Rb. Limburg, 31-05-2013, nr. 03/700254-12
ECLI:NL:RBLIM:2013:CA1648
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
31-05-2013
- Zaaknummer
03/700254-12
- LJN
CA1648
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2013:CA1648, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 31‑05‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 31‑05‑2013
Inhoudsindicatie
Moord bij coffeeshop Heerlen; Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren; het beroep op noodweer(exces) en putatief noodweer(exces) wordt verworpen.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/700254-12
Datum uitspraak : 31 mei 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
thans gedetineerd in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn.
Raadsman is mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat te Maastricht.
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 17 mei 2013.
De rechtbank heeft op 17 mei 2013 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat, na wijziging van de tenlastelegging, terecht terzake dat:
hij op of omstreeks 26 maart 2012 in de gemeente Heerlen opzettelijk en met
voorbedachten rade een persoon, [naam slachtoffer], van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met
een vuurwapen (pistool) die [naam slachtoffer] doodgeschoten;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 26 maart 2012 in de gemeente Heerlen opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met
een vuurwapen (pistool) die [naam slachtoffer] doodgeschoten.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De voorvragen
Bij het onderzoek ter terechtzitting:
- -
is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
- -
is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
- -
zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
- -
zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Op 26 maart 2012 werd het levenloze lichaam van [naam slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) aangetroffen op de parkeerplaats naast coffeeshop ‘[naam coffeeshop]’ te Heerlen. Uit het door dr. Kubat uitgevoerde pathologisch onderzoek bleek dat het overlijden van het slachtoffer kon worden verklaard door uitval van vitale hersenfuncties ten gevolge van een schot door het hoofd/halsgebied. De beelden van beveiligingscamera’s van de coffeeshop, welke door [betrokkene 1] vrijwillig aan de politie ter beschikking zijn gesteld, hebben uitgewezen dat verdachte op 26 maart 2012 met een vuurwapen een gericht schot op het slachtoffer loste.
De officier van justitie is van mening dat op basis van (de inhoud van) de camerabeelden kan worden vastgesteld dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg het slachtoffer heeft doodgeschoten. Uit de beelden blijkt dat verdachte, daarbij niet gehinderd door het slachtoffer of andere personen, rustig naar een glazen deur loopt die toegang geeft tot een opslagruimte. Verdachte opent de glazen deur met een sleutel. Ongeveer dertien seconden later komt verdachte met een pistool in zijn linkerhand naar buiten, waarbij hij direct een schot in de lucht lost. Vervolgens loopt verdachte een rondje om een geparkeerd staande auto. Terwijl het slachtoffer zich achter deze auto tracht te verschansen, lost verdachte, steunend met zijn rechterhand op de achterruit van de auto, een gericht schot op het slachtoffer. Voornoemde feiten en omstandigheden wettigen volgens de officier van justitie de gevolgtrekking dat verdachte feitelijk tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota - betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, nu geen sprake was van voorbedachten rade. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de besluitvorming en de uitvoering aan de zijde van verdachte in een hevige gemoedsbeweging, gevoed door angst, vrees, ongeloof, black-out etcetera, hebben plaatsgevonden. Tevens was er sprake van een zeer korte tijdsspanne tussen het moment waarop verdachte werd mishandeld in het portiek en het moment waarop verdachte een dodelijk schot afvuurde. Binnen deze tijdsspanne is verdachte niet in de gelegenheid geweest om zich op zijn voorgenomen daad te beraden. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de feitelijke gang van zaken niet past bij voorbedachten rade. Immers had het, indien verdachte van meet af aan voornemens was om het slachtoffer van het leven te beroven, in de rede gelegen dat verdachte zich direct had bewapend en ook direct van het vuurwapen gebruik had gemaakt.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen van het tenlastegelegde dient verdachte naar de mening van de raadsman te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces dan wel putatief noodweer(exces) toekomt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Inleiding
Op maandag 26 maart 2012, omstreeks 18:10 uur, krijgen dienstdoende surveillances van de politie Limburg-Zuid de melding te gaan naar de Heerlerbaan te Heerlen, ter hoogte van de coffeeshop ‘[naam coffeeshop]’, alwaar een schietpartij zou hebben plaatsgevonden. De coffeeshop (perceel 160) bevindt zich, gezien vanaf de openbare weg, aan de linkerzijde van een inrit/parkeerplaats. Aan de linkerzijde van de inrit/parkeerplaats bevindt zich tevens perceel 158a. Laatstgenoemd perceel is te bereiken via een toegangsdeur, gelegen in een portiek in de zijgevel. Via een trap zijn hier op de eerste verdieping onder andere kantoorruimten behorende bij de coffeeshop te bereiken. Aan de buitenzijde van perceel 158A is naast het portiek aan de linkerzijde een glazen deur gelegen, welke deur toegang geeft tot een opslagruimte. De opslagruimte geeft geen toegang tot de coffeeshop.
Ter plaatse aangekomen zien de verbalisanten op de parkeerplaats/inrit van de coffeeshop een grijze Peugeot, gekentekend [kenteken], staan. Het voertuig staat geparkeerd met de achterzijde richting Heerlerbaan. Tussen de zijgevel van de percelen 160 en 158A en de geparkeerd staande grijze Peugeot wordt een man aangetroffen. De man ligt in een plas bloed en vertoont geen tekenen van leven. Zijn gezicht is met bloed besmeurd. Omstreeks 18:20 uur stelt huisarts Steins, nadat hij de man tevergeefs heeft gereanimeerd, vast dat de man is overleden.
Het stoffelijk overschot van de man wordt op 27 maart 2012, omstreeks 00:50 uur, vervoerd naar het Academisch Ziekenhuis te Maastricht. Op 28 maart 2012 wordt het stoffelijk overschot door twee familieleden, te weten [familielid 1] en [familielid 2], herkend als het stoffelijk overschot van [naam slachtoffer], geboren op [geboortegegevens slachtoffer]. Een vergelijkend vingerafdrukkenonderzoek toont eveneens aan dat het stoffelijk overschot van [naam slachtoffer](hierna: het slachtoffer) is.
Uit een door dr. B. Kubat op 29 maart 2012 verricht pathologisch onderzoek blijkt dat het slachtoffer is overleden door uitval van vitale hersenfuncties ten gevolge van uitwendig mechanisch perforerend geweld, te weten een doorschot door het hoofd/ hals gebied.
Verdachte heeft desgevraagd ter terechtzitting verklaard dat hij met een vuurwapen gericht op het slachtoffer heeft geschoten teneinde hem uit te schakelen.
4.3.2
De camerabeelden
Door [betrokkene 1] zijn beelden van de beveiligingscamera’s van coffeeshop ‘[naam coffeeshop]’ ter beschikking gesteld op een usb-stick. Tijdens het veiligstellen van de beelden bleek dat de systeemtijd van de beveiligingscamera’s dertig minuten en negentien seconden achterloopt op de daadwerkelijke tijd.
Bij de processtukken bevindt zich een door de politie gemaakte compilatie van de camerabeelden welke de rechtbank ter terechtzitting van 17 mei 2013 ook heeft afgespeeld.
De rechtbank neemt op deze camerabeelden het volgende waar. Daar waar de rechtbank verwijst naar een bepaald tijdstip, betreft dit telkens de systeemtijd, zoals weergegeven op de camerabeelden.
Op 26 maart 2012, om 15:31 uur, arriveert bij de coffeeshop ‘[naam coffeeshop]’ in Heerlen een persoon, gekleed in een groen hemd en witte driekwart lange broek, kennelijk verdachte. Ter zitting heeft verdachte ook aangegeven dat hij deze persoon is. Verdachte is dan in het gezelschap van [getuige 1] en hij arriveert in een zwarte Audi. Onmiddellijk daarna arriveert [getuige 2], als bestuurder van een grijze Alfa Romeo. Van 15:31 uur tot 15:57 uur houdt verdachte zich in en rondom de coffeeshop op, al dan niet in gezelschap van andere personen, onder wie [getuige 2] en [getuige 1].
Om 15:57 uur vertrekt verdachte samen met [getuige 1] in de zwarte Audi richting Kerkrade. De Audi wordt gevolgd door de grijze Alfa Romeo. Verdachte is vervolgens ongeveer 36 minuten uit beeld van de camera’s.
Nadat verdachte om 16:33 uur in de grijze Alfa Romeo is teruggekomen in gezelschap van [getuige 2], houdt verdachte zich opnieuw in en rondom de coffeeshop op.
Om 16:44 uur verdwijnt verdachte opnieuw uit beeld van de camera’s als hij via de voorzijde van de coffeeshop wegloopt. Hij is vervolgens ongeveer 42 minuten uit beeld.
Om 17:26 uur komt verdachte opnieuw aan bij de coffeeshop in de grijze Alfa Romeo van [getuige 2]. Hij stapt uit de grijze Alfa Romeo en loopt rechtstreeks naar de glazen deur van de opslagruimte van perceel 158A. Vervolgens opent hij om 17:26:25 uur de deur met een sleutel en blijft 49 seconden binnen, waarna hij de opslagruimte met de glazen deur verlaat en opnieuw de coffeeshop in- en uitgaat. Om 17:32 uur (camera 11) verschijnen een groene Renault Laguna en een Mercedes-Benz A-klasse in beeld. Naar later blijkt zitten in de Renault Laguna [getuige 3] als bestuurder en een drietal onbekend gebleven personen. In de Mercedes-Benz zitten het latere slachtoffer, [getuige 4], [getuige 5], [getuige 6] en een onbekend gebleven Rus of Pool.
Aan de voorzijde van de coffeeshop vindt vervolgens een ontmoeting plaats tussen voornoemde personen en verdachte. Om 17:34 uur (camera’s 11 en 14) maken [getuige 3] en [getuige 7], te herkennen aan hun gekleurde Hells Angels jack, zich los van de groep en lopen naar de parkeerplaats van de coffeeshop. Verdachte voegt zich even later bij [getuige 3] en [getuige 7], gevolgd door enkele andere personen, onder wie het latere slachtoffer (17:34:34 uur, camera 14). Laatstgenoemde is te herkennen aan zijn witte T-shirt en lichte spijkerbroek. Vervolgens verlaten [getuige 3] en [getuige 7] de groep, waarna verdachte iets wegloopt van de andere personen. Daarbij houdt verdachte een voorwerp aan zijn oor (17:34:49 uur, camera 14). Daarna loopt verdachte langs het latere slachtoffer door het portiek in (17:35:01 uur, camera 14), even later gevolgd door het latere slachtoffer (17:35:13 uur, camera 14), [getuige 4] (17:35:21 uur, camera 14) en [getuige 5] (17:35:23 uur, camera 14). Om 17:35:35 uur (camera 14) verlaat [getuige 5] als eerste het portiek, op de voet gevolgd door het latere slachtoffer, die struikelt en op de grond valt. Verdachte komt om 17:35:38 uur (camera 14) met een langwerpig voorwerp in zijn handen, later geïdentificeerd als sneeuwschep, uit het portiek naar buiten. Verdachte heft het voorwerp omhoog en wil kennelijk inslaan op het latere slachtoffer, die op dat moment op de grond ligt. [getuige 4], die als laatste uit het portiek komt, grijpt verdachte vervolgens bij zijn middel, waarmee hij belet dat verdachte met de sneeuwschep op het latere slachtoffer kan inslaan (17:35:39 uur, camera 14). Verdachte wordt daarna door [getuige 4] richting de openbare weg, de Heerlerbaan, begeleidt (17:35:40 uur, camera 14). Vervolgens zoekt verdachte, die op dat moment de sneeuwschep nog in de hand heeft, de confrontatie met het latere slachtoffer op (17:35:54 uur, camera 14). Voordat het echter tot een nieuwe schermutseling tussen verdachte en het latere slachtoffer komt, weet [getuige 8], te herkennen aan het paarse hemd, verdachte voor de tweede maal richting de openbare weg terug te dringen (17:35:58 uur t/m 17:36:02 uur, camera’s 5 en 14). Terwijl hij dat doet valt de sneeuwschep op de grond (17:35:58 uur, camera 14). Het latere slachtoffer bevindt zich om 17:36:02 uur (camera 14) ongeveer ter hoogte van de geparkeerd staande auto. Getuige [getuige 6], te herkennen aan het witte hemd met korte mouw en zijn forse postuur, raapt de gevallen sneeuwschep op en legt deze onder de geparkeerd staande auto (17:36:10 uur, camera 14). Vervolgens steekt verdachte de parkeerplaats over (de rechtbank schat over een afstand van acht tot tien meter) en loopt rechtstreeks en met rustige tred richting de glazen deur, zonder dat hij daarbij wordt aangevallen of gehinderd door het latere slachtoffer en/of anderen (17:36:03 uur t/m 17:36:07 uur, camera 5). Verdachte zoekt aldaar naar een sleutel, waarmee hij de glazen deur opent (17:36:07 uur, camera 14) en verdwijnt vervolgens in de aldaar gelegen opslagruimte. Ongeveer twintig seconden later komt verdachte met een voorwerp in zijn linkerhand uit de glazen deur naar buiten. Verdachte richt dit voorwerp omhoog en bukt zich daarna, ogenschijnlijk om iets op te rapen (17:36:30 uur, camera 14). Verdachte begeeft zich daarop richting de geparkeerd staande Peugeot en loopt een rondje om de auto (met de klok mee) vanaf de achterzijde van de geparkeerde auto (bestuurderskant) naar de voorzijde en vervolgens weer naar de achterzijde (bijrijderskant) kennelijk achterna gezeten door een breedgeschouderd persoon in een wit shirt (17:36:31 uur t/m 17:36:40 uur, camera 14). Het latere slachtoffer blijft aanvankelijk ter hoogte van de glazen deur staan. Op het moment dat verdachte zich echter richting de achterzijde van de geparkeerd staande auto beweegt, beweegt het latere slachtoffer zich naar het linker voorportier van de auto. Om 17:36:41 uur (camera 14) richt verdachte, die op dat moment aan de rechterachterzijde van de auto staat, het voorwerp met nagenoeg gestrekte arm op het slachtoffer. Het slachtoffer bevindt zich op dat moment ter hoogte van het linker voorportier van de auto en lijkt zich te verschansen.
