HR 1 december 1992, NJ 1993, 631, en HR 7 oktober 1997, NJ 1998, 153, zie ook C.P.J. Scheele, Het beoordelen van getuigenverzoeken; een leidraad voor de praktijk, Strafblad 2011, p.62-72.
HR, 16-09-2014, nr. 13/03274
ECLI:NL:HR:2014:2783
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-09-2014
- Zaaknummer
13/03274
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2783, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑09‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1563, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:1563, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑06‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:2783, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑08‑2013
- Vindplaatsen
NJ 2014/449 met annotatie van M.J. Borgers
Uitspraak 16‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Slagende middelen over afwijzing getuigenverzoeken. De afwijzing van de verzoeken tot het horen van getuigen door het Hof ttz. in h.b. en in de bestreden uitspraak - bij welke beslissingen het Hof steeds de juiste maatstaf heeft toegepast - is, gelet op hetgeen aan die verzoeken ten grondslag is gelegd en de stadia waarin ze zijn gedaan, zonder nadere, doch ontbrekende motivering niet begrijpelijk.
Partij(en)
16 september 2014
Strafkamer
nr. S 13/03274
AJ/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 3 mei 2013, nummer 21/003760-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L. Plas, advocaat te Bunnik, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
2.1.
De middelen klagen over de afwijzing van de op de terechtzittingen in hoger beroep van 1 februari 2013 en 19 april 2013 door de verdediging gedane verzoeken tot het horen van getuigen.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 19 mei 2009, te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander
- van onderstaande voorwerpen de herkomst heeft verhuld en die voorwerpen voorhanden heeft gehad en
- onderstaande voorwerpen heeft verworven en van onderstaande voorwerpen gebruik gemaakt,
te weten
- geldbedragen van 62.929,20 EUR en 17.620,- EUR en 13.420,- EUR en
- een personenauto (merk Peugeot), type 307 SW HDI (kenteken [001]) en
- een tourcaravan (merk Tabbert), type JE 585 (kenteken [002]) en
- een polshorloge (merk Audemars Piquet) en
- Bang & Olufsen apparatuur en
- een wit bankstel
- een tuin en/of loungeset,
terwijl zij, verdachte, wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf."
2.3.
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevinden zich:
- een appelschriftuur van 18 september 2012, voor zover in cassatie van belang inhoudende:
"Cliënte ontkent dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De verdediging wenst in dat kader de navolgende personen als getuige te horen.
Deze personen kunnen nader verklaren over de herkomst en/of aanschaf van de desbetreffende geldbedragen c.q. goederen.
1. [betrokkene 1], wonende te [woonplaats];
2. [betrokkene 2], wonende te [woonplaats];
3. [betrokkene 3], wonende te [woonplaats];
4. [betrokkene 4], wonende te [woonplaats];
5. [betrokkene 5], wonende in [woonplaats];
6. [betrokkene 6], wonende te [woonplaats];
7. [betrokkene 7], wonende te [woonplaats];
8. [betrokkene 8], wonende te [woonplaats];
9. [betrokkene 9], wonende te [woonplaats];
10. [betrokkene 10], wonende te [woonplaats];
11. [betrokkene 11], wonende te [woonplaats];
12. [betrokkene 12], wonende te [woonplaats];
13. [betrokkene 13], wonende te [woonplaats];
14. [betrokkene 14], wonende te [woonplaats];
15. [betrokkene 15], wonende te [woonplaats];
16. [betrokkene 16], wonende te [woonplaats];
17. [betrokkene 17], wonende te [woonplaats]."
- het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 februari 2013, voor zover in cassatie van belang inhoudende:
"De raadsvrouw voert het woord overeenkomstig haar pleitnota, welke aan het hof is overgelegd en aan dit proces-verbaal is gehecht.
De raadsvrouw voegt hieraan toe -zakelijk weergegeven-:
Het vonnis is niet begrijpelijk. De rechtbank heeft de eis van de officier van justitie overgenomen, ondanks mijn pleidooi. Mijn cliënte heeft jarenlang haar salaris voor haar werkzaamheden bij [A] contant ontvangen. Dit is keurig bijgehouden door de boekhouder en opgegeven bij de belastingdienst.
Ik vind het voor de overtuiging van belang dat alle getuigen worden gehoord. De rechtbank heeft mijn cliënte niet geloofd. Mijn cliënte heeft verklaard dat zij er niet van op de hoogte was dat [betrokkene 1] zich bezig hield met hennephandel. Ze dacht dat hij in de autobranche zat. [betrokkene 1] stortte geld op haar rekening en nu wordt het mijn cliënte verweten dat zij het geld heeft witgewassen. Ten onrechte mijns inziens.
Het verzoek onder de punten 4, 6, 9 en 17 handhaaf ik niet.
(...)
Het hof trekt zich terug voor beraad.
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede:
- dat de verzoeken tot het horen van de in de pleitnota onder punten 1 tot en met 17 genoemde getuigen van de raadsvrouw tijdig zijn ingediend bij appelschriftuur, zodat de verzoeken in beginsel dienen te worden getoetst aan het verdedigingsbelang. Dit is anders ten aanzien van de verzoeken tot het horen van de in de pleitnota onder punt 18, 19 en 20 genoemde getuigen. Het horen van deze getuigen is niet bij appelschriftuur gevraagd. Voor de beslissing op deze verzoeken wordt het noodzakelijkheidscriterium gehanteerd;
- dat met inachtneming van het voorgaande de beslissing van het hof als volgt is:
- ten aanzien van de verzoeken tot het horen van de in de pleitnota onder de punten 1 tot en met 16 - met uitzondering van de verzoeken onder de nummers 4, 6 en 9 - is het belang van de verdediging bij het horen van de getuigen onvoldoende duidelijk gemaakt. De raadsvrouw heeft ook niet voldoende onderbouwd wat het verband is tussen verzoeken en de tenlastegelegde feiten. De verzoeken worden afgewezen;
- de verzoeken tot het horen van de in de pleitnota onder punt 18, 19 en 20 genoemde getuigen worden afgewezen. Het hof acht het horen van deze getuigen niet noodzakelijk en door de raadsvrouw is onvoldoende onderbouwd wat de noodzaak zou kunnen zijn."
- de aan het hiervoor genoemde proces-verbaal gehechte pleitnota van de raadsvrouwe van de verdachte, voor zover inhoudende:
"De verdediging heeft bij appelschriftuur van 18 september 2012 de navolgende personen als getuige opgegeven:
1. [betrokkene 1], wonende aan de [A straat] te [woonplaats]:
[betrokkene 1] kan verklaren over de stortingen van bedragen op de bankrekeningen van cliënte. [betrokkene 1] kan verklaren over de legale herkomst van deze gelden. Bovendien kan [betrokkene 1] verklaren over de betaling door hem van de B&O apparatuur, het witte bankstel en het Audemars Piquet horloge en het feit dat cliënte niet op de hoogte was van de hoogte van het aanschafbedrag en/of de wijze van financiering door [betrokkene 1].
2. [betrokkene 2], wonende te [woonplaats]:
[betrokkene 2] kan verklaren over de contante betaling van spullen, huur e.d. van de [B], zoals ook door cliënte ter zitting bij de rechtbank is verklaard. Tevens kan hij verklaren over de grote stroom van contant geld in deze branche usance was aangezien hij een periode (2007 en 2008) de eigenaar van een [B] was.
3. [betrokkene 3], wonende te [woonplaats]:
[betrokkene 3] kan verklaren over de ver- en aankoop en contante betaling van de Harley Davidson met kenteken [004] en andere motorrijtuigen. [betrokkene 3] heeft niet naar waarheid verklaard over het aantal auto's dat hij verkocht heeft, nu hij een lagere omzet bij de Belastingdienst heeft opgegeven.
Voorts kan [betrokkene 3] verklaren over de grote stroom van contante (legale) gelden binnen [A], nu hij een periode werkzaam is geweest bij de [B] [A].
4. [betrokkene 4]:
Het verzoek tot het horen van deze getuige wordt niet gehandhaafd.
5. [betrokkene 5], wonende in [woonplaats]:
[betrokkene 5] kan verklaren over het geven van een geldbedrag voor de vakantie van cliënte naar Frankrijk en geld heeft gestort op de rekening van cliënte.
6. [betrokkene 6]:
Het verzoek tot het horen van deze getuige wordt niet gehandhaafd.
7. [betrokkene 7], wonende te [woonplaats]:
De verkoop en terugkoop en de betaling van de motor aan cliënte en/of [betrokkene 1].
8. [betrokkene 8], wonende te [woonplaats]:
De verkoop en betaling van de motor met kenteken [003].
9. [betrokkene 9]:
Verzoek tot het niet horen van deze getuige wordt niet gehandhaafd.
10. [betrokkene 10], wonende te [woonplaats]:
[betrokkene 10] kan verklaren over de verkoop van de motor aan [betrokkene 1].
11. [betrokkene 11], wonende te [woonplaats]:
[betrokkene 11] kan verklaren over de beschikking over de Harley Davidson met kenteken [004].
12. [betrokkene 12]. wonende te [woonplaats]:
M.b.t. de betaling en het bezit van de Harley Davidson met kenteken [004].
13. [betrokkene 13], wonende te [woonplaats]:
[betrokkene 13] kan, als medevennoot van [A], verklaren over de administratie/boekhouding van [A] en de wijze van betaling van de overname door [betrokkene 18]. Tevens kan [betrokkene 13] verklaren over de grote stroom van contante gelden binnen de [B].
Ten slotte kan [betrokkene 13] verklaren over de privé onttrekkingen uit [A]. Zowel hij als cliënte namen in 2005 en 2006 tegelijkertijd evenveel salaris contant uit de kas van [A]. Derhalve kan hij verklaren dat cliënte contante bedragen voorhanden had.
14. [betrokkene 14], wonende te [woonplaats]:
M.b.t. de contante betaling van de Mercedes, met kenteken [005] aan [betrokkene 1].
15. [betrokkene 15], wonende te [woonplaats]:
M.b.t. de verkoop van de woning aan cliënte en in welke staat de woning en de tuin verkeerde (aanleg nieuwe tuin).
16. [betrokkene 16], wonende te [woonplaats]:
M.b.t. de bemiddeling van de verkoop van de motor met kenteken [006].
17. [betrokkene 17], wonende te [woonplaats]:
M.b.t. de verkoop en contante betaling van de loungeset aan cliënte.
Voorts wenst de verdediging nog de navolgende personen als getuige te horen. De verdediging is van mening dat het noodzakelijk is deze getuigen te horen, nu zij kunnen verklaren over het tenlastegelegde en bewezenverklaarde witwassen van de Peugeot en de geldbedragen.
18. [betrokkene 19], wonende te [woonplaats]:
[betrokkene 19] kan de verklaring van cliënte bij de rechter-commissaris (als getuige in de zaak tegen [betrokkene 1]) met betrekking tot de gang van zaken over de ruil/betaling van de Peugeot 307 tegen de BMW type 7 serie bevestigen. [betrokkene 19] kan bevestigen dat hij nog een bedrag van € 2.000,- aan [betrokkene 1] diende te betalen.
19. [betrokkene 20], wonende te [woonplaats]:
[betrokkene 20] kan eveneens de verklaring van cliënte met betrekking tot de gang van zaken over de ruil/betaling van de Peugeot 307 tegen de BMW type 7 serie bevestigen.
20. [betrokkene 21], werkzaam als boekhouder bij [C], financiële dienstverleners, kantoorhoudende aan de [B straat] Kerkrade:
[betrokkene 21] is in de periode van 2003 tot en met 2008 de boekhouder van cliënte en [A] geweest. [betrokkene 21] kan verklaren over de constante stroom van contante gelden binnen [A]. Bovendien kan [betrokkene 21] verklaren over de privé onttrekkingen door cliënte door contante bedragen uit kas op te nemen. [betrokkene 21] kan verklaren over de belastingaangiften van cliënte. Voorts kan [betrokkene 21] uitleg geven over de rapporten en jaaropgaven van 2005 en 2006 welke als bijlagen zijn gehecht aan de pleitnota die door de verdediging aan de Rechtbank zijn ingebracht."
- het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2013, voor zover inhoudende:
"De verdachte en de raadsvrouw voeren het woord tot verdediging, de raadsvrouw overeenkomstig haar pleitnota, die aan het hof is overgelegd en aan het verkort proces-verbaal is gehecht."
- de aan het hiervoor genoemde proces-verbaal gehechte pleitnota van de raadsvrouwe van de verdachte, die inhoudt dat de verdediging tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep opnieuw onderbouwde verzoeken heeft gedaan de hiervoor onder 1, 2, 3, 7, 8, 13, 14, 18, 19 en 20 genoemde personen alsmede [betrokkene 18] te horen als getuigen indien het Hof niet tot vrijspraak overgaat.
2.4.
Het naar aanleiding van die terechtzitting van 19 april 2013 gewezen arrest van het Hof houdt omtrent die verzoeken het volgende in:
"De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep terzake diverse elementen en bestanddelen van de tenlastelegging, een groot aantal (voorwaardelijke) verzoeken gedaan tot het horen van getuige, met betrekking tot welke getuigen het hof reeds eerder heeft beslist.
Het hof wijst al deze verzoeken af, nu het -op al die onderdelen- geen noodzaak ziet tot het horen van deze getuigen."
2.5.
Het arrest HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, houdt omtrent de beoordeling van cassatieklachten over de motivering van de beslissing inzake een verzoek tot het oproepen en horen van getuigen onder meer het volgende in:
"2.76. Bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het oproepen van getuigen gaat het uiteindelijk om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van - als waren het communicerende vaten - enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen. Bij de beoordeling van de begrijpelijkheid van de beslissing kan ook het procesverloop van belang zijn, zoals (...) het stadium waarin het verzoek is gedaan, in die zin dat het verzoek eerder had kunnen en redelijkerwijs ook had moeten worden gedaan (...)"
2.6.
Deze afwijzing van de verzoeken tot het horen van getuigen door het Hof ter terechtzitting in hoger beroep van 1 februari 2013 en in de bestreden uitspraak - bij welke beslissingen het Hof steeds de juiste maatstaf heeft toegepast - is, gelet op hetgeen aan die verzoeken ten grondslag is gelegd en de stadia waarin ze zijn gedaan, zonder nadere, doch ontbrekende motivering niet begrijpelijk. De middelen slagen.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 september 2014.
Conclusie 10‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Slagende middelen over afwijzing getuigenverzoeken. De afwijzing van de verzoeken tot het horen van getuigen door het Hof ttz. in h.b. en in de bestreden uitspraak - bij welke beslissingen het Hof steeds de juiste maatstaf heeft toegepast - is, gelet op hetgeen aan die verzoeken ten grondslag is gelegd en de stadia waarin ze zijn gedaan, zonder nadere, doch ontbrekende motivering niet begrijpelijk.
Nr. 13/03274 Zitting: 10 juni 2014 | Mr. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
Verdachte is bij arrest van 3 mei 2013 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, wegens “medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 240 uren.
Mr. M.L. Plas, advocaat te Bunnik, heeft namens verdachte acht middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste en het tweede middel klagen over de afwijzing door het hof van getuigenverzoeken en lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Aangevoerd wordt dat deze beslissingen telkens onvoldoende zijn gemotiveerd, althans zonder nadere motivering onbegrijpelijk zijn.
Voor een goed begrip van de gedane getuigenverzoeken, die betrekking hebben op de herkomst van de geldbedragen en goederen die zouden zijn witgewassen, en de daarop volgende beslissingen van het hof, worden hieronder de in de tenlastelegging vermelde geldbedragen en goederen weergegeven:
- -
(een) geldbedragen van (ongeveer) 62.929,20 EUR en/of 20.000,- EUR en/of 17.620,- EUR en/of 13.420,- EUR en/of negen althans een of meer bankbiljetten van 50,- EUR en/of
- -
een (personen)auto (merk Peugeot), type 307 SW HDl (kenteken [001]) en/of
- -
een (tour)caravan (merk Tabbert), type JE 585 (kenteken [002]) en/of
- -
een (pols)horloge (merk Audemars Piquet) en/of
- -
Bang & Olufsen apparatuur en/of
- -
een wit bankstel, althans meubilair en/of
- -
een tuin en/of loungeset.
5. In de tijdig ingediende appelschriftuur heeft de verdediging het hof onder meer verzocht zeventien getuigen te horen. Op de regiezitting van 1 februari 2013 heeft de raadsvrouw deze verzoeken, onder intrekking van verzoeken 4., 6., 9. en 17. en toevoeging van drie nieuwe verzoeken, als volgt toegelicht:
“1. [betrokkene 1]: [betrokkene 1] kan verklaren over de stortingen van bedragen op de bankrekeningen van cliënte. [betrokkene 1] kan verklaren over de legale herkomst van deze gelden. Bovendien kan [betrokkene 1] verklaren over de betaling door hem van de B&O apparatuur, het witte bankstel en het Audemars Piquet horloge en het feit dat cliënte niet op de hoogte was van de hoogte van het aanschafbedrag en/of de wijze van financiering door [betrokkene 1].
2. [betrokkene 2]: [betrokkene 2] kan verklaren over de contante betaling van spullen, huur ed van de [B], zoals ook door cliënte ter zitting bij de rechtbank is verklaard. Tevens kan hij verklaren over de grote stroom van contant geld in deze branche usance was aangezien hij een periode (2007 en 2008) de eigenaar van een growshop was.
3. [betrokkene 3]: [betrokkene 3] kan verklaren over de ver- en aankoop en contante betaling van de Harley Davidson met kenteken [004] en andere motorrijtuigen. [betrokkene 3] heeft niet naar waarheid verklaard over het aantal auto's dat hij verkocht heeft, nu hij een lagere omzet bij de Belastingdienst heeft opgegeven. Voorts kan [betrokkene 3] verklaren over de grote stroom van contante (legale) gelden binnen [A], nu hij een periode werkzaam is geweest bij [A].
5. [betrokkene 5]: [betrokkene 5] kan verklaren over het geven van een geldbedrag voor de vakantie van cliënte naar Frankrijk en geld heeft gestort op de rekening van cliënte.
7. [betrokkene 7]: de verkoop en terugkoop en de betaling van de motor aan cliënte en/of [betrokkene 1].
8. [betrokkene 8]: de verkoop en betaling van de motor met kenteken [003].
10. [betrokkene 10]: [betrokkene 10] kan verklaren over de verkoop van de motor aan [betrokkene 1].
11. [betrokkene 11]: [betrokkene 11] kan verklaren over de beschikking over de Harley Davidson met kenteken [004].
12. [betrokkene 12]: mbt de betaling en het bezit van de Harley Davidson met kenteken [004].
13. [betrokkene 13]: [betrokkene 13] kan, als medevennoot van [A], verklaren over de administratie/boekhouding van [A] en de wijze van betaling van de overname door [betrokkene 18]. Tevens kan [betrokkene 13] verklaren over de grote stroom van contante gelden binnen de growshop. Ten slotte kan [betrokkene 13] verklaren over de privé onttrekkingen uit [A]. Zowel hij als cliënte namen in 2005 en 2006 tegelijkertijd evenveel salaris contant uit de kas van [A]. Derhalve kan hij verklaren dat cliënte contante bedragen voorhanden had.
14. [betrokkene 14]: mbt de contante betaling van de Mercedes, met kenteken [005] aan [betrokkene 1].
15. [betrokkene 15]: mbt de verkoop van de woning aan cliënte en in welke staat de woning en de tuin verkeerde (aanleg nieuwe tuin).
16. [betrokkene 16]: mbt de bemiddeling van de verkoop van de motor met kenteken [006].
Voorts wenst de verdediging nog de navolgende personen als getuige te horen. De verdediging is van mening dat het noodzakelijk is deze getuigen te horen, nu zij kunnen verklaren over het tenlastegelegde en bewezenverklaarde witwassen van de Peugeot en de geldbedragen:
18. [betrokkene 19]: [betrokkene 19] kan de verklaring van cliënte bij de rechter-commissaris (als getuige in de zaak tegen [betrokkene 1]) met betrekking tot de gang van zaken over de ruil/betaling van de Peugeot 307 tegen de BMW type 7 serie bevestigen. [betrokkene 19] kan bevestigen dat hij nog een bedrag van € 2.000,- aan [betrokkene 1] diende te betalen.
19. [betrokkene 20]: Ook [betrokkene 20] kan eveneens de verklaring van cliënte met betrekking tot de gang van zaken over de ruil/betaling van de Peugeot 307 tegen de BMW type 7 serie bevestigen.
20. [betrokkene 21], werkzaam als boekhouder hij [C], financiële dienstverleners: [betrokkene 21] is in de periode van 2003 tot en met 2008 de boekhouder van cliënte en [A] geweest. [betrokkene 21] kan verklaren over de constante stroom van contante gelden binnen [A]. Bovendien kan [betrokkene 21] verklaren over de privé onttrekkingen door cliënte door contante bedragen uit kas op te nemen. [betrokkene 21] kan verklaren over de belastingaangiften van cliënte. Voorts kan [betrokkene 21] uitleg geven over de rapporten en jaaropgaven van 2005 en 2006 welke als bijlagen zijn gehecht aan de pleitnota die door de verdediging aan de Rechtbank zijn ingebracht.”
6. Het hof heeft deze verzoeken afgewezen en heeft daartoe blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 februari 2013 het volgende overwogen:
“- ten aanzien van de verzoeken tot het horen van de in de pleitnota onder de punten 1 tot en met 16 [genoemde getuigen] - met uitzondering van de verzoeken onder de nummers 4, 6 en 9 - is het belang van de verdediging bij het horen van de getuigen onvoldoende duidelijk gemaakt. De raadsvrouw heeft ook niet voldoende onderbouwd wat het verband is tussen [de] verzoeken en de tenlastegelegde feiten. De verzoeken worden afgewezen;
- de verzoeken tot het horen van de in de pleitnota onder punt 18, 19 en 20 genoemde getuigen worden afgewezen. Het hof acht het horen van deze getuigen niet noodzakelijk en door de raadsvrouw is onvoldoende onderbouwd wat de noodzaak zou kunnen zijn”.
7. Voor wat betreft de in de appelschriftuur gedane opgave van de getuigen 1 tot en met 16 (met uitzondering van de ingetrokken verzoeken onder de nummers 4, 6 en 9) acht ik het oordeel van het hof niet zonder meer begrijpelijk. Ten aanzien van deze verzoeken geldt art. 418, eerste lid, Sv op grond waarvan de beoordelingsmaatstaf van art. 288, eerste lid sub c, Sv dient te worden gehanteerd, namelijk of redelijkerwijs valt aan te nemen dat de verdachte door de afwijzing van de getuigenverzoeken niet in haar verdediging wordt geschaad. De uitzonderingssituatie van art. 418, eerste lid, Sv, dat de oproeping kan worden geweigerd in het geval dat de berechting in eerste aanleg op tegenspraak heeft plaatsgevonden én de verzochte getuigen al eerder bij de rechter-commissaris of ter terechtzitting in eerste aanleg zijn gehoord, doet zich hier niet voor.
8. Verzoeken waarvoor het verdedigingsbelang geldt, kunnen niet snel worden afgewezen. De maatstaf die de Hoge Raad heeft geformuleerd is dat toetsing aan het verdedigingsbelang slechts tot afwijzing kan leiden:
‘indien die punten [waaromtrent de getuige zou moeten worden ondervraagd; AG] in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in zijn [de verdachte] strafzaak te nemen beslissing dan wel dat redelijkerwijze moet worden uitgesloten dat die getuige [...] iets over bedoelde punten zou kunnen verklaren’.1.
Daarbij mag bovendien niet worden vooruitgelopen op wat de getuigen zouden kunnen verklaren, bijvoorbeeld omdat niet te verwachten is dat de verklaringen van de getuigen nog iets kunnen toevoegen aan hetgeen al bekend is.2.
9. Uit de toelichting die de raadsvrouw op de regiezitting van 1 februari 2013 ten aanzien van het belang van het horen van deze getuigen heeft gegeven, blijkt dat de verdediging deze getuigen wilde horen omdat verdachte het haar ten laste gelegde betwist. De getuigen zouden allen kunnen verklaren over de gestelde legale herkomst van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen en goederen. Uit de door de raadsvrouw gegeven toelichting blijkt mijns inziens - in ieder geval ten aanzien van de onder 1, 2, 3, 5 en 13 genoemde getuigen - voldoende wat het verband is tussen de verzoeken en de ten laste gelegde feiten. De motivering van het hof, die niet meer inhoudt dan dat het belang van de verdediging bij het horen van deze getuigen onvoldoende duidelijk is gemaakt en dat het verband met de ten laste gelegde feiten het hof ontgaat, acht ik dan ook - met name met betrekking tot de onder 1, 2, 3, 5 en 13 genoemde getuigen - onbegrijpelijk. Voorts blijkt uit de overweging van het hof niet dat het aan het juiste criterium heeft getoetst, namelijk of redelijkerwijs valt aan te nemen dat door het afzien van de oproeping van de getuigen de verdachte niet in haar verdediging wordt geschaad.3.
10. Het eerste middel is gegrond.
11. Bij haar tijdens de terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2013 gehouden pleidooi heeft de raadsvrouw – wederom – aangevoerd dat indien het hof verdachte niet zou vrijspreken van het ten laste gelegde, de verdediging de reeds bij appelschriftuur opgegeven personen [betrokkene 21], [betrokkene 13], [betrokkene 2], [betrokkene 18], [betrokkene 1], [betrokkene 3], [betrokkene 14], [betrokkene 7], [betrokkene 8], [betrokkene 19] en [betrokkene 20] als getuigen wenst te horen.
12. Het hof heeft ten laste van verdachte bewezen verklaard dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen en heeft de getuigenverzoeken afgewezen met de volgende overweging:
“De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep terzake diverse elementen en bestanddelen van de tenlastelegging, een groot aantal (voorwaardelijke) verzoeken gedaan tot het horen van getuige[n], met betrekking tot welke getuigen het hof reeds eerder heeft beslist.
Het hof wijst al deze verzoeken af, nu het -op al die onderdelen- geen noodzaak ziet tot het horen van deze getuigen.”
13. Noch uit de pleitnotities van de raadsvrouw noch uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof blijkt dat de verdediging het verzoek met betrekking tot het horen van de getuigen die in de appelschriftuur zijn opgegeven niet heeft gehandhaafd. Dat het verzoek voorwaardelijk is gedaan als het hof niet tot integrale vrijspraak van het ten laste gelegde zou komen, dient mijns inziens te worden geplaatst in de context van een vlotte afdoening van de zaak. Daaraan zou niet de consequentie mogen worden verbonden dat dan getoetst kan worden aan het strengere noodzaakcriterium. Wat dat betreft verschilt deze zaak van die waarin de Hoge Raad op 8 april 2014 heeft bepaald, dat als het bij appelschriftuur gedane verzoek om getuigen te horen ter zitting niet is gehandhaafd een dergelijk voorwaardelijk verzoek op grond van art. 315 Sv getoetst moet worden aan de noodzaak van het verzochte.4.Nu geen sprake is van een nieuwe opgave van getuigen ben ik van mening dat het hof ook wat dit verzoek betreft ten onrechte het noodzakelijkheidscriterium heeft toegepast.
14. Wat betreft de drie ter terechtzitting van 1 februari 2013 gedane aanvullende getuigenverzoeken heeft het hof gelet op art. 315 Sv wel de juiste maatstaf toegepast namelijk of de noodzaak van de getuigenverhoren is gebleken.5.
15. Al met al kom ik tot de conclusie dat de eerste twee middelen slagen en de andere middelen geen bespreking behoeven. Indien de Hoge Raad hierover anders oordeelt, dan ben ik uiteraard bereid aanvullend te concluderen.
16. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑06‑2014
HR 11 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB7058, rov. 3.3; HR 25 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL9018, rov. 2.4.; HR 3 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0638, zie met name de conclusie van mijn ambtgenoot Vegter bij dit arrest waaruit onder punt 6 blijkt dat het ging over het horen van een tweetal getuigen die zouden kunnen verklaren over de (legale) herkomst van een inbeslaggenomen geldbedrag.
Zie bijvoorbeeld HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3211, rov. 2.4.
HR 8 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:857, rov. 3.5. waarin staat: ‘Het (onder 3.3 weergegeven) proces-verbaal van de terechtzitting van 27 maart 2012 houdt als mededeling van de raadsman van de verdachte in dat het bij appelschriftuur gedane verzoek niet wordt gehandhaafd. Dat brengt mee dat het nadien bij pleidooi voorwaardelijk gedane verzoek om de genoemde personen als getuigen te horen moet worden aangemerkt als een op de voet van art. 328 Sv gedaan nieuw verzoek dat op grond van art. 315 Sv is onderworpen aan de maatstaf van de noodzaak. Het Hof heeft bij de afwijzing van dat verzoek dus de juiste maatstaf aangelegd. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk.’
Vgl. HR 4 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC3678, rov. 3.5.1.
Beroepschrift 13‑08‑2013
Geeft eerbiedig te kennen:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1983, wonende te [woonplaats];
dat verzoekster van cassatie van een haar betreffend arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, uitgesproken op 3 mei 2013, de volgende middelen van cassatie voordraagt.
Middel I.
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften.
In het bijzonder zijn de artikelen 263, 264, 287, 288, 315, 330, 410 en 415 van het Wetboek van Strafvordering geschonden, aangezien het hof op de regiezitting van 1 februari 2013 de verzoeken van de raadsvrouw tot het horen van getuigen gedaan zowel bij appelschriftuur als op die regiezitting heeft afgewezen, zulks terwijl de afwijzing daarvan niet naar de eisen der wet met redenen is omkleed, althans — zonder nadere motivering die ontbreekt — onbegrijpelijk is.
Toelichting
2.
De rechtbank heeft verzoekster veroordeeld wegens medeplegen van witwassen van geld en goederen. De goederen betreffen een Peugeot, een toercaravan, een polshorloge, Bang & Olufsen apparatuur, een bankstel en een tuin- en lounge set. Verzoekster is in de strafzaak van de medeverdachte op 2 november 2009 door de rechter-commissaris als getuige gehoord, waarbij zij heeft verklaard over de herkomst van het geld en de goederen. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verzoekster wederom een verklaring afgelegd over de herkomst van het geld en de goederen.
Kort gezegd komt haar verklaring er op neer dat het geld niet van misdrijf afkomstig is, maar een legale herkomst heeft. Het geld zou afkomstig zijn van o.m. privé-onttrekkingen van de [A], waar zij vennoot van was, alsmede uit de autohandel van haar partner [partner], huuropbrengsten en casinobezoek.
3.
De raadsvrouw heeft bij appelschriftuur verzocht tot het horen van 17 getuigen, waarvan zij op de regiezittingen van 1 februari 2013 vier verzoeken heeft ingetrokken. Op die terechtzitting heeft zij verzocht tot het horen van nog drie andere getuigen die nog niet bij appelschriftuur waren opgegeven.
Op de terechtzitting van 1 februari 2013 heeft de raadsvrouw de verzoeken (nader) toegelicht, waarbij zij — kort gezegd — heeft aangevoerd dat zij het in het belang van de verdediging, respectievelijk noodzakelijk vindt dat deze getuigen worden gehoord, nu haar cliënte stelt dat de voorwerpen niet afkomstig zijn uit misdrijf, maar dat zij een legale herkomst hebben. Alle verzochte getuigen kunnen verklaren over de herkomst en/of de aanschaf van de desbetreffende geldbedragen c.q. goederen. De raadsvrouw heeft per getuige aangegeven over welke onderwerpen zij die wenste te horen. Het gaat hierbij o.m. om contante betalingen en stortingen en over privé-onttrekkingen uit de kas van de [A]. Ten aanzien van de getuigen welke eerst op zitting zijn verzocht (nr. 18, 19 en 20) gaat het er bij de eerste twee om dat zij de verklaring van verzoekster afgelegd bij de rechter-commissaris over de aanschaf van de Peugeot kunnen bevestigen. De getuige nr. 20 betreft de boekhouder van de [A]. Hij zou kunnen verklaren over de constante stroom van contante gelden binnen de [A], over privé-onttrekkingen en de belastingaangiftes. Voorts kan deze getuige uitleg geven over de rapporten en jaaropgaven van 2005 en 2006.
4.
Het hof heeft deze verzoeken ter terechtzitting in hoger beroep van 1 februari 2013 afgewezen en daartoe het volgende overwogen:
‘ dat met inachtneming van het voorgaande (raadsvrouw: het van toepassing zijnde criterium) de beslissing van het hof als volgt is:
- —
Ten aanzien van verzoeken tot het horen van de in de pleitnota onder de punten 1 tot en met 16 — met uitzondering van de verzoeken onder de nummers 4, 6 en 9 — is het belang van de verdediging bij het horen van de getuigen onvoldoende duidelijk gemaakt. De raadsvrouw heeft ook niet voldoende onderbouwd wat het verband is tussen verzoeken en de tenlastegelegde feiten. De verzoeken worden afgewezen;
- —
De verzoeken tot het horen van de in de pleitnota onder punt 18, 19 en 20 genoemde getuigen worden afgewezen. Het hof acht het horen van deze getuigen niet noodzakelijk en door de raadsvrouw is onvoldoende onderbouwd wat de noodzaak zou kunnen zijn;’
5.
De rechtbank heeft in haar vonnis van 29 augustus 2012 geoordeeld dat zij de verklaring van verzoekster over de herkomst van de contante geldbedragen en de wijze van financieren van de ten laste gelegde goederen niet aannemelijk acht. In het licht van dit oordeel heeft de raadsvrouw verzocht tot het horen van de getuigen teneinde de verklaring van verzoekster over de herkomst van het geld en de goederen nader te kunnen onderbouwen dan wel te kunnen bevestigen. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien waarom het horen van de getuigen die bij appelschriftuur zijn opgegeven niet in het belang van de verdediging zouden zijn. Bij witwassen gaat het er immers in de eerste plaats om dat dient te worden bewezen dat het voorwerp van misdrijf afkomstig is. Verzoekster heeft verklaard dat de voorwerpen een legale herkomst hebben. Nu de rechtbank haar verklaring niet aannemelijk heeft geacht, is het in belang van haar verdediging dat zij haar standpunt dienaangaande nader kan onderbouwen, bijvoorbeeld door middel van het horen van getuigen, een en ander zoals de raadsvrouw ook heeft aangevoerd. Het hof heeft in dit verband nog geoordeeld dat de raadsvrouw niet voldoende zou hebben onderbouwd wat het verband is tussen de verzoeken en de tenlastegelegde feiten. Gelet op het feit dat aan verzoekster witwassen is tenlastegelegd van geld en goederen, dat zij heeft verklaard dat het geld afkomstig is van o.m. de [A] en de autohandel van haar partner, dat de getuigen kunnen verklaren over contante stortingen, betalingen van goederen die met name genoemd worden in de tenlastelegging, aan- en verkoop van auto's van en aan [partner] in verband met de gestelde autohandel, is dat oordeel van het hof — zonder nadere motivering die ontbreekt — onbegrijpelijk.
6.
Het hof heeft de verzoeken tot het horen van de getuigen 18,19 en 20 afgewezen omdat hij het horen daarvan niet noodzakelijk vindt. Hij motiveert echter niet waarom hij tot dat oordeel is gekomen, zodat de afwijzing van de verzoeken reeds hierom niet naar de eisen der wet met redenen is omkleed. Het oordeel van het hof dat door de raadsvrouw onvoldoende is onderbouwd wat de noodzaak daartoe zou kunnen zijn, kan niet als zodanige motivering gelden, nu het hof ook dit oordeel niet motiveert, zulks terwijl de raadsvrouw gemotiveerd heeft uiteengezet waarom het horen van deze getuigen noodzakelijk is, nu zij kunnen verklaren over de feiten zodat het horen daarvan noodzakelijk is voor de waarheidsvinding. De raadsvrouw heeft daarbij vervolgens per getuige een nadere motivering heeft gegeven.
7.
Voorts geldt ten aanzien van deze verzoeken nog het volgende. Bij witwassen gaat het er in de eerste plaats om dat dient te worden bewezen dat het geld van misdrijf afkomstig is. De bewijslast ligt daarbij bij het openbaar ministerie. Uit het promis-vonnis van de rechtbank blijkt dat verzoekster is vrijgesproken van het telen van hennep, alsmede dat er sprake is contante stortingen en betalingen die op zichzelf het vermoeden van witwassen zouden kunnen dragen. Direct bewijs voor de criminele herkomst van de goederen blijkt evenwel niet. Verzoekster heeft een verklaring over de herkomst van de goederen afgelegd, welke verklaring concreet is min of meer verifieerbaar en niet op voorhand volslagen onwaarschijnlijk. De verzochte getuigen kunnen daarbij dienen om de verklaringen van verzoekster te verifiëren en derhalve voor de waarheidsvinding, waarmee de noodzaak tot het horen van de getuigen is gegeven. In dit verband wijst de verdediging nog naar een uitspraak van Uw Raad van 13 juli 2010 (ECLI:NL BM0787), alsmede de lezenswaardige conclusie van de advocaat-generaal Jörg bij dat arrest, die onder punt 16 van zijn conclusie onder meer schrijft: ‘Het komt mij voor echter voor dat als een verweer tegen het bewijs van een delictsbestanddeel een zekere plausibiliteit heeft, zulks een onderzoeksplicht voor politie, OM of rechter oproept.’
Middel II
8.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften.
In het bijzonder zijn de artikelen 315, 330 en 415 van het Wetboek van Strafvordering geschonden, aangezien het hof bij eindarrest de voorwaardelijke verzoeken van de raadsvrouw tot het horen van getuigen gedaan bij eindpleidooi heeft afgewezen, waarbij de voorwaarde is vervuld, zulks terwijl de afwijzing daarvan niet naar de eisen der wet met redenen is omkleed, althans — zonder nadere motivering die ontbreekt — onbegrijpelijk is.
Toelichting
9.
De raadsvrouw van verzoeker heeft ter terechtzitting in hoger beroep blijkens de hoor haar overgelegde pleitnotities aangevoerd dat verzoekster dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, in de eerste plaats omdat niet kan worden bewezen dat het geld en de goederen van misdrijf afkomstig is. De raadsvrouw heeft daarbij een stappenplan doorlopen, ontleend aan het arrest van Uw Raad van 13 juli 2010 (ECLI:NI BM0787) en daarbij kort gezegd en onder meer aangevoerd dat er geen direct bewijs voorhanden is dat het geld en de voorwerpen afkomstig zijn uit enig misdrijf en dat de verdachte een verklaring heeft afgelegd die concreet is, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand volslagen onwaarschijnlijk. Daarbij zijn voorts verifieerbare gegevens verschaft die op punten eenvoudig te achterhalen zijn bij diverse personen. De raadsvrouw heeft daarbij per geldbedrag en per goed uiteengezet wat de herkomst van het geld en/of goed is volgens de verklaring van haar cliënte en door welke bewijsmiddelen die verklaring wordt ondersteund. Per onderdeel heeft zij daarbij aangegeven welke personen daarover nader zouden kunnen verklaren. Indien en voor zover het hof de verdediging niet zou volgen en derhalve niet zou overgaan tot vrijspraak heeft de raadsvrouw verzocht de door haar per voorwerp (bedrag en/of goederen) opgegeven personen als getuige te horen.
10.
Het hof heeft verzoekster vrijgesproken van het witwassen van het in de tenlastelegging genoemde bedrag van € 20.000,- en de aangetroffen negen bankbiljetten van € 20,--. Voor het overige heeft het hof de verdediging niet gevolgd in haar betoog strekkende tot vrijspraak, zodat ten aanzien van de verzoeken die zien op de andere voorwerpen de voorwaarde waaronder de verzoeken zijn gedaan is vervuld.
11.
Het hof heeft ten aanzien van deze verzoeken bij eindarrest het volgende overwogen:
‘De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ter zake diverse elementen en bestanddelen van de tenlastelegging, een groot aantal (voorwaardelijke) verzoeken gedaan tot het horen van getuige, met betrekking tot welke getuigen het hof reeds eerder heeft beslist.
Het hof wijst deze verzoeken af, nu het — gelet op al die onderdelen — geen noodzaak ziet tot het horen van deze getuigen.’
12.
In tegenstelling tot hetgeen het hof heeft overwogen heeft het hof niet eerder beslist op het verzoek tot het horen van de heer [betrokkene 1], welk verzoek niet alleen is gedaan ten aanzien van het bedrag van € 20.000,--, waarvoor het hof verzoekster heeft vrijgesproken, maar ook ten aanzien van het bedrag van € 25.795,-- waarvoor verzoekster wel is veroordeeld.
Voorts heeft het hof slechts geoordeeld dat het geen noodzaak ziet tot het horen van de verzochte getuigen. Hij motiveert echter niet waarom hij tot dat oordeel is gekomen. Reeds om deze redenen is de afwijzing van de verzoeken niet naar de eisen der wet met redenen omkleed.
13.
Voorts geldt ten aanzien van deze verzoeken hetzelfde als in de toelichting in het vorige middel onder punt 7 is betoogd, met dien verstande dat de raadsvrouw thans haar pleidooi heeft gehouden waarbij zij het stappenplan ontleend aan meergenoemd arrest van Uw Raad heeft doorlopen. Zij heeft daarbij per getuige een uitgebreidere motivering gegeven dan eerder gedaan tijdens de regiezitting. Onder punt 7 van haar conclusie (pleitnota p. 18) heeft zij vervolgens aangevoerd: ‘Nu nader onderzoek niet heeft plaatsgevonden, kan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de gelden een legale herkomst hadden. In ieder geval is een criminele herkomst niet de enige aanvaardbare verklaring en het door cliënte alternatief geschetste scenario is mogelijk. De verdediging is van mening dat — onder meer — uit de stukken van de Belastingdienst blijkt dat de verklaringen van cliënte kloppen en dat de steeds genoemde getuigen de verklaring van cliënte zullen kunnen bevestigen.’
14.
De getuigen zijn niet verzocht om een bewijsverweer of een alternatief scenario nader te kunnen onderbouwen, maar omdat zij van belang (kunnen) zijn voor de beantwoording van de vraag of een bepaald onderdeel van de delictsomschrijving wettig en overtuigend kan worden bewezen. De bewijslast ligt daarbij bij het openbaar ministerie. Die heeft echter geen nader onderzoek gedaan naar de gegevens die verzoekster heeft verschaft. Het had derhalve op de weg van het hof gelegen zulks alsnog te doen nu het horen van de getuigen in het belang is van de waarheidsvinding, waarmee de noodzaak is gegeven. Dat geldt te meer nu de verdediging concreet heeft aangegeven op welke onderdelen zij welke getuigen wenste te horen, alsmede omdat er een direct bewijs voorhanden is dat de voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn. In ieder geval is het andersluidend oordeel van het hof — zonder nadere motivering die ontbreekt — onbegrijpelijk.
Middel III.
15.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften.
In het bijzonder zijn de artikelen 138b en 415 van het Wetboek van Strafvordering geschonden, aangezien het hof in het verkorte arrest bewezen heeft verklaard dat verzoekster zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 19 mei 2009 en dat het hof in de aanvulling op het arrest heeft overwogen dat het hof in de bewezenverklaring abusievelijk de begindatum niet juist heeft vermeld en dat de in de bewezenverklaring genoemde datum van 1 januari 2006 gelezen dient te worden als 1 januari 2005, zulks terwijl het niet is toegestaan de bewezenverklaring in de aanvulling op het verkorte arrest te wijzigen.
Middel IV.
16.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften.
In het bijzonder zijn de artikelen 350, 358, 359 en 415 van het Wetboek van Strafvordering geschonden, aangezien de bewezenverklaring niet naar de eisen der wet met redenen is omkleed, althans onbegrijpelijk is, nu het hof bewezen heeft verklaard dat verzoekster zich in de periode van 1 januari 2006 tot en met 19 mei 2009 schuldig heeft gemaakt aan witwassen van onder meer een geldbedrag van € 17.620,-- en een geldbedrag van € 13.420.--, terwijl uit de bewijsmiddelen blijkt dat het geldbedrag van € 17.620,-- het totaal aan contante stortingen is in het jaar 2005 (b.m. 7), zodat dit valt buiten de bewezenverklaarde periode, en dat er in de periode van 1 januari 2005 tot en met 9 april 2009 met de creditcard voor een bedrag van € 13.420,-- aan contante opnames is geweest (b.m. 8), hetgeen deels buiten de bewezenverklaarde periode valt, hetgeen tevens betekent dat bewijsmiddel 7 niet redengevend is voor het bewijs en dat het hof van de € 13.420,-- het bedrag aan contante opnames in 2005 in mindering had dienen te brengen zowel in de bewezenverklaring als in het bewijsmiddel.
Middel V.
17.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften.
In het bijzonder zijn de artikelen 350, 358, 359 en 415 van het Wetboek van Strafvordering geschonden, aangezien het hof is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de raadsvrouw strekkende tot vrijspraak van witwassen van het bedrag van € 25.795,--, zijnde het totaal van de contante stortingen in het jaar 2007 en een onderdeel van het tenlastegelegde bedrag van € 62.929.--, zonder in het bijzonder de redenen te hebben opgegeven die daartoe hebben geleid, althans dat de bewezenverklaring in zoverre niet naar de eisen der wet met redenen is omkleed en/of onbegrijpelijk is.
Immers heeft de raadsvrouw aangevoerd dat dit bedrag afkomstig is uit de overname van de Growshop. Zij ontving voor die overname van de heer [betrokkene 1] maandelijks een bedrag van € 2.100,--, welke betalingsregeling wordt bevestigd door informatie van de Belastingdienst. De raadsvrouw heeft er verder op gewezen dat het bedrag van € 20.000,--, dat apart in de tenlastelegging staat vermeld, ook betrekking heeft op de overname van die Growshop, zodat het geld dat van die overname afkomstig is tweemaal in de tenlastelegging is opgenomen. Het gerechtshof heeft verzoekster vrijgesproken van het bedrag van € 20.000,-- met de motivering dat dit bedrag (mogelijk) ziet op de gestelde verkoop van het aandeel van verdachte in de growshop. Het hof heeft verzoekster evenwel wel veroordeeld voor het witwassen van het bedrag van € 62.929,--, welk bedrag het totaal aan contante stortingen is in 2006 tot en met 7 april 2009, hetgeen derhalve de stortingen in 2007 en daarmee het bedrag van € 25.795,-- omvat. Het hof is daarbij echter niet ingegaan op het verweer van de raadsvrouw dat het in beide gevallen stortingen betreft afkomstig van de overname van de growshop, terwijl dit voorts noch uit de bewijsmiddelen noch uit de nadere bewijsoverweging blijkt dan wel kan worden afgeleid.
Toelichting
18.
De raadsvrouw van verzoekster heeft ter terechtzitting in hoger beroep blijkens de door haar overgelegde pleitnotities aangevoerd dat verzoekster dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, in de eerste plaats omdat niet kan worden bewezen dat het geld en de goederen van misdrijf afkomstig zijn. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verzoekster een verklaring over de herkomst van de goederen heeft afgelegd, die concreet is, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand volslagen onwaarschijnlijk. De raadsvrouw is vervolgens op ieder onderdeel van de tenlastelegging ingegaan. Het bedrag van € 62.929,-- betreft de optelsom van de contante stortingen in het jaar 2006 tot en met 2009. Van dit totaalbedrag is in 2007 een bedrag van € 25.795,-- contant gestort. De raadsvrouw heeft ten aanzien van dit bedrag gesteld dat dit afkomstig is van de overname van de growshop die verzoekster in 2007 heeft verkocht. Verzoekster zou hiervoor van de koper, de heer [betrokkene 1], maandelijks een bedrag ontvangen van € 2.100,--. Op € 500,-- na is daarmee het gehele bedrag van € 25.795,-- verklaarbaar. Deze betalingsregeling wordt bevestigd door gegevens van de Belastingdienst.
19.
In de tenlastelegging staat ook een bedrag genoemd van € 20.000,--. Dat bedrag betreft volgens onder meer het requisitoir en het vonnis ook de overname van de growshop. Een en ander betekent dat de gelden afkomstig uit de overname van de growshop tweemaal in de tenlastelegging staan vermeld.
20.
Het hof heeft verzoekster vrijgesproken van het bedrag van € 20.000,--, waartoe het hof heeft overwogen:
‘Vrijspraak
Het hof spreekt verdachte vrij met betrekking tot het in de tenlastelegging genoemde bedrag van € 20.000,- en de aangetroffen negen biljetten van € 50,-.
Ten aanzien van het bedrag van € 20.000,- wordt opgemerkt dat dit bedrag (mogelijk) ziet op de gestelde verkoop van verdachte in de growshop, hetgeen op zichzelf niet een strafbaar feit oplevert, ook niet als dit geld op haar rekening wordt gestort.’
21.
Het hof heeft verzoekster veroordeeld voor het witwassen van het totaalbedrag van € 62.929,-. Het hof heeft voor het bewijs hiervan gebruik gemaakt van een proces-verbaal, kort gezegd inhoudende dat uit de bankafschriften over de periode 30 december 2005 tot en met 18 maart 2009 blijkt dat er in totaal meer contant is gestort dan opgenomen, te weten een bedrag van € 60.834,-, alsmede een proces-verbaal, kort gezegd inhoudende dat er in maart en april 2009 een totaalbedrag van € 2.095,-- is gestort.
22.
Ten aanzien van het bewijs heeft het hof — voor zover hier van belang — voorts het volgende overwogen:
‘Verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde. Daartoe heeft zij aangevoerd dat geen rechtstreeks verband is vast te stellen tussen het tenlastegelegde witwassen en een bepaald misdrijf. Volgens de raadsvrouw kan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de in de tenlastegelegde genoemde gelden en goederen een legale herkomst hebben, waarbij de raadsvrouw wijst naar inkomsten uit de growshop van verdachte en de autohandel van haar partner [partner], huuropbrengsten uit het pand van haar partner, winsten door haar partner behaald met het deelnemen aan kansspelen in casino's. Voorts is aangevoerd dat verdachte niet wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat de tenlastegelegde geldbedragen en/of voorwerpen uit misdrijf afkomstig waren.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat de door de verdediging gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Daarbij wordt het volgende overwogen.
Feitelijke situatie
In maart 2009 is een strafrechtelijk onderzoek gestart naar de betrokkenheid van de partner van verdachte, [partner], bij de handel in hennep en witwassen. Gedurende dat onderzoek is ook verdachte in beeld gekomen. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat er (ook) door haar partner [partner] geldstortingen in contanten zijn gedaan van (soms) relatief grote bedragen op bankrekeningen van verdachte, terwijl haar partner [partner] ook zelf beschikte over bankrekeningen, en dat er een groot aantal luxe goederen (contant) is aangekocht.
Zowel ten aanzien van verdachte als ten aanzien van haar partner [partner] is vastgesteld dat zij beiden in de periode van 1 januari 2006 tot en met 19 mei 2009 niet of nauwelijks over een legaal inkomen hebben beschikt noch konden beschikken. Op basis van de bankgegevens van verdachte en haar partner [partner] is vastgesteld dat de contante geldstroom (contante stortingen en uitgaven) niet kan worden verklaard op basis van de legale — bij de Belastingdienst bekende — inkomsten van verdachte of [partner].
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaringen afgelegd over de herkomst van de geldbedragen en over de wijze van financieren van (enkele van) de tenlastegelegde goederen.
Haar verklaringen komen er — ten aanzien van een gedeelte van de tenlastegelegde geldbedragen — er op neer dat verdachte inkomsten had uit de growshop door contante onttrekkingen te doen aan de kas van die growshop. Daarnaast kwamen de contanten volgens verdachte uit de autohandel, huuropbrengsten en casinobezoeken alle van haar partner [partner].
De verklaringen van verdachte komen er — ten aanzien van de tenlastgelegde goederen op neer dat zij een lening heeft afgesloten bij haar vader voor de aanschaf van de tourcaravan en voorts dat [partner] de financiering van de overige tenlastegelegde goederen voor zijn rekening heeft genomen.
Het hof acht de verklaringen die verdachte heeft afgelegd over de herkomst van de gestorte, contante geldbedragen — uitgezonderd het bedrag van € 20.000,- en de wijze van financieren van de tenlastegelegde goederen niet aannemelijk en overweegt daartoe het volgende. Op grond van de gegevens van de Belastingdienst zijn inkomsten van verdachte uit de growshop bekend over het jaar 2006. Verdachte heeft de growshop in 2007 overgedragen, niettemin heeft zij tot en met 19 mei 2009 de beschikking gehad over grote contante geldbedragen. Uit het patroon van de contante stortingen valt niet af te leiden dat verdachte steeds geld stortte op die moment dat zij — naar eigen zeggen — over contant geld kon beschikken. Ook de hoogte van de bedragen van de contante stortingen komt niet overeen met de hoogte van de gestelde onttrekkingen aan de kas van de growshop.
Het betoog over de contante inkomsten van [partner] uit de autohandel, kamerverhuur en de gokwinsten is onvoldoende onderbouwd met verifieerbare gegevens. Van de gestelde autohandel van [partner] is, anders dan dat uit het dossier volgt dat hij een paar auto's heeft verkocht, niet gebleken.
Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat als er al sprake zou zijn geweest van inkomsten uit autohandel en kamerverhuur, dan is daarvan, zo blijkt uit de in het dossier aanwezige gegevens van de Belastingdienst, geen aangifte gedaan. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 7 oktober 2008, LJN BD2774, bepaald dat ook dit geld, waarover men de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken, kan worden aangemerkt als van misdrijf afkomstig.
Evenmin is aannemelijk geworden dat verdachte een lening bij haar vader heeft afgesloten voor de aanschaf van de tourcaravan.
‘afkomstig uit enig misdrijf’
Voor de bewezenverklaring van ‘afkomstig uit enig misdrijf’ is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het geld afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel moet komen vast te staan dat het geld uit misdrijf afkomstig is. In het onderhavige geval is noch van de gestorte contante geldbedragen, noch van het geld dat is aangewend ter financiering van de in de tenlastelegging genoemde goederen de herkomst vast komen te staan. Een aannemelijke verklaring voor de herkomst ontbreekt. Het hof acht het een feit van algemene bekendheid dat het voorhanden hebben van grote contante geldbedragen door particuliere personen hoogst ongebruikelijk is vanwege het risico van onder meer diefstal, waarbij het geld niet is verzekerd.
Voorts is opmerkelijk dat de tourcaravan, die is aangekocht voor een bedrag tussen de € 15.000,- en € 16.000,- contant is betaald met veel briefjes van € 50.-. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit, waaronder drugshandel, gepaard gaan met het genereren van grote hoeveelheden contant geld in doorgaans kleine coupures. Ten slotte zijn er sterke aanwijzingen dat de partner van verdachte zich in de tenlastegelegde periode zich bezig heeft gehouden met hennepgerelateerde activiteitren. [partner] is in het verleden veroordeeld wegens telen en voorhanden hebben van hennep in de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 mei 2009 en op 19 mei 2009 is in de woning van verdachte en [partner] een grote hoeveelheid hennep en goederen die nodig zijn voor de teelt van hennep aangetroffen.
Naar het oordeel van het hof kan het gelet op het voorgaande — in onderling verband en samenhang bezien — niet anders dan dat de in de tenlastelegging vermelde goederen en geldbedragen — middellijk of onmiddellijk — afkomstig zijn uit enig misdrijf als bedoeld in artikel 420bis Wetboek van Strafrecht.
Door het geld dat afkomstig was uit de opbrengst van enig misdrijf (grotendeels) op de rekening van verdachte te storten en van dit geld luxe goederen aan te kopen, is niet alleen sprake van het voorhanden hebben, verwerven en gebruik maken van dit geld en deze goederen, maar is ook de herkomst hiervan verhuld.’
23.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat het bewezenverklaarde bedrag ziet op stortingen op de rekening van verzoekster in onder meer het jaar 2007. Blijkens de vrijspraak van het bedrag van € 20.000,-- heeft het hof de verklaring van verzoekster over het geld dat zij heeft ontvangen uit de overname van de growshop in 2007 aannemelijk geacht en gaat het hof ervan uit dat dit geld op de rekening van verzoekster is gestort. Gelet op het feit dat de growshop in 2007 is overgenomen, kan het niet anders zijn dan dat die geldbedragen in 2007 zijn gestort. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de stortingen in 2007 ter waarde van € 25.795,- zien op de overname van de growshop en dat het bedrag van € 20.000,- derhalve ten onrechte dubbel in de tenlastelegging is opgenomen nu dat kennelijk ook ziet op die overname. Het hof heeft hieromtrent echter niets overwogen, terwijl noch uit de bewijsmiddelen noch uit de nadere bewijsoverweging blijkt waarom het hof van oordeel is dat de herkomst van het bedrag van € 20.000,-- wel uit die overname is en de stortingen in 2007 van € 25.795,-- niet en dat er sprake zou zijn van een verschillende herkomst. Het arrest kan mitsdien in zoverre niet in stand blijven.
Middel VI.
24.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften.
In het bijzonder zijn de artikelen 350, 358, 359 en 415 van het Wetboek van Strafvordering geschonden, aangezien het hof is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de raadsvrouw strekkende tot vrijspraak van witwassen van de geldbedragen, de Peugeot en de caravan, omdat niet kan worden bewezen dat deze voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn nu er geen direct bewijs voorhanden is voor wat betreft de misdadige herkomst en de verdachte over de herkomst een verklaring heeft afgelegd die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand volslagen onwaarschijnlijk is, zonder in het bijzonder de redenen te hebben opgegeven die daartoe hebben geleid, althans dat het hof dit verweer heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen, immers met gebruikmaking van de verkeerde maatstaf, doordat het hof de verklaring van verzoekster terzijde heeft gesteld als zijnde niet aannemelijk, zulks terwijl het hier gaat om een verweer dat een bestanddeel niet kan worden bewezen, zodat het niet aan verdachte is om aannemelijk te maken dat het geld niet van misdrijf afkomstig is, doch dat de bewijslast voor de misdadige herkomst bij het openbaar ministerie ligt en/of dat de bewezenverklaring voor zover dat ziet op de misdadige herkomst niet uit de bewijsmiddelen blijkt, althans dