De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2012098109 d.d.11 december 2012 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 2470.
Rb. Limburg, 28-01-2014, nr. 03/703548-12
ECLI:NL:RBLIM:2014:708, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
28-01-2014
- Zaaknummer
03/703548-12
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2014:708, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 28‑01‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2014:3810, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 28‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Moord. Verdachte, een geoefend vechtsporter, heeft het slachtoffer meermalen tegen het hoofd geschopt. Het slachtoffer is hierdoor in coma geraakt en uiteindelijk overleden. Veroordeling tot 15 jaar gevangenisstraf.
Partij(en)
RECHTBANK Limburg
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/703548-12
Datum uitspraak : 28 januari 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[Naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in PI Limburg Zuid - De Geerhorst, Op de Geer 1, Sittard.
Raadsman is mr. P.W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht.
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13 januari 2014 en 14 januari 2014.
De rechtbank heeft op 13 en 14 januari 2014 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman. Voorts zijn gehoord mr. A. Sarkis, waarnemend raadsman van de nabestaanden van het slachtoffer en drs.[naam psychiater 2], psychiater.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 25 augustus 2012 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [naam slachtoffer] meermalen althans eenmaal geslagen en/of gestompt en/of meermalen althans eenmaal met geschoeide voet tegen zijn hoofd en/of overigens tegen zijn lichaam geschopt en/of getrapt, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] op 4 februari 2013 is overleden;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 25 augustus 2012 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [naam slachtoffer] meermalen althans eenmaal heeft geslagen en/of gestompt en/of meermalen althans eenmaal met geschoeide voet tegen zijn hoofd en/of overigens tegen zijn lichaam heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 25 augustus 2012 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel (hersenletsel), heeft toegebracht, door deze opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg meermalen althans eenmaal te slaan en/of te stompen en/of meermalen althans eenmaal met geschoeide voet tegen zijn hoofd en/of overigens tegen zijn lichaam te schoppen en/of te trappen, terwijl dat feit op 4 februari 2013 de dood van die [naam slachtoffer]
ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 7 september 2012 in de gemeente Stein, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer leden van de familie [benadeelde partij 1], te weten [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend in de nacht aangebeld bij de woning van die familie [benadeelde partij 1] en/of luid geroepen door de brievenbus en toen de voordeur werd geopend geschreeuwd dat [benadeelde partij 4] moest komen, hij moest hen 20.000 euro betalen en vervolgens tegen de deur geduwd om binnen te komen en
geschreeuwd dat ze [benadeelde partij 4] dood zouden maken, dat ze het hele gezin dood zouden
maken en het huis met de grond gelijk zouden maken;
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De voorvragen
Bij het onderzoek ter terechtzitting:
- -
is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
- -
is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
- -
zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
- -
zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zijn requisitoir op 14 januari 2014 op schrift aan de rechtbank overgelegd.
Ten aanzien van feit 1
Samengevat heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade [naam slachtoffer] heeft gedood en dat verdachte aldus veroordeeld dient te worden wegens de primair ten laste gelegde moord.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte tijdens de terechtzitting op 13 januari 2014 heeft bekend geweld te hebben gepleegd tegen het slachtoffer. Dit geweld begon met een vuistslag, waarna het slachtoffer knock-out op de grond viel. Vervolgens heeft verdachte, die een zeer goed getraind vechtsporter is, nog enkele malen met zijn schoen tegen het slachtoffer getrapt en/of geschopt. Uit de verklaring van ooggetuige [naam getuige 1] volgt dat die trappen tegen het hoofd van het slachtoffer gericht waren, waarbij verdachte zowel horizontaal als verticaal zijn voet heeft laten neerkomen. Uit de bevindingen van de forensisch arts blijkt dat bij het slachtoffer sprake was van ernstig, toegebracht letsel, het meest passend bij door derden uitgeoefend fysiek geweld. Het slachtoffer was, gelet op het ontbreken van afweerletsel aan zijn handen, niet zelf actief bij dit handgemeen betrokken geweest. [naam getuige 1] heeft ook verklaard dat verdachte, toen zij voorafgaand aan het geweld samen in de auto zaten, meermalen heeft opgemerkt dat hij het slachtoffer wilde doden. Daarnaast is verdachte bewust twee uur blijven wachten totdat zich de gelegenheid voordeed om de confrontatie met het slachtoffer aan te gaan.
De officier van justitie stelt dat de alternatieve verklaring, die verdachte pas ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, ongeloofwaardig is. Deze verklaring is immers strijdig met de overige bewijsmiddelen in het dossier, voor zover het de details betreffen die kunnen wijzen op opzet of voorbedachten rade.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van feit 2 op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte medepleger is van de bedreiging van de familie [benadeelde partij 1] in de nacht van 7 september 2012. Dit volgt uit verdachtes eigen verklaring, afgelegd ter terechtzitting en uit de verklaringen van de aangevers [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 2] en de getuigenverklaring van [benadeelde partij 3]. Of verdachte al dan niet zelf verbale bedreigingen heeft geuit, doet hier volgens de officier van justitie niet aan af. Vast staat dat hij zich in ieder geval niet heeft gedistantieerd van de bedreigingen die in de lezing van verdachte door een ander of anderen geuit zouden zijn.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zijn pleidooi op 14 januari 2014 op schrift aan de griffier overgelegd.
Ten aanzien van feit 1
Samengevat heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel de onder 1 primair ten laste gelegde moord als van de subsidiair ten laste gelegde doodslag.
De raadsman heeft aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte boos opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De verklaring van ooggetuige [naam getuige 1] is op detailpunten tegenstrijdig en daarmee onbetrouwbaar. Die verklaring kan dus niet voor het bewijs dat verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer worden gebruikt. Evenmin is volgens de raadsman sprake geweest van voorwaardelijk opzet. De raadsman heeft in dit verband uitgebreid verwezen naar jurisprudentie. Uit deze jurisprudentie volgt volgens de raadsman dat het hoofd weliswaar een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is, maar dat schoppen tegen het hoofd niet zonder meer voorwaardelijk opzet op de dood oplevert. In de onderhavige zaak acht de raadsman redengevend dat verdachte slechts zeer kort geweld heeft gebruikt, dat het geweld zich beperkte tot het slaan en een aantal malen schoppen van het slachtoffer en dat verdachte sportschoenen droeg.
Evenmin acht de raadsman bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Ook dit standpunt heeft de raadsman onderbouwd met verschillende voorbeelden uit de jurisprudentie. Daaruit volgt volgens de raadsman dat de vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit weliswaar een belangrijke aanwijzing vormt voor de veronderstelling dat hij met voorbedachten rade heeft gehandeld, maar dat dat toch niet zo hoeft te zijn wanneer er sprake is van contra-indicaties. In de onderhavige zaak is volgens de raadsman een belangrijke contra-indicatie het gegeven dat verdachte twee uur lang op zijn ‘vriendin’ [L.M.] heeft gewacht, en niet op het latere slachtoffer. Hij wilde [L.M.] confronteren met haar eerdere, provocerende gedrag, waar hij zeer boos over was. Deze verklaring vindt steun in de getuigenverklaringen van [naam getuige 1], die verklaarde dat verdachte in de auto meerdere keren tegen hem zei dat ‘die meid’ dood moest. Verdachte werd echter onverwacht niet met [L.M.] geconfronteerd, maar met het slachtoffer. Op dat moment ontstak verdachte in blinde woede, en heeft verdachte het latere slachtoffer geslagen en geschopt. Er was echter geen sprake van een vooropgezet plan.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van een bewezenverklaring voor de onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling met de dood tot gevolg.
Ten aanzien van feit 2
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank1.
Ten aanzien van feit 1
Aantreffen slachtoffer
Naar aanleiding van een melding dat op de [adres] te Geleen een gewond persoon zou liggen, zijn verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] op zaterdag 25 augustus 2012 omstreeks 03:02 uur ter plaatse gegaan. Zij troffen daar een man aan. Deze lag met zijn gezicht in de goot en met zijn lichaam half in de goot en half op het trottoir. Onder zijn hoofd lag een donkerkleurige plas bloed. De man was niet bij kennis en werd overgebracht naar het ziekenhuis.2.
Op 28 augustus 2012 verklaarde getuige [naam benadeelde partij 8] dat de man zijn halfbroer is, [naam slachtoffer], geboren op [geboortegegevens getuige 2] te Casablanca (Marokko).3.
Letsel en doodsoorzaak van het slachtoffer
Forensisch geneeskundige [naam forensisch geneeskundige] heeft op 25 augustus 2012 een beknopt onderzoek verricht naar het letsel van [naam slachtoffer]. [naam slachtoffer] heeft dan aan de rechterkant van zijn voorhoofd een grote wond. De linkerkant van het gezicht is tot en met de ogen volledig en zeer fors gezwollen. De handpalm en knokkels van de vingers van de linkerhand vertonen minuscuul schaafletsel, de handen zelf zijn niet gezwollen en de rechterhand vertoont geen letsel. Op de rechter knie zitten kleine schaafwonden. Er is sprake van diverse kneuzingshaarden (contusiehaarden) in de hersenen. [naam slachtoffer] heeft links een klaplong, veroorzaakt door ribfracturen. De 7de tot en met de 10de rib zijn aan de voorzijde gebroken, de 9de en 10de rib eveneens aan de achterzijde. [naam forensisch geneeskundige] stelt dat sprake is van zeer recent letsel, te uitgebreid en te divers om door struikelen te zijn veroorzaakt. Vanwege het ontbreken van schaafwonden is een verkeersongeval eveneens niet waarschijnlijk. Er is dan voorts sprake van een ernstig neurotrauma, waarvan de prognose op dat moment nog niet duidelijk is. Volgens [naam forensisch geneeskundige] is het letsel ontstaan door inwerking van uitwendig geweld door middel van stompe voorwerpen. Hij noemt als voorbeelden hiervan vuisten en schoenen.4.
Uit de vervolgrapportages van forensisch geneeskundige [naam forensisch geneeskundige] blijkt dat [naam slachtoffer] niet meer volledig bij bewustzijn is geweest en op het niveau van een “kasplantje” is blijven functioneren.5.
Op enig moment is [naam slachtoffer] overgebracht naar een verpleegkliniek in Geleen. Op 4 februari 2013 is hij aldaar overleden. Forensisch arts [naam forensisch arts 1] concludeert bij de lijkschouw dat [naam slachtoffer] een niet natuurlijke dood is gestorven, die (vermoedelijk) is veroorzaakt door een longontsteking met uitdroging bij een patiënt met diffuse hersenbeschadiging.6.
Neuropathologisch onderzoek van de hersenen van [naam slachtoffer] door de aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) te Den Haag verbonden arts en patholoog dr. [naam patholoog] toonde een bloeding onder het harde hersenvlies (subduraal hematoom) aan. Deze bloeding is vele weken tot meerdere maanden voor het overlijden ontstaan. Daarnaast werden rechts in de grote hersenen oude kneuzingshaarden (contusiehaarden) gezien en waren er diffuse, reactieve veranderingen in de hersenen waarmee het voortduren van het coma van [naam slachtoffer] was te verklaren.7.
Arts en patholoog [naam patholoog 2], als deskundige verbonden aan het NFI, heeft een gerechtelijke sectie verricht op het lichaam van het [naam slachtoffer]. Zij concludeert dat de hersenletsels het gevolg zijn geweest van uitwendig inwerkend, mechanisch botsend geweld op/tegen het hoofd, zoals dat door een klap al dan niet met een voorwerp of een schop/trap tegen het hoofd kan ontstaan. De bij de sectie gevonden dubbelzijdige longontsteking en bloedvergiftiging vormen een verwikkeling van het coma en kunnen volgens Maes het overlijden van het slachtoffer goed verklaren op grond van functieverlies van de longen en algeheel zuurstofgebrek op weefselniveau.8.
De klinische gegevens van het slachtoffer zijn in opdracht van de rechtbank geanalyseerd door forensisch arts [naam forensisch arts 2]. Hij concludeert dat het overlijden van [naam slachtoffer] is ingetreden na een ononderbroken achteruitgang van de gezondheidstoestand, direct in aansluiting op ernstig hersenletsel en borstkasletsel als gevolg van uitwendige inwerking van botsend mechanisch geweld. In dit kader kan volgens [naam forensisch arts 2] zonder meer gesteld worden dat het gepleegde geweld een onmisbare (en wel causale) schakel vormt in de gebeurtenissen die tot het overlijden van [naam slachtoffer] hebben geleid. [naam forensisch arts 2] stelt daarnaast in zijn rapport dat het overlijden van [naam slachtoffer] het gevolg is van het jegens hem gepleegde geweld, aangezien de letsels door het gepleegde geweld de oorzaak zijn geweest van de progressieve verslechtering van zijn gezondheidstoestand, inclusief zijn overlijden, ondanks maximale medische zorg.9.
Eigen verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting d.d. 13 januari 2014 verklaard dat hij degene is geweest die op 25 augustus 2012 geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer]. Hij heeft hem één vuistslag gegeven, waarna het slachtoffer knock-out op de grond terecht kwam. Vervolgens heeft hij nog hooguit driemaal tegen het slachtoffer geschopt. Waar hij [naam slachtoffer] precies heeft geschopt, weet hij niet meer.10.
Hoewel verdachte aangeeft dat hij niet weet of hij [naam slachtoffer] tegen het hoofd heeft getrapt, volgt uit de verklaringen van ooggetuige [naam getuige 1] dat verdachte tegen het hoofd van [naam slachtoffer] heeft getrapt (door hem ook beschreven als ‘horizontaal’ schoppen) en op het hoofd heeft gestampt (door hem ook wel ‘verticaal’ schoppen genoemd).11.Ook uit het, hiervoor reeds omschreven, door de forensisch artsen geconstateerde hersenletsel, dat uiteindelijk aan [naam slachtoffer] het leven heeft gekost, blijkt dat [naam slachtoffer] fors aan of op zijn hoofd is geraakt.
Verdachte heeft op 13 januari 2014 verder verteld hoe het zover heeft kunnen komen.
Hij had een seksuele relatie met [L.M.]. In de bewuste nacht van 24 op 25 augustus 2012 wilde hij seks met haar hebben. Hij was daarom naar haar op zoek en trof haar in café [naam café] te Geleen. [L.M.] was daar in gezelschap van [naam slachtoffer]. Tussen verdachte en [naam slachtoffer] is ruzie ontstaan en verdachte is als gevolg van de ruzie met [naam slachtoffer] het café uitgezet. De toegangsdeur van het café werd daarna afgesloten. Dit was omstreeks 00:30 uur. Verdachte stond buiten en werd door het raam geprovoceerd door [L.M.]. Hij was erg kwaad en opgefokt. Toen de gealarmeerde politie arriveerde, besloot hij om tijdelijk bij het café weg te gaan, en later weer terug te komen. Getuige [naam getuige 1] was al die tijd bij hem. Naar eigen zeggen zat verdachte “vol op de coke”. Daarnaast had hij ook een behoorlijk aantal glazen whisky gedronken. Met [naam getuige 1] heeft hij vervolgens rondgereden in de buurt tot omstreeks 02:30 uur. Hij wist dat het café rond 3:00 uur zou sluiten. Hij stelt dat hij al die tijd op [L.M.] is blijven wachten, omdat hij haar naar eigen zeggen wilde “aanpakken” en ter verantwoording wilde roepen voor haar geflirt met [naam slachtoffer] eerder die avond. Daarna wilde hij seks met haar hebben. Volgens verdachte was zijn boosheid gericht op [L.M.], niet op [naam slachtoffer].
Op enig moment zag hij [naam slachtoffer] alleen lopen. Hij besloot toen om eerst [naam slachtoffer] aan te spreken, om opheldering te krijgen over diens relatie met [L.M.]. Verdachte is toen uit de auto gestapt en op [naam slachtoffer] afgelopen. Deze reageerde volgens verdachte meteen agressief en maakte een beweging met zijn arm. Verdachte werd hierdoor getriggerd om zelf geweld te gebruiken. Dat hij [naam slachtoffer] een vuistslag heeft gegeven en vervolgens, toen deze op de grond lag, hooguit driemaal heeft getrapt, was dus volgens verdachte puur een reactie op deze eerdere, agressieve, actie van [naam slachtoffer]. Verdachte heeft vervolgens [naam slachtoffer] liggend op straat achtergelaten. [naam slachtoffer] maakte volgens verdachte nog een beweging alsof hij omhoog wilde komen en maakte rochelende geluiden. Verdachte is daarna met [naam getuige 1] naar huis gereden.12.
Tussenconclusie van de rechtbank
Op basis van de hiervoor vermelde verklaring van verdachte, voor zover deze inhoudt dat hij [naam slachtoffer] heeft geslagen en geschopt, in combinatie met de hiervoor vermelde getuigenverklaringen van [naam getuige 1] en de forensische rapporten over het letsel en de doodsoorzaak van [naam slachtoffer], stelt de rechtbank vast dat [naam slachtoffer] door toedoen van verdachte (onder meer) ernstig hersenletsel heeft opgelopen, als gevolg waarvan die [naam slachtoffer] uiteindelijk is overleden.
Voor de rechtbank staat aldus onomstotelijk vast dat [naam slachtoffer] door toedoen van verdachte het leven heeft gelaten. [naam slachtoffer] is het slachtoffer geworden van het handelen van verdachte.
De rechtbank ziet zich vervolgens, met het oog op de juridische kwalificatie, voor de vragen gesteld of verdachte zijn slachtoffer met opzet heeft gedood en daarnaast of hij daarbij met voorbedachten rade gehandeld heeft.
Opzet op de dood van [naam slachtoffer]?
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het slachtoffer met opzet heeft gedood. Zij overweegt daartoe als volgt.
Reeds naar de uiterlijke verschijningsvormen van het toegepaste geweld, te weten het trappen tegen en op het hoofd van het slachtoffer dat reeds knock-out op de grond lag, kan opzet op de dood afgeleid worden; het slachtoffer was al uitgeschakeld door één welgeplaatste vuistslag van verdachte, maar toch is verdachte toen niet gestopt. Sterker nog, hij heeft vervolgens meermalen, hard, tegen en op het hoofd van het slachtoffer geschopt. Door aldus te handelen heeft verdachte de indruk gewekt, zijn slachtoffer niet alleen buiten gevecht te willen stellen, maar uit te willen schakelen. En dat definitief.
Maar behalve de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen, zijn er ook andere omstandigheden die de rechtbank steunen in haar oordeel dat verdachte uit was op de dood van [naam slachtoffer].
Getuige [naam getuige 1] heeft op 24 september 2012 bij de politie verklaard dat hij samen met verdachte in de auto is gestapt, nadat verdachte in café [naam café] ruzie had gehad met [naam slachtoffer]. Verdachte zat naast hem op de passagiersstoel en was helemaal opgefokt. Onder het rijden snoof verdachte diverse malen cocaïne. Verdachte sloeg [naam getuige 1] enkele malen tegen diens schouder en zei dan dat “die jongen” dood moest. Hij sloeg ook met zijn handen in elkaar en zei daarbij: “Ik wil hem slaan, ik wil hem kapot maken”. Verdachte sprak daarnaast over “die meid”, die wilde hij ook pakken. Zij moest ook dood. Op 9 oktober 2012 heeft [naam getuige 1] bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte steeds zei dat hij “die jongen” wilde pakken. Ook op 25 april 2013 verklaarde [naam getuige 1] bij zijn vervolgverklaring bij de rechter-commissaris dat verdachte sprak over “het pakken van die jongen”, over “slaan” en over “hij moet dood”.13.
[naam getuige 1] heeft verder verklaard dat hij met verdachte rondjes heeft gereden in de buurt van het café. Toen zij twee politiebusjes zagen rijden, riep verdachte dat ze stil moesten zijn. Op een gegeven moment kwamen zij op de [adres], waar [naam getuige 1] van verdachte moest stoppen. [naam getuige 1] is toen even naar café [naam café] gelopen om te kijken of [L.M.] en het latere slachtoffer hier nog waren. Nadat hij weer terug kwam bij de auto hebben zij opnieuw rondjes gereden in de buurt, totdat zij voor de tweede keer op de [adres] kwamen. Het rondrijden duurde volgens [naam getuige 1] al met al zo’n anderhalf uur. Dat dit zeker zo lang geduurd heeft, volgt overigens ook uit het tijdsverloop tussen de eerste melding bij de politie, toen verdachte net het café was uitgezet (0:57 uur) en de tweede melding dat er een bloedend slachtoffer op straat lag (3:02 uur)14.. Toen zij de laatste keer op de [adres] aankwamen, moest [naam getuige 1] van verdachte stoppen. Verdachte pakte de autosleutel uit het contactslot en snoof weer wat cocaïne. [naam getuige 1] zag vervolgens het latere slachtoffer uit de richting van het café aan komen lopen. Verdachte zei toen enkel: “Daar is hij”. Nadat het slachtoffer voorbij de auto was gelopen, is verdachte uit de auto gestapt en achter het slachtoffer aan gegaan.15.
[L.M.] heeft bij de politie verklaard dat verdachte, nadat hij uit het café was gezet, op het raam van het café begon te slaan. Hij schreeuwde dat hij haar kapot zou maken en dat ze een hoer was. [L.M.] zag hoe verdachte daarbij met zijn hand een snijbeweging maakte ter hoogte van zijn keel.16.
Naast deze getuigenverklaringen, die naar het oordeel van de rechtbank wijzen op opzet op de dood en niet ‘slechts’ op het ter verantwoording willen roepen van [L.M.], betrekt de rechtbank in haar overwegingen dat verdachte een geoefend en getraind gevechtsporter is. Verdachte heeft ter terechtzitting zelf verklaard dat hij precies weet hoe hij tegenstanders moet uitschakelen en dat het tegen de regels van de vechtsport is om verder geweld toe te passen op iemand die reeds knock-out is. Waarom verdachte dan toch op 25 augustus 2012 is doorgegaan met geweld gebruiken tegen het slachtoffer en nog wel door met geschoeide voet meermalen tegen diens hoofd te schoppen en stampen, heeft verdachte desgevraagd niet kunnen verklaren. Zijn verklaring dat dit te wijten moet zijn geweest aan het forse gebruik van cocaïne en alcohol die nacht, is voor de rechtbank niet afdoende. Nog daargelaten dat verdachte kennelijk vaker dergelijke hoeveelheden drugs en alcohol gebruikte, heeft verdachte zich hierdoor willens en wetens in de situatie gebracht dat hij zichzelf kennelijk niet meer onder controle had. Dit kan hem dus niet baten.
Geloofwaardigheid van de verklaring van verdachte
Al met al is het alleen de eigen verklaring van verdachte op de zitting van 13 januari 2014 die zijn stelling dat hij géén opzet had op de dood van [naam slachtoffer] en dat hij evenmin met voorbedachten rade heeft gehandeld, ondersteunt.
De vraag is nu in hoeverre de rechtbank geloof hecht aan die verklaring. Daarbij neemt de rechtbank in zijn algemeenheid in ogenschouw dat verdachte zijn verklaring pas na anderhalf jaar heeft afgelegd. In eerdere verhoren heeft verdachte niet gezwegen, maar gelogen over zijn betrokkenheid. Uit het dossier blijkt voorts dat verdachte weldoordacht heeft geprobeerd om zijn betrokkenheid bij de gebeurtenissen op 25 augustus 2012 te verdoezelen, door bijvoorbeeld zijn telefoonnummer te wissen uit telefoons binnen zijn kennissenkring. Ook heeft hij met [naam getuige 1] afspraken gemaakt over hetgeen deze tijdens verhoren bij de politie zou moeten verklaren.
Weliswaar heeft de verdachte het recht om zijn eigen processtrategie te bepalen en daarmee zelf te bepalen of en zo ja, wat hij op welk moment verklaart, maar de situatie kan zich voordoen dat daarmee voor een strategie wordt gekozen, die afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van een op een laat moment afgelegde verklaring.
Die situatie doet zich hier voor. De rechtbank vermag namelijk niet in te zien waarom verdachte maar liefst anderhalf jaar heeft gewacht met het doen van zijn verhaal. Dat geldt temeer nu verdachte op de terechtzitting heeft verklaard dat hij gebukt gaat onder spijt- en schuldgevoelens over wat er is gebeurd.
Zo heeft verdachte verklaard dat hij al die tijd in de auto, dus zeker zo’n anderhalf uur, heeft zitten wachten op [L.M.], omdat hij haar eerst ter verantwoording wilde roepen en daarna seks met haar wilde hebben. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. De overige bewijsmiddelen in het dossier wijzen namelijk in een geheel andere richting. [L.M.] heeft immers verklaard dat zij verschillende keren, zowel met haar eigen telefoon, als met die van een andere cafébezoekster ([P.]) en de telefoon van café [naam café], heeft geprobeerd om contact te krijgen met verdachte, nadat hij uit het café was gezet. Verdachte zou dit contact echter steeds geblokkeerd hebben.17.Dat [L.M.] inderdaad meermalen geprobeerd heeft verdachte telefonisch te spreken, blijkt ook uit het onderzoek naar de telecomgegevens van [L.M.], [P.] en café [naam café].18.Ook getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat verdachte, toen zij in de auto zaten, nog werd gebeld door het meisje uit het café, waar verdachte iets mee had wat zijn vrouw niet mocht weten.19.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het nummer [gsm nummer], het nummer waar [L.M.] tussen 0:55 uur en 5:17 uur meermalen naar gebeld heeft die nacht, zijn nummer was.20.Waarom verdachte niet gewoon zijn telefoon opnam, met [L.M.] sprak over wat hem op het hart lag of in ieder geval met haar een afspraak maakte om dat elders of op een ander moment te doen, is onduidelijk gebleven.
Verdachtes verklaring dat dit was omdat hij [L.M.] ‘live’ wilde spreken en omdat hij geen beltegoed meer had, kan de rechtbank niet overtuigen. Wat er ook zij van het eerste deel van die verklaring, het tweede deel is in ieder geval niet in overeenstemming met de overige inhoud van het dossier. Immers uit de analyse telefoongegevens blijkt dat verdachte in ieder geval om 2:14 uur een telefonisch contact van 85 seconden heeft gehad met zijn kennis [J.M.], die dat ook bevestigt.21.Daarbij acht de rechtbank het een feit van algemene bekendheid dat voor het aannemen van een gesprek geen beltegoed vereist is.
Ook het gegeven dat verdachte op het moment dat [naam slachtoffer] aan kwam lopen tegen [naam getuige 1] zei “Daar is hij”, is voor de rechtbank een contra-indicatie voor de stelling dat verdachte (enkel) op [L.M.] wachtte. Nadat hij [naam slachtoffer] zag, is verdachte uit de auto gestapt en achter hem aangelopen. De vraag waarom verdachte niet gewoon heeft gewacht tot ook [L.M.] het café zou verlaten – het was immers bijna sluitingstijd, dus lang kon dat niet meer duren – is door verdachte onbeantwoord gebleven.
De stelling van verdachte, dat hij geen reden had om boos te zijn op [naam slachtoffer], is naar het oordeel van de rechtbank eveneens ongeloofwaardig. Verdachte was immers juist naar aanleiding van een ruzie met [naam slachtoffer] eerder die avond uit café [naam café] verwijderd. Diverse pogingen van [J.M.] om verdachte vervolgens mee te nemen weg van het café, bleken allemaal vruchteloos.22.
Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat de verklaring van verdachte op de terechtzitting van 13 januari 2014 met betrekking tot de feitelijke gang van zaken grotendeels overeenstemt met de verklaring van de ooggetuige [naam getuige 1].23.De verschillen tussen de verklaringen betreffen, opvallend genoeg, juist die feitelijkheden die zouden kunnen wijzen op opzet op de dood van het slachtoffer of op voorbedachten rade.
Het voorgaande in samenhang bezien maakt dat de rechtbank geen geloof hecht aan de verklaring van verdachte.
Betrouwbaarheid van getuige [naam getuige 1]
De raadsman heeft nog betoogd dat de verklaringen van getuige [naam getuige 1] inconsistent en onbetrouwbaar zijn. [naam getuige 1] verklaart immers de waarheid te spreken als hij aanvankelijk
– kort gezegd – zegt nergens vanaf te weten, maar dat blijkt in latere verhoren dus niet zo te zijn. De waarheid is dat hij er veel meer vanaf wist. Ook heeft [naam getuige 1] volgens de raadsman bij de rechter-commissaris wisselend verklaard.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
[naam getuige 1] heeft als getuige bij de politie op 29 en 30 augustus 2012 een verklaring afgelegd. In die verklaringen vertelt hij, zo blijkt later, het verhaal waarvan verdachte hem heeft gezegd dat hij het moest vertellen en dat erop neer komt dat zowel hij als verdachte nadat verdachte het café was uitgezet naar huis zijn gegaan.
Vervolgens wordt [naam getuige 1] op 24 september 2012 opnieuw gehoord door de politie. Tijdens dit verhoor verklaart hij, nog vóórdat hij wordt geconfronteerd met een getapt telefoongesprek tussen zijn broer en hem, dat verdachte in de auto, toen zij rondjes aan het rijden waren, tegen hem zei dat ‘de jongen’ dood moest. Nadat de politie [naam getuige 1] dan confronteert met het getapte telefoongesprek, verklaart [naam getuige 1] over de wijze van mishandeling van [naam slachtoffer], waarvan hij ooggetuige is geweest.
Daarna is [naam getuige 1] op hoofdlijnen steeds hetzelfde blijven verklaren. Ook bij de latere verhoren door de rechter-commissaris op 9 oktober 2012 en 25 april 2013 verklaart hij dat verdachte in de auto zei dat hij het slachtoffer wilde pakken, hem wilde slaan en dat hij dood moest. Ook over de wijze van mishandeling van [naam slachtoffer], met name het schoppen en ‘stampen’ op het hoofd en het brute geweld daarbij, blijft [naam getuige 1] consistent verklaren.
Dat [naam getuige 1] tijdens zijn derde en laatste verhoor bij de rechter-commissaris, op 9 oktober 2013, inmiddels bijna 14 maanden na de bewuste nacht, niet heeft verklaard dat verdachte in de auto reeds zei dat de jongen dood moest, kan naar het oordeel van de rechtbank aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen in het algemeen niet afdoen. Dit laat zich immers niet alleen goed verklaren door het tijdsverloop, maar ook kan het simpelweg zo zijn dat op dit punt niet (door)gevraagd is. [naam getuige 1] heeft daarbij tijdens dit laatste verhoor niets verklaard wat in strijd is met zijn eerder afgelegde, zeer gedetailleerde verklaringen.
Dat hij op details, zoals door de raadsman is bepleit, wisselend heeft verklaard doet dus voor de rechtbank aan zijn betrouwbaarheid niet af.
Conclusie: opzet op de dood van [naam slachtoffer]
Kortom, de rechtbank is van oordeel dat verdachtes opzet van meet af aan (ook) gericht was op de dood van [naam slachtoffer]. Hij was degene met wie verdachte ruzie had, hij was degene die verdachte wilde ‘uitschakelen’, hij was de jongen die dood moest.
Nu de rechtbank van oordeel is dat verdachte opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, behoeven de verweren van de raadsman omtrent voorwaardelijk opzet geen verdere bespreking.
Voorbedachten rade?
De rechtbank dient zich vervolgens te buigen over de vraag of verdachte al dan niet met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ – in de tenlastelegging tot uitdrukking gebracht met de bewoordingen ‘na kalm beraad en rustig overleg’ – moet volgens inmiddels vaste rechtspraak van de Hoge Raad komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat, ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. De enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, is niet toereikend om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachten rade.
Naar het oordeel van de rechtbank is hetgeen hiervoor is overwogen over de opzet op de dood van [naam slachtoffer], ook redengevend voor het antwoord op de vraag of bij verdachte sprake was van voorbedachten rade.
De rechtbank doelt hierbij op het tijdsverloop van zo’n anderhalf tot twee uur, waarin verdachte zich doelbewust in de nabijheid van café [naam café] is blijven ophouden en waarin verdachte meermalen tegenover getuige [naam getuige 1] zijn bedoeling heeft uitgesproken dat het slachtoffer dood moest. Maar ook de wijze waarop verdachte te werk is gegaan, is in dit verband van belang. Uit de verklaringen van getuige [naam getuige 1] blijkt dat verdachte het slachtoffer, nadat deze vanuit café [naam café] kwam aangelopen en de auto waarin [naam getuige 1] en verdachte zaten reeds voorbij was, heeft verrast door van achteren op hem af te lopen. Vervolgens heeft hij hem met één harde vuistslag knock-out geslagen en een aantal harde schoppen tegen het hoofd gegeven. Als geoefend vechtsporter wist verdachte hoe hij iemand moest uitschakelen en wat het effect van zijn handelen zou zijn.
De rechtbank heeft ten aanzien van het opzet reeds gemotiveerd overwogen waarom zij de verklaringen van [naam getuige 1], in weerwil van hetgeen door de verdediging is aangevoerd, betrouwbaar acht en waarom zij de verklaring van verdachte dienaangaande onbetrouwbaar acht. Deze overweging geldt ook ten aanzien van de vraag of sprake is van voorbedachten rade.
Contra-indicaties?
Van enige contra-indicaties, zoals in de jurisprudentie bedoeld, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De raadsman heeft betoogd dat verdachte heeft gehandeld in een plotseling opgekomen blinde woede jegens het slachtoffer. Verdachte heeft echter op geen enkel moment, bij de politie noch ter terechtzitting, verklaard dat hij uit blinde woede jegens [naam slachtoffer] heeft gehandeld. Verdachte heeft juist benadrukt dat hij enkel boos was op [L.M.]. Ter terechtzitting heeft hij meermalen herhaald dat hij geen enkele reden had om boos te zijn op het slachtoffer. Integendeel, als het slachtoffer tegen hem had gezegd dat hij een relatie had met [L.M.], was dat voor hem voldoende geweest en had verdachte geweten dat hij die avond geen seks meer zou hebben met [L.M.].
Overigens laat de wijze waarop verdachte [naam slachtoffer] knock-out heeft geslagen, zich naar het oordeel van de rechtbank ook lastig rijmen met de door de raadsman gestelde blinde woede.
Ook de omstandigheid dat verdachte “vol op de cocaïne zat”, kan geen contra-indicatie vormen in dit geval. Mocht het gebruik van cocaïne verdachtes vermogen tot beraad en overleg al zodanig belemmerd hebben dat hij in het geheel niet meer kon nadenken over de gevolgen van zijn besluit, dan heeft verdachte zichzelf willens en wetens in die situatie gebracht. Daarbij komt dat de deskundigen die over verdachte gerapporteerd hebben van oordeel zijn dat zelfs als verdachte onder invloed van drugs en alcohol was, daaruit niet kan worden afgeleid dat betrokkene daardoor in enige mate in zijn gedragskeuzes werd beperkt.24.
Conclusie: gehandeld met voorbedachten rade
Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van voornoemde gedragingen en uitlatingen van verdachte, voorafgaand aan en tijdens de uitvoering van zijn meermalen uitgesproken voornemen dat “die jongen dood moet”, in samenhang met de overige omstandigheden en de periode tussen het voor het eerst uitspreken van de wens om ‘die jongen’ te doden en de uitvoering daarvan, het volgende vast:
- Verdachte heeft zich gedurende geruime tijd (zo’n anderhalf tot twee uur) kunnen beraden op zijn besluit ‘die jongen’ te doden.
- Hij heeft niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
- Hij heeft de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
- Verdachte is desondanks doorgegaan met de uitvoering van zijn voorgenomen besluit ‘die jongen ‘te doden.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte niet alleen met opzet, maar ook met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door hem te slaan, te stompen en met geschoeide voet tegen zijn hoofd en lichaam te schoppen en/of te trappen, ten gevolge waarvan deze, op 4 februari 2013, is overleden.
Ten aanzien van feit 2
Op 8 september 2012 heeft [benadeelde partij 2] aangifte van bedreiging gedaan. Zij heeft verklaard dat zij met haar man en drie kinderen woont op de [adres] te Stein. Haar zoon [benadeelde partij 4] heeft de politie over een partij drugs in een woning getipt en is sindsdien uit angst voor represailles ergens anders ondergedoken. Op 7 september 2012 tussen 0:00 uur en 0:30 uur werd aangeefster wakker van de voordeurbel, die langdurig werd vastgehouden. Dit gebeurde andermaal en vervolgens hoorde zij iemand door de brievenbus roepen, dat zij de deur moesten open maken. Haar man heeft vervolgens de voordeur geopend. Aangeefster stond achter haar man in de gang. Zij zag dat er twee mannen voor de deur stonden. Een van deze mannen herkende aangeefster. Het was [H.] (fonetisch), die vroeger bij hen in de straat woonde. Zijn vrouw is een zigeunerin en hij heeft een zoon en een dochter. Beide mannen schreeuwden: “Waar is [benadeelde partij 4]?” Ook schreeuwden de mannen dat [benadeelde partij 4] hun € 20.000,00 moest betalen, omdat het de schuld van [benadeelde partij 4] was dat hun drugs in beslag waren genomen. De mannen waren erg opgefokt en kwamen erg dreigend over. Aangeefster was erg bang op dat moment. De mannen duwden vervolgens met kracht tegen de voordeur om binnen te komen. Zij schreeuwden dat ze [benadeelde partij 4] dood zouden maken. Ze zouden het hele gezin doodmaken en het huis met de grond gelijk maken.25.
De echtgenoot van aangeefster, [benadeelde partij 3], bevestigde dit relaas en verklaarde dat de jongens met de vingers in de richting van zijn vrouw en hemzelf wezen en zeiden: “Jullie grote problemen, voor jullie allemaal thuis.” Ook zeiden ze dat [benadeelde partij 4] € 20.000,00 moest teruggeven en dat “zij [benadeelde partij 4] moesten geven, zodat hij dan gedood kon worden”. Ook [benadeelde partij 3] herkende een van de twee personen als de hem bekende Hwardy (fonetisch), die bij hen in de straat had gewoond.26.
Ten slotte heeft ook[benadeelde partij 4] aangifte van bedreiging gedaan, nadat hij van zijn ouders had gehoord dat twee mannen bij zijn ouders in Stein voor de deur van de woning hadden gestaan. De mannen waren op zoek naar hem en hadden € 20.000,00 van zijn vader geëist, als vergoeding voor de in beslag genomen drugs. Aangever heeft verklaard dat hij als gevolg van deze bedreigingen erg bang is, gevlucht is en niet meer naar Nederland durft terug te keren.27.
Verdachte heeft ter terechtzitting d.d. 13 januari 2014 verklaard dat hij in de nacht van 7 september 2012 de familie [benadeelde partij 1] in Stein heeft bezocht, samen met enkele andere mannen.28.Verdachte heeft ontkend dat hij zelf bedreigende woorden heeft geuit. Ten aanzien van verdere vragen hieromtrent heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Gelet op de aangifte van [benadeelde partij 2] en de getuigenverklaring van [benadeelde partij 3], in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte samen met een ander die nacht de familie [benadeelde partij 1] heeft bedreigd en dat zij beiden (een deel van) de tenlastegelegde dreigende teksten hebben gezegd. De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte alleen maar voor de deur gestaan heeft en geen enkele bedreigingen heeft geuit, zoals hij zelf heeft verklaard. Zowel aangeefster als ook de getuige verklaren immers anders.
Dit overigens nog daargelaten of, zou de versie van verdachte al de juiste zijn, in dat geval verdachtes aanwezigheid alleen al niet voldoende zou zijn geweest om van medeplegen te spreken.
De rechtbank acht aldus op grond van vorenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich, samen met een ander, op 7 september 2012 in de gemeente Stein heeft schuldig gemaakt aan het bedreigen met enig misdrijf tegen het leven gericht van de familie [benadeelde partij 1].
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair
op 25 augustus 2012 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [naam slachtoffer] geslagen en/of gestompt en meermalen met geschoeide voet tegen zijn hoofd en/of overigens tegen zijn lichaam geschopt en/of getrapt, ten gevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] op 4 februari 2013 is overleden.
2.
op 7 september 2012 in de gemeente Stein, tezamen en in vereniging met een ander, de familie [benadeelde partij 1], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk dreigend in de nacht aangebeld bij de woning van die familie [benadeelde partij 1] en luid geroepen door de brievenbus en toen de voordeur werd geopend geschreeuwd dat [benadeelde partij 4] moest komen, hij moest hun 20.000 euro betalen en vervolgens tegen de deur geduwd om binnen te komen en geschreeuwd dat ze [benadeelde partij 4] dood zouden maken, dat ze het hele gezin dood zouden maken en het huis met de grond gelijk zouden maken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de volgende strafbare misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair:
Moord.
T.a.v. feit 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
6. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is onderworpen aan een onderzoek naar zijn geestvermogens door een multidisciplinair team in het Pieter Baan Centrum. Naar aanleiding van de bevindingen voortvloeiend uit dit onderzoek is op 8 maart 2013 een rapportage uitgebracht door het onderzoekend team.
Aangezien verdachte pertinent heeft geweigerd om medewerking te verlenen aan het onderzoek, hebben de betrokken onderzoekers geen informatie kunnen verkrijgen uit gesprekken met de verdachte. Ook belangrijke referenten hebben geweigerd om informatie te verschaffen over verdachte. Dientengevolge hebben de onderzoekers zich slechts kunnen baseren op de beschikbare stukken, het beperkte milieuonderzoek en de groepsobservatie.
Psycholoog [naam psycholoog] en psychiater [naam psychiater] stellen dat een volledig gedragskundig onderzoek van verdachte niet heeft kunnen plaatsvinden, vanwege verdachtes weigering om hieraan mee te werken. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor actuele psychiatrische symptomen bij betrokkene, zodat zijn weigering niet gebaseerd lijkt te zijn op pathologische motieven. Op basis van de beschikbare informatie zijn er wel aanwijzingen voor problemen in het psychosociaal functioneren vanaf zijn kinderjaren. De mate en duurzaamheid van het disfunctioneren van verdachte kunnen wijzen op persoonlijkheidsproblematiek. Uit het milieuonderzoek komen aanwijzingen naar voren voor een scheefgroei van zijn persoonlijkheid, een instabiele en antisociale levensstijl en tevens narcistische problematiek (krenkbaarheid). Daarnaast is er sprake van terugkerend alcohol- en verdovende middelengebruik, ondanks schadelijke gevolgen voor betrokkene zelf en voor anderen. Dit gebruik voldoet aan de diagnostische criteria van alcoholmisbruik en misbruik van cocaïne, maar er zijn onvoldoende gronden om op basis van de beschikbare informatie te concluderen tot een middelenafhankelijkheid. Het is voor de deskundigen niet mogelijk om te beoordelen op welke manier zijn middelenproblematiek is ingebed in zijn persoonlijkheid en op welke manier die problematiek samenhangt met zijn agressieve gedrag.