4.3.3
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij op 26 maart 2012 in de namiddag naar de coffeeshop ‘[naam coffeeshop]’ in Heerlen ging omdat hij een spoelbak wilde inmeten voor de bistro die [getuige 2] wilde beginnen. De spoelbak zou zich bevinden in de opslagruimte, links bij de parkeerplaats, welke ruimte door een glazen deur werd afgesloten. [getuige 8], de eigenaar van de coffeeshop en goede vriend van verdachte, wist dat verdachte die dag zou komen om de spoelbak in te meten.
Verdachte had de sleutel van de opslagruimte, maar wilde wachten op [getuige 8], omdat hij het ‘niet beleefd’ vond om zonder hem naar binnen te gaan en de spoelbak op te meten.
Verdachte heeft voorts verklaard dat hij die dag geen afspraak had met (het latere slachtoffer) [naam slachtoffer] en dat hij verrast was door de komst van [voornaam slachtoffer] en anderen in zijn gezelschap naar de coffeeshop. Vanaf het moment dat het gezelschap waartoe [voornaam slachtoffer] behoorde bij de coffeeshop aankwam, voelde verdachte zich naar eigen zeggen door het overtal aan personen, van wie hij enkelen als criminelen beschouwde, geïntimideerd. [voornaam slachtoffer] zou met verdachte hebben willen praten. Verdachte heeft verklaard dat hij geen idee had waarom of waarover [voornaam slachtoffer] met hem zouden willen praten en ook niet waarom [voornaam slachtoffer] en anderen hem intimideerden.
Verdachte heeft verklaard dat hij de Duitse politie heeft geprobeerd te bellen en dat hij - nadat hij het portiek ingegaan is (om 17:35:01 uur) - door [voornaam slachtoffer] en drie anderen is gevolgd en binnen ernstig is mishandeld. Hierdoor is hij naar eigen zeggen totaal verrast geweest en door emoties overmand.
Ter verdediging heeft hij in het portiek een sneeuwschep gepakt en heeft hij [voornaam slachtoffer] en de anderen naar buiten gejaagd.
In de beleving van verdachte heeft de bedreigende situatie al die tijd voortgeduurd. Hij heeft niet gemerkt dat hij twee keer bijna bij de openbare weg stond. Al die tijd was hij hevig overmand door pijn en angst.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 26 maart 2012 om 17:36:07 uur de glazen deur van de opslagruimte met een sleutel, welke sleutel deel uitmaakte van een sleutelbos, heeft geopend.
Tevens heeft verdachte desgevraagd te kennen gegeven dat hij gericht op het slachtoffer met een vuurwapen heeft geschoten teneinde hem uit te schakelen.
4.3.4
Bewijsoverwegingen
Op grond van de onder 4.3.1 genoemde bewijsmiddelen, de inhoud van de camerabeelden, waaruit blijkt dat verdachte om 17:36:41 uur met een voorwerp met gestrekte arm op het slachtoffer richt en de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij gericht op het slachtoffer heeft geschoten met een vuurwapen teneinde hem uit te schakelen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte met een vuurwapen opzettelijk het slachtoffer van het leven heeft beroofd.
Voorbedachten rade?
Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of er bij verdachte sprake was van voorbedachten rade en daarmee of gekomen kan worden tot een bewezenverklaring van moord.
In zijn uitspraak van 28 februari 2012 (LJN: BR2342) heeft de Hoge Raad overwogen dat voor een bewezenverklaring van ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij vormt, aldus de Hoge Raad, de vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten raad is gehandeld, doch behoeft dit de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het bestanddeel voorbedachten rade als volgt.
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte, nadat hij de sneeuwschep kwijt is geraakt en door zijn vriend [getuige 8] bijna tot het einde van de parkeerplaats is teruggedrongen, de parkeerplaats oversteekt en rechtstreeks en met rustige tred naar de glazen deur van de opslagruimte loopt (17:36:03 uur t/m 17:36:07 uur, camera 5).
Getuige [getuige 6] hoort verdachte onderwijl zeggen: ‘Niemand bemoeit zich ermee’, Hoewel verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij op dat moment in een shocktoestand verkeerde als gevolg van pijn en angst en dat hij a) niet heeft gemerkt dat [getuige 4] probeerde de boel te sussen, b) niet heeft gemerkt dat hij tot twee maal toe vlakbij de openbare weg stond - en dus eenvoudig had kunnen weglopen - en c) dat hij niet meer weet waarom hij de opslagruimte binnenging, is hij op dat moment klaarblijkelijk wel in staat om in zeer korte tijd - op de camerabeelden is te zien dat het niet langer dan een fractie van een seconde duurt - feilloos de juiste sleutel aan de sleutelbos te vinden en hiermee de glazen deur te openen.
Vervolgens komt verdachte na negentien seconden met een (geladen) vuurwapen naar buiten. Verdachte heeft niet verklaard hoe hij aan dit vuurwapen kwam. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte wist dat zich in deze ruimte een vuurwapen bevond. Hierbij heeft de rechtbank betekenis toegekend aan de omstandigheid dat de opslagruimte een grote, rommelige ruimte betrof waarin veel spullen lagen opgeslagen. Naar het oordeel van de rechtbank is het hoogst onwaarschijnlijk dat verdachte in deze zeer korte tijdsspanne toevallig een vuurwapen tussen alle spullen tegenkwam. Een vuurwapen dat hij kennelijk tien minuten eerder, toen hij 49 seconden lang in dit rommelhok was, niet heeft zien liggen.
