspecteur bedoelde procedures onherroepelijk uitspraak is gedaan. De ontvangst van het bezwaarschrift is op 16 juni 2003 bevestigd.
2.5.4
Bij brief van 8 november 2004 berichtte de gemachtigde van erflater bezwaar te hebben tegen de voorgenomen aanslag in de IB/PVV 2001. Voor de motivering verwees hij naar zijn bezwaarschrift van 11 juni 2003 (zie 2.5.3). In het verweerschrift vermeldde de Inspecteur dat hij het bezwaarschrift van erflater op 18 november 2004 heeft ontvangen.
2.5.5
De gemachtigde van erflater heeft bij brief van 6 januari 2005, naar aanleiding van een brief van de Inspecteur van 30 november 2004, verzocht de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2001 aan te houden totdat in de KB-Lux-proefprocedures onherroepelijk uitspraak is gedaan.
2.5.6
Na het overlijden van erflater op 20 juni 2006 werd door de notaris van zijn echtgenote bij brief van 22 februari 2007 uitstel gevraagd voor het indienen van de aangifte successie tot 1 juni 2007 wegens onduidelijkheid in verband met eventueel aangehouden buitenlandse tegoeden.
2.5.7
De Inspecteur heeft in een brief met dagtekening 4 december 2008 aan belanghebbenden de stand van zaken met betrekking tot de lopende proefprocedures geschetst.
2.5.8
Bij brief van 19 mei 2010 heeft de Inspecteur aan belanghebbenden kenbaar gemaakt de behandeling van het bezwaar te hervatten in verband met de arresten van de Hoge Raad van 26 februari 2010.
2.5.9
Bij brief van 2 juni 2010 stelde mr. [A] van [L] te [M] zich als gemachtigde van belanghebbenden. Hierbij heeft hij verzocht om inzage in alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Tevens verzocht hij om te worden gehoord.
2.5.10
Bij brief van 10 juni 2010 heeft de Inspecteur de afspraak tot inzage in de stukken op 11 augustus 2010 bevestigd. De Inspecteur geeft gemachtigde op die datum ook de gelegenheid om te worden gehoord.
2.5.11
Op 20 oktober 2010 heeft de gemachtigde van belanghebbenden het dossier ingezien en heeft de Inspecteur een voorstel tot finale afwikkeling gedaan aan de gemachtigde van eisers. De gemachtigde heeft toegezegd dit voorstel met belanghebbenden te overleggen.
2.5.12
Bij brief van 16 november 2010 heeft de gemachtigde van belanghebbenden nog enkele weken bedenktijd voor overleg met belanghebbenden gevraagd.
2.5.13
De Inspecteur heeft bij brief van 11 februari 2011 aan de gemachtigde van belanghebbenden het volgende geschreven:
“Tot mijn niet geringe verbazing komt van uw kant in het geheel geen reactie. En daarmee wordt mijn geduld behoorlijk op de proef gesteld.(…)
Hiermee trek ik dan ook mijn voorstel in en ik wens te ontvangen de bankafschriften vanaf het jaar 1990 tot het moment van opheffen van vaders KBLux-bankrekening.
Nu de familie al vele jaren van deze kwestie op de hoogte is en reeds in mei 2010 is opgemerkt door de fiscus dat deze kwestie nu zal worden afgedaan, verleen ik u 10 werkdagen na dagtekening van deze brief voor een nadere reactie en voor het insturen van de gevraagde bankafschriften.
Indien ik de gevraagde gegevens niet heb ontvangen binnen deze termijn is sprake van het weigeren van het verstrekken van de informatie waartoe uw cliënten op grond van artikel 47, eerste lid, letter a, AWR (actieve informatieverplichting) zijn gehouden. Indien daaraan niet wordt voldaan is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast ex artikel 25, derde lid AWR.
Daarnaast wil ik u vragen of u nog gebruik wenst te maken van het hoorrecht. En zo ja, dan graag vermelding van de data wordt u in de gelegenheid bent om gehoord te worden.”
2.5.14
De gemachtigde van belanghebbenden heeft bij brief van 25 februari 2011 de afspraak voor een op 28 februari 2011 te houden hoorgesprek afgezegd.
2.5.15
Wegens het uitblijven van een reactie heeft de Inspecteur op 15 april 2011 naar de gemachtigde van belanghebbenden gemaild dat hij de bezwaarschriften wil afwijzen. Hij verzocht de gemachtigde per ommegaande kenbaar te maken of hij nog gehoord wilde worden. Nadat gemachtigde op dezelfde dag bevestigend had gereageerd, stelde de Inspecteur een aantal data voor.
2.5.16
Bij brief van 6 mei 2011 heeft de gemachtigde van belanghebbenden de afspraak voor het hoorgesprek van 12 mei 2011 bevestigd. In deze brief is door de gemachtigde onder meer het volgende geschreven:
“Eerder hebben wij een bespreking gehad op 20 oktober 2010. Tijdens deze bespreking heeft u een concreet voorstel gedaan. Omdat het een en ander al enige tijd geleden is en ik alle misverstanden wens te voorkomen heb ik de behoefte dit voorstel te bevestigen. (…)
Ik heb u eind van het vorige jaar toegezegd het een ander te overleggen met de familie. Uw opmerking tijdens ons gesprek op 20 oktober 2010 dat het u verbaasde dat de familie nog nimmer in contact getreden was met de Krediet Bank Luxemburg, heeft de familie ter harte genomen. Bijgevoegd treft u in kopie aan stukken van KBLux (bijlage). Het betreft de aanbiedingsbrief alsmede slechts een velletje papier met alle rekeningstanden vanaf het jaar 1999 tot en met 2002. Op 4 november 2002 is de rekening namelijk gesloten zo blijkt.”
2.5.17
Bij brief van 6 mei 2011 heeft de huidige gemachtigde mr. [A] stukken van de KB-Lux van 2 februari 2011 gevoegd. Hierop staat onder andere:
“ (KBL) *** DUPLICATA *** DATE D’EDITION : 27/12/2010
RELEVE DES MOUVEMENTS COMPTABLES DU 01/01/2000 AU 12/11/2002 PAGE : 1
[000001]-17 USD VUE
Libelle | montant | Valeur | |
Ancien solde au 31-12-1999 | 4,14- | ||
Agios as at 31/12/1999 | 4,97- | 31/12/1999 | |
Solde au 03/01/2000 | 9,11- | ||
Domiciled mail fees-vat (15%) includes | 39,77- | 29/12/2000 | |
Solde au 29/12/2000 | 48,88- | ||
Agios as at 31/12/2000 | 4,62- | 31/12/2000 | |
Solde au 02/01/2001 | 53,20- | ||
Agios as at 31/03/2001 | 1,27- | 31/03/2001 | |
Solde au 02/04/2001 | 54,77- | ||
Agios as at 30/06/2001 | 1,12- | 30/06/2001 | |
Solde au 02/07/2001 | 55,89- | ||
Domiciled mail fees-vat (15%) included | 38,04- | 28/12/2001 | |
Solde au 28/12/2001 | 93,93- | ||
Agios as at 31/12/2001 | 4,38- | 31/12/2001 | |
Solde au 02/01/2002 | 98,31- | ||
Agios as at 31/03/2002 | 1,40- | 31/03/2002 | |
Solde au 02/04/2002 | 99,71- | ||
Agios as at 30/06/2002 | 1,43- | 30/06/2002 | |
Solde au 01/07/2002 | 101,14- | ||
Agios as at 30/09/2002 | 1,45- | 30/09/2002 | |
Solde au 01/10/2002 | 102,59- | ||
Controle du courrier domicilie | 102,59+ | 05/11/2002 | |
Solde au 04/11/2002 | 0,00+- |
2.5.17
Op 12 mei 2011 heeft de hoorzitting plaatsgevonden.
2.5.18
De Inspecteur heeft, bij brief van 16 juni 2011, de motivering van de uitspraken op bezwaar gegeven. Bij die uitspraken werden de (navorderings)aanslagen verminderd in verband met het vervallen van de factor 1,5. In verband met het overlijden van erflater zijn de boeten vernietigd. De uitspraken op bezwaar hebben als dagtekening 18 juli 2011.
