HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772 (Liander/Paape), r.o. 3.4.1.
Hof Den Haag, 05-04-2022, nr. 200.284.769/01
ECLI:NL:GHDHA:2022:422
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
05-04-2022
- Zaaknummer
200.284.769/01
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2022:422, Uitspraak, Hof Den Haag, 05‑04‑2022; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2020:4736
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:930, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Schade bij ontgraven waterleiding. Beoordelingsmaatstaf voor aansprakelijkheid. CROW 500 Richtlijn. Beheersmaatregelen in de onderzoeks- en ontwerpfase. Deugdelijkheid van fixeermaatregelen.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.284.769/01
Zaaknummer rechtbank : 7909646 / RL EXPL 30344
Publicatienummer vonnis : ECLI:NL:RBROT:2020:4736
Arrest van 5 april 2022
in de zaak van
Evides N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante in principaal hoger beroep,
verweerster in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: Evides,
advocaat: mr. F.J. van Velsen te Haarlem,
tegen
Visser & Smit Hanab B.V.,
gevestigd te Papendrecht,
verweerster in principaal hoger beroep,
appellante in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: V&SH,
advocaat: mr. J.M.H.W. Bindels te Arnhem.
1. De zaak in het kort
1.1
Tijdens werkzaamheden waarbij V&SH een bochtstuk van een waterleiding van Evides heeft ontgraven is dat bochtstuk losgeraakt en is er schade ontstaan. Evides heeft voor de kantonrechter de vergoeding van haar herstelkosten gevorderd omdat die schade volgens haar is veroorzaakt doordat V&SH (i) zich in de onderzoeks- en ontwerpfase van dat ontgraven niet heeft gehouden aan de Richtlijn zorgvuldig grondroeren van initiatief- tot gebruiksfase (hierna: Richtlijn CROW 500) en (ii) een fixeerinstructie niet correct heeft opgevolgd die een opzichter heeft gegeven die namens Evides ter plekke aanwezig is geweest vlak voorafgaand aan het ontgraven.
1.2
De kantonrechter heeft die vordering afgewezen omdat Evides volgens hem niet aannemelijk heeft gemaakt dat V&SH die richtlijn niet correct heeft nageleefd of de fixeerinstructie niet goed heeft opgevolgd.
1.3
Het hof bekrachtigt in dit arrest het bestreden vonnis omdat, in de veronderstelling dat de Richtlijn CROW 500 van toepassing was op (de voorbereiding van) het ontgraven van het bochtstuk, niet is komen vast te staan dat V&SH dat bochtstuk tijdens de onderzoeks- en ontwerpfase van de Richtlijn CROW 500 niet heeft opgemerkt en daar geen adequate beheersmaatregel voor heeft vastgesteld en dat, ook indien V&SH de Richtlijn CROW 500 op die punten niet juist zou hebben toegepast, de schade niet zou zijn opgetreden als V&SH die richtlijn op die punten wel correct had nageleefd. Evenmin is komen vast te staan dat V&SH een in het werk namens Evides voorgeschreven fixeermaatregel niet goed heeft uitgevoerd.
2. Procesverloop
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- -
het dossier van de procedure tussen partijen bij de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam met het hierboven aangehaalde zaaknummer;
- -
het vonnis van die kantonrechter (in die zaak) van 29 mei 2020;
- -
de dagvaarding in hoger beroep van Evides;
- -
de memorie van grieven van Evides;
- -
de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, van V&SH, met producties;
- -
de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van Evides;
- -
de akte houdende overlegging productie ten behoeve van pleidooi van Evides, met productie A1;
- -
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 januari 2022, met daaraan gehecht de pleitaantekeningen van mr. F.I.S.A.L. van Velsen, advocaat te Haarlem, namens Evides en van de hiervoor genoemde advocaat en mr. A.W. van Wijk, advocaat te Arnhem, namens V&SH;
- -
de opmerkingen van Evides bij dat proces-verbaal.
3. Feitelijke achtergrond
3.1
Evides is een drinkwaterbedrijf in de zin van artikel 7 van de Drinkwaterwet, met een verzorgingsgebied dat onder meer zuidelijk Zuid-Holland omvat. V&SH is een bouwbedrijf gespecialiseerd in leiding- en kabelinfrastructuur.
3.2
De Richtlijn CROW 500, die sinds 2017 geldt, luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Inleiding
(…)
Reikwijdte
(…) De reikwijdte van de richtlijn beperkt zicht niet tot het grondroeren zelf, maar omvat het gehele proces van een project, vanaf initiatief tot en met de gebruiksfase.
1. Inleiding procesbeschrijving
In de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten, is opgenomen dat (…):
- -
de opdrachtgever ervoor moet zorgen dat het grondroeren waartoe hij opdracht geeft op zorgvuldige wijze kan worden verricht;
- -
de grondroerder deze werkzaamheden op zorgvuldige wijze uitvoert;
- -
de netbeheerder informatie verstrekt over de ligging en relevante eigenschappen van de kabels en leidingen.
Dit betekent dat alle betrokken partijen gedurende het bouwproces invulling moeten geven aan zorgvuldig grondroeren. Vanuit hun rol en verantwoordelijkheid zorgen zij gezamenlijk dat schade aan kabels en leidingen wordt voorkomen. Binnen het bouwproces worden de volgende fasen onderscheiden
- -
Initiatieffase
- -
Onderzoeksfase
- -
Ontwerpfase
- -
Werkvoorbereidingsfase
- -
Uitvoeringsfase
(…)
Het rekening houden met ‘zorgvuldig grondroeren’ tijdens het doorlopen van alle fasen is van essentieel belang voor het bereiken van het uiteindelijke doel: “het voorkomen van schade aan kabels en leidingen die een rechtstreeks gevolg is van grondroeren”. Het resultaat van de voorgaande fase is de basis voor de volgende fase. Goede samenwerking en een zorgvuldige overdracht van informatie gedurende het proces, waarvoor zowel de "leverancier” als de "ontvanger" verantwoordelijk is, zijn van essentieel belang.
Het Schema bouwproces in figuur 1 geeft een beeld van de verantwoordelijke en de activiteiten per projectfase.
(…)
Doorlooptijden van de verschillende projectfasen (…) zijn verschillend per soort project. Denk bijvoorbeeld aan:
- grootschalige werken zoals:
(…)
o de aanleg van (hoofd)transportleidingen voor warmte, drinkwater of riolering.
(…)
3. Onderzoeksfase
(…)
Voorkomen van schade door grondroeren
In deze fase wordt een oriëntatieverzoek gedaan om gebiedsinformatie te verkrijgen. De gebiedsinformatie geeft inzicht over de theoretische ligging en relevante eigenschappen van kabels en leidingen en dient als basis voor het maken van een risico-inventarisatie.
(…)
Risico-inventarisatie
Na de beoordeling van de gebiedsinformatie wordt een risico-inventarisatie gemaakt van alle grondroeringen. Hierin worden mogelijke conflicten tussen kabels en leidingen en de grondroeringen van het project in beeld gebracht en voorzien van een of meer mogelijke beheersmaatregelen.
(…)
Enkele voorbeelden van beheersmaatregelen zijn: (…) het tijdelijk (…) drukloos laten maken van een (…) leiding (…) of het beschermen van de (…) leiding.
(…)
4. Ontwerpfase
Projectcontext
Het in de onderzoeksfase opgestelde programma van eisen wordt uitgewerkt tot een (of meer) ontwerp(en). Een ontwerpfase kent een verdeling op basis van gedetailleerdheid van de uitwerking, te weten schetsontwerp, voorlopig ontwerp, definitief ontwerp en uitvoeringsontwerp. Het streven is om in een zo vroeg mogelijke fase voor elke kabel of leiding, waarvoor dit nodig is, overeenstemming te bereiken met de betrokken partijen over de oplossing. Bij afronding van het uitvoeringsontwerp moet dit voor elke kabel of leiding het geval zijn.
Voorkomen van schade door grondroeren
(…) De risico-inventarisatie uit de onderzoeksfase wordt uitgewerkt tot een maatregelenplan per grondroering. Vaak vormt een tekening met de bestaande kabels en leidingen en het projectontwerp de basis voor het maatregelenplan. In de ontwerpfase wordt per kabel of leiding een keuze gemaakt uit de mogelijke maatregelen zoals deze zijn geïnventariseerd in de onderzoeksfase. (…)
Lokaliseren
De gebiedsinformatie geeft een theoretische ligging van een kabel of leiding. (…) De werkelijke ligging wordt bepaald door de kabels en leidingen te lokaliseren, waarna beheersmaatregelen gekozen kunnen worden. De ontwerper beslist op basis van de risico-inventarisatie wat er in de ontwerpfase wordt gelokaliseerd.
Lokaliseren is beschreven in het kennisthema Lokaliseren van kabels en leidingen.
(…)
5. Werkvoorbereidingsfase
Projectcontext
Aan de hand van het uitvoeringsontwerp wordt in de werkvoorbereidingsfase de vertaalslag naar de uitvoering gemaakt. In werkinstructies wordt uiteengezet wat er moet gebeuren, hoe dat gedaan wordt, door wie en op welk moment.
Voorkomen van schade door grondroeren
De grondroerder is verantwoordelijk voor de werkvoorbereidingsfase Er wordt een graafmelding gedaan voor de grondroeringen. De verkregen gebiedsinformatie wordt beoordeeld en het maatregelenplan wordt uitgewerkt tot heldere werkinstructies.
Graafmelding
Het betreft hier de voor de grondroerder wettelijk verplichte graafmelding. Om over actuele
gebiedsinformatie te beschikken, wordt minimaal drie en maximaal twintig werkdagen voorafgaand aan het grondroeren een graafmelding gedaan. (…)
(…)
Werkinstructies
Het maatregelenplan uit de ontwerpfase wordt beoordeeld en uitgewerkt tot werkinstructies voor de verschillende grondroeringen. (…) De werkinstructies maken duidelijk wat er in de uitvoering gedaan moet worden om schade door grondroeren te voorkomen en bevat:
(…)
- de werkafspraken gemaakt tussen initiatiefnemer, ontwerper, grondroerder en netbeheerder;
(…)
- hoe er zorgvuldig grond geroerd zal worden nabij kabels en leidingen (…).
(…)
Kennisthema Lokaliseren van kabels en leidingen
(…)
Kabel of leiding gevonden
(…) Leg de bevindingen van de gelokaliseerde kabel of leiding herleidbaar vast (bijvoorbeeld door coördinaten en foto's of een deugdelijke markering in het werk), waardoor onnodig zoeken wordt voorkomen..
(…)
Kennisthema Grondroeren nabij kabels en leidingen
Risicogebied
(…) Binnen het risicogebied is de grondroerder verplicht ervoor te zorgen dat de grondroering veilig wordt uitgevoerd zonder schade aan de aanwezige kabels en leidingen.
(…)
Extra maatregelen
Tijdens het grondroeren kan het nodig zijn om extra voorzorgs- en/of veiligheidsmaatregelen te nemen om schade aan kabels en leidingen te voorkomen. Hierover is dan vooraf contact geweest met de netbeheerder. Deze maatregelen zijn in de werkinstructie omschreven. Als extra maatregelen kan gedacht worden aan onder andere:
(…)
- het ondersteunen of ophangen van kabels en leidingen en het (gedeeltelijk) wegvallen van steundruk in bochten wanneer deze ondergraven moeten worden;
(…)
- het tijdelijk spannings- of drukloos maken van een kabel of leiding;
(…).”
3.3
Begin 2018 is V&SH begonnen aan de voorbereiding van een opdracht voor het rooien van een ondergrondse stalen pijpleiding op een tracé evenwijdig aan de Botlekweg in Rotterdam. Boven een deel van die pijpleiding lag een waterleiding van Evides die ter hoogte van de kruising van de Botlekweg met de Droespolderweg een haakse bocht maakte naar het westen om daar evenwijdig met die Droespolderweg verder te lopen.
3.4
Op 29 maart 2018 heeft in het kader van die opdracht een bespreking plaatsgevonden tussen V&SH en de eigenaren van aanpalende kabels en leidingen, waaronder Evides, om het project en de relatie tot de aanwezige kabels en leidingen in de ondergrond door te nemen. Namens Evides waren tijdens die bespreking aanwezig de heren [medewerker Evides 1] (hierna: [medewerker Evides 1]) en [medewerker Evides 2] (hierna: [medewerker Evides 2]). Zij hebben V&SH er toen op gewezen dat een waterleiding van Evides zich in het rooitracé bevond.
3.5
Op enig moment heeft V&SH ter voorbereiding van de opdracht leidingbeheerkaarten (hierna: leidingbeheerkaarten) opgevraagd bij het Bureau Leidingen van de Gemeente Rotterdam en een graafmelding gedaan bij het kadaster (in de stukken ook als KLIC-melding aangeduid). Het na het incident door V&SH opgesteld schaderapport bevat de volgende uitsnede uit de hiervoor bedoelde leidingbeheerkaarten:
3.6
V&SH heeft op 26 juli 2018 een werkplan (hierna: het werkplan) voor de opdracht opgesteld en onder anderen aan Evides voorgelegd. Dit werkplan luidt, voor zover relevant, als volgt:
“(…)
4. Uitgangspunten
(…)
4.8
Klic-melding
Er is door V&SH een Graafmelding bij het Kadaster (KLIC-melding) gedaan, welk in
combinatie met de door Leiding Bureau Rotterdam afgetekende leidingbeheerkaarten, en de infrascout-meting de basis is voor de uitvoering.
(…)
Conclusie: Er liggen binnen het werkterrein, diverse K&L waar rekening mee gehouden moet worden. De uitvoeringstekeningen zijn op basis van de K&L-informatie van Gemeente Rotterdam en x,y,z-liggingsmetingen van Infrascout opgesteld.
Voorafgaand aan de werkzaamheden worden door de leidingbeheerders de direct naastliggende leidingen volgende K&L op het maaiveld met piketten aangegeven:
(…)
-2 x Evides stalen waterleiding; Lievense Adriaens
(…)
7. Uitvoering
(…)
7.8
Grondwerk
7.8.1
Ontgraven
(…) Het ontgravingsprofiel, de sleufvoorzieningen en beschermende maatregelen voor
aanwezige leidingen wordt als uitgangspunt de uitvoerings tekeningen in Bijlage II genomen.
Hierbij is rekening gehouden met de informatie verkregen uit de proefsleuven, KLIC informatie, ondergrond tekeningen Gemeentewerken Rotterdam en voorwaarden K&L-beheerders.
(…)
Ter plaatse van aanwezige leidingen van derden zal tot een afstand van 50 cm vanaf de leidingen mechanisch gegraven worden. Beneden deze afstand zal er gecombineerd handmatig/machinaal of met een zuigwagen gegraven worden tot de uiteindelijke ontgravingsdiepte benodigd voor het verwijderen.
De toezichthouders van kruisende kabels & leidingen zullen tijdig worden uitgenodigd om de bij hen in beheer zijnde K&L op het maaiveld uit te zetten en om bij de graafwerkzaamheden aanwezig te zijn om toezicht te houden.
7.9
Parallel liggende en kruisende infra
(…)
7.9.3
Fase 6; Evides afsluiterschema’s nabij Droespolderweg
Nabij de Droespolderweg worden de leidingen ivm de aanwezigheid van diverse afsluiterschema’s van Evides vrijgegraven worden mbv een zuigwagen. Eventueel vrijkomende afsluiters of leidingwerk zullen doelmatig worden opgehangen.”
3.7
Bij brief van 27 augustus 2018 heeft Evides gereageerd op de graafmelding van V&SH en daarbij verwezen naar een bijgevoegde kaart en naar eveneens bijgevoegde “Richtlijnen bij werkzaamheden in de nabijheid van waterleidingen van Evides”. Op de kaart is de ligging van de leiding van Evides te zien, met de haakse bocht bij de hoek van de Botlekweg en de Droespolderweg (hierna: het bochtstuk). De hiervoor bedoelde richtlijnen luiden, voor zover relevant, als volgt:
“1. Bij ieder werk dient zorgvuldig te worden nagegaan of de werkzaamheden gevolgen kunnen hebben voor de stabiliteit van de in de nabijheid gelegen waterleiding(en). Bij enige twijfel is vroegtijdig overleg met een vertegenwoordiger van Evides noodzakelijk. (…) In de volgende gevallen is altijd overleg nodig met Evides over de uitvoeringswijze en de te nemen voorzorgsmaatregelen:
- bij vrijhanging of kruising van waterleidingen, onder andere in verband met de ondersteuning, niveauverschillen van het maaiveld bij ingravingen, bescherming van langsliggende leidingen/kabels en ter voorkoming van doorbuiging of zijdelingse uitwijking;
(…)
8. Bij het graven in nabijheid van bochten dienen altijd voorzorgsmaatregelen te worden genomen tegen verplaatsing c.q. losschuiven van bochtstukken. (…) Let op: veel leidingen zijn niet trekvast uitgevoerd.
9. Alle leidingen staan onder druk en kunnen in principe niet buiten dienst genomen worden. Het drukloos zetten van de leidingen vindt alleen plaats indien er gevaar bestaat voor verplaatsing van de leiding en dit gevaar niet op andere wijze kan worden opgeheven. (…)
(…)”
3.8
Op 31 augustus 2018 heeft weer een startbespreking plaatsgevonden tussen V&SH en eigenaren van aanpalende leidingen en kabels, waaronder Evides, vertegenwoordigd door de heer [medewerker Lievense Adriaens] van het bedrijf Lievense Adriaens.
3.9
Op 11 september 2018 heeft V&SH met [medewerker Evides 1] voorafgaand aan het begin van de rooiwerkzaamheden een afsprakenbevestigingsformulier opgesteld en ondertekend.
3.10
Op 18 september 2018 heeft op het werk opnieuw een bespreking plaatsgevonden tussen V&SH en [medewerker Evides 1].
3.11
Daarna heeft V&SH het bochtstuk handmatig vrijgelegd, in aanwezigheid van [medewerker Evides 1]. Toen dat was gebeurd heeft V&SH op 19 september 2018 de situatie van dat bochtstuk besproken met [medewerker Evides 1]. SV&H heeft voorgesteld om de waterleiding in druk te verlagen of drukloos te stellen, maar dat heeft [medewerker Evides 1] geweigerd. [medewerker Evides 1] heeft toen de volgende instructie gegeven:
“De bocht moest aanvullend in alle richtingen gefixeerd worden.”
3.12
In een rapport van V&SH met betrekking tot de hierna te bespreken schade is de volgende foto opgenomen van de bocht met de door V&SH ter uitvoering van de instructie van [medewerker Evides 1] aangebrachte fixatievoorzieningen:
3.13
Naar achteraf is gebleken, was het bochtstuk niet voorzien van een trekvaste verbinding met het aansluitende leidingstuk dat haaks op het graaftracé ligt en daar in een iets bredere mantelbuis was ondergebracht. Het bochtstuk was in die mantelbuis met dat aansluitende leidingstuk verbonden door middel van een niet trekvaste rubberen mof. Dat bochtstuk was ook niet voorzien van specifieke verankeringsvoorzieningen, maar werd op zijn plaats gehouden door de tegendruk van de omliggende grond.
3.14
Bij het vervolgens uitgraven van het bochtstuk is dat stuk losgeraakt van het haaks op het graaftracé in een mantelbuis liggend vervolgstuk.
3.15
Evides heeft deze aansluiting vervolgens hersteld. Het schaderapport van V&SH bevat met betrekking tot dat herstel de volgende foto’s:
4. Het geschil voor de kantonrechter
4.1
Evides heeft V&SH voor de kantonrechter gedagvaard en, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, gevorderd dat deze, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, V&SH zou veroordelen tot betaling van € 8.999,83, met rente en met veroordeling in de proceskosten.
4.2
Evides heeft aan die vordering, wat een hoofdsom van € 8.188,56 betreft, een onrechtmatige daad van V&SH ten grondslag gelegd. V&SH heeft volgens haar gehandeld in strijd met de in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid door bij het rooien van de pijpleiding onder de waterleiding onvoldoende beschermende maatregelen te nemen om beschadiging van die waterleiding te voorkomen. Op grond van de CROW 500 was het werkgebied van V&SH te kwalificeren als een risicogebied en was V&SH als grondroerder verplicht om voorzorgmaatregelen te treffen om schade aan omliggende infrastructuur te voorkomen. De schade is aan de schuld van VS&H te wijten, terwijl de schade het redelijkerwijze te verwachten gevolg is van de handelwijze van V&SH en daaraan is toe te rekenen. V&SH is daarom gehouden de herstelkosten van Evides te vergoeden, die € 8.188,56 hebben bedragen. Daarnaast heeft Evides voor € 111,27 aan rente over die hoofdsom gevorderd en € 700,- aan kosten voor de vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid en voor buitengerechtelijk verhaal.