De deskundigen komen aldus niet tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
Hoewel bij verdachte, op basis van de informatie uit het strafdossier, rondom en ten tijde van het onder feit 1 ten laste gelegde, mogelijk sprake was van gebruik van alcohol en cocaïne, kan uit deze omstandigheid volgens de deskundigen niet afgeleid worden dat betrokkene hierdoor in enige mate in zijn gedragskeuzes werd beperkt.
Samenvattend hebben de deskundigen geconcludeerd dat geen uitspraak kan worden gedaan over een eventuele doorwerking van stoornissen in het ten laste gelegde waardoor verdachtes wilsvrijheid mogelijk werd aangetast. Om diezelfde reden kunnen vragen over een eventueel pathologisch bepaald recidivegevaar en de noodzaak voor een behandeling in een strafrechtelijk kader evenmin worden beantwoord.
Gelet op de vermoedens die de deskundigen hebben verwoord in het rapport d.d. 8 maart 2013 omtrent eventuele persoonlijkheidsstoornissen bij verdachte en de mogelijke samenhang daarvan met zijn middelenmisbruik en gelet op het feit dat verdachte ter terechtzitting heeft bekend geweld te hebben gepleegd tegen het slachtoffer onder invloed van drank en drugs, bestond (en bestaat) bij de rechtbank de sterke behoefte om nader voorgelicht te worden over de persoonlijkheid van verdachte.
Verdachte heeft echter ter terechtzitting geweigerd om zijn medewerking te verlenen aan een nader onderzoek. Psychiater drs.[naam psychiater 2] is ter terechtzitting d.d. 14 januari 2014 gehoord over de vraag of nader onderzoek zinvol zou zijn in het licht van de ‘bekennende’ verklaring die verdachte eerder ter terechtzitting had afgelegd. Nu de deskundige deze vraag negatief moest beantwoorden, gelet op de vastberaden weigering van de verdachte (en diens omgeving) om aan zo’n onderzoek mee te werken, rest de rechtbank niets anders dan te oordelen dat niet kan worden vastgesteld of verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, die ertoe zou moeten leiden dat de bewezenverklaarde feiten niet aan verdachte zouden kunnen worden toegerekend.
Nu een verminderde toerekeningsvatbaarheid, of zelfs een gehele ontoerekeningsvatbaarheid, overigens niet aannemelijk is geworden, betekent dit dat verdachte strafrechtelijk volledig verantwoordelijk gehouden wordt voor de bewezenverklaarde feiten.
Ook overigens doen zich geen omstandigheden voor die verdachtes strafbaarheid opheffen.
7. De oplegging van straf
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, gelet op de feiten en omstandigheden van de moord en gelet op de persoon van de verdachte. De officier van justitie heeft ter vergelijking verwezen naar een tweetal arresten van het hof ’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2013:4439 en ECLI:NL:GHSHE:2013:4256).
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft er op gewezen dat de rechtbank doorgaans voor moord een gevangenisstraf oplegt van 12 tot 15 jaren. Op basis van het strafblad van verdachte kan volgens de raadsman geen sprake zijn van strafverzwarende omstandigheden. De raadsman heeft er voorts op gewezen dat voor het onder feit 2 tenlastegelegde doorgaans een boete van € 250,00 wordt opgelegd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft op 25 augustus 2012 [naam slachtoffer] dusdanig hard geslagen en geschopt, dat deze [naam slachtoffer] fors hersenletsel heeft opgelopen. Daarnaast had het slachtoffer meerdere gebroken ribben, waarvan 2 ribben zowel aan de voorzijde als de achterzijde gebroken waren. Ten gevolge van het hersenletsel is het slachtoffer in een coma geraakt, waaruit hij niet meer wakker is geworden. Op 4 februari 2013 is het slachtoffer uiteindelijk aan de verwikkelingen van het coma komen te overlijden.
De rechtbank heeft bewezen geacht dat verdachte het slachtoffer met opzet en met voorbedachten rade heeft gedood. De omstandigheid dat de dood pas op 4 februari 2013 daadwerkelijk is ingetreden, dus maanden na de geweldspleging, doet hier niet aan af. De dood van [naam slachtoffer] is geheel en al aan verdachte toe te rekenen.
Verdachte heeft wat de rechtbank betreft geen motief gegeven waarom [naam slachtoffer] moest sterven. Verdachte heeft zelf ter terechtzitting verklaard dat hij [naam slachtoffer] slechts wilde aanspreken op zijn gedrag eerder die avond en dat hij vervolgens, uitgelokt door een vreemde beweging van het slachtoffer, in een reactie heeft geslagen. De rechtbank acht echter niet geloofwaardig dat verdachte geen boosheid koesterde ten opzichte van het slachtoffer. Eerder die avond was er namelijk reeds ruzie ontstaan tussen het slachtoffer en de verdachte. Ruzie om een vrouw, te weten [L.M.]. Nota bene, niet eens de vrouw van verdachte. Verdachte had een seksuele affaire met deze [L.M.] en was ook die avond in voor een verzetje. In het café aangekomen trof hij [L.M.] echter aan met haar hand op de knie van [naam slachtoffer] en werd hem duidelijk dat er een mogelijke kaper op de kust was. De ruzie, die vervolgens ontstond, werd gesust door verdachte buiten het café te zetten en de deur af te sluiten.
Verdachte neemt dan het besluit om te blijven wachten buiten het café. Samen met een kennis, met wie verdachte die avond op stap was, [naam getuige 1], rijdt hij een aantal rondjes in de buurt, maar keert steeds weer terug bij het café. Ondertussen snuift verdachte voortdurend cocaïne en blijft hij herhalen tegenover [naam getuige 1] dat [naam slachtoffer] dood moet, dat hij hem gaat pakken en kapot gaat slaan.
En dat is ook wat verdachte doet als [naam slachtoffer] maar liefst twee uur later in zijn eentje het café verlaat. Verdachte wacht totdat [naam slachtoffer] de auto is gepasseerd en gaat vervolgens op het bij voorbaat kansloze slachtoffer af.
Uit de opgelopen letsels blijkt hoe ongenadig hard de verdachte heeft toegeslagen. Na de eerste welgeplaatste vuistslag lag het slachtoffer al knock-out op de grond. Het indringende beeld dat [naam getuige 1] vervolgens schetst over de manier waarop verdachte tegen het hoofd van het weerloze slachtoffer heeft getrapt en op zijn hoofd heeft “gestampt”, is weerzinwekkend. Alsof het hoofd van [naam slachtoffer] een voetbal was, aldus [naam getuige 1].
Ter terechtzitting is reeds de vergelijking met het dierenrijk gemaakt, omdat verdachte zijn ‘vriendin’ dreigde te verliezen aan een andere kaper op de kust, [naam slachtoffer]. Kijkend naar de wijze waarop verdachte vervolgens zijn rivaal heeft afgemaakt, dringt deze vergelijking zich opnieuw op. Verdachte is maar liefst twee uur op zijn prooi blijven wachten en heeft vervolgens doelbewust en berekenend als een roofdier toegeslagen.
De reden om [naam slachtoffer] dusdanig te mishandelen is hoe dan ook volkomen absurd en oninvoelbaar. Wederom is iemand overleden ten gevolge van zinloos geweld.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een van de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht, moord. Door dit soort misdrijven wordt de rechtsorde zeer ernstig geschokt; het brengt in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg. Bovendien getuigt het handelen van verdachte van een volkomen gebrek aan respect voor de waarde van het menselijk leven. Verdachte is niet alleen verantwoordelijk voor het feit dat het slachtoffer volslagen zinloos is komen te overlijden, maar is daarnaast ook verantwoordelijk voor het grote verlies dat aan de nabestaanden is toegebracht. Met name acht de rechtbank het schrijnend dat de jonge kinderen van het slachtoffer het hun verdere leven zonder vader moeten stellen. In hun schriftelijke slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgelezen hebben zij geprobeerd onder woorden te brengen wat dit voor hen betekent.