De navorderingsaanslagen zijn nader vastgesteld naar de volgende belastbare inkomens (met nieuwe correcties worden de bedragen bedoeld die de (nieuwe) grondslag vormen voor de navorderingsaanslag) (in f):
Jaar | Vastgesteld | Nieuwe correctie | Nader vastgesteld |
1990 | 144.132 | 29.419 | 129.419 |
1991 | 159.338 | 27.368 | 145.654 |
1992 | 156.002 | 27.221 | 142.391 |
1993 | 163.625 | 26.986 | 150.131 |
1994 | 170.400 | 19.565 | 160.617 |
1995 | 178.826 | 20.650 | 168.500 |
1996 | 181.157 | 23.965 | 169.174 |
1997 | 187.914 | 25.666 | 175.080 |
1998 | 173.142 | 24.141 | 161.071 |
1999 | 199.973 | 35.522 | 182.211 |
2000 | 189.283 | 32.824 | 172.871 |
De navorderingsaanslagen VB zijn na eliminatie van de factor 1,5 nader vastgesteld naar de volgende belastbare vermogens (in f):
Jaar | Nader vastgesteld |
1991 | 122.600 |
1992 | 409.000 |
1993 | 390.000 |
1994 | 407.000 |
1995 | 385.000 |
1996 | 385.000 |
1997 | 428.000 |
1998 | 512.000 |
1999 | 561.000 |
2000 | 449.000 |
De aanslag in de IB/PVV 2001 is bij uitspraak op bezwaar berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 97.763 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.141.
2.5.19
De gemachtigde van belanghebbenden heeft in zijn pleitnota ter zitting van de Rechtbank van 13 maart 2013 onder meer het volgende vermeld:
“5.5 (…) Indien uw Rechtbank toch tot terechte navorderingen concludeert, is nog het volgende van belang. Tot 1 januari 2005 bevatte art. 2.17, lid 4 een regeling voor het geval dat de belastingplichtige en zijn partner een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel en/of een bestanddeel van de rendementsgrondslag niet juist hebben aangegeven (…) of helemaal niet hebben aangegeven (…). Er volgt een wettelijke bewijsregel. Deze regel houdt in dat er een wettelijk vermoeden van een 50%-50%-verdeling is. (…) De gezamenlijke grondslag sparen en beleggen wordt geacht voor de helft bij de belastingplichtige en voor de andere helft bij zijn partner tot het bezit te horen.
5.6
Inmiddels is het besef gekomen dat de toerekening van het gehele verzwegen vermogen aan alleen de heer [X] voor het jaar 2001, in strijd is met artikel 2.17 IB. Dientengevolge dient deze aanslag in elk geval te worden gehalveerd (…).”
2.6
De Rechtbank heeft de hiervoor opgenomen opvatting van belanghebbende inzake de aanslag in de IB/PVV 2001 gevolgd en het beroep op dit punt gegrond verklaard.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1
In geschil is of de onderhavige (navorderings)aanslagen terecht zijn opgelegd en zo ja, op de juiste bedragen zijn vastgesteld
3.2
De gemachtigde brengt in hoger beroep enkel en alleen de vragen in geschil of de omkering en verzwaring van de bewijslast juist zijn, of bewijsvermoedens die omkering en verzwaring kunnen dragen, of de (navorderings)aanslagen niet naar willekeur zijn vastgesteld en of de Inspecteur ten onrechte geen informatiebeschikkingen heeft genomen. Daarnaast blijft de gemachtigde van mening dat de Rechtbank teveel griffierecht heeft geheven. Ook is hij van opvatting dat de geconstateerde saldo van fl. 600,97 niet kan en mag leiden tot de gehanteerde correcties. De berekeningsmethodiek daarvan als zodanig bestrijdt hij niet.
3.3
De Inspecteur heeft de standpunten van de gemachtigde gemotiveerd bestreden.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar, en tot vernietiging van de navorderingsaanslagen, met vergoeding van de proceskosten rechtens.
3.6
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.1
Partijen hebben in hoger beroep hun wederzijdse standpunten zoals deze aan het oordeel van de Rechtbank ter beslechting zijn voorgelegd in hoger beroep gehandhaafd. Desgevraagd heeft de gemachtigde ter zitting bevestigd de opmerking van de voorzitter dat in hoger beroep de beslissingen van de Rechtbank over de immateriële schadevergoeding, de verlengde navorderingtermijn en het voortvarendheidsbeginsel, de rechtmatigheid van bewijs, de op de zaak betrekking hebbende stukken en de verdeling van het vermogen over de echtgenoten in de aanslag in de IB/PVV 2001 niet in geschil zijn.
4.1.2
De gemachtigde brengt in hoger beroep enkel en alleen de vragen in geschil of de omkering en verzwaring van de bewijslast juist zijn, of bewijsvermoedens die omkering en verzwaring kunnen dragen of de (navorderingsaanslagen) niet naar willekeur zijn vastgesteld en of de Inspecteur ten onrechte geen informatiebeschikkingen heeft genomen. Daarnaast blijft de gemachtigde van mening dat de Rechtbank teveel griffierecht heeft geheven. Ook is hij van opvatting dat de geconstateerde saldo van fl. 600,97 niet kan en mag leiden tot de gehanteerde correcties. De berekeningsmethodiek daarvan als zodanig bestrijdt hij niet.
4.1.3
Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen en maakt deze oordelen tot de zijne. In aanvulling daarop – mede in reactie op de in hoger beroep aangedragen geschilpunten – komt het Hof nog tot de volgende afwegingen en oordelen.
4.2.1
De gemachtigde is van mening dat via het gebruik van bewijsvermoedens erflater niet mocht worden aangeslagen voor de in Luxemburg naar schatting vastgestelde aangehouden vermogensbestanddelen en de daarop naar schatting vastgestelde ontvangen inkomsten. Hij heeft daarbij gewezen op het blijkens het microfiche geringe saldo dat op de Vue-rekening aanwezig is. In het bijzonder het aanwenden van bewijsvermoedens om tot omkering en verzwaring van de bewijslast te komen acht de gemachtigde rechtens niet juist. De Inspecteur heeft dat bestreden en verwezen naar de oordelen van de Hoge Raad welke zijns inziens in het voorliggende geschil op juiste wijze door de Rechtbank zijn toegepast. Erflater heeft naar het oordeel van het Hof niet voldaan aan de op hem rustende verplichting om op vragen van de Inspecteur naar waarheid en volledig te antwoorden en in dat kader bescheiden over te leggen, zoals deze verplichtingen voortvloeien uit artikel 47 AWR. Het feit dat in een laat stadium is erkend dat erflater de in geschil zijnde bankrekening bezat, maakt dat niet anders. Nog steeds geldt naar het oordeel van het Hof dat de vragen ten tijde van het stellen daarvan niet volledig waren beantwoord, welke vragen de Inspecteur in redelijkheid heeft mogen stellen. Alsdan is het gebruik van bewijsvermoedens naar het oordeel van het Hof gewettigd.
4.2.2
Dat aldus sprake is van een schending van het beginsel van een fair trial, van behoorlijk procesrecht en het Unierecht, meer in het bijzonder het Europeesrechtelijk doeltreffendheidsbeginsel zoals belanghebbenden doen stellen, acht het Hof steun in de feiten en het recht missen. Door het niet op juiste wijze en volledig beantwoorden van de gestelde vragen heeft erflater dan wel belanghebbenden deze procesrechtelijke gevolgen immers over zich afgeroepen. Het hiervoor geschetste procesverloop van het beroep bij de Rechtbank scherpt in dat belanghebbenden ruimschoots in de gelegenheid zijn gesteld hun belangen te verdedigen. Voorts geldt dat de fiscale rechters in twee feitelijke instanties de wederzijdse standpunten en de daarvoor aangedragen ondersteunende bewijsmiddelen wegen en beoordelen.
