Rb. Limburg, 15-02-2013, nr. 03/700484-12
ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ1443
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
15-02-2013
- Zaaknummer
03/700484-12
- LJN
BZ1443
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ1443, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 15‑02‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 15‑02‑2013
Inhoudsindicatie
"Moord. Noodweer(exces) niet aannemelijk. 15 jaar."
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700484-12
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 februari 2013
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonend aan de [adresgegevens verdachte],
doch thans gedetineerd in PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. E.J.L. van de Glind, advocaat te Heerlen.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 februari 2013, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 26 mei 2012 [naam slachtoffer] heeft vermoord.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [naam slachtoffer]op 26 mei 2012 door geweld om het leven heeft gebracht in een woning aan de [G.straat] in Geleen. Het bewijs daarvoor volgt uit de op de plaats van het delict aangetroffen sporen, het sporenbeeld op het lichaam van het slachtoffer en de bekennende verklaring van verdachte.
Het sporenbeeld wijst op het zich op verschillende plaatsen in de woning voorgedaan hebben van geweldsincidenten. Deze incidenten bestonden uit steeds grover wordend geweld tegen een steeds zwakker wordend slachtoffer. Het kan niet anders zijn dan dat verdachte tijdens deze incidenten de mogelijkheid heeft gehad om zich te bezinnen op zijn handelingen. Door het geweld tegen [naam slachtoffer], ondanks deze mogelijkheid tot bezinning, toch voort te zetten, heeft verdachte met voorbedachte raad gehandeld. Er is dus, zo stelt de officier van justitie, sprake van moord.
De officier van justitie acht niet aannemelijk dat verdachte, zoals deze stelt, uit noodweer heeft moeten handelen dan wel dat er sprake was van noodweerexces. Zo strookt het sporenbeeld op de plaats delict niet met de bewering van verdachte dat hij steeds opnieuw door [naam slachtoffer] werd aangevallen. Uit de sporenanalyse volgt, onder meer, dat er bloed- en schoensporen van het slachtoffer zijn aangetroffen bij de voordeur, hetgeen juist duidt op een vluchtpoging van het slachtoffer. Ook het feit dat verdachte nagenoeg geen letsel heeft overgehouden aan de beweerde confrontatie met [naam slachtoffer] is een reden om geen geloof te hechten aan zijn verklaring dat er sprake was van noodweer. Ten slotte doet ook het feit dat verdachte pas een verklaring heeft afgelegd nadat hij het procesdossier heeft kunnen inzien, afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van voorbedachte raad. Er was namelijk geen vooropgezet plan bij verdachte om [naam slachtoffer] om het leven te brengen. Ook is er geen motief voor moord te destilleren uit de stukken. Bij gebrek aan voorbedachte raad dient verdachte vrij te worden gesproken van de ten laste gelegde moord.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte weliswaar heeft bekend dat hij [naam slachtoffer] heeft gedood, maar dat dit gebeurd is in reactie op een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte door [naam slachtoffer]. Tegen die aanranding heeft verdachte zich mogen verdedigen en hem komt daarom, in de visie van de verdediging, een beroep op noodweer toe. De verdediging heeft daarbij naar voren gebracht dat [naam slachtoffer] tijdens een gesprek met verdachte over een kennelijk emotioneel onderwerp in woede is ontstoken en verdachte heeft aangevallen. Daarbij is verdachte eerst door [naam slachtoffer] gekeeld. Nadat verdachte deze aanval wist af te slaan door uit te halen met een glazen asbak, heeft [naam slachtoffer] verdachte bedreigd met een mes. [naam slachtoffer] is achter verdachte aangegaan en hij heeft met verdachte geworsteld. Verdachte heeft meermalen tevergeefs getracht zich aan het geweld te onttrekken. Uiteindelijk is het tot een laatste worsteling gekomen. Verdachte, die meende dat [naam slachtoffer] nog altijd het mes in zijn handen had, heeft daarbij op enig moment een mes zien liggen en met dat mes heeft hij [naam slachtoffer] gestoken.
Meer subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat er sprake was van noodweerexces, gelet op de hevige gemoedsbeweging waarin verdachte tengevolge van de aanvallen door [naam slachtoffer] verkeerde.
De verdediging heeft hierbij nog aangevoerd dat aan verdachte niet mag worden tegengeworpen dat hij pas in een later stadium van het onderzoek een verklaring heeft afgelegd. Dat is een proceskeuze geweest. Gelet op het traumatische karakter van de gebeurtenis is het daarbij ook niet vreemd dat de verdachte zich niet meer alles kan herinneren.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Aantreffen en overlijden slachtoffer
Op 26 mei 2012 hebben de verbalisanten [B] en [P] omstreeks 23:05 uur de melding ontvangen om naar de [G.straat] te Geleen te gaan. Door een bewoner van de bovenwoning zou een klap zijn gehoord en er zou iemand gewond in de gang liggen. Omstreeks 23:09 uur zijn de verbalisanten de woning aan de [G.straat] binnen gegaan. Zij zagen daar een voor hen onbekende man op de grond in de hal van de woning liggen in een grote plas bloed. De man lag op zijn buik en op zijn linkerwang.
Omstreeks datzelfde tijdstip, 23:09 uur, is er ook een ambulance ter plaatse gekomen.
De daartoe bevoegde ambulanceverpleegkundige heeft vervolgens op 26 mei 2012 omstreeks 23:15 uur de dood van de man vastgesteld.
[persoon 1], de (hoofd)bewoner van de woning aan de [G.straat], heeft het stoffelijke overschot geïdentificeerd als zijnde [naam slachtoffer].
Letsels bij [naam slachtoffer]
Het stoffelijke overschot van [naam slachtoffer] is onder meer aan een radiologisch onderzoek en aan een pathologisch onderzoek onderworpen.
De radioloog, P.A.M. Hofman, heeft geconstateerd dat er meerdere, penetrerende letsels rechts in de hals aanwezig waren, waarbij twee letsels tot in de vaatloge verliepen. Tezamen met de grote hoeveelheid lucht in de vaten kan dit wijzen op een verbloeding van het slachtoffer. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor traumatisch hersenletsel in de vorm van het arachnoïdale bloed. Dit kan ook worden afgeleid aan de hand van het letsel van de hoofdhuid en het schedeldak. Daarnaast was er een fractuur aan de rechterhand en waren er afwijkingen van de weke delen zichtbaar aan de linkerbovenarm en het linkeronderbeen.
De patholoog, P.M.I. van Driessche, heeft geconstateerd dat aan de voorzijde van de hals twee oppervlakkige huiddefecten aanwezig waren, te duiden als snijletsel. Aangrenzend waren enkele krassen zichtbaar. Aan de hals rechts werden zes scherprandige huiddefecten geconstateerd met aansluitend steekkanalen, te duiden als steekletsel. In het langste steekkanaal was er sprake van scherprandige klieving van zowel de halsslagader als de halsader. Aan het hoofd en gelaat werden nog zes scherprandige huiddefecten waargenomen, te duiden als steekletsel en als snijletsel. Verder waren er meerdere, streepvormige, oppervlakkige huidbeschadigingen zichtbaar aan de hals, kaak, het hoofd, het gelaat en de handen. Het voorhoofd vertoonde oppervlakkige huidbeschadiging met een ruwrandig huiddefect. Aan het behaarde hoofd waren elf ruwrandige huiddefecten. De schedel toonde aan deze ruwrandige huidletsels twee indeukingen van de buitenzijde van de schedel. Aan het hoofd, het gelaat en aan beide handen waren talrijke blauwe plekken zichtbaar. In mindere mate waren deze aanwezig aan de linkerarm, de voorzijde van beide schouders en aan beide knieën. Ook vertoonde het huidoppervlak meerdere schaafletsels. Er was een breuk van het neusbeen en een breuk aan de basis van de middelvinger van de rechterhand. De schedel vertoonde bloed tussen de naadlijnen aan het achterhoofd en van hieruit mogelijke breuklijnen zijwaarts, naar voor verlopend, aan de binnenzijde van de schedel.
Op basis van het geconstateerde letsel komt de patholoog tot de conclusie dat het intreden van de dood zonder meer verklaard kan worden door veralgemeende weefselschade tengevolge van verbloeding bij talrijke letsels.
Met betrekking tot de letseldatering merkt de patholoog op dat het letsel aan de voorzijde van de hals (de rechtbank begrijpt: de steekletsels) goed past bij een grotendeels kort voor de dood opgelopen letsel. De overige letsels, onder meer aan het behaarde hoofd en het voorhoofd, duiden op een vitale wondreactie en zijn meerdere minuten tot tientallen minuten oud.
Tussenconclusie
Hoewel de patholoog geen precieze tijdsdatering kan geven en de resultaten van de letseldatering met voorzichtigheid betracht moeten worden, leidt de rechtbank hieruit af dat de steekletsels aan de hals kort voor de dood zijn aangebracht en dat de slagletsels op het hoofd enige tijd daarvoor zijn toegebracht.
Verklaring verdachte
De verdachte heeft tot aan zijn derde verhoor gezwegen. In dat derde verhoor, op 11 juni 2012, verklaarde hij voor het eerst dat hij uit noodweer gehandeld heeft, maar weigerde hij de noodweersituatie waarin hij verkeerd zou hebben nader toe te lichten. Naar eigen zeggen wilde hij eerst zien “wat er tegen hem lag”, zodat hij zijn processtrategie kon bepalen.
Van deze opstelling is hij in de daarop volgende verhoren, de verhoren 4, 5, 6 en 7, niet tot nauwelijks afgeweken.
Eerst bij de pro-formazitting op 21 september 2012 is door de verdachte een schriftelijke verklaring overgelegd met daarin een uiteenzetting van de noodweersituatie.
Naar aanleiding van die schriftelijke verklaring is verdachte op 2 november 2012 nader door de politie verhoord. Hetgeen hij bij dat verhoor, het achtste, heeft verklaard, heeft verdachte ter terechtzitting op 1 februari 2013 herhaald en komt – kort samengevat – op het volgende neer:
Verdachte is op 26 mei 2012 naar de woning van [persoon 1] aan de [G.straat] te Geleen gegaan om heroïne te kopen van [persoon 1]. Toen hij bij de woning arriveerde, was [naam slachtoffer] in de woning. Omdat [persoon 1] niet aanwezig was, besloot verdachte in de woning te wachten op de terugkeer van [persoon 1]. Verdachte zat op de bank tegen de muur en heeft met [naam slachtoffer] o.a. over verbroken relaties en zwangerschappen van hun respectieve ex-partners gesproken.
Op een gegeven moment is [naam slachtoffer] boos geworden en heeft hij, [naam slachtoffer], verdachte onverwachts aangevallen. [naam slachtoffer] probeerde verdachte daarbij te kelen.
Verdachte heeft geprobeerd de aanval van [naam slachtoffer] af te weren door deze meermalen met een glazen asbak te slaan. Nadat [naam slachtoffer] losliet, heeft verdachte zich naar [naam slachtoffer] omgedraaid. Verdachte zag toen dat [naam slachtoffer] een mes vasthield. Daarop heeft verdachte [naam slachtoffer] nog een aantal malen met de glazen asbak op zijn hoofd geslagen en wel totdat de asbak brak. Desondanks is [naam slachtoffer] verdachte blijven bedreigen met het mes.
Verdachte heeft hierna getracht de woning te ontvluchten, maar [naam slachtoffer] kwam achter hem aan. Op zijn vlucht, waarschijnlijk in het halletje van de woning, heeft verdachte een zwabber gevonden en daarmee heeft hij [naam slachtoffer] een aantal malen geslagen. De steel van de zwabber knikte echter en verdachte heeft de zwabber daarop weggegooid.
In het achterste deel van de woonkamer zijn verdachte en [naam slachtoffer] vervolgens in een worsteling geraakt, waarbij er door beiden werd geschopt en geslagen. [naam slachtoffer] heeft verdachte daarbij ook meermalen verwond met het mes. De worsteling verplaatste zich naar de gang en tijdens de worsteling daar heeft verdachte een mes op de grond zien liggen. In de veronderstelling dat [naam slachtoffer] ook of nog steeds over een mes beschikte, heeft verdachte dit mes gepakt en – naar hij zich kan herinneren – één keer met het mes in de hals van [naam slachtoffer] gestoken. Direct daarna is verdachte naar buiten gevlucht.
Het sporenbeeld
Op maandag 28 mei 2012 is door onderzoekers van Forensische Opsporing in de woning aan de [G.straat] te Geleen (hierna te noemen: plaats delict) een onderzoek ingesteld naar het bloedsporenbeeld. De bevindingen van dit en ander, in deze zaak uitgevoerd forensisch onderzoek komen – kort samengevat – op het volgende neer:
Op en rond de salontafel van de zithoek was een groot aantal bloeddruppels zichtbaar. Op de muur boven de bank werden meerdere kleine bloedspatten gezien. Gezien de bloedspatten op de muur boven de zitbank en op de zitbank zelf, heeft er daar waarschijnlijk een krachtinwerking op vloeibaar bloed plaatsgevonden.
Bij de televisie werd een klapmes aangetroffen. Uit DNA-onderzoek is gebleken dat hierop alleen sporen zitten welke van verdachte kunnen zijn.
Er werden asbakdelen aangetroffen in het achterste deel van de woonkamer. Hierop is bloed dat van het slachtoffer kan zijn gevonden. Ook was in dit gedeelte van de woonkamer een grote concentratie bloed zichtbaar, een zogenoemde poel. Dit bloedbeeldpatroon in de vorm van een poel kan volgens de onderzoekers worden verklaard door passief bloedverlies gedurende enige tijd boven of in deze poel. Dit kan bijvoorbeeld ontstaan door het uitstromen of uitdruppelen van bloed uit een persoon die gedurende enige tijd bloedend op dezelfde plaats verblijft. Daarnaast werden er bloedspatten aangetroffen op de vloer rondom deze bloedplas.
De forensische onderzoekers concluderen op basis van deze bevindingen dat in dit deel van de woonkamer verschillende malen een krachtinwerking heeft plaats gevonden op vloeibaar bloed. De bloedbron heeft zich daarbij laag bij de vloer bevonden.
Ter hoogte van die bloedconcentratie bevond zich op de muur ook een bloedvlek, te midden van een trapladdertje dat tegen de muur stond. Links en rechts van die bloedvlek bevonden zich meerdere bloedspatten. Gelet op de elipsvorm van deze spatten, zijn deze spatten afkomstig uit de richting van de bloedvlek. Ook zaten er bloedspatten op de woonkamerdeur, eveneens afkomstig uit de richting van de bloedvlek. De bloedspatten op de muur en de deur zijn zeer waarschijnlijk veroorzaakt door krachtinwerking op vloeibaar bloed. De bloedbron heeft zich tijdens het ontstaan van het impactpatroon zeer waarschijnlijk ter hoogte van de bloedvlek en op zeer korte afstand van de muur bevonden.
Blijkens het uitgevoerde DNA-onderzoek kunnen al deze bloedsporen afkomstig zijn van [naam slachtoffer].
In de hal werd een bloedpatroon ter hoogte van de voordeur waargenomen en een patroon rondom de plaats waar het slachtoffer is aangetroffen. Het patroon bij de voordeur bestond uit afdruk- dan wel veegsporen op drie plaatsen: ter hoogte van de bovenste opzetsluiting en op de deurkruk, onder het spionnetje in de voordeur en rond het opzetslot van de voordeur. De onderzoekers merken op dat het afdruk- dan wel veegsporen betreft die zeer waarschijnlijk afkomstig zijn van met bloed besmeurde handen. Uit DNA-onderzoek is gebleken dat ook deze sporen afkomstig kunnen zijn van [naam slachtoffer].
Op de slaapkamerdeur, de toiletdeur en de verschillende muren van de hal waren eveneens vele bloedsporen zichtbaar. Gelet op de verschijningsvorm betreft het een bloedspattenpatroon dat past bij een krachtinwerking op vloeibaar bloed. Ook dit bloed kan blijkens het uitgevoerde onderzoek afkomstig zijn van [naam slachtoffer].
Rondom de plaats waar [naam slachtoffer] dood is aangetroffen, werden door de onderzoekers op meerdere plaatsen bloedsporen gezien, die zeer waarschijnlijk door verschillende mechanismen zijn veroorzaakt.
Op de muur tussen de keukendeur en de toiletdeur bevond zich een bloedspattenpatroon, hetgeen zeer waarschijnlijk ontstaan is op het moment dat een bebloed voorwerp of lichaamsdeel, laag bij de vloer van de hal, in de nabijheid van de bloedconcentratie, in beweging was. Het bloedspattenpatroon dat op de halzijde van de keukendeur en de kopse kant van deze deur aan de scharnierzijde werd aangetroffen, past bij een krachtinwerking op bloed, waarbij het punt van oorsprong van deze bloedspatten zich zeer laag bij de grond heeft bevonden.
Op de deur van slaapkamer 2 werden twee afzonderlijke bloedspoorpatronen aangetroffen, die zeer waarschijnlijk zijn veroorzaakt doordat vloeibaar bloed door een bewegend voorwerp of lichaamsdeel is weggeslingerd. Op diezelfde deur werden ook grote bloedspatten aangetroffen die waarschijnlijk afkomstig zijn uit een opening van een slagader en die onder invloed van de kracht van de bloeddruk de slagader hebben verlaten. Het slachtoffer heeft zich laag bij de vloer bevonden op het moment dat het bloed uit het lichaam is gekomen.
Tussenconclusie
De rechtbank stelt, gelet op de verklaring van verdachte voor zover deze inhoudt dat hij in de woning is geweest en aldaar divers geweld jegens [naam slachtoffer] heeft gebruikt, alsmede op basis van het forensische onderzoek door de politie en het NFI, zoals hierboven samengevat weergegeven, vast dat er in deze woning die avond twee mensen betrokken zijn geweest bij een gevecht, namelijk het latere slachtoffer en verdachte.
Om die reden trekt de rechtbank de conclusie dat waar in de rapportages wordt gesproken over bloed of ander celmateriaal dat van het slachtoffer [naam slachtoffer] kan zijn, dit van [naam slachtoffer] is, en dat wanneer het over bloed of ander celmateriaal gaat dat van verdachte kan zijn, dit van verdachte is.
Voorts stelt de rechtbank vast, op basis van de verklaring van verdachte voor zover deze inhoudt dat hij divers geweld jegens [naam slachtoffer] heeft uitgeoefend en genoemde forensische onderzoeken alsmede het onderzoek aan het lichaam van het slachtoffer, dat [naam slachtoffer] door toedoen van verdachte op meerdere plaatsen in de woning ernstig gewond is geraakt. Ook blijkt uit de sporenanalyse dat het slachtoffer zich vaak laag bij de grond heeft bevonden, op het moment dat er geweld op hem werd uitgeoefend.
Voor de rechtbank staat met de weergegeven bevindingen en conclusies onomstotelijk vast dat [naam slachtoffer] door toedoen van verdachte het leven heeft gelaten. Met andere woorden: voor de rechtbank staat vast dat verdachte, reeds gegeven de uiterlijke verschijningsvorm van zijn – verdachte’s – handelen, [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
De vraag die dan, in het licht van de tenlastelegging, beantwoording behoeft, is of verdachte bij deze levensberoving al dan niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Moord of doodslag?
Voor een bewezenverklaring van moord moet komen vast te staan dat verdachte met voorbedachte raad [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Daarvan is sprake als verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het is een objectief vereiste waarbij het niet per se moet gaan om daadwerkelijk nadenken of zich rekenschap geven, maar om de tijd en gelegenheid daartoe. Het tijdsverloop hoeft niet lang te zijn en mag zich ook ten dele afspelen tijdens de gewelddadige handelingen, zeker als die enige tijd in beslag nemen. Enkel het feit dat er sprake is van tijdsverloop is evenwel volgens de Hoge Raad niet zonder meer voldoende om te spreken van voorbedachte raad.
De rechtbank overweegt dat uit het sporenbeeld volgt dat de geweldshandelingen van verdachte tegen [naam slachtoffer] op meerdere plaatsen in de woning hebben plaatsgevonden. Ook is er volgens de patholoog enige tijd verstreken tussen de eerste geweldshandelingen, waaruit hoofdletsel is ontstaan, en de laatste messteken in de hals.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het feit dat verdachte meerdere wapens heeft gebruikt (zowel een asbak als een mes) en deze op verschillende plekken in de woning heeft ingezet. [naam slachtoffer] moet tengevolge van het excessieve geweld verzwakt zijn geweest.
Uit het sporenbeeld blijkt daarbij dat het slachtoffer zich op diverse momenten dicht bij de grond moet hebben bevonden toen er geweld op hem werd uitgeoefend.
Verder blijkt uit het sporenbeeld dat [naam slachtoffer] zich heeft proberen te onttrekken aan het geweld, met name in de gang en bij de voordeur; zijn schoensporen gaan alle richting voordeur en aan de voordeur kleeft zijn bloed.
De rechtbank leidt uit al deze omstandigheden af dat verdachte tussen de eerste geweldshandelingen en vóór het toebrengen van de messteken in de hals van [naam slachtoffer], meermalen de tijd en de gelegenheid heeft gehad om zich te beraden over zijn handelingen en de gevolgen daarvan en dat hij desondanks niet heeft afgezien van het geweldsgebruik. Sterker nog, hij is pas gestopt met het geweld toen het slachtoffer onmiskenbaar dodelijk verwond was geraakt. Immers, uit het sporenbeeld blijkt dat de messteken in de halsslagader een fontein van bloed moeten hebben opgeleverd. Dit kan verdachte niet zijn ontgaan.
Gelet op al het voorgaande, de opeenstapeling van excessief geweld, met verschillende wapens en op verschillende plaatsen in de woning, gedurende enige tijd, tegen een steeds zwakker wordend slachtoffer dat probeerde weg te komen uit de woning, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Verdachte heeft gedurende het door hem uitgeoefende geweld de tijd en de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Zij acht ten laste van de verdachte dan ook de moord op [naam slachtoffer] op 26 mei 2012 wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 26 mei 2012 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [naam slachtoffer] meermalen met een hard voorwerp op en tegen zijn hoofd geslagen en die [naam slachtoffer] meermalen met een mes in zijn lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
4. De strafbaarheid
4.1
De strafbaarheid van het feit
Van de zijde van verdachte is betoogd dat verdachte de avond van 26 mei 2012 in de woning aan de [G.straat] werd aangevallen door [naam slachtoffer], en wel op zodanige wijze dat hij zich daartegen met (grof) geweld moest en mocht verdedigen.
Voor het aannemen van een noodweersituatie is noodzakelijk dat aannemelijk wordt dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de zijde van het latere slachtoffer.
De kennelijk door de raadsman aangehangen rechtsopvatting dat een noodweersituatie reeds moet worden aangenomen als er niet uit te sluiten valt dat een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding heeft plaatsgehad, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte over wat er volgens hem in de woning gebeurd zou zijn, grotendeels aantoonbaar niet overeenkomt met het sporenbeeld zoals dit is aangetroffen op de plaats delict. Zo is er een relatief kleine hoeveelheid bloed aangetroffen bij de zitbank, terwijl juist hier het slachtoffer zwaar gewond moet zijn geraakt indien de verklaring van de verdachte gevolgd wordt. Volgens verdachte is dit namelijk de plek geweest waar hij meermalen met een glazen asbak op het hoofd van [naam slachtoffer] heeft ingeslagen, en wel totdat de asbak brak. Gelet op de bevindingen uit het radiologische en pathologisch onderzoek moeten de slagen met de asbak [naam slachtoffer] bloedende hoofdwonden hebben toegebracht. Bij deze bloedende hoofdwonden past naar het oordeel van de rechtbank de verwachting van aanzienlijk bloedverlies. Zoals opgemerkt wordt er echter slechts een relatief kleine hoeveelheid bloed van [naam slachtoffer] aangetroffen bij de zitbank. Daar komt nog bij dat grote, bebloede stukken van de asbak zijn aangetroffen in het achterste gedeelte van de woonkamer, terwijl volgens de verklaring van verdachte daar niet met de asbak is geslagen.
Daarnaast bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank geen enkele aanwijzing dat het slachtoffer die avond van 26 mei 2012 agressief was jegens verdachte, zoals de verdediging heeft gesteld. In de woning waren diverse messen aanwezig, maar uit het uitgevoerde DNA-onderzoek blijkt niet dat er een mes is geweest waarbij op het heft celmateriaal van [naam slachtoffer] is aangetroffen en op het lemmet celmateriaal van verdachte, hetgeen wel te verwachten zou zijn als de verklaring van verdachte wordt gevolgd dat [naam slachtoffer] hem, verdachte, heeft verwond met een mes.
Voorts leidt de rechtbank uit het sporenbeeld af dat [naam slachtoffer] zich heeft proberen te onttrekken aan het geweld door de woning te ontvluchten. Uit DNA-onderzoek is namelijk gebleken dat de bloedvegen op en bij de voordeur van [naam slachtoffer] afkomstig zijn. Ook alle schoensporen afkomstig van [naam slachtoffer] lopen in de richting van de voordeur. Dit terwijl verdachte ter terechtzitting op 1 februari 2013 heeft verklaard dat [naam slachtoffer] niet geprobeerd heeft om weg te komen via de voordeur.
Opvallend is ook dat verdachte nauwelijks letsel heeft opgelopen, terwijl [naam slachtoffer] ernstige verwondingen heeft opgelopen, waaraan hij vrijwel direct is overleden.
Deze objectieve gegevens, in onderling verband en samenhang beschouwd, doen de rechtbank denken dat verdachte die avond de agressor was, en niet [naam slachtoffer].
Ter terechtzitting op 1 februari 2013 is op verzoek van de verdediging de getuige [getuige1] gehoord. Zij heeft verklaard dat zij, zittend in haar eigen woning, op 26 mei 2012 heeft gehoord dat het slachtoffer [naam slachtoffer] vanaf zijn balkon tegen iemand riep: “ik vermoord je!” Dit was ergens tussen 22:30 uur en 22:45 uur. Hoewel de getuige stelde met zekerheid de stem van [naam slachtoffer] te hebben herkend, acht de rechtbank dit niet geloofwaardig. [getuige1] is een (over)buurvrouw van het slachtoffer [naam slachtoffer] en woont in de [M.straat] in Geleen. [naam slachtoffer] bevond zich echter op bedoeld tijdstip niet in zijn eigen woning aan de [B.straat], maar in de woning van [persoon 1] aan de [G.straat]. Weliswaar ligt deze straat hemelsbreed niet ver van de [M.straat], maar er zal, zoals de getuige ter zitting heeft verklaard, zeker zo’n 50 meter tussen zitten.
Getuige [getuige1] heeft bovendien verklaard dat zij [naam slachtoffer] vrijwel nooit sprak. Hoe zij desondanks op een afstand van 50 meter zijn stem heeft kunnen herkennen die avond, heeft zij niet kunnen verklaren. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de getuige zich vergist heeft.
De verklaring van verdachte is, kortom, de enige ondersteuning voor de door verdachte betrokken stelling dat [naam slachtoffer] de agressor was en dat hij, verdachte, uit zelfverdediging heeft moeten handelen.
De vraag is nu, in hoeverre de rechtbank geloof hecht aan die verklaring.
In dit verband neemt de rechtbank in ogenschouw dat verdachte zijn verklaring pas na geruime tijd heeft afgelegd. Zoals opgemerkt wilde verdachte eerst zien wat er tegen hem lag en het is dan ook eerst na kennisname van (grote) delen van zijn dossier dat hij een verklaring aflegde. Dat, ondanks dat verdachte reeds in zijn vierde verhoor te kennen gaf, precies te weten wat er gebeurd is en hem meermalen is verzocht zijn verhaal te vertellen.
Weliswaar heeft verdachte het recht om zijn eigen processtrategie te bepalen en daarmee zelf te bepalen of en zo ja, wat hij wanneer zegt, maar de situatie kan zich voordoen dat verdachte een strategie kiest, die afbreuk doet aan de geloofwaardigheid zijn verklaring.
Die situatie doet zich hier voor. De rechtbank vermag namelijk niet in te zien waarom, ondanks dat hij naar eigen zeggen precies wist wat er gebeurd was, verdachte vele weken heeft gewacht met het doen van zijn verhaal. Een verhaal dat in de ogen van de rechtbank, ware dit waar geweest, toch altijd hetzelfde zou zijn geweest. Noodweer blijft noodweer.
Daarbij acht de rechtbank het ook opmerkelijk dat verdachte in zijn eerste zeven verklaringen nimmer spreekt van hevige gemoedsbewegingen en het zich niet meer kunnen herinneren van delen van hetgeen is voorgevallen in de woning, terwijl hij, daarna, in zijn schriftelijke verklaring en de daarop volgende verhoren opeens spreekt van “stress” en “ongeloof” en “angst” en het “in shock” zijn en van gebeurtenissen die wazig zijn en het zich dingen niet kunnen herinneren.
Het voorgaande in samenhang bezien met het feit dat het objectieve bewijs de verklaring van de verdachte tegenspreekt, maakt de verklaring van verdachte ongeloofwaardig.
Hoewel de rechtbank wil aannemen dat er die avond een ruzie heeft plaatsgevonden tussen verdachte en het latere slachtoffer, oordeelt zij dat niet aannemelijk is geworden dat er daarbij sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte door [naam slachtoffer].
Het beroep op noodweer faalt reeds daarom.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert daarmee het strafbare feit moord op.
4.2
De strafbaarheid van de verdachte
Onder verwijzing naar al hetgeen hiervoor is overwogen, wordt ook het beroep op noodweerexces verworpen. Nu naar het oordeel van de rechtbank namelijk geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, kan evenmin sprake zijn van noodweerexces.
Klinisch psycholoog C. Clarijs heeft een psychologisch onderzoek betreffende verdachte gedaan. Conclusie hiervan is – voor zover relevant – dat er vermoedens van het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis zijn, maar dat deze “onvoldoende hard” kunnen worden gemaakt.
De rechtbank stelt, gezien de rapportage van Clarijs, vast dat verdachte niet lijdende is aan een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens die ertoe zou moeten leiden dat het feit niet aan verdachte zou kunnen worden toegerekend.
Het voorgaande brengt mee dat niet is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Hij is strafbaar.
5. De strafoplegging
5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van het voorarrest.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om, in het geval van een bewezenverklaring, bij het bepalen van de strafoplegging rekening te houden met het gegeven dat verdachte in zijn beleving gehandeld heeft ter verdediging van zichzelf. Ook dient de rechtbank bij haar overwegingen te betrekken dat verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek en aan het opstellen van een psychologische rapportage, dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat de kans op herhaling klein is, doordat verdachte inmiddels is afgekickt van zijn verslaving en voornemens is niet meer terug te keren in de drugscene.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
De verdachte heeft op 26 mei 2012 zodanig bruut geweld gebruikt tegen [naam slachtoffer], dat deze daaraan is komen te overlijden. In de woning waarin beiden zich bevonden is het op enig moment tot een fysieke confrontatie gekomen. Wat de aanleiding hiervoor is geweest, is naar het oordeel van de rechtbank tot op de dag van vandaag niet duidelijk.
Wel is duidelijk dat het slachtoffer talloze letsels heeft opgelopen tengevolge waarvan hij vrijwel direct is overleden. De verdachte heeft [naam slachtoffer] onder meer meermalen op en tegen het hoofd geslagen met een glazen asbak, net zolang totdat deze asbak brak. De afdruk van de asbak staat nota bene in de schedel van [naam slachtoffer]: zoveel kracht heeft verdachte bij het slaan gebruikt. Ook heeft verdachte de bloedende [naam slachtoffer] nog enkele malen met een zwabber geslagen, totdat deze knikte. Ten slotte heeft verdachte [naam slachtoffer] zes keer met een mes in de hals gestoken, waarbij het bloed door de gang moet hebben gespoten. Ook heeft hij hem op andere plekken aan het hoofd met dat mes geraakt.
[naam slachtoffer] is uiteindelijk dood aangetroffen in de gang met zes messteken in zijn hals, snijletsel aan zijn hals en elf open verwondingen aan zijn achterhoofd. Ook was zijn neus gebroken en had hij een gebroken vinger. Het lichaam was verder bezaaid met blauwe plekken.
De bloedplassen in de woonkamer en in de gang, de bloedspetters op muren en deuren en de veegsporen bij de voordeur geven een indringend beeld van de agressie die [naam slachtoffer] heeft ervaren en waar hij niet aan heeft kunnen ontkomen. Het tekent verdachte als een brute man die zich volkomen heeft laten gaan en de ander zonder mededogen en zonder aanwijsbare reden heeft afgemaakt. Hij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een van de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht, moord. Het excessieve geweld, het tijdsverloop en de aard van het letsel duiden erop dat [naam slachtoffer] vreselijk moet hebben geleden.
Verdachte heeft door [naam slachtoffer] op deze manier te vermoorden onherstelbaar leed toegebracht aan zijn nabestaanden. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij door zijn procesopstelling geen inzicht heeft getoond in de ernst van zijn handelen. Hij heeft immers een beeld geschetst waarin [naam slachtoffer] als de agressor beschouwd moet worden. Nu de rechtbank verdachte hierin niet gelooft, is er naar het oordeel van de rechtbank geen enkele reden geweest voor het excessieve geweld dat verdachte heeft toegepast. Bovendien laat verdachte door deze proceshouding de nabestaanden in onzekerheid over het hoe en waarom van de dood van [naam slachtoffer].
Gelet op bovenstaande overwegingen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Zij acht in het licht van bovenstaande omstandigheden een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren passend en geboden.
6. De benadeelde partij
De benadeelde partij [naam benadeelde partij], de vader van het slachtoffer, vordert een schadevergoeding van € 1.324,20 ter zake van het ten laste gelegde, bestaande uit € 74,20 materiële schade en € 1.250,00 immateriële schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voornamelijk ziet op toekomstige kosten en dat de opgevoerde bedragen niet feitelijk onderbouwd zijn. Hierdoor is niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de opgevoerde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt of nog gemaakt zullen worden. Hij vordert daarom de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat deze vordering te zijner tijd bij de civiele rechter kan worden aangebracht.
De raadsman heeft evenals de officier van justitie aangevoerd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Hij verzoekt de rechtbank om het gevorderde bedrag af te wijzen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank stelt vast dat de gevorderde kostenposten door de benadeelde partij niet met stukken zijn onderbouwd.
Daarnaast begrijpt de rechtbank uit de toelichting van de benadeelde partij tijdens het onderzoek ter terechtzitting dat de post betreffende de immateriële schade, ziet op in de toekomst te maken kosten in het kader van psychische behandeling en rouwverwerking. De rechtbank begrijpt hieruit dat de benadeelde partij vergoeding verzoekt voor zogeheten “shockschade”; eigen psychisch letsel ontstaan door de confrontatie met het onderhavige gebeuren.
Het bestaan van deze shockschade acht de rechtbank evenwel heden onvoldoende aannemelijk gemaakt. Zo ontbreekt een medische verklaring of een ander stuk waaruit het ingetreden zijn van deze schade blijkt en ook ontbreekt een overzicht van de voor de verwerking van de beweerde schade aangewezen therapie of therapieën. Het de benadeelde partij thans in de gelegenheid stellen om de vordering verder te onderbouwen zou, gegeven het onzekere en toekomstige karakter van de gevorderde vergoeding, een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Gegeven het belang van verdachte bij een voortvarende behandeling van zijn zaak, zou ook het de benadeelde partij thans in de gelegenheid stellen de beweerde materiële schade verder te onderbouwen, een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Om deze reden zal de rechtbank de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze vordering slechts bij de civiele rechter aangebracht kan worden. Dit betekent dat het de benadeelde partij vrij staat om de verdachte later in een procedure bij de civiele rechter verantwoordelijk te stellen voor de gemaakte kosten.
7. De wettelijke voorschriften
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- -
verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4.1 is omschreven;
- -
verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- -
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 jaren;
- -
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- -
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde partij], [adres benadeelde partij] in zijn vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- -
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde partij] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en
mr. J.S. Holthuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.E.J. Maas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 februari 2013.
De rechters mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. J.S. Holthuis zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 26 mei 2012 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [naam slachtoffer] meermalen althans eenmaal met een hard voorwerp op en/of tegen zijn hoofd geslagen en/of die [naam slachtoffer] meermalen althans eenmaal met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in zijn lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.