Amper twee weken nadat hij [naam slachtoffer] in coma heeft geslagen, begaat verdachte alweer het volgende gewelddadige delict, waarbij hij de familie [benadeelde partij 1] onder andere toeschreeuwt dat hij hen allemaal af zal maken. Kennelijk was verdachte allerminst onder de indruk van het feit dat hij iemand in coma had geslagen. Op uiterst intimiderende wijze heeft verdachte samen met een ander een heel gezin grote angst aangejaagd. Midden in de nacht bellen verdachte en zijn mededader op agressieve wijze aan bij het gezin [benadeelde partij 1]. De reden is dat zij op zoek zijn naar de uitwonende zoon des huizes, die zij verantwoordelijk houden voor een groot verlies aan inkomsten uit de harddrugshandel. De zoon treffen zij niet aan, maar dat weerhoudt verdachte er niet van om dan maar de overige gezinsleden te bedreigen. Door de manier waarop verdachte zich die nacht heeft uitgelaten, voelde het hele gezin [benadeelde partij 1] zich genoodzaakt om onder te duiken. De zoon van het gezin is zelfs tot op de dag van vandaag in het buitenland woonachtig, op de vlucht voor verdachte en zijn mededader.
Daarmee is verdachte wederom verantwoordelijk voor het volledig op zijn kop zetten van de wereld van een gezin met jonge kinderen.
Dit alles tekent verdachte als een gewetenloze, uiterst agressieve man. Uit het feit dat verdachte zich gedurende lange tijd heeft ingespannen om het onderzoek actief te frustreren, leidt de rechtbank voorts af dat verdachte zeer berekenend is.
Dat verdachte hevig onder invloed was, vormt allerminst een verzachtende omstandigheid. Verdachte is zich namelijk welbewust van het levensgevaarlijke effect van cocaïne en alcohol, gelet op de omstandigheden waaronder hij eerdere gewelddadige delicten heeft gepleegd.
Mogelijk dat het handelen van verdachte deels voortkomt uit persoonlijkheidsproblematiek. Verdachte heeft echter aanhoudend geweigerd om medewerking te verlenen aan een persoonlijkheidsonderzoek. Daardoor kan de rechtbank niet anders dan verdachte volledig verantwoordelijk houden voor de bewezenverklaarde feiten. Om de maatschappij tegen de agressie van verdachte te beschermen, rest de rechtbank thans niets anders dan om verdachte langdurig op te sluiten.
Gelet op bovenstaande overwegingen, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank kan zich gelet op al het voorgaande ook voorstellen hoe en waarom de officier van justitie tot de eis van 18 jaar gevangenisstraf is gekomen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf evenwel ook gekeken naar recente uitspraken van deze rechtbank in enigszins vergelijkbare moordzaken. Afgezet tegen die uitspraken, is een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar, zoals door de officier van justitie geëist, te hoog. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Rechtbank Limburg op 15 februari 2013 (ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ1443) en naar de uitspraak van de Rechtbank Limburg op 31 mei 2013 (ECLI:NL:RBLIM:2013:CA1648). Het is enkel om die reden dat de rechtbank thans tot een lagere straf komt.
De rechtbank acht in het licht van bovenstaande omstandigheden een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren passend en geboden.
8. De benadeelde partijen
8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[naam benadeelde partij 5], [naam benadeelde partij 6] en [naam benadeelde partij 7]
De benadeelde partijen [naam benadeelde partij 5], [naam benadeelde partij 6] en [naam benadeelde partij 7], zijnde de nabestaanden van het slachtoffer [naam slachtoffer], vorderen elk smartengeld ter hoogte van € 10.000,00 ter zake van feit 1. Deze vorderingen zijn door de raadsman, mr. Sarkis, ter terechtzitting mondeling ingediend en, zeer summier, toegelicht.
De raadsman heeft de vorderingen gebaseerd op de jurisprudentie hieromtrent van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Hij heeft aangevoerd dat er weliswaar geen wettelijke basis in het Nederlandse recht bestaat voor immateriële schade voor nabestaanden, maar dat de jurisprudentie van het Europese Hof wel aanknopingspunten biedt voor het toekennen van smartengeld aan nabestaanden. Ter onderbouwing van de vorderingen heeft de raadsman verwezen naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 3 april 2001 in de zaak Keenan vs United Kingdom, no. 27229/95 en de uitspraak van 7 juli 2009 in de zaak [Z.] vs [L.], no. 58447/00.
[naam benadeelde partij 8]
De benadeelde partij [naam benadeelde partij 8] vordert een schadevergoeding van € 2.096, 82 ter zake van feit 1. Dit bedrag bestaat volledig uit materiële schade. Daarnaast vordert [naam benadeelde partij 8] de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een schadevergoeding van € 479,80 ter zake van feit 2. Het gevorderde bedrag bestaat uit € 179,80 voor geleden materiële schade en € 300,00 voor geleden immateriële schade. Daarnaast vordert [benadeelde partij 2] de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[benadeelde partij 4]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een schadevergoeding van € 300,00 ter zake van feit 2. Het gevorderde bedrag bestaat volledig uit immateriële schade. Daarnaast vordert [benadeelde partij 1] de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
[naam benadeelde partij 5], [naam benadeelde partij 6] en [naam benadeelde partij 7]
De officier van justitie refereert zich ten aanzien van de vorderingen van de ex-vrouw en de kinderen van het slachtoffer aan het oordeel van de rechtbank.
[naam benadeelde partij 8], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 4]
De officier van justitie heeft zich op standpunt gesteld dat de vorderingen van [naam benadeelde partij 8], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] genoegzaam onderbouwd zijn en voor toewijzing gereed liggen. Tevens vordert hij verdachte met betrekking tot deze drie vorderingen te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
[naam benadeelde partij 5], [naam benadeelde partij 6] en [naam benadeelde partij 7]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de ex-vrouw en de kinderen van het slachtoffer niet-ontvankelijk verklaard moeten worden dan wel afgewezen moeten worden, nu de Nederlandse wet geen mogelijkheden biedt voor de toewijzing aan nabestaanden van een vordering van immateriële schade.
[naam benadeelde partij 8], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 4]
De raadsman refereert zich ten aanzien van de vorderingen van [naam benadeelde partij 8], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] aan het oordeel van de rechtbank.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
[naam benadeelde partij 5], [naam benadeelde partij 6] en [naam benadeelde partij 7]
De rechtbank begrijpt uit de summiere mondelinge onderbouwing van de vorderingen, die de raadsman ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, dat de ex-vrouw en de kinderen van het slachtoffer smartengeld vorderen vanwege de pijn en het verdriet dat het overlijden van hun ex-man en vader teweeg heeft gebracht. Hoe invoelbaar de wens van de nabestaanden ook is om deze schade te verhalen, deze zogenaamde affectieschade komt op grond van de Nederlandse wet niet voor vergoeding in aanmerking. Recht op vergoeding van immateriële schade bestaat immers slechts voor zover de wet hierop een aanspraak geeft. Artikel 6:106 BW geeft daartoe een limitatieve opsomming, waaronder affectieschade niet valt. Een voorgestelde wetswijziging om vergoeding van affectieschade in het strafproces mogelijk te kunnen maken is in 2010 door de Eerste Kamer verworpen.
Zowel de raadsman als de officier van justitie hebben, ondanks de wettelijke onmogelijkheden, de hoop op een baanbrekend vonnis van deze rechtbank geuit, in het licht van de Europese jurisprudentie. De rechtbank ziet echter geen ruimte om de mogelijkheden voor het vergoeden van immateriële schade aan nabestaanden te verruimen. De Hoge Raad heeft zich namelijk ten aanzien van dit juridische vraagstuk op het standpunt gesteld dat het de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat om af te wijken van het huidige restrictieve wettelijke stelsel (HR 22 februari 2002, NJ 2002, 240).
De inhoud van de schriftelijke slachtofferverklaring van [naam benadeelde partij 5] en haar beide kinderen doet bij de rechtbank nog de vraag oproepen of de nabestaanden mogelijk ook de vergoeding van shockschade bedoeld hebben. Zij stellen namelijk nog steeds last te hebben van het beeld van hun zwaar toegetakelde vader in het ziekenhuis. Voor zover de nabestaanden ook bedoeld hebben om de vergoeding van shockschade te eisen, overweegt de rechtbank als volgt. Shockschade is een vorm van immateriële schade voor nabestaanden, die onder omstandigheden wel toegewezen kan worden. Onder shockschade wordt geestelijk letsel verstaan, dat voortvloeit uit een hevige emotionele schok, teweeggebracht door de directe waarneming van een ongeval of misdrijf dat een naaste overkomt of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. In dat geval is er namelijk sprake van aantasting in de persoon (van de nabestaande zelf) en dat valt onder de reikwijdte van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Er moet dan wel sprake zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Deze vereisten heeft de Hoge Raad in zijn arrest d.d. 22 februari 2002,
NJ 2002, 240 geformuleerd en in zijn arrest d.d. 9 oktober 2009, NJ 2010, 387 bekrachtigd.
De rechtbank oordeelt dat in casu evenwel geen sprake is van een directe waarneming van of confrontatie met het gewelddadige delict. Hoe gruwelijk ook, de nabestaanden hebben hun vader en ex-man ‘pas’ in het ziekenhuis voor het eerst gezien. Ook is niet gesteld dat er sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Aldus is er geen sprake van rechtstreekse schade voor de nabestaanden in de vorm van shockschade.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partijen [naam benadeelde partij 5],[naam benadeelde partij 6] en [naam benadeelde partij 7] niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen vanwege het ontbreken van rechtstreekse schade.
[naam benadeelde partij 8]
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 8] door het hiervoor onder feit 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot het door hem gevorderde bedrag van € 2.096,92 en nu aan verdachte onder andere ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd zal deze vordering geheel worden toegewezen. Tevens zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2012 tot aan de dag van volledige voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[benadeelde partij 2]
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] door het hiervoor onder feit 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot het door haar gevorderde bedrag van € 479,80 en nu aan verdachte onder andere ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd zal deze vordering geheel worden toegewezen. Tevens zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf 7 september 2012 tot aan de dag van volledige voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[benadeelde partij 4]
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] door het hiervoor onder feit 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot het door hem gevorderde bedrag van € 300,00 en nu aan verdachte onder andere ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd zal deze vordering geheel worden toegewezen. Tevens zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf 7 september 2012 tot aan de dag van volledige voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
9. Het beslag
Ten aanzien van de gsm met goednummer 2122378, die in beslag is genomen onder de verdachte, gelast de rechtbank de teruggave aan de verdachte.
Ten aanzien van de gsm met goednummer 2112387, die toebehoorde aan het overleden slachtoffer, beveelt de rechtbank de bewaring ten behoeve van de rechthebbende, nu thans niet duidelijk is wie de rechthebbende is.
10. De wettelijke voorschriften
11. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- -
verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
- -
verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij(en) en schadevergoedingsmaatregel(en)
- -
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde partij 5],[adres], in haar vordering niet-ontvankelijk;
- -
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde partij 5] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
- -
verklaart de benadeelde partij O. (Oussama) [naam slachtoffer],[adres], in zijn vordering niet-ontvankelijk;
- -
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde partij 7] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
- -
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde partij 7],[adres], in haar vordering niet-ontvankelijk;
- -
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde partij 7] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 8], [adres], van een bedrag van € 2.096,92 (zegge: tweeduizendzesennegentig euro en tweeënnegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2012 tot aan de dag van volledige voldoening;
- -
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 8] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- -
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam benadeelde partij 8] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 30 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2012;
- -
bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 8] vervalt en omgekeerd;
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2], [adres], 6171 KV Stein, van een bedrag van € 479,80 (zegge: vierhonderdnegenenzeventig euro en tachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2012 tot aan de dag van volledige voldoening;
- -
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- -
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 9 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 september 2012;
- -
bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] vervalt en omgekeerd;
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 4], verblijfsadres geheim, van een bedrag van € 300,00 (zegge: driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2012 tot aan de dag van volledige voldoening;
- -
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- -
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 6 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 september 2012;
- -
bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] vervalt en omgekeerd;
Beslag
- -
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven zwarte gsm, merk Samsung, met goednummer 2112387;
- -
beveelt de teruggave van de in beslag genomen, nog niet teruggeven, zwarte gsm van het merk Nokia, met goednummer 2122378 aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Holthuis, voorzitter, mr. M.B. Bax en
mr. W.F.J. Aalderink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.E.J. Maas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 januari 2014.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/703548-12
Proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 28 januari 2014 in de zaak tegen:
[Naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig. Ter terechtzitting van 14 januari 2014 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman is mr. P.W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 28‑01‑2014
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 augustus 2012 pagina’s 118 en 119.
Procesverbaal van verhoor van de getuige [naam benadeelde partij 8] d.d. 28 augustus 2012, pagina’s 132 en 133.
Het deskundigenrapport van de forensisch geneeskundige [naam forensisch geneeskundige], betreffende de letselbeschrijving, pagina’s 184 en 185.
Vervolgrapportages d.d. 11 september 2012, 25 september 2012 en 22 oktober 2012, opgesteld door [naam forensisch geneeskundige], forensisch geneeskundige, pagina’s 186 tot en met 188.
Proces-verbaal relaterende de lijkschouw, inbeslagneming, verzegeling en vervoer van het stoffelijk overschot van [naam slachtoffer] d.d. 9 februari 2013, met als bijlagen een fotomap en een verslag van de lijkschouw door forensisch arts [naam forensisch arts 1]. Deze bescheiden maken als zodanig geen deel uit van de doornummering.
Het deskundigenrapport d.d. 4 april 2013 betreffende neuropathologisch onderzoek door dr. [naam patholoog], NFI-deskundige forensische pathologie. Dit rapport maakt geen deel uit van de doornummering.
Het deskundigenrapport d.d. 18 april 2013 naar aanleiding van het pathologisch onderzoek door [naam patholoog 2], NFI-deskundige forensische pathologie. Dit rapport maakt geen deel uit van de doornummering.
Het deskundigenrapport van de forensisch arts [naam forensisch arts 2] d.d. 10 september 2013, hetgeen als zodanig geen deel uitmaakt van de doornummering.
Verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 13 januari 2014.
Proces-verbaal van het verhoor van de getuige [naam getuige 1] d.d. 24 september 2013, pagina’s 328 en 332; proces-verbaal van het verhoor van de getuige [naam getuige 1] door de rechter-commissaris d.d. 9 oktober 2012, hetgeen als zodanig geen deel uitmaakt van de doornummering; proces-verbaal van het verhoor van de getuige [naam getuige 1] door de rechter-commissaris d.d. 9 oktober 2013, hetgeen als zodanig geen deel uitmaakt van de doornummering.
Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 13 januari 2014.
Proces-verbaal van het verhoor van de getuige [naam getuige 1] d.d. 24 september 2012, pagina’s 325 en 331; proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam getuige 1] door de rechter-commissaris d.d. 25 april 2013, hetgeen als zodanig geen onderdeel uitmaakt van de doornummering.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 augustus 2012, pagina 101.
Proces-verbaal van het verhoor van de getuige [naam getuige 1] d.d. 24 september 2012, pagina’s 325 tot en met 328 en pagina 331; proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam getuige 1] door de rechter-commissaris op 9 oktober 2012, hetgeen als zodanig geen onderdeel uitmaakt van de doornummering; proces-verbaal van het verhoor van de getuige[naam getuige 1] door de rechter-commissaris op 9 oktober 2013, hetgeen als zodanig geen onderdeel uitmaakt van de doornummering.
Proces-verbaal van het verhoor van de getuige [L.M.] d.d. 25 augustus 2012, pagina 192.
Proces-verbaal van het verhoor van de getuige [L.M.] d.d. 16 september 2012, pagina’s 211 tot en met 214.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 oktober 2012, pagina 420 (punt 13,15 en 18) en pagina 421 (punt 19, 20, 22, 23 en 24).
Proces-verbaal van het verhoor van de getuige[naam getuige 1] door de rechter-commissaris op 9 oktober 2013, hetgeen als zodanig geen onderdeel uitmaakt van de doornummering.
Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 13 januari 2014.
Proces-verbaal van het verhoor van de getuige [J.M.] d.d. 22 september 2012, pagina 269 alsmede het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 oktober 2012, pagina 420 (punt 17).
Proces-verbaal van het verhoor van de getuige [J.M.] d.d. 26 augustus 2012, pagina 265.
Proces-verbaal van het verhoor van de getuige [naam getuige 1] d.d. 24 september 2012, pagina’s 324 tot en met 334.
Rapportage van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum, d.d. 8 maart 2013, pagina’s 49 en 50. Dit rapport maakt als zodanig geen deel uit van de doornummering.
Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde partij 2] d.d. 8 september 2012, pagina’s 768 tot en met 770.
Proces-verbaal van het verhoor van de getuige [benadeelde partij 3] d.d. 17 september 2012, pagina 776.
Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde partij 4] d.d. 2 oktober 2012, pagina 782.
Verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 13 januari 2014.