4.3
De invoering van artikel 52a AWR per 1 juli 2011 is gelegen na het tijdstip waarop de Inspecteur op de voet van artikel 47 AWR vragen heeft gesteld en de in geschil zijnde (navorderings)aanslagen met inachtneming van de uitkomsten daarvan heeft vastgesteld. Daarbij heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof op goede gronden gebruik gemaakt van de omkering en verzwaring van de bewijslast. Voorts is er naar het oordeel van het Hof geen reden om ter zake van de inwerkingtreding van die bepaling anders te oordelen dan de Rechtbank heeft gedaan, nu het Hof van oordeel is dat het in de uitspraak van de Rechtbank neergelegde oordeel (4.18 tot en met 4.20), zakelijk weergegeven, een exclusieve werking van artikel 52a AWR voor die feiten die zich na 1 juli 2011 hebben voorgedaan, een juiste wetsuitleg vormt.
4.4
Belanghebbenden hebben voorts aangevoerd dat zij – zakelijk weergegeven – in bewijsnood verkeren. Het is niet meer mogelijk bancaire bescheiden uit Luxemburg te krijgen om het standpunt van erflater dan wel belanghebbenden te onderbouwen. De Inspecteur heeft dat standpunt ter zitting weersproken. De Inspecteur heeft gesteld dat de desbetreffende bancaire instelling bereid is om tegen betaling alsnog alle bankbescheiden in kopie te verstrekken. Dat erflater en de erfgenamen dit hebben nagelaten leidt naar het oordeel van het Hof ertoe dat de gevolgen voor hun rekening komen. Erflater is vanaf het tijdstip waarop de Inspecteur hem voor de eerste maal heeft bevraagd omtrent het in geschil zijnde buitenlandse vermogen meermalen in ruim voldoende mate in de gelegenheid gesteld opening van zaken te geven. De door de Rechtbank vastgestelde feiten laten redelijkerwijs geen andere conclusie toe dan dat erflater en nadien belanghebbenden dat welbewust hebben geweigerd. Daarbij tekent het Hof aan dat erflater en belanghebbenden zich voortdurend hebben laten bijstaan door (academisch) geschoolde belastingadviseurs, zodat zij ook uit dien hoofde hebben kunnen weten wat de gevolgen van de weigering openheid van zaken te geven, voor processuele gevolgen hebben. Derhalve faalt dit onderdeel van het hoger beroep.
4.5
Met betrekking tot de fee’s stelt de Inspecteur dat deze aan erflater in rekening zijn gebracht voor het toezenden van dagafschriften van de Vue-rekening en de overzichten van de achterliggende beleggingen. Belanghebbenden hebben dit bestreden. Zij stellen dat de fee’s in rekening zijn gebracht in verband met de opdracht aan de KB-Lux om post aan te houden. Het Hof is van oordeel dat die gestelde omstandigheid in dit stadium van het geschil, dertien jaar nadat de Inspecteur voor het eerst contact met erflater en/of zijn opeenvolgende fiscale adviseurs had opgenomen, niet tot een andersluidend oordeel kan leiden, ook indien veronderstellenderwijs ervan zou worden uitgegaan dat het gelijk op dit punt aan de zijde van belanghebbenden zou zijn.
4.6
Naar de gemachtigde heeft gesteld, zijn er geen beleggingen anders dan het saldo dat op de Vue-rekening aan tegoed is vermeld. De Inspecteur heeft dat in de van zijn zijde afkomstige gedingstukken en tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep gemotiveerd bestreden en gesteld dat uit de gegevens van belastingplichtigen die hebben meegewerkt gebleken is dat in vrijwel alle gevallen met de zichtrekening ook andere achterliggende rekeningen verbonden waren, veelal depositorekeningen en/of effectenrekeningen, die niet op de microfiches zijn vermeld.
4.7
Het Hof acht niet goed voorstelbaar dat erflater slechts voor het geringe bedrag dat op het microfiche is vermeld een (of meer) bankrekening(en) in het buitenland heeft aangehouden, in het bijzonder in een land dat naar van algemene bekendheid is een strenge wettelijke regeling kent inzake het bankgeheim. Het Hof acht derhalve geloofwaardig hetgeen de Inspecteur heeft betoogd over achter de Vue-rekening schuilgaande beleggingsrekeningen dan wel aangehouden deposito’s, waarvan de Inspecteur de hoogte heeft berekend aan de hand van modelmatige berekeningen, die belanghebbenden als zodanig niet betwisten. De andersluidende verklaringen van erflater met betrekking tot het stallen van gelden, waaronder de stelling dat het geld van goede bekenden uit China zou zijn, acht het Hof niet geloofwaardig. Het Hof houdt het ervoor dat het eigen geld van de erflater is dan wel is geweest en thans van belanghebbenden is.
