ECLI:NL:HR:2011:BO9971, r.o. 2.4.
HR, 05-04-2016, nr. 14/05823
ECLI:NL:HR:2016:575, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-04-2016
- Zaaknummer
14/05823
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:575, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑04‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:185, Contrair
ECLI:NL:PHR:2016:185, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑02‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:575, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 31‑07‑2015
- Vindplaatsen
NJ 2016/318 met annotatie van N. Rozemond
SR-Updates.nl 2016-0166 met annotatie van J.H.J. Verbaan
Uitspraak 05‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Strafbare poging tot invoer van hasjiesj? Begin van uitvoering van het binnen het grondgebied van Nederland brengen van hasjiesj door met een speciaal daartoe geprepareerde auto naar Marokko te vertrekken om aldaar hasjiesj op te halen met als doel deze naar Nederland te brengen. ’s Hofs oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbare poging is bij uitstek erop gebaseerd dat het begin van uitvoering is gesitueerd "op het moment dat de verdachte met een speciaal daartoe geprepareerde auto naar Marokko vertrok". Dat oordeel is niet begrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat ook van de overige bewezenverklaarde gedragingen niet kan worden gezegd dat deze naar hun uiterlijke verschijningsvorm reeds in voldoende concrete mate gericht waren op de voltooiing van de invoer in Nederland van hasjiesj. CAG: anders.
Partij(en)
5 april 2016
Strafkamer
nr. S 14/05823
MD/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 14 november 2014, nummer 20/002822-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft geoordeeld dat sprake is van een begin van uitvoering van het binnen het grondgebied van Nederland brengen van hasjiesj.
2.2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte onder 1.1 bewezenverklaard dat zij:
"in de periode van 7 november 2008 tot en met 10 januari 2009 te Susteren, gemeente Echt-Susteren en te Sittard, gemeente Sittard-Geleen en te Tanger tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen een hoeveelheid hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, immers hebben verdachte en haar mededaders
- een voertuig (Seat Toledo gekentekend [AA-00-BB]) gekocht en op naam gesteld en
- voornoemd voertuig laten voorzien van een dubbele bodem en
- zich ter beschikking gesteld om als koerier verdovende middelen te vervoeren en
- door een of meer mededaders zijnde [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gegeven aanwijzingen opgevolgd en
- voornoemd voertuig in ontvangst genomen van [betrokkene 1] en
- voornoemd voertuig naar Marokko gereden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Evenals de rechtbank constateert het hof dat in deze zaak vast staat dat de verdachte en haar partner, [betrokkene 3], en een ander stel zich met auto's van hetzelfde type naar Marokko hebben begeven om aldaar hasjiesj op te halen en deze hasjiesj naar Nederland te smokkelen. Met dat doel waren beide auto's van een verborgen ruimte voorzien. Op een gegeven moment is het andere stel vanuit Marokko naar Nederland vertrokken. Kort nadat dit stel in Nederland was gearriveerd bleek dat zij inderdaad hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland hadden gebracht. Een aantal personen werd daarop door de politie aangehouden. Toen de verdachte dit hoorde vermoedde zij naar eigen zeggen direct dat het ging om het stel dat reeds met de andere auto vanuit Marokko naar Nederland was gereisd. De verdachte besloot daarop niet langer in Marokko te blijven en terug te vliegen naar Nederland.Naar het oordeel van het hof waren de even weergegeven gedragingen van meerdere betrokken personen, onder wie de verdachte, ontegenzeggelijk gericht op het transporteren van hasjiesj van Marokko naar Nederland. Er was dan ook reeds sprake van een begin van uitvoering van het invoeren van hasjiesj op het moment dat de verdachte met een speciaal daartoe geprepareerde auto naar Marokko vertrok om aldaar hasjiesj op te halen met als doel deze naar Nederland te brengen. Deze gedraging was naar haar uiterlijke verschijningsvorm immers gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf, te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen van hasjiesj."
2.3.
Het Hof heeft blijkens zijn, hiervoor in 2.2.2 weergegeven, overwegingen het oordeel dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbare poging tot het binnen het grondgebied van Nederland brengen van hasjiesj bij uitstek erop gebaseerd dat het begin van uitvoering is gesitueerd "op het moment dat de verdachte met een speciaal daartoe geprepareerde auto naar Marokko vertrok". Dat oordeel is, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat ook van de overige bewezenverklaarde gedragingen niet kan worden gezegd dat deze naar hun uiterlijke verschijningsvorm reeds in voldoende concrete mate gericht waren op de voltooiing van de invoer in Nederland van hasjiesj.
2.4.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1.1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma, A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 april 2016.
Conclusie 02‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Strafbare poging tot invoer van hasjiesj? Begin van uitvoering van het binnen het grondgebied van Nederland brengen van hasjiesj door met een speciaal daartoe geprepareerde auto naar Marokko te vertrekken om aldaar hasjiesj op te halen met als doel deze naar Nederland te brengen. ’s Hofs oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbare poging is bij uitstek erop gebaseerd dat het begin van uitvoering is gesitueerd "op het moment dat de verdachte met een speciaal daartoe geprepareerde auto naar Marokko vertrok". Dat oordeel is niet begrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat ook van de overige bewezenverklaarde gedragingen niet kan worden gezegd dat deze naar hun uiterlijke verschijningsvorm reeds in voldoende concrete mate gericht waren op de voltooiing van de invoer in Nederland van hasjiesj. CAG: anders.
Nr. 14/05823 Zitting: 2 februari 2016 | D.J.C. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Bij arrest van 14 november 2014 heeft het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch zich – behoudens de opgelegde straf, de gebruikte bewijsmiddelen en de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde – verenigd met het vonnis van de rechtbank Maastricht van 14 juli 2010, waarbij de verdachte was veroordeeld wegens feit 1.1 “medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod”, feit 1.2 “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd” en feit 2 “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, vierde lid, van de Opiumwet”. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden.
2. Mr. A.A.T.X. Vonken, advocaat te Maastricht, heeft namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld. Mr. E. Maessen, advocaat te Maastricht, heeft namens de verdachte een schriftuur ingediend houdende een middel van cassatie.
3. De zaak hangt samen met die tegen M. Ould Hnini, nr. 14/06014, waarin ik vandaag ook concludeer.
4. Het middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte heeft overwogen “dat er sprake is van een begin van uitvoering ter zake van de invoer van hasjiesj”.
5. Ten laste van de verdachte is als feit 1.1 en feit 1.2 bewezenverklaard dat zij:
“Feit 1.1
in de periode van 7 november 2008 tot en met 10 januari 2009 te Susteren, gemeente Echt-Susteren en te Sittard, gemeente Sittard-Geleen en te Tanger tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen een hoeveelheid hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, immers hebben verdachte en, haar mededaders een voertuig (Seat Toledo gekentekend [AA-00-BB]) gekocht en op naam gesteld en - voornoemd voertuig laten voorzien van een dubbele bodem en - zich ter beschikking gesteld om als koerier verdovende middelen te vervoeren en - door een of meer mededaders zijnde [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gegeven aanwijzingen opgevolgd en - voornoemd voertuig in ontvangst genomen van [betrokkene 1] en - voornoemd voertuig naar Marokko gereden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
feit 1.2 op meerdere tijdstippen gelegen in de periode van 01 december 2007 tot en met 21 december 2008 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied heeft gebracht hoeveelheden hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II”
6. Met betrekking tot de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen kunnen worden aangemerkt als een begin van uitvoering, heeft het hof als volgt overwogen:
“Evenals de rechtbank constateert het hof dat in deze zaak vast staat dat de verdachte en haar partner, [betrokkene 3], en een ander stel zich met auto’s van hetzelfde type naar Marokko hebben begeven om aldaar hasjiesj op te halen en deze hasjiesj naar Nederland te smokkelen. Met dat doel waren beide auto’s van een verborgen ruimte voorzien. Op een gegeven moment is het andere stel vanuit Marokko naar Nederland vertrokken. Kort nadat dit stel in Nederland was gearriveerd bleek dat zij inderdaad hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland hadden gebracht. Een aantal personen werd daarop door de politie aangehouden. Toen de verdachte dit hoorde vermoedde zij naar eigen zeggen direct dat het ging om het stel dat reeds met de andere auto vanuit Marokko naar Nederland was gereisd. De verdachte besloot daarop niet langer in Marokko te blijven en terug te vliegen naar Nederland. Naar het oordeel van het hof waren de even weergegeven gedragingen van meerdere betrokken personen, onder wie de verdachte, ontegenzeggelijk gericht op het transporteren van hasjiesj van Marokko naar Nederland. Er was dan ook reeds sprake van een begin van uitvoering van het invoeren van hasjiesj op het moment dat de verdachte met een speciaal daartoe geprepareerde auto naar Marokko vertrok om aldaar hasjiesj op te halen met als doel deze naar Nederland te brengen. Deze gedraging was naar haar uiterlijke verschijningsvorm immers gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf, te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen van hasjiesj.”
7. In artikel 1, vierde lid, Opiumwet is als volgt uitbreiding gegeven aan het toepassingsbereik van het (feitelijke) binnen het grondgebied van Nederland brengen van middelen, waaronder hasjiesj, als bedoeld in artikel 3 Opiumwet.
“Onder binnen het grondgebied van Nederland brengen van middelen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, is begrepen: het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn en elke op het verder vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht, of tot de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn.”
8. In cassatie kan ervan worden uitgegaan dat de verdachte naar Marokko is gereden met een auto die speciaal was geprepareerd om daarin hasjiesj te verbergen, en dit met de intentie deze hasjiesj met die geprepareerde auto binnen Nederland te brengen. Zo een auto kan worden aangemerkt als een voorwerp waarin hasjiesj zijn verpakt of geborgen, als bedoeld in artikel 1, vierde lid, Opiumwet.
9. De vraag rijst of de verdachte hiermee een begin van uitvoering heeft gemaakt van het hier bedoelde misdrijf. Die vraag laat zich nog niet zo makkelijk beantwoorden. Ik zal te dien einde een poging doen het recht vergelijkenderwijs te vinden.
10. Doordat de verdachte met het geprepareerde voertuig naar Marokko is gereden, verschilt deze zaak van de zaak die leidde tot HR 15 februari 2011 waarin de verdachte met een auto naar Roemenië was gereden om met een daar gereedstaande vrachtwagen waarin de verdovende middelen zich bevonden, terug naar Nederland te rijden.1.Het met een auto naar Roemenië rijden is “naar haar uiterlijke verschijningsvorm” een veel neutralere, bijna alledaags te noemen, gedraging dan het naar Marokko rijden met een voor de smokkel van verdovende middelen geprepareerd voertuig.
11. Ook verschilt de onderhavige zaak van de zaak die leidde tot HR 20 juni 1989,2.waarop eveneens een beroep wordt gedaan in de toelichting op het middel. Het “enkele zich begeven naar de gemeente” waar de verdachte de heroïne in ontvangst zou nemen, kon naar het oordeel van de Hoge Raad “niet worden aangemerkt als een gedraging die naar haar uiterlijke verschijningsvorm moet worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van dat voorgenomen misdrijf”.3.Bij “dat voorgenomen misdrijf” ging het echter in die strafzaak om het vervoeren van heroïne en dat is een andere gedraging dan het binnen Nederland brengen waar het in de onderhavige zaak om gaat. Vanwege het “delictsgebonden karakter van de uitvoeringshandelingen” kan dezelfde gedraging voor het ene delict wel en voor het andere delict niet als uitvoeringshandeling worden gekwalificeerd.4.
12. De onderhavige zaak vertoont enkele overeenkomsten met HR 18 december 1986.5.Twee mannen waren vanuit Nederland in een door hen gekochte auto naar Turkije gereden waar in die auto heroïne is verstopt. Daarna is een van de mannen met het vliegtuig naar Nederland teruggekeerd, terwijl de ander met de auto richting Nederland is gereden. Hij werd echter aangehouden bij de Oostenrijks-Duitse grens. De man die met het vliegtuig naar Nederland was teruggekeerd is veroordeeld wegens poging tot het binnen het grondgebied van Nederland brengen van heroïne. Het verschil met de onderhavige zaak is met name gelegen in het terugrijden met de auto met heroïne. De vraag is daarmee of het aanvangen van de terugreis (in het bezit van de verdovende middelen) de drempel is die moet zijn overschreden wil een begin van uitvoering mogen worden aangenomen. Ik meen dat dit niet het geval is.
13. Meijers schreef in zijn conclusie voor het hiervoor besproken arrest: “Juist bij een langetermijnoperatie als een in Nederland opgezet heroïnetransport van Turkije naar Nederland zal de feitenrechter het begin van uitvoering al in een vroeg stadium van het handelen kunnen aannemen.” In die zin zit de bewezen-verklaarde gedraging “dicht tegen het misdrijf” aan, zoals mijn ambtgenoot Knigge opmerkte in zijn conclusie voor HR 17 november 2009.6.
14. In HR 2 juni 19927.werd het huren van een auto voor het verdere vervoer van hasjiesj binnen Nederland, onder verwijzing naar artikel 1, vierde lid, Opiumwet gekwalificeerd als het binnen het grondgebied van Nederland brengen, zonder dat daarbij werd betrokken dat de verdachte met die gehuurde auto was gereden naar Stavoren waar het schip was aangekomen met daarin de door de verdachte verder te vervoeren hasjiesj.
15. Uit de gebezigde bewijsmiddelen in de onderhavige zaak kan worden opgemaakt dat de verdachte deel uitmaakte van een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, te weten internationale handel in verdovende middelen. In dat kader heeft de verdachte meerdere smokkeltransporten uitgevoerd en ook anderen bewogen als koerier voor die organisatie te werken. Met het oog op het transport uit Marokko naar Nederland, dat in Marokko strandde, heeft de verdachte de auto laten prepareren en op haar naam laten stellen. In Marokko aangekomen is de auto volgestopt met drugs. Het vertrek ervan is afgeblazen nadat de verdachte vermoedde dat een in Nederland ontdekt drugstransport, het eerder uit Marokko vertrokken transport betrof dat werd uitgevoerd door mensen die zij als koerier had geronseld. Vervolgens is de verdachte met haar zoon naar Nederland teruggevlogen.
16. Uit deze feiten en omstandigheden heeft het hof kunnen afleiden dat de bewezenverklaarde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf, te weten het binnen Nederland brengen van hasjiesj.
17. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak zou moeten leiden.
18. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
de procureur-generaal bijde Hoge Raad der Nederlanden
a-g
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑02‑2016
NJ 1990/32.
HR 20 juni 1989, NJ 1990, 32, r.o. 5.1.
J. de Hullu, Materieel strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 391.
NJ 1987/276 m.nt. A.C. ’t Hart.
ECLI:NL:PHR:2009:BJ3566, sub 9.
NJ 1992/774 r.o. 6.2.
Beroepschrift 31‑07‑2015
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE EEN MIDDEL VAN CASSATIE:
Inzake: [requirante]/O.M.
[requirante], requirante van cassatie van een te haren aanzien gewezen arrest van het Gerechtshof te 's Hertogenbosch van 14 november 2015 (parketnummer: 20-002822-10).
Edelhoogachtbaar College,
Ondergetekende, mr. E. Maessen, advocaat te Maastricht, die verklaart tot ondertekening en indiening van onderhavige schriftuur bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirante van cassatie, heeft de eer aan Uw Hoge Raad voor te dragen het navolgende:
Middel van cassatie
I
Schending van het recht, in het bijzonder van de artt. 350, 359 Sv jo. 415 lid 1 Sv, alsmede art. 423 Sv en/of verzuim van vormen waarvan het niet naleven nietigheid meebrengt, doordien het Hof de in hoger beroep door het Hof bevestigde bewezenverklaring door de Rechtbank van feit 1 op de inleidende dagvaarding ontoereikend heeft gemotiveerd, nu het Hof ten onrechte heeft overwogen dat er sprake is een begin van uitvoering ter zake van de invoer van hasjiesj.
Toelichting:
Het Hof heeft in hoger beroep het vonnis van de Rechtbank behoudens de strafoplegging bevestigd, waaronder de bewezenverklaring van het eerste feit op de inleidende dagvaarding.
De Rechtbank heeft onder feit 1.1 ten laste van requirante bewezen verklaard (in zoverre in hoger beroep bevestigd vonnis, p. 15) dat requirante:
in de periode van 7 november 2008 tot en met 10 januari 2009 te Susteren, gemeente Echt-Susteren en te Sittard, gemeente Sittard-Geleen en te Tanger tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen een hoeveelheid hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, immers hebben verdachte en haar mededaders
- —
een voertuig (Seat Toledo gekentekend [AA-00-BB]) gekocht en op naam gesteld en
- —
voornoemd voertuig laten voorzien van een dubbele bodem en
- —
zich ter beschikking gesteld om als koerier verdovende middelen te vervoeren en
- —
door een of meer mededaders zijnde [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gegeven aanwijzingen opgevolgd en
- —
voornoemd voertuig in ontvangst genomen van [betrokkene 1] en
- —
voornoemd voertuig naar Marokko gereden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep is namens requirante als verweer gevoerd dat er ten aanzien van de tenlastegelegde poging tot invoer van hasjiesj geen sprake was van een begin van uitvoering.
Het door het Hof in zoverre bevestigde vonnis van de Rechtbank houdt dienaangaande in (p. 10):
‘Begin van uitvoering
Ter onderbouwing van haar stelling dat er in deze zaak geen begin van uitvoering is, heeft de in de jurisprudentie van de Hoge Raad ontwikkelde formule aangehaald, dat een begin van uitvoering (slechts) aanwezig is indien de daad naar haar uiterlijke verschijningsvorm is gericht op de voltooiing van het misdrijf. Volgens de raadsvrouw zijn alle handelingen die voorafgaan aan concrete uitvoeringshandelingen in Marokko niet te beschouwen als een begin van uitvoering van de invoer van hasjiesj in Nederland. Op zijn minst zou voor een begin van uitvoering zijn vereist dat de verdovende middelen zich reeds in de auto bevonden. Maar dat was niet het geval.
In deze zaak is komen vast te staan dat het de bedoeling is geweest dat twee stellen met een zelfde type auto zich tegelijkertijd naar Marokko zouden begeven om aldaar hasjiesj op te halen en deze hasjiesj Nederland in te voeren. Met dat doel waren de auto's van een verborgen ruimte voorzien. [requirante] was een van de inzittenden van een van die twee auto's. Uit telefoontaps en verschillende verklaringen blijkt dat de reis naar en het verblijf in Marokko tot doel had met de auto's hasjiesj op te halen. Daartoe moest het een en ander geregeld worden, met name toen bleek dat er kennelijk een tekort aan hasjiesj was. Het tekort leidde ertoe dat op een gegeven moment slechts de andere auto uit Marokko naar Nederland is vertrokken. Kort nadat de hasjiesj Nederland was binnengebracht werden verschillende personen aangehouden. Toen [requirante] daarvan hoorde had zij, volgens haar eigen verklaring, meteen het vermoeden dat de aangehouden personen de bestuurder en de bijzitter van de andere auto waren. Zij besloot hierop niet langer in Marokko te blijven en terug te vliegen naar Nederland. Als gedragingen van meerdere personen, onder wie [requirante], zo duidelijk gericht zijn op de koop en vervolgens het transporteren van hasjiesj van Marokko naar Nederland, dan is in het licht van deze informatie er reeds sprake van een begin van uitvoering van het invoeren van hasjiesj vanaf het moment dat een geprepareerde auto uit Nederland naar Marokko vertrekt om aldaar hasjiesj op te halen en naar Nederland te brengen. Het door de Hoge Raad gehanteerde criterium van de uiterlijke verschijningsvorm vereist immers niet een zichtbare gedraging, maar een gedraging waaruit in samenhang met alle beschikbare informatie valt af te leiden dat zij eenduidig gericht is op de voltooiing van een misdrijf, in casu het invoeren van hasjiesj in Nederland.’
Het Hof heeft in hoger beroep naar aanleiding van het gevoerde verweer overwogen (arrest, p. 3):
‘A.
Aan de door de verdediging met betrekking tot het eerste onderdeel van het ten laste gelegde onder 1 (feit 1.1) bepleite vrijspraak, is ten grondslag gelegd dat er geen sprake was van ‘poging’ omdat er nog geen begin van uitvoering was. De gedragingen van de verdachte kunnen slechts gezien worden als (niet ten laste gelegde) voorbereidingshandelingen.
A1.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Evenals de rechtbank constateert het hof dat in deze zaak vast staat dat verdachte en haar partner, [betrokkene 3], en een ander stel zich met auto's van hetzelfde type naar Marokkko hebben begeven om aldaar hasjiesj op te halen en deze hasjiesj naar Nederland te smokkelen. Met dat doel waren beide auto's van een verborgen ruimte voorzien. Op een gegeven moment is het andere stel vanuit Marokko naar Nederland vertrokken. Kort nadat dit stel in Nederland was gearriveerd bleek dat zij inderdaad hasjiesj binnen het grond gebied van Nederland hadden gebracht. Een aantal personen werd daarop door de politie aangehouden. Toen de verdachte dit hoorde vermoedde zij naar eigen zeggen direct dat het ging om het stel dat reeds met de andere auto vanuit Marokko naar Nederland was gereisd. De verdachte besloot daarop niet langer in Marokko te blijven en terug te vliegen naar Nederland. Naar het oordeel van het hof waren de even weergegeven gedragingen van meerdere betrokken personen, onder wie de verdachte, ontegenzeggelijk gericht op het transporteren van hasjiesj van Marokko naar Nederland. Er was dan ook reeds sprake van een begin van uitvoering van het invoeren van hasjiesj op het moment dat de verdachte met een speciaal geprepareerde auto naar Marokko vertrok om aldaar hasjiesj op te halen met als doel deze naar Nederland te brengen. Deze gedraging was naar uiterlijke verschijningsvorm immers gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf, te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen van hasjiesj.’
Naar de mening van ondergetekende hebben Rechtbank en Hof ten onrechte geoordeeld dat sprake zou zijn van een begin van uitvoering van invoer van hasjiesj. In het arrest van Uw Raad van 15 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:B09971, r.o. 2.4 is overwogen:
‘In het licht van de uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende toedracht, te weten dat de verdachte geld, navigatiemateriaal en een GSM met SIM-kaart heeft ontvangen/aangenomen van [betrokkene1] en dat hij met een auto is afgereisd naar Roemenië en/of Hongarije met de bedoeling aldaar een hoeveelheid van 59 kg heroïne in ontvangst te nemen voor vervoer naar Nederland, maar dat hij onverrichterzake is teruggekeerd omdat hij de vrachtauto waarin de heroïne zich zou bevinden niet heeft kunnen vinden, is het oordeel van het Hof dat sprake was van een begin van uitvoering van het binnen Nederland brengen van heroïne niet zonder meer begrijpelijk Daaraan doet niet af dat de verdachte, zoals het Hof heeft overwogen, wel de intentie tot zodanige invoer van heroïne had.’
In de zaak van requirante ligt het eigenlijk niet anders. Op basis van de bewijsmiddelen kan weliswaar worden vastgesteld dat requirante (aanvankelijk!) het voornemen (de intentie) had om de hasjiesj naar Nederland te brengen, maar dat gegeven is onvoldoende om te kunnen spreken van een begin van uitvoering. Kennelijk is voorts, gelet op voornoemde uitspraak van Uw Raad, voor een begin van uitvoering ook niet voldoende dat er met een geprepareerde auto naar Marokko is gereden. De omstandigheid dat die auto geprepareerd was, biedt ondersteuning voor de (aanvankelijke) intentie van requirante om hasjiesj vanuit Marokko naar Nederland te brengen, maar meer ook niet. In zoverre is de omstandigheid dat de auto geprepareerd was niet zozeer relevant te achten voor de vraag of er sprake was van een begin van uitvoering van invoer van hasjiesj vanuit Marokko in Nederland door met een auto naar Marokko te rijden.
Gelet op de uiterlijke verschijningvorm van de bewezenverklaarde gedraging (te weten, in de kern: met een auto voorzien van een dubbelen bodem rijden naar Marokko), kan niet worden gesteld dat deze gedraging al is gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf van het opzettelijk invoeren van hasjiesj vanuit Marokko in Nederland. Deze gedraging zit, naar de mening van ondergetekende, niet dicht genoeg tegen het voorgenomen misdrijf aan (vgl. de conclusie van de Advocaat-Generaal mr. Knigge voor HR 17 november 2009, ECLI:NL:PHR:2009:BJ3566 sub 9).
Zie voorts het arrest van Uw Raad van 20 juni 1989, NJ 1990, 32, r.o. 5.1:
‘Het middel stelt terecht dat het ten laste van de verdachte bewezen verklaarde, voor zover inhoudende dat deze ‘zich van Amsterdam naar Utrecht heeft begeven om de in de bewezenverklaring bedoelde heroïne in ontvangst te nemen’, niet oplevert een begin van uitvoering van de in art. 2 eerste lid onder B (vervoeren) resp. in art. 2 eerste lid onder C Opiumwet, jo. art. 10 van die Wet strafbaar gestelde feiten. Indien — zoals ten laste van de verdachte bewezen is verklaard — iemand het voornemen heeft opgevat tot het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van een hoeveelheid heroïne kan het enkele zich begeven naar de gemeente waar hij — zoals het hof kennelijk met de woorden ‘om die heroïne in ontvangst te nemen’ tot uitdrukking gebracht heeft beschouwd — ingevolge tevoren gemaakte afspraak verwacht die heroïne in ontvangst te kunnen nemen, niet worden aangemerkt als een gedraging die naar haar uiterlijke verschijningsvorm moet worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van dat voorgenomen misdrijf.’
Ook in de zaak van requirante kan hooguit worden vastgesteld dat zij zich heeft begeven naar de plaats waar de verdovende middelen in ontvangst genomen zouden moeten worden. Er is bij deze stand van zaken geen begin van uitvoering van invoer van hasjiesj in Nederland. Dat zij dit heeft gedaan met een geprepareerde auto doet hier niet aan af. Het Hof heeft derhalve ten onrechte het vonnis van de Rechtbank bevestigd waarin de poging tot invoer wel is bewezenverklaard.
Het bestreden arrest kan om deze reden in zoverre niet in stand blijven.
Maastricht, 31 juli 2015
Mr. E. Maessen