4.3
De kantonrechter heeft de vordering van Evides afgewezen. Hij heeft daartoe, voor zover relevant, als volgt geoordeeld. De Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken (hierna: WIBON) strekt ertoe het aantal schadegevallen door grondwerkzaamheden te verminderen en legt daartoe een zorgplicht op aan de grondroerder, die daarvoor aansluiting moet zoeken bij de Richtlijn CROW 500. Bij het vrijleggen en ontgraven van de waterleiding hebben geen mechanische werkzaamheden plaatsgevonden, zodat de WIBON en de daarin geregelde zorgplicht hier niet van toepassing waren. V&SH had niettemin de normale zorgplicht in acht moeten nemen die geldt voor het voorkomen van schade aan kabels en leidingen van anderen, voor de invulling waarvan aansluiting kan worden gezocht bij de Richtlijn CROW 500. Gevaarzettend gedrag is pas onrechtmatig als de waarschijnlijkheid van schade als gevolg van dat gedrag zo groot is dat de betrokkene zich naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van dat gedrag had moeten onthouden. Omdat het bochtstuk het risico in zich borg dat de niet-trekvaste aansluiting door de interne waterdruk zou losraken, en Evides de beheerder is van de waterleiding, had het op de weg van Evides gelegen om zelf voorzorgsmaatregelen te nemen voor het ontgraven, hetzij door de waterdruk van de leiding te halen, hetzij door V&SH te waarschuwen. Vast staat dat Evides de waterdruk niet heeft verminderd. Of Evides V&SH voldoende heeft gewaarschuwd kan in het midden blijven. Als zij dat niet heeft gedaan is V&SH niet aansprakelijk voor de gevolgen van dat niet waarschuwen. Als zij dat wel heeft gedaan heeft V&SH daar voldoende op gereageerd door de instructies van [medewerker Evides 1] op te volgen.
5. De vorderingen in hoger beroep
5.1
Evides is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het bestreden vonnis. Zij voert verschillende bezwaren aan tegen dat vonnis en vordert dat het hof, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, dat vonnis zal vernietigen en haar vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van V&SH in de proceskosten van beide instanties.
5.2
V&SH heeft voorwaardelijk hoger beroep ingesteld. Indien het hof zou oordelen dat een van de bezwaren van Evides tegen het bestreden vonnis slaagt en zou toekomen aan (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van Evides, maakt V&SH bezwaar tegen het oordeel van de kantonrechter dat de Richtlijn CROW 500 in deze zaak indirect van toepassing is: bij het handmatig vrijleggen en -graven van een leiding is namelijk geen sprake van graafwerkzaamheden of een grondroerder en is die Richtlijn CROW 500 ook niet van toepassing bij wijze van analogie. V&SH concludeert dat het hof het bestreden vonnis bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest zal bekrachtigen, met veroordeling van Evides in de proceskosten van beide instanties, met rente vanaf veertien dagen na de datum van dit arrest en nakosten.
6. Beoordeling door het hof
6.1
Tussen partijen is niet in discussie dat er schade is ontstaan bij het losraken van het bochtstuk. Als het gaat om het onrechtmatig handelen van V&SH dat volgens Evides tot die schade heeft geleid, voert Evides in de eerste plaats aan dat V&SH de Richtlijn CROW 500 in de onderzoeks- en ontwerpfase niet correct heeft nageleefd. Subsidiair voert zij aan dat V&SH in de uitvoeringsfase de fixeerinstructie van Van Osptal niet juist heeft opgevolgd.
Verwijt 1: Niet-naleving van de Richtlijn CROW 500 in de onderzoeks- en ontwerpfase
6.2
Wat het eerste verwijt betreft rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv) op Evides de stelplicht en, bij voldoende betwisting, de bewijslast van de feiten waaruit volgt dat: (i) de Richtlijn CROW 500 van toepassing was bij het ontgraven van het bochtstuk; (ii) V&SH die niet heeft nageleefd; en (iii) de schade aan dat bochtstuk niet zou zijn ontstaan als V&SH de Richtlijn CROW 500 wel had nageleefd (het verband van het onrechtmatig handelen als noodzakelijke voorwaarde voor de schade). Deze hoofdregel geldt op grond van dezelfde bepaling niet als uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit.
Toepasbaarheid van de Richtlijn CROW 500?
6.3
Volgens Evides (Grief 1) was de Richtlijn CROW 500 van toepassing op de betrokken werkzaamheden van V&SH, omdat die werkzaamheden deel uitmaakten van een grootschalig project waarbij mechanisch is gegraven en dat per definitie onder die richtlijn valt. Volgens V&SH (voorwaardelijke incidentele grief) was de Richtlijn CROW 500 niet van toepassing, ook niet bij wijze van analogie, omdat zij specifiek is opgesteld met het oog op de bijzondere gevaren die het mechanisch graven met zich brengt en er op geen enkel moment mechanisch is gegraven in de nabijheid van het bochtstuk.
6.4
Het hof oordeelt dat het antwoord op die vraag hier in het midden kan blijven. Ook indien veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de toepasbaarheid van de Richtlijn CROW 500 op het ontgraven van het bochtstuk, is namelijk niet komen vast te staan dat V&SH zich schuldig heeft gemaakt aan een overtreding van die richtlijn die in zodanig verband staat met het losraken van het bochtstuk, dat het bochtstuk niet zou zijn losgeraakt als V&SH zich op dat punt wel aan de Richtlijn had gehouden. Dit oordeel wordt hieronder nader toegelicht. Grief 1 faalt daarom.
Beoordelingsmaatstaf
6.5
Het hof stelt met betrekking tot de toepassing van de Richtlijn CROW 500 het volgende voorop. Bij werkzaamheden in de grond (hierna: graafwerkzaamheden) bestaat het gevaar dat schade ontstaat aan in die grond gelegen kabels en leidingen (hierna ook: het net). Daardoor kan ook – soms aanzienlijke – gevolgschade ontstaan. Zorgplichten om deze schade te voorkomen rusten op degene onder wiens verantwoordelijkheid of leiding graafwerkzaamheden worden verricht (hierna: de grondroerder) en op de netbeheerder.1.
6.6
Het algemene toetsingskader voor aansprakelijkheid voor gedrag dat schade kan veroorzaken is dat van de zogeheten Kelderluikcriteria: beoordeeld moet dan worden in hoeverre iemand die een situatie in het leven roept die voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, rekening dient te houden met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet in acht zullen worden genomen en met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen dient te treffen. Bij die beoordeling dient met name in aanmerking te worden genomen in hoeverre niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid waarschijnlijk is, hoe groot de kans is dat daaruit ongevallen ontstaan, hoe ernstig de gevolgen kunnen zijn, en in hoeverre het nemen van veiligheidsmaatregelen bezwaarlijk is.2.
6.7
Meer in het bijzonder met betrekking tot de aansprakelijkheid voor graafwerkzaamheden heeft de Hoge Raad in zijn hiervoor in voetnoot 1 aangehaalde arrest Liander/Paape als volgt geoordeeld, onder verwijzing naar de in de betrokken zaak toepasselijke voorgangerwet van de WIBON, de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten en netwerken (hierna: WION) en voorgangerrichtlijn van de Richtlijn CROW 500, de Richtlijn Zorgvuldig Graafproces (hierna: Richtlijn CROW 250). De WION strekt ertoe het aantal gevallen van schade aan kabels en leidingen door grondwerkzaamheden te verminderen.3.Volgens haar parlementaire geschiedenis brengt de WION geen wijziging in de aansprakelijkheidsregeling van het Burgerlijk Wetboek, maar een verduidelijking van verantwoordelijkheden. De wetgever voegde daaraan toe:
“De combinatie van de in deze wet opgenomen eisen, de bestaande aansprakelijkheidswetgeving uit het Burgerlijk Wetboek en de door de sector te maken afspraken, versterken elkaar zodanig, dat eenvoudiger kan worden bepaald wie er in geval van graafschade te kort is geschoten.”4.
6.8
Het gaat bij de aansprakelijkheid voor graafschade aan kabels en leidingen om een afweging waarbij onder meer de bezwaarlijkheid van door de grondwerker en door de netbeheerder te nemen voorzorgsmaatregelen moet worden bezien, ook in hun onderlinge verhouding, en waarbij deze moet worden afgezet tegen de mogelijke gevolgen van het beschadigen van kabels of leidingen. Bij gebreke van concrete wettelijke normering, komt bij die afweging, en daarmee bij de invulling van de maatschappelijke zorgvuldigheid, groot gewicht toe aan de Richtlijn CROW 250. De rechter moet daarom bij de invulling van de zorgplicht van de grondwerker en de netbeheerder in beginsel aansluiten bij de Richtlijn CROW 250.5.
6.9
Uit de aard van deze overwegingen volgt dat deze richtlijnen van overeenkomstige toepassing zijn op feiten die, zoals hier, worden beheerst door de WIBON en de Richtlijn CROW 500.
6.10
Uit het voorgaande volgt ook dat de Richtlijn CROW 500 een verbijzondering is van de Kelderluikcriteria als het gaat om de vraag hoe de grondroerder en de netbeheerder, door het naleven van hun respectieve zorgplichten, invulling geven aan hun gezamenlijke verantwoordelijkheid om te voorkomen dat de graafwerkzaamheden van de een schade toebrengen aan het netwerk van de ander. Het hof volgt Evides daarom niet in haar stelling dat uit het arrest Liander/Paape volgt dat de Hoge Raad bij graafwerkzaamheden het Kelderluik-arrest voorbij is en dat het nu nog enkel gaat om de Richtlijn CROW 500. Het hof zal de Richtlijn CROW 500 daarom mede uitleggen en toepassen in het licht van de Kelderluikcriteria en van de door de Hoge Raad voorgeschreven afweging van de zorgplichten van de grondroerder en de netbeheerder. Grief 3 van Evides, waarmee deze heeft geklaagd dat de kantonrechter ten onrechte de Kelderluikcriteria heeft toegepast, faalt in zoverre.
Geen niet-naleving
6.11
Met haar grief 2 klaagt Evides over het oordeel van de kantonrechter dat aan de zijde van Evides een risico moest worden meegewogen omdat het bochtstuk zonder trekvaste verbinding werd aangelegd en dat Evides daarom voorzorgsmaatregelen had moeten nemen. Met haar grieven 4 en 5 klaagt zij over het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot het wel of niet navolgen van de instructie van [medewerker Evides 1] als directe oorzaak van de schade en over de zorgvuldigheid van de handelwijze van V&SH. Evides verwijst, wat de niet-naleving van Richtlijn CROW 500 betreft, in de eerste plaats naar de volgende stappen uit die Richtlijn:
- in de onderzoeksfase moet (i) een oriëntatieverzoek worden gedaan, (ii) eventuele kabels en leidingen in het gebied in kaart worden gebracht en (iii) een risico-inventarisatie worden gemaakt;
- in de ontwerpfase moeten (i) relevante kabels en leidingen aan de hand van die risico-inventarisatie worden gelokaliseerd, waarna (ii) per kabel of leiding beheersmaatregelen worden gekozen en in een maatregelenplan worden vastgelegd;
- in de werkvoorbereidingsfase wordt eerst (i) een graafmelding gedaan en wordt (ii) het maatregelenplan vervolgens aan de hand van de uit die melding voortvloeiende actuele gebiedsinformatie uitgewerkt in werkinstructies.
Volgens Evides heeft V&SH tijdens de onderzoeks- en ontwerpfase hetzij het bochtstuk gemist, hetzij verzuimd om daar een specifieke beheersmaatregel voor vast te stellen. Waterleidingen worden in Nederland in beginsel niet trekvast uitgevoerd, en V&SH moet als een van de grootste infra-aannemers van het land worden geacht dat te weten. Voor zover V&SH kennis heeft genomen van het feit dat de conflicterende leiding van Evides deels uit een bochtstuk bestond, had zij daarom voorafgaand aan de uitvoeringsfase daarover contact moeten opnemen met Evides, met haar een specifieke, specifiek op een bochtstuk gerichte beheersmaatregel moeten bespreken, en die in werkinstructies moeten vastleggen.
6.12
Naar het oordeel van het hof heeft Evides deze stelling, die door V&SH is betwist, om de volgende redenen onvoldoende onderbouwd.
6.13
Voor de door de Hoge Raad voorgeschreven afweging van de zorgplichten over en weer en voor de invulling van die zorgplichten, zoals geconcretiseerd in de Richtlijn CROW 500, is naar het oordeel van het hof relevant dat het bochtstuk niet trekvast is aangelegd. Evides voert aan dat haar netwerk duizenden kilometers aan leidingen omvat en dat zij delen daarvan heeft overgenomen van rechtsvoorgangers, maar daar gaat het hof aan voorbij omdat Evides zich zelf beroept op een eigenschap – het niet trekvast uitvoeren van waterleidingen – die volgens haar in beginsel in heel Nederland wordt toegepast en daarom ook bij V&SH bekend moet worden verondersteld. V&SH heeft daarom terecht de vraag opgeworpen waarom dat bij haar bekend zou moeten worden verondersteld, en niet bij Evides. Doordat het bochtstuk niet trekvast is aangelegd, rustten niet alleen op V&SH de in de Richtlijn CROW 500 beschreven onderzoeksplichten, maar rustte ook op Evides de plicht om, zodra voor haar duidelijk was dat haar leiding in het te ontgraven tracé mede uit een bochtstuk bestond, de plicht om actief met V&SH mee te denken over het gevaar van het losraken daarvan. De Richtlijn CROW 500 verwijst namelijk in haar hoofdstuk 1 naar de WION, die er onder andere in voorziet dat de netbeheerder informatie verstrekt over de ligging en relevante eigenschappen van kabels en leidingen.
6.14
Tussen partijen staat vast dat tijdens een werkoverleg met betrekking tot de opdracht met diverse netbeheerders op 29 maart 2018 namens Evides [medewerker Evides 1] en [medewerker Evides 2] aanwezig waren, en dat zij V&SH erop hebben gewezen dat een leiding van Evides zich in het tracé bevond. Niet gesteld of gebleken is dat toen over een bochtstuk is gesproken.
6.15
Tussen partijen staat ook vast dat V&SH ter voorbereiding van de opdracht de leidingbeheerkaarten heeft opgevraagd (zie hiervoor onder 3.5) en mede ten grondslag heeft gelegd aan haar werkplan (zie hiervoor onder 3.6). V&SH heeft tijdens de mondelinge behandeling onweersproken aangevoerd dat zij de leiding van Evides op de leidingbeheerkaarten heeft gelokaliseerd. Evides heeft ook niet weersproken dat de plattegrond die is opgenomen op p. 4 (bovenste helft) van het door V&SH opgesteld incidentrapport (zie hiervoor onder 3.5) een uittreksel is van die leidingbeheerkaarten en dat haar leiding, met het bochtstuk, daarop zichtbaar is.
6.16
Op 26 juli 2018 heeft V&SH haar werkplan vastgesteld en aan Evides gezonden. Daarin heeft zij onder 4.8 verwezen naar de informatie afkomstig uit de leidingbeheerkaarten en onder 7.9.3 een afzonderlijke passage gewijd aan “Evides afsluiterschema’s nabij Droespolderweg”. Evides heeft niet weersproken dat het bij die afsluiterschema’s onder andere ging om haar afsluiterschema bij de hoek van de Botlekweg met de Droespolderweg, met het bochtstuk. Die passage bevat de volgende beheersmaatregel: “Eventueel vrijkomende afsluiters of leidingwerk zullen doelmatig worden opgehangen”. Deze maatregel stemt overeen met een van de beheersmaatregelen die worden genoemd in de Richtlijn CROW 500 onder: (i) 3. Onderzoeksfase sub Risico-inventarisatie: “het beschermen van de (…) leiding”; en (ii) Kennisthema Grondroeren nabij kabels en leidingen: “het ondersteunen en ophangen van kabels en leidingen en [het compenseren van, toevoeging hof] het (gedeeltelijk) wegvallen van steundruk in bochten wanneer deze ondergraven moeten worden”. De Richtlijn CROW 500 noemt op beide plekken ook als beheersmaatregel het tijdelijk drukloos maken van een leiding, maar Evides heeft niet gesteld dat zij in reactie op het werkplan die mogelijkheid heeft aangedragen, of van V&SH heeft verlangd dat zij enige andere beheersmaatregelen zou vaststellen. In het kader van de door de Hoge Raad voorgeschreven afweging van de zorgplichten over en weer, bezien in het licht van de bezwaarlijkheid van de over en weer te nemen voorzorgsmaatregelen en van de mogelijke gevolgen van een beschadiging van de leiding (zie hiervoor onder 6.8), had het echter op de weg van Evides als netbeheerder gelegen om zich op dat moment, indien het betrokken afsluiterschema onder andere uit een bochtstuk bestond, bij V&SH te melden als zij had gewild dat deze met betrekking tot dat bochtstuk een andere beheersmaatregel zou nemen dan (alleen) het “doelmatig ophangen” ervan.
6.17
Op 27 augustus 2018 heeft Evides gereageerd op de graafmelding van V&SH. Evides stelt zelf dat het bochtstuk zichtbaar is op de kaart die Evides als bijlage bij dat antwoord aan V&SH heeft gestuurd. Daarom was uiterlijk op 27 augustus 2018 ook voor haarzelf duidelijk dat haar leiding in het graaftracé een haakse bocht maakte. Ook op dat moment heeft zij echter voor het bochtstuk geen bijzondere beheersmaatregel verlangd boven het doelmatig ophangen uit het werkplan. Evides voert aan dat haar bij die reactie gevoegde richtlijnen vermelden dat: (i) bij vrijhanging of kruising van waterleidingen altijd maatregelen moeten worden genomen ter voorkoming van doorbuiging of zijdelingse uitwijking (sub 1); en (ii) hetzelfde geldt bij het graven in nabijheid van bochten, met name ter voorkoming van het losschuiven van bochtstukken, aangezien veel leidingen niet trekvast zijn uitgevoerd (sub 8). In het kader van de door de Hoge Raad voorgeschreven afweging van de wederzijdse zorgplichten, mede bezien in het licht van de bezwaarlijkheid van de door grondroerder en netbeheerder te nemen voorzorgsmaatregelen, had het hier echter op de weg van Evides gelegen om niet te volstaan met een algemene waarschuwing maar actief met V&SH in contact te treden met betrekking tot het bochtstuk, wilde zij schade vermijden door het losraken daarvan.
6.18
Volgens Evides is het in de Ontwerpfase van de Richtlijn CROW 500 voorgeschreven lokaliseren van conflicterende kabels en leidingen niet het theoretisch in kaart brengen daarvan op grond van de resultaten van een graafmelding, maar het in het veld met een schep aanbrengen van proefsleuven om het precieze verloop van een leiding te kunnen zien. Vervolgens moet die lokalisatie volgens Evides herleidbaar worden vastgelegd, en dat heeft V&SH volgens haar niet gedaan. Het hof kan dit verwijt niet plaatsen, omdat de Richtlijn CROW 500, door de grondroerder te verplichten om eventuele conflicterende leidingen nauwkeurig te lokaliseren, beoogt te voorkomen dat onduidelijkheid over de exacte ligging van die leidingen tot graafschade leidt. V&SH wijst er echter terecht op dat het probleem hier niet is geweest dat zij een leiding heeft geraakt waarvan de exacte positie niet duidelijk was.
6.19
Op 31 augustus en 11 september 2018 hebben wederom besprekingen plaatsgevonden met vertegenwoordigers van Evides, en ook met betrekking tot die besprekingen heeft Evides niet gesteld dat die vertegenwoordigers andere beheersmaatregelen van V&SH hebben verlangd dan die uit het werkplan. Evides heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat tijdens die vervolgbesprekingen geen specifieke incidentpunten zijn besproken. V&SH voert aan dat het ook hier op de weg van Evides had gelegen om dat wel te doen. In het licht van de hiervoor beschreven afweging van zorgplichten is dat ook hier een terecht punt. Evides heeft ook gesteld dat V&SH in de onderzoeksfase over het hoofd heeft gezien dat het bochtstuk een knelpunt opleverde en dat het daardoor komt dat er in latere besprekingen tussen partijen niet meer is gesproken over dat knelpunt en wat ermee gedaan moest worden. Dit standpunt stuit af op datgene, wat het hof in voorgaande alinea’s heeft overwogen.
Ten overvloede: geen causaal verband
6.20
Het hof oordeelt ten overvloede nog het volgende. Ook indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat V&SH de Richtlijn CROW 500 op de door Evides gestelde punten niet heeft nageleefd, staat om de volgende redenen niet vast dat de schade aan het bochtstuk niet zou zijn ontstaan als V&SH die richtlijn op die punten wel had nageleefd.
6.21
Evides heeft in dat verband een beroep gedaan op de zogeheten omkeringsregel. Deze regel houdt in dat in bepaalde gevallen in zoverre een uitzondering wordt gemaakt op de hoofdregel van art. 150 Rv dat het bestaan van het noodzakelijke voorwaarde-verband tussen een onrechtmatige daad en het ontstaan van de schade wordt aangenomen, tenzij degene die wordt aangesproken bewijst – waarvoor in het kader van het hier te leveren tegenbewijs voldoende is: aannemelijk maakt – dat de bedoelde schade ook zonder die gedraging of tekortkoming zou zijn ontstaan. Voor toepassing van deze regel is vereist dat sprake is geweest van een gedraging in strijd met een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade, en dat degene die zich op schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het (specifieke) gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt.6.
6.22
Daarnaast heeft Evides het volgende aangevoerd. Omdat de Richtlijn CROW 500 gestoeld is op de gedachte van een onverbrekelijke keten van verantwoordelijkheden, tast die tekortkoming per definitie de deugdelijkheid aan van alle daaropvolgende stappen in het graafproces, waaronder de uitvoeringsfase. Daarnaast hadden V&SH en Evides bij een correcte signalering van het bochtstuk in de onderzoeks- of ontwerpfase samen adequate beheersmaatregelen kunnen nemen in plaats van de houtje-touwtje instructie die [medewerker Evides 1] noodgedwongen in het werk heeft moeten geven, zoals bijvoorbeeld het adequaat fixeren van de leiding of – als dat absoluut nodig zou zijn geweest – het gecontroleerd en na afstemming met de betrokken watergebruikers drukloos maken ervan.
6.23
Partijen verschillen van mening over de vraag of de Richtlijn CROW 500 moet worden aangemerkt als norm die strekt tot het voorkomen van het specifieke gevaar dat hier tot schade heeft geleid. Het antwoord op die vraag kan in het midden blijven omdat ook indien het hof die vraag met Evides bevestigend zou beantwoord, zodat de omkeringsregel van toepassing is, V&SH het door die regel geschapen vermoeden voldoende heeft ontkracht.
6.24
Wat ten eerste de fixeerinstructie betreft, voert V&SH aan dat Evides in de onderzoeks- en ontwerpfase hetzelfde type maatregel zou hebben voorgeschreven als dat [medewerker Evides 1] heeft voorgeschreven. Naar het oordeel van het hof heeft V&SH dat om de volgende redenen voldoende aannemelijk gemaakt.
6.24.1.
Partijen verschillen van mening over de precieze inhoud van de door [medewerker Evides 1] in het werk gegeven instructie. Volgens Evides was dat alleen “[d]e bocht moest aanvullend in alle richtingen gefixeerd worden”; terwijl [medewerker Evides 1] daar volgens V&SH aan heeft toegevoegd “middels spanbanden en afschoring met een houten paal tegen het bovenliggende draglineschot”. V&SH beroept zich op dit punt terecht op gerechtelijke erkenning, omdat Evides tijdens de procedure voor de kantonrechter heeft bevestigd dat de instructie van [medewerker Evides 1] luidde zoals weergegeven in het incidentrapport van V&SH, dat wil zeggen met inbegrip van de toevoeging die zij in hoger beroep heeft willen weerspreken.7.Het hof gaat er daarom van uit dat [medewerker Evides 1] de instructie heeft gegeven met inbegrip van de door V&SH aangevoerde verduidelijking.
6.24.2.
De Richtlijn CROW 500 noemt als bijzondere beheersmaatregel bij leidingen onder andere “[het compenseren van, toevoeging hof] het (gedeeltelijk) wegvallen van steundruk in bochten wanneer deze ondergraven moeten worden” (zie hiervoor onder 3.3., Kennisthema Grondroeren nabij kabels en leidingen). De door [medewerker Evides 1] gegeven instructie van het “in alle richtingen fixeren” van het bochtstuk stemt daarmee overeen (met of zonder de in de vorige alinea bedoelde verduidelijking).
6.24.3.
Evides heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aangevoerd dat als V&SH het probleem van het bochtstuk tijdens de onderzoeks- en ontwerpfase bij haar aan de orde had gesteld, de technici van haar afdeling asset management de instructie, zoals [medewerker Evides 1] die in het veld heeft gegeven, zouden hebben afgekeurd: Evides zou dan een sleufbekisting hebben verlangd, bestaand uit houten schotten aan weerszijden van het graaftracé, uit elkaar gehouden door tussenspanten, om daar de spanbanden voor fixatie stabiel aan te kunnen bevestigen. Naar het oordeel van het hof heeft Evides dat standpunt, dat door V&SH is weersproken, onvoldoende toegelicht. V&SH heeft terecht de vraag opgeworpen waarom [medewerker Evides 1] niet om dezelfde maatregel heeft gevraagd. Evides heeft niet weersproken dat V&SH haar heeft uitgenodigd om op 18 en 19 september 2018 de situatie van het vrijgelegde bochtstuk te bespreken, dat zij die uitnodiging heeft beantwoord door [medewerker Evides 1] naar de betrokken locatie af te vaardigen en dat deze bevoegd was om namens haar instructies aan V&SH te geven voor het voorkomen van schade bij het ontgraven van dat bochtstuk. Dat zo zijnde heeft zij niet toegelicht waarom de technici van haar afdeling asset management in dat verband tot andere maatregelen zouden zijn gekomen dan [medewerker Evides 1] in het veld heeft geïnstrueerd.
6.25
Als het ten tweede gaat om het als uiterste redmiddel drukloos stellen van de leiding wijst V&SH er terecht op dat [medewerker Evides 1], toen het bochtstuk was vrijgelegd, desgevraagd heeft geweigerd om de leiding drukloos te stellen. Ook blijkt nergens uit dat [medewerker Evides 1] op dat moment aan V&SH heeft gevraagd om met het ontgraven te wachten totdat Evides alle noodzakelijke stappen kon nemen om de leiding, na overleg met de betrokken gebruikers en op gecontroleerde wijze, drukloos te stellen.
6.26
Het algemene betoog van Evides over een onverbrekelijke keten van verantwoordelijkheden waarin elke tekortkoming per definitie de deugdelijkheid aantast van alle daaropvolgende stappen in het graafproces, stuit af op het voorgaande.
6.27
De conclusie is dus dat V&SH een verondersteld vermoeden van causaal verband voldoende heeft weerlegd.
Verwijt 2: Niet correct opvolgen van de instructies van [medewerker Evides 1]
6.28
Volgens Evides heeft V&SH, subsidiair, ook fouten gemaakt in de uitvoeringsfase. Ook hier rusten de stelplicht en de bewijslast met betrekking tot deze stelling op Evides. Het hof volgt Evides om de volgende redenen niet in die stelling.