4.8
De correcties worden principieel bestreden. De cijfermatige uitwerking en de jaren waarover de correcties zich uitstrekken worden door belanghebbenden niet bestreden, zodat het Hof geen termen aanwezig oordeelt om tot een andersluidend oordeel te komen dan de Rechtbank heeft gedaan. In het verlengde van het vorenstaande overweegt het Hof nog het navolgende over de navorderingsaanslag in de IB/PVV 1990 en de VB 1991. De Inspecteur beschikt niet meer over de aangiftegegevens en gegevens van de primitieve aanslag van erflater voor de IB/PVV over het jaar 1990 en de VB 1991. De schatting van een aangegeven inkomen dan wel een bij de primitieve aanslag vastgesteld inkomen van fl. 100.000 voor dat jaar is met geen enkel feitelijk gegeven onderbouwd. Het Hof heeft als enig gegeven het verloop van de door erflater aangegeven en door de Inspecteur vastgestelde inkomens van belanghebbende over de latere jaren (vergelijk de vaststaande feiten onder 2.3.2). Dienaangaande overweegt het Hof dat als uitgangspunt heeft te gelden dat op de Inspecteur de last rust om de juistheid van die navorderingsaanslagen, ook de hoogte en de samenstellende onderdelen van het (belastbare) inkomen, aannemelijk te maken. Voorts geldt dat de rechter onder omstandigheden kan besluiten geen gevolgen te verbinden aan het niet overleggen van de op de zaak betrekking hebbende stukken (HR 14 november 2014, nr. 12/05832, ECLI:NL:HR:2014:3041, BNB 2015/46). Het Hof is van oordeel dat zich in het voorliggende geschil een zodanige situatie voordoet. Hierbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat van de zijde van belanghebbende geen enkele medewerking is gegeven aan het verstrekken van gegevens over die jaren – reeds in 2002 is het bestaan van de in Luxemburg aangehouden beleggingen bij erflater en zijn fiscale adviseur(s) schriftelijk aan de orde gesteld – en dat dit heeft geleid tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Ook het tijdstip waarop belanghebbenden de kwestie van de redelijke schatting onderdeel van het geschil hebben gemaakt alsmede het gegeven dat de gemachtigde geen enkele poging heeft gedaan om deze gegevens van zijn zijde te verstrekken, hoewel hij daartoe in staat moet worden geacht, brengt het Hof tot het oordeel dat deze schatting moet worden gevolgd als zijnde redelijke. Van bijzondere omstandigheden waarom het belastbare inkomen of het vermogen substantieel lager zou moeten zijn, is in rechte niets komen vast te staan. Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de navorderingsaanslag in de IB/PVV voor de jaren 1991 en 1992 en de navorderingsaanslagen in de VB over de jaren 1992 tot en met 1995.
Griffierecht
4.9
De Rechtbank heeft in eerste instantie 22 maal griffierecht geheven. De gemachtigde heeft aangevoerd dat de Rechtbank teveel griffierecht heeft geheven nu alle 22 zaken betrekking hebben op hetzelfde onderliggende feitencomplex. De Rechtbank heeft dit onderkend en geoordeeld dat in totaal vijfmaal griffierecht verschuldigd is ter zake van het aanhangig maken van 22 beroepszaken. De Rechtbank heeft de griffier van de Rechtbank gelast het teveel betaalde, derhalve het griffierecht in zeventien zaken, terug te betalen. Het Hof acht de gegeven motivering van de Rechtbank inzake het aantal zaken waarvoor door de Rechtbank griffierecht is geheven juist. Het Hof maakt het oordeel van de Rechtbank tot de zijne.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 7 mei 2015 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma) | (B. van Walderveen) |
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 mei 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.