Daarbij neemt de rechtbank bovendien in aanmerking dat verdachte, die naar eigen zeggen geen verstand van wapens heeft en nooit eerder een wapen in handen had gehad, binnen deze negentien seconden het vuurwapen ook nog schietklaar moet hebben gemaakt, gegeven het feit dat verdachte volgens meerdere getuigen bij het verlaten van de opslagruimte direct een schot in de lucht lost.
Daarbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat verdachte desgevraagd niets heeft willen zeggen over de reden waarom hij de opslagruimte in ging. Bovendien heeft verdachte op geen enkel moment een verklaring willen afleggen over de herkomst van het wapen. Zowel bij de politie als later bij de rechter-commissaris heeft hij zich op dit punt op zijn zwijgrecht beroepen. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij het niet meer wist omdat hij toen in een shock verkeerde. Dit terwijl de omstandigheid dat verdachte opeens, uit het niets, een vuurwapen in zijn hand heeft (en er korte tijd later ook mee schiet) in het kader van de van meet af aan door hem gestelde noodweersituatie, bij uitstek een omstandigheid is die om uitleg van verdachte vraagt. Dat de verdachte hierover steeds heeft gezwegen laat de rechtbank meewegen in haar oordeel dat het onaannemelijk is dat verdachte niet wist dat in deze ruimte een wapen lag. Tevens betrekt de rechtbank hierbij als algemene ervaringsregel dat vuurwapens niet doorgeladen worden opgeborgen tenzij diegene die het wapen daar heeft neergelegd, verwacht dat hij een doorgeladen wapen binnen korte tijd nodig heeft.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte bewust de opslagruimte met de glazen deur is binnengegaan om dit wapen te halen.
Na het lossen van het schot in de lucht, loopt verdachte een rondje om de geparkeerd staande auto. Bij de rechterachterzijde van de auto krijgt hij het slachtoffer in het vizier, die zich op dat moment - kennelijk - tracht te verschansen ter hoogte van het linker voorportier van de auto. Vervolgens maakt verdachte met een gericht schot met de linkerarm, waarbij hij zijn rechterarm steunt op de auto, een einde aan het leven van het slachtoffer.
Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om zich op zijn voorgenomen daad te beraden. In dat kader moet de door verdachte gedane uitspraak ‘Niemand bemoeit zich ermee’ worden gezien als beginpunt van zijn wilsbesluit. Het oversteken van de parkeerplaats over een afstand van naar schatting 8 tot 10 meter en het rechtstreeks en met rustige tred op de glazen deur aflopen, past bij een situatie waarin sprake is van kalm beraad en rustig overleg. Voorts veronderstellen het vrijwel direct vinden van de juiste sleutel aan een sleutelbos en het pakken en schietklaar maken van het vuurwapen of het pakken van het doorgeladen wapen, alles in zeer korte tijd, een hoge mate van bewustzijn en doelgerichtheid aan de zijde van verdachte. Tussen al deze handelingen heeft verdachte, hoewel daartoe objectief gezien wel voldoende tijd en gelegenheid bestond, niet besloten om af te zien van zijn voorgenomen besluit.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk geworden, welke de rechtbank tot het oordeel zouden moeten leiden dat het handelen van verdachte voort is gekomen uit enige gemoedsopwelling.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals onder 4.3.1 en 4.3.2 opgenomen, in samenhang met het hiervoor overwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord op het slachtoffer.
4.3.5
Noodweer, noodweerexces en putatief noodweerexces?
De raadsman heeft zich onder verwijzing naar jurisprudentie op het standpunt gesteld dat verdachte primair een beroep op noodweer, subsidiair een beroep op noodweerexces en meer subsidiair een beroep op putatief noodweer(exces) toekomt, zodat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging. Op basis van de in het dossier vervatte bewijsmiddelen gaat de raadsman uit van het volgende feitelijke verloop.
Verdachte kwam bij de coffeeshop tegenover een overmacht van ongeveer negen personen, onder wie het slachtoffer, te staan. Dit maakte een zeer bedreigende indruk op verdachte, mede gelet op een eerdere aanvaring met het slachtoffer in een Grieks restaurant, welke aanvaring volgens verdachte bestond uit het gooien van een glas in zijn richting door het slachtoffer. Vervolgens werd verdachte in het portiek van perceel 158A door een drietal personen, onder wie het slachtoffer, fors mishandeld. Daarbij maakte het slachtoffer gebruik van een ploertendoder. Verdachte verkeerde op dat moment in een noodweersituatie en mocht zich met een toevallig voorhanden zijnde sneeuwschep verdedigen. Deze noodweersituatie duurde voort op het moment dat verdachte kort daarna via de glazen deur de opslagruimte in ging, naar buiten kwam en met een vuurwapen in de lucht schoot. Daar zelfs dit schieten in de lucht geen merkbaar effect had, stond voor verdachte geen ander middel open dan het schieten op het slachtoffer. Verdachte had gedurende de korte tijdsspanne waarin een en ander heeft plaatsgevonden geen reële mogelijkheid om zich aan de dreigende situatie te onttrekken, nu verdachte in een hevige gemoedsbeweging verkeerde, gevoed door angst, vrees en ongeloof over de eerdere mishandeling. Voorts bevonden zich onder de negen personen geoefende vechtsporters met een goede conditie, zodat een vluchtpoging geen kans van slagen zou hebben gehad.
De rechtbank overweegt omtrent de verweren van de raadsman als volgt.
Noodweer?
Bij beantwoording van de vraag of op enig moment sprake is geweest van een noodweer(exces)situatie zal de rechtbank onderscheid maken tussen een aantal momenten.
Het eerste moment is de tijdspanne tussen aankomst van het latere slachtoffer en de andere personen bij de parkeerplaats (17:32 uur) en het moment waarop verdachte het portiek binnen gaat en aanbelt bij perceel 158A (17:35 uur), zijnde het kantoor van de coffeeshop.
Het tweede moment betreft de tijd dat verdachte in het portiek is.
Vervolgens is als derde moment te onderscheiden de tijdspanne tussen het moment dat verdachte uit het portiek komt (17:35 uur) en hij de opslagruimte binnengaat (17:36:10 uur).
Het vierde moment loopt vanaf het moment dat verdachte de opslagruimte weer uitkomt en hij om 17:36:41 uur het slachtoffer doodschiet.
Eerste moment
De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat zich tot aan het moment dat verdachte het portiek in gaat een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijke dreiging daartoe heeft voorgedaan. Allereerst kan de rechtbank uit de inhoud van de camerabeelden niet opmaken dat verdachte aan de voorzijde van de coffeeshop door het latere slachtoffer of andere personen werd omsingeld. Ook is op de beelden waar te nemen dat er op dat moment geen sprake is van enige fysieke dreiging jegens verdachte. Voorts heeft verdachte ook niet verklaard dat hij op dat moment fysiek dan wel verbaal werd bedreigd. Vervolgens blijkt uit de inhoud van de camerabeelden dat verdachte de hoek omloopt en op de parkeerplaats van de coffeeshop gaat staan. De rechtbank kan op de beelden niet waarnemen dat verdachte door het latere slachtoffer en/of andere personen wordt omsingeld. Het enkele feit dat verdachte op de parkeerplaats van de coffeeshop tegenover een overtal aan personen kwam te staan, kan op zichzelf bezien niet als een onmiddellijk dreigende situatie worden aangemerkt. Daarbij betrekt de rechtbank tevens dat verdachte naar eigen zeggen te verstaan werd gegeven dat op de parkeerplaats slechts gepraat moest worden. Desgevraagd heeft verdachte ter terechtzitting aangegeven dat jegens hem geen verbale bedreigingen werden geuit. Van enige fysieke dreiging is de rechtbank op grond van de camerabeelden evenmin gebleken. Dat de personen uit de groep volgens verdachte onderling met stemverheffing spraken, kon bij verdachte redelijkerwijs niet de vrees opwekken dat hem iets zou worden aangedaan. Dit temeer nu verdachte kennelijk geen enkele reden had om bang te zijn voor een wederrechtelijke aanranding. Immers, hij heeft desgevraagd aangegeven geen idee te hebben gehad waarom en waarover de ‘groep van [voornaam slachtoffer]’ met hem wilde praten.
Op de beelden lijkt verdachte zich voorts betrekkelijk rustig, al telefonerend, tussen de groep personen te begeven en na het telefoneren langs het latere slachtoffer richting het portiek te lopen. In plaats van deze route te kiezen had verdachte ook eenvoudig om de geparkeerd staande auto heen kunnen lopen om zo het latere slachtoffer te vermijden. Dit zou voor de hand hebben gelegen als er op dat moment een onmiddellijke dreiging van het latere slachtoffer richting verdachte uit zou zijn gegaan.
Overigens is de stelling van de verdediging dat verdachte heeft getracht om de Duitse politie te bellen, omdat hij zich geïntimideerd voelde, op geen enkele wijze te verifiëren. Verdachte heeft zijn telefoon waarmee hij op dat moment belde niet aan de politie gegeven of laten geven, nu hij heeft gesteld dat hij deze telefoon op enig moment gedurende de latere mishandeling zou hebben verloren. Op de plaats delict is de telefoon van verdachte evenwel niet aangetroffen.
Tevens blijkt uit de camerabeelden niet dat de groep personen, direct nadat verdachte het portiek is ingegaan, zich dreigend of agressief opstelt. Dat er op het moment dat verdachte het portiek betreedt en aanbelt bij perceel 158A geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding of een onmiddelijke dreiging daartoe wordt naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door de verklaring van boekhouder [getuige 9], die boven in het kantoortje zat, en die heeft verklaard dat verdachte rustig sprak door de intercom na het betreden van het portiek. [getuige 9] heeft ook geen geschreeuw of iets dergelijks gehoord.
Dus: geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijke dreiging daartoe.
Tweede moment
Vervolgens neemt de rechtbank op de camerabeelden waar dat verdachte het portiek in loopt (17:35:01 uur, camera 14), even later gevolgd door het latere slachtoffer en de getuigen [getuige 4] en [getuige 5]. Verdachte en de anderen zijn ongeveer vijftien seconden binnen. Op grond van de verklaringen van de getuigen [getuige 4] en [getuige 5], het geconstateerde letsel bij verdachte en de bevindingen op de plaats delict, acht de rechtbank aannemelijk geworden dat verdachte in het portiek door het latere slachtoffer is aangevallen met een ploertendoder. Daarentegen acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat verdachte in dit portiek ook door [getuige 5] en [getuige 4] is belaagd. Buiten verdachte heeft immers niemand dit verklaard, zelfs niet de goede vriend van verdachte [getuige 8]. Laatstgenoemde zat boven in het kantoortje en is op het lawaai in het portiek afgekomen en heeft waargenomen dat verdachte door het latere slachtoffer werd belaagd. Hij heeft niet gezien dat verdachte ook door andere personen werd aangevallen.
Tevens betrekt de rechtbank hierbij ook de inhoud van de camerabeelden. Op de beelden neemt de rechtbank waar dat [getuige 4] meermaals zijn armen wijd spreidt in een poging om de partijen te scheiden, waarbij hij verdachte, die op dat moment de sneeuwschep in zijn handen heeft, de rug toe keert (17:35:39 uur t/m 17:36:02 uur, camera 14). [getuige 5] loopt op enig moment met rustige tred en zijn armen langs zijn lichaam in de richting van
verdachte, die dan nog steeds de sneeuwschep in zijn handen heeft. Deze gedragingen van beiden passen niet in het verweer van verdachte, dat hij enkele seconden daarvoor in het portiek door hen zou zijn mishandeld of op andere wijze is bedreigd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de aanval van het slachtoffer op verdachte in het portiek gekwalificeerd worden als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Verdachte was gerechtigd om zich tegen deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding te verdedigen. Immers was het voor verdachte, gezien het feit dat de meest voor de hand liggende vluchtweg (te weten via de deur van het portiek naar buiten) door het slachtoffer, [getuige 4] en [getuige 5] was afgesloten, niet mogelijk om zich aan de aanranding te onttrekken. Voorts stond het door verdachte gekozen verdedigingsmiddel, het slaan met een sneeuwschep, in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding, in aanmerking genomen dat het slachtoffer verdachte met een ploertendoder aanviel.
Dus: De rechtbank acht aannemelijk geworden dat zich in het portiek een noodweersituatie heeft voorgedaan, waartegen verdachte zich teweer mocht stellen.
Derde moment
Op de camerabeelden neemt de rechtbank vervolgens waar dat verdachte, die dan nog steeds de sneeuwschep vast heeft, door [getuige 4] bij zijn middel wordt vastgegrepen. Daarna begeleidt [getuige 4] verdachte richting de openbare weg om hem van het latere slachtoffer weg te houden (17:35:39 uur t/m 17:35:40 uur, camera 14). Het
slachtoffer maakt geen zichtbare aanstalten om de confrontatie met verdachte aan te gaan. De andere aanwezige personen in de directe nabijheid van verdachte houden zich afzijdig of lopen weg. Ter terechtzitting heeft verdachte niet verklaard dat hij op dat ogenblik fysiek of verbaal werd bedreigd. Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat de noodweersituatie op dat moment tot een einde was gekomen.
Vervolgens neemt de rechtbank op de camerabeelden waar dat verdachte, nog altijd met de sneeuwschep in de hand, de confrontatie met het slachtoffer opzoekt (17:35:54 uur, camera 14). Hij loopt immers weer in de richting van het latere slachtoffer. Op de beelden is te zien dat verdachte vijf ferme passen neemt in de richting van het slachtoffer. Voordat het echter tot een nieuwe schermutseling tussen verdachte en het slachtoffer komt, weet [getuige 8] verdachte voor de tweede maal tot bijna aan de openbare weg terug te dringen (17:35:58 uur t/m 17:36:02 uur, camera 5 en 14). Daarbij valt de sneeuwschep op de grond, welke sneeuwschep vervolgens door getuige [getuige 6] onder de geparkeerd staande auto wordt gelegd (17:36:13 uur, camera 14).
De rechtbank acht op grond van het voorgaande niet aannemelijk geworden dat verdachte gedurende dit derde moment geconfronteerd werd met een (nieuwe) wederrechtelijke aanranding. Het is verdachte die op dat moment dreigend op het latere slachtoffer afkomt, niet andersom. Daartoe overweegt de rechtbank bovendien dat verdachte ter terechtzitting niet heeft verklaard dat hij op dat moment door het slachtoffer of door andere personen fysiek of verbaal werd bedreigd. Voorts wijst de rechtbank op de verklaringen van de getuigen [getuige 9], [getuige 10] en [getuige 4]. [getuige 9] heeft verklaard dat hij, na het vallen van de sneeuwschep, weer achter zijn bureau ging zitten. [getuige 10] heeft verklaard dat het na het vallen van de sneeuwschep wat rustiger werd en dat de spanning afnam en [getuige 4] heeft verklaard dat hij het idee had dat de ruzie tussen het slachtoffer en verdachte bij deur B (de rechtbank begrijpt: de deur van het portiek) voorbij was. Uit deze verklaringen leidt de rechtbank af dat de fysieke confrontatie tussen verdachte en het slachtoffer, nadat de sneeuwschep op de grond viel, voorbij was. De door voornoemde getuigen opgedane indruk wordt ondersteund door hetgeen op de camerabeelden te zien is. De rechtbank neemt op deze beelden bijvoorbeeld waar dat getuige [getuige 5] op dat moment beide handen op de rug brengt en vervolgens een ontspannen houding aanneemt (17:36:05 uur, camera 14).
Vervolgens steekt verdachte de parkeerplaats over en loopt verdachte rechtstreeks en met rustige tred richting de glazen deur, zonder dat hij daarbij wordt aangevallen of gehinderd door het latere slachtoffer en/of anderen (17:36:03 uur t/m 17:36:07 uur, camera 5). Verdachte lijkt aldaar naar een sleutel te zoeken, waarmee hij de glazen deur opent. Dat verdachte naar het eigen zeggen het geheel als bedreigend heeft ervaren, overigens zonder dit nader te concretiseren, is in dit verband niet van doorslaggevend gewicht.
Dus: geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijke dreiging daartoe.
Vierde moment
Verdachte heeft vervolgens negentien seconden in de opslagruimte met de glazen deur verbleven. Op dat moment was geen sprake van een (hernieuwde) wederrechtelijke aanranding en evenmin is aannemelijk geworden dat verdachte vanaf het moment van betreden van de opslagruimte (17:36:07 uur, camera 14) tot aan het moment van doodschieten van het slachtoffer (17:36:41 uur, camera 14) nog behoefde te vrezen voor een wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank kan op de camerabeelden niet waarnemen dat een groep personen zich dreigend rondom de glazen toegangsdeur verzamelt. Integendeel, de aanwezige personen staan op enige meters afstand van de glazen deur en lijken niet bijzonder geïnteresseerd in wat de verdachte daarbinnen doet. Dat past overigens bij de eerdere waarneming van de rechtbank dat het ‘gevecht’ tussen verdachte en het latere slachtoffer op dat moment voorbij lijkt te zijn.
Hoewel de rechtbank op de beelden heeft waargenomen dat verdachte, nadat hij de opslagruimte verlaat en een schot in de lucht lost, achterna wordt gelopen door een onbekend gebleven persoon, de breedgeschouderde man met het witte shirt, (17:36:32 uur t/m 17:36:41 uur, camera 14), heeft verdachte ter terechtzitting desgevraagd te kennen gegeven dat hij deze persoon in het geheel niet heeft opgemerkt. Een reële dreiging kan derhalve van deze persoon niet zijn uitgegaan. Tot slot heeft verdachte niet verklaard over enige door het slachtoffer of andere personen geuite fysieke of verbale dreiging op het moment dat hij met het pistool naar buiten kwam.
Dus: geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijke dreiging daartoe.
De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de slotsom dat zich op het moment van het doodschieten van [naam slachtoffer] geen noodweersituatie voordeed. Het verweer van de raadsman, voor zover dat ziet op een beroep op noodweer, wordt dan ook verworpen.
Noodweerexces
Verdachte heeft subsidiair aangevoerd dat hij door de mishandeling in het portiek in een shocktoestand is geraakt en dat hij vervolgens door pijn en angst overmand heeft gehandeld. Met andere woorden, er zou sprake zijn van een hevige gemoedstoestand veroorzaakt door de eerdere aanranding. Die hevige gemoedstoestand zou vervolgens de excessieve reactie van verdachte moeten verklaren, waardoor verdachte ook nadat de noodweersituatie beëindigd was, is blijven doorgaan met zijn verdediging.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat op het door haar als ‘tweede moment’ geduide tijdspanne, in het portiek, sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
Die noodweersituatie is vervolgens geëindigd (‘derde moment’), maar in theorie is het mogelijk dat door die aanranding een dermate hevige gemoedstoestand bij verdachte is ontstaan, dat hij, ondanks dat de noodzaak tot verdedigen inmiddels niet meer daar was, toch is blijven doorgaan met verdedigen. Het zogenaamde extensieve noodweerexces.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
De rechtbank wil aannemen dat verdachte door de mishandeling in het portiek pijn heeft ondervonden en dat hij, gelet op de kleine ruimte waarin dit plaatsvond, angst moet hebben gevoeld.
Dat die pijn en angst nog enige tijd hebben doorgewerkt en mogelijk verklaren waarom verdachte eenmaal buiten op zijn belager(s) afgaat met een sneeuwschep, daar waar die belager(s) op dat moment geen enkele aanstalten lijkt(lijken) te maken om verdachte (opnieuw) aan te vallen en verdachte zich bovendien vlakbij de openbare weg bevindt, wil de rechtbank, in het voordeel van verdachte, ook nog aannemen.
De eerste vraag die hierbij een rol speelt is of hier sprake was van een gemoedstoestand als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Noodweerexces veronderstelt een verdedigend optreden. Het uitsluitend terugslaan uit boosheid, woede of wraak is nadrukkelijk niet gerechtvaardigd.
De rechtbank kan niet vaststellen of verdachtes optreden op de parkeerplaats nadat hij uit het portiek is gekomen en nadat de noodweersituatie is beëindigd, is ingegeven door de wil om zich te verdedigen. Het feit dat verdachte weinig tot niets over zijn gemoedstoestand heeft kunnen of willen zeggen, maakt het voor de rechtbank niet eenvoudiger. Immers de stelling van verdachte dat hij in een soort ‘shock’ verkeerde is nauwelijks door hem geconcretiseerd. Daarnaar meermalen gevraagd ter zitting, is verdachte niet veel verder gekomen dan op te merken: ‘Hoe zou u zich voelen als u mishandeld werd door iemand die u als uw broeder zag?’
Hoe het kan dat hij niet heeft opgemerkt dat er door [getuige 4] sussend is opgetreden, dat hij niet gemerkt heeft dat hij tot twee maal toe vlakbij de openbare weg stond, dat hij niet gemerkt heeft dat zijn vrienden [getuige 2] en [getuige 8] nog steeds in zijn directe nabijheid waren, maar dat hij wel tussen de vele aanwezigen telkens precies het latere slachtoffer wist te vinden, heeft verdachte evenmin kunnen verklaren. En nog merkwaardiger is het dat verdachte al het voorgaande kennelijk niet heeft gemerkt door de shock waarin hij verkeerde en dat hij desondanks wel in staat was nadat hij de sneeuwschep had verloren de parkeerplaats over te steken over een afstand van naar schatting 8 tot 10 meter en met kalme en vastberaden stappen naar de opslagruimte met de glazen deur te lopen en deze met een sleutel uit een sleutelbos in een oogwenk te openen. Ook de woorden die verdachte bezigt op het moment dat hij naar de glazen deur liep (te weten: ‘Niemand bemoeit zich hiermee’) lijken niet zozeer op angst of pijn, als wel op wraak of gerichtheid op het latere slachtoffer te duiden.
Wat daar ook van zij, zelfs als sprake is geweest van een hevige gemoedstoestand van verdachte, veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding die hem ertoe bracht ook na het beëindigen van de noodweersituatie door te gaan met zich verdedigen, dan is de tweede vraag hoe lang die gemoedstoestand heeft doorgewerkt.
Naar het oordeel van de rechtbank vormen alle hiervoor genoemde handelingen contra-indicaties voor de door de verdediging betrokken stelling dat verdachte zich op het moment dat hij naar de glazen deur liep en daar vervolgens na negentien seconden weer uitkwam (momenten drie en vier) nog altijd in die hevige gemoedsbeweging verkeerde. Uit deze handelingen spreekt namelijk een zekere doelgerichtheid en een hoge mate van bewustzijn.
De rechtbank acht dan ook onaannemelijk dat, voor zover daarvan eerder al sprake was, op het moment dat verdachte voor de tweede maal richting openbare weg werd teruggedrongen en hij vervolgens naar het opslaghok liep, nog altijd sprake was van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de eerdere wederrechtelijke aanranding in het portiek.
Dat oordeel wordt overigens nog ondersteund door het gedrag van verdachte direct na het dodelijke schot. Hoewel verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij op dat moment nog altijd in shock was, lijkt zijn gedrag daarna, zoals dat op de beelden te zien is, niet op het gedrag van iemand in paniek of in shock.
Verdachte loopt eerst naar het slachtoffer toe, waarbij diverse getuigen verklaren dat hij nog iets tegen het slachtoffer heeft gezegd, loopt dan rustig weg van het slachtoffer, wisselt voor de coffeeshop kennelijk enkele woorden met een van de uitsmijters, komt nog even terug naar het slachtoffer, loopt vervolgens weer rustig weg, praat even kort met [getuige 8], stapt in de auto die [getuige 2] inmiddels heeft gestart en rijdt weg. Uit de verklaring van [getuige 2] blijkt weliswaar dat verdachte opgewonden was, maar niet dat hij in shock verkeerde toen hij op dat moment bij hem in de auto zat. Ook hier geldt weer dat de enkele subjectieve beleving van verdachte ten tijde van het gebeurde niet van doorslaggevend gewicht is.
De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de slotsom dat niet aannemelijk is geworden dat zich op het moment van doodschieten een noodweerexcessituatie voordeed. Er was immers op het moment van doodschieten geen sprake van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte. Het verweer van de raadsman, voor zover dat ziet op een beroep op noodweerexces, wordt dan ook verworpen.
Putatief noodweer(exces)?
Nu de rechtbank reeds hierboven heeft vastgesteld dat geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden welke verdachte objectief gezien aanleiding mochten geven te veronderstellen dat hij dreigde te worden aangevallen, verwerpt de rechtbank tevens het beroep op putatief noodweer(exces).
Niet aannemelijk geworden is dat verdachte zich ‘vergist ‘ heeft en dat hij wel degelijk had kunnen menen dat er, nadat hij uit het portiek naar buiten kwam, sprake was van een noodweersituatie. Ook de omstandigheid dat verdachte, wanneer hij de parkeerplaats oversteekt en rustig naar de glazen deur loopt, het kennelijk geen probleem vindt zijn rug naar zijn ‘belagers’ te keren, is iets wat de rechtbank niet te rijmen vindt met de stelling dat hij meende nog altijd te moeten vrezen voor zijn leven, zoals hij ter zitting heeft verklaard.
De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de slotsom dat niet aannemelijk is geworden dat zich op het moment van doodschieten een putatieve noodweer(exces)situatie voordeed. Het verweer van de raadsman, voor zover dat ziet op een beroep op putatief noodweer(exces), wordt dan ook verworpen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 26 maart 2012 in de gemeente Heerlen opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, [naam slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen die [naam slachtoffer] doodgeschoten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
moord.
6. De strafbaarheid van verdachte
Gelet op hetgeen onder 4.3.5 is overwogen en nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft, acht de rechtbank verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde.
7. De oplegging van straf
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat, uitgaande van een bewezenverklaring terzake doodslag, volstaan dient te worden met een gevangenisstraf voor de duur van ten hoogste drie jaren. Hierbij heeft de raadsman gewezen op het feit dat verdachte de confrontatie niet heeft opgezocht maar werd overrompeld en overvallen door een overmacht aan personen, waardoor verdachte zich geplaatst zag in een zeer onveilige en levensbedreigende situatie. Een poging om de politie te bellen, zich te verschansen in de coffeeshop en (later) in de opslagruimte en het schieten in de lucht sorteerden niet het gewenste effect, hetgeen uiteindelijk in de niet gewilde dood van het slachtoffer resulteerde.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord, een van de ernstigste misdrijven die ons Wetboek van Strafrecht kent. Bij de coffeeshop ‘[naam coffeeshop]’ te Heerlen heeft verdachte op klaarlichte dag, te midden van omstanders, middels een gericht schot met een vuurwapen een einde gemaakt aan het leven van [naam slachtoffer].
Door zijn handelen heeft verdachte blijk gegeven van een groot gebrek aan respect voor het leven van een medemens. Tevens heeft verdachte de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed aangedaan. De enorme impact van de gewelddadige dood van het slachtoffer zal bij hen nog dagelijks voelbaar zijn. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat de familieleden kampen met heftige gevoelens van angst en onveiligheid. Een aantal van de familieleden wordt hierdoor ernstig belemmerd in zijn/haar dagelijkse bezigheden en heeft zich onder behandeling van een psycholoog moeten stellen. Het ernstige gevolg van het bewezenverklaarde en de wijze waarop het bewezenverklaarde handelen is uitgevoerd brengen onmiskenbaar gevoelens van angst en onveiligheid teweeg, zowel in de onmiddellijke omgeving van het slachtoffer als in de samenleving. Dat de rechtsorde door dit feit ernstig is geschokt behoeft geen betoog.
Naar het oordeel van de rechtbank kan bij een dergelijk misdrijf onder de gegeven omstandigheden niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich meebrengt. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum (namelijk: levenslange gevangenisstraf of tijdelijke gevangenisstraf van maximaal 30 jaren) en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd (in de regel niet minder dan 12 jaren gevangenisstraf). Aan dat uitgangspunt ligt ten grondslag dat het opzettelijk en met voorbedachten rade benemen van iemands leven de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, te weten het recht op leven, is.
De omstandigheid dat de schietpartij plaatsvond op klaarlichte dag, te midden van omstanders, werkt naar het oordeel van de rechtbank strafverzwarend.
De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken welke een mitigerend effect op de strafmaat zouden moeten hebben. Het enkele feit dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld, kan niet strafverminderend werken. Tevens gaat de rechtbank voorbij aan de door de raadsman onder 7.2 genoemde strafverminderende feiten en omstandigheden, nu deze niet overeenstemmen met hetgeen de rechtbank in rechte heeft vastgesteld.
Alles in ogenschouw nemend acht de rechtbank een straf zoals door de officier van justitie gevorderd een passende straf. Zij zal derhalve aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
8. De benadeelde partij
8.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 5.529,90 bestaande uit materiële schade (begrafeniskosten en kosten vliegtickets), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Tevens vordert de benadeelde partij om verdachte te veroordelen in de proceskosten.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering van de benadeelde partij niet weersproken.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Nu de vordering door de verdediging niet is betwist, zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij integraal toewijzen tot het bedrag van € 5.529,90. Daarbij zal de rechtbank tevens de wettelijke rente toekennen vanaf de datum van ontstaan van de schade. Voor wat betreft de post ‘begrafeniskosten’ stelt de rechtbank deze datum vast op 29 maart 2012 en voor wat betreft de post ‘kosten vliegtickets’ stelt de rechtbank, gelet op de uiteenlopende vliegdata, deze datum vast op 19 april 2012 (datum laatste terugvlucht).
Verdachte zal voorts worden veroordeeld tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten. Voor zover de benadeelde niet op toevoegingbasis wordt bijgestaan, zal de rechtbank voor de vaststelling van die vergoeding het bij de behandeling van civiele zaken gebruikelijke liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven als uitgangspunt hanteren. Bij de berekening - op grond van genoemd liquidatietarief - heeft de rechtbank gelet op de verrichte werkzaamheden, te weten het indienen van de vordering (1 punt) en het verschijnen op de terechtzittingen van 17 augustus 2012, 22 oktober 2012, 11 januari 2013, 26 maart 2013 en 17 mei 2013 (5 punten). De geldswaarde in hoofdsom ligt in casu onder de € 10.000,00, zodat tarief I geldt (een tarief van € 384,00 per punt). Hierbij geldt een maximum van 5 punten. Niet is gebleken dat er voorts nog kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. In totaal komt daarmee in aanmerking een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 1.920,00. De rechtbank zal voornoemd bedrag toekennen.
Voor zover de benadeelde op toevoegingbasis wordt bijgestaan, zal de rechtbank de kosten van rechtsbijstand begroten op de hoogte van de betaalde eigen bijdrage.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 5.529,90 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 62 dagen hechtenis, te betalen ten behoeve van [naam en adresgegevens benadeelde partij], zoals hierna in het dictum genoemd.
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
10. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- -
verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
- -
verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- -
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 jaren;
- -
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij], domicilie kiezende te [adres benadeelde partij], van een bedrag van € 5.529,90 (vijfduizend vijfhonderd negenentwintig euro en negentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade;
- -
veroordeelt verdachte, voor zover de benadeelde partij niet op toevoegingbasis wordt bijgestaan, tevens in de kosten van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op € 1.920,00 (negentienhonderd twintig euro); indien mocht blijken dat de benadeelde partij [naam benadeelde partij] op toevoegingbasis wordt bijgestaan veroordeelt de rechtbank verdachte tot betaling van de door [naam benadeelde partij] betaalde eigen bijdrage;
- -
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer € 5.529,90 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, bij niet betaling te vervangen door 62 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- -
bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.A. Wouters, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en mr. J.S. Holthuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Bouts griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 mei 2013.