6.29
Evides heeft de volgende afbeelding in het geding gebracht ter illustratie van de in het werk door [medewerker Evides 1] gegeven instructie:
Daaruit volgt dat die instructie volgens haar inhield dat de leiding, die voor en na het bochtstuk in een horizontaal vlak lag, in dat vlak met spanbanden in de lengte en in de breedte zou worden gefixeerd: het evenwijdig aan het graaftracé liggende stuk (en het daarop aansluitend begin van het bochtstuk) met spanbanden haaks op het tracé en het haaks op het tracé liggende stuk (en het daarop aansluit begin van het bochtstuk) met spanbanden evenwijdig aan het tracé. Evides heeft de vraag opgeworpen hoe V&SH hier uitvoering aan heeft kunnen geven. Volgens haar ging het bij de door V&SH genomen maatregelen alleen om een suggestie (naar het hof begrijpt: van het in alle richtingen fixeren van het bochtstuk). Er was volgens haar in het werk niets om het bochtstuk horizontaal aan te fixeren, want er was alleen een sleuf in het zand: alleen met een sleufbekisting had het bochtstuk correct gefixeerd kunnen worden. V&SH heeft dat terecht weersproken, onder verwijzing naar de foto van het bochtstuk in door haar gefixeerde toestand (zie hiervoor onder 3.12). Op die foto is te zien dat spanbanden diagonaal zijn gespannen vanaf het boven het bochtstuk gelegde draglineschot en op die manier een horizontale fixatie opleveren. V&SH wijst er bovendien terecht op dat op de foto van het bochtstuk tijdens de herstelwerkzaamheden van Evides (zie hiervoor onder 3.15) zichtbaar is dat het bochtstuk tijdens die werkzaamheden op dezelfde wijze met spanbanden is gefixeerd als die V&SH op instructie van [medewerker Evides 1] heeft toegepast, zonder zichtbare sleufbekisting.
6.30
Evides heeft in dit verband verder gesteld dat de stok die op de foto van de fixeermaatregelen van V&SH (zie hiervoor onder 3.12) zichtbaar is voor een gevaarlijk “naaldhakeffect” heeft gezorgd. Het hof kan dat verwijt niet plaatsen, omdat Evides niet heeft gesteld dat de schade is veroorzaakt doordat de stok op die plek als gevolg van een dergelijk effect door de buitenkant van de leiding is geschoten. Bovendien wijst V&SH er terecht op dat de stok daar is aangebracht op (de gezien het voorgaande onder 6.24.1 vaststaande) instructie van [medewerker Evides 1], dat een stok niet stabiel boven op een leiding met een ronde doorsnede kan staan en dat op de foto (voldoende) zichtbaar is dat de stok achter de leiding langs naar beneden loopt.
6.31
In aanvulling op het voorgaande overweegt het hof ten overvloede als volgt. V&SH voert aan dat [medewerker Evides 1] betrokken is geweest bij de uitvoering van de door hem gegeven instructie, en dat hij daarbij niet heeft ingegrepen of gewaarschuwd voor een onjuiste uitvoering. Evides heeft tijdens de procedure voor de kantonrechter weersproken dat [medewerker Evides 1] betrokken is geweest bij de uitvoering en toegelicht dat [medewerker Evides 1] in de ochtend zijn instructie heeft gegeven en daarna naar een ander werk is vertrokken. Voor zover Evides deze stelling in hoger beroep heeft willen handhaven, gaat het hof daar om de volgende redenen aan voorbij.
6.31.1.
Indien deze stelling juist is, komen de gevolgen van een eventuele afwezigheid van [medewerker Evides 1] bij de uitvoering van zijn instructie voor rekening van Evides. De uitvoering door V&SH van de door [medewerker Evides 1] gegeven instructie moet namelijk worden beoordeeld in het licht van de door Hoge Raad voorgeschreven afweging van de zorgplichten van grondroerder en netbeheerder, mede in aanmerking genomen de bezwaarlijkheid van de over en weer te nemen voorzorgsmaatregelen en de mogelijke gevolgen van het beschadigen van kabels of leidingen (zie hiervoor onder 6.8 en 6.9). In dat licht bezien heeft Evides niet toegelicht dat en waarom het voor haar, gelet op de gevolgen van een lekkage aan het bochtstuk, bezwaarlijk zou zijn geweest als [medewerker Evides 1] op het werk was gebleven om er daar namens Evides voor te zorgen dat zijn instructie correct zou worden nageleefd.
6.31.2.
Indien die stelling niet juist is, staat tussen partijen vast dat [medewerker Evides 1] de uitvoering van zijn instructie heeft goedgekeurd. In dat geval is de causale keten tussen de door Evides gestelde niet-correcte uitvoering van die instructie en de schade aan het bochtstuk verbroken, en kan die schade daarom niet als een gevolg van die niet-correcte uitvoering aan V&SH worden toegerekend (artikel 6:98 BW).
6.32
Uit het voorgaande volgt dat de grieven 2, 4 en 5 falen. Hetzelfde geldt voor grief 6, die op de voorgaande grieven voortbouwt en hun lot moet delen.
Slotsom
6.33
De slotsom van het voorgaande is dat alle grieven van Evides falen en dat de voorwaarde waaronder V&SH haar incidenteel hoger beroep heeft ingesteld, niet in vervulling is gegaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft V&SH aangevoerd dat het hof bij het bepalen van de proceskostenveroordeling in aanmerking zou moeten nemen dat Evides, door haar manier van procederen bij de kantonrechter, aan de zijde van V&SH voor onnodige kosten heeft gezorgd. V&SH voert aan dat Evides altijd op die manier procedeert, namelijk met een te summiere dagvaarding die pas na antwoord wordt aangevuld met producties. Het hof gaat aan dat verzoek voorbij. Deze bezwaren zouden vanuit hun aard alleen gevolgen kunnen hebben voor de kostenveroordeling van de procedure voor de kantonrechter, terwijl V&SH in haar memorie van antwoord/memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep de kostenveroordeling van de kantonrechter niet ter discussie heeft gesteld. Dit kon V&SH niet alsnog tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep doen omdat dat in strijd is met de tweeconclusieregel. Het hof zal het bestreden vonnis daarom bekrachtigen. Bij deze uitkomst hoort dat het hof Evides zal veroordelen in de kosten van het principaal hoger beroep, met nakosten en rente, zoals V&SH heeft gevraagd.
7. Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 29 mei 2020;
- veroordeelt Evides in de kosten van de procedure in het principaal hoger beroep, aan de zijde van V&SH tot op vandaag vastgesteld op € 760,- aan griffiekosten en € 2.361,- aan kosten van de advocaat (1 punt voor de memorie van antwoord en 2 punten voor het pleidooi, in Tariefgroep I, voor € 787,- per punt) en begroot op € 163,- aan nakosten zonder betekening, te vermeerderen met € 85,- in geval van betekening, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na vandaag, respectievelijk, wat de verhoging met € 85,- betreft, na betekening;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M.H. Speyart van Woerden, D. Aarts en P. van der Kolk-Nunes en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 05‑04‑2022
Zie HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079 (Kelderluik) en o.a. HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:47, (X/Het Land Curaçao).
R.o. 3.4.2.
Kamerstukken II 2005/06, 30 475, nr. 3 (MvT), p. 14, aangehaald in r.o. 3.4.4.
R.o. 3.7.2.
Zie o.a. HR 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1008 (Journalist/Stichting Free Press Unlimited), r.o. 3.4.2. en aldaar aangehaalde rechtspraak.
Zie punt 11 van de pleitaantekeningen van haar raadsman en punt 33 van haar conclusie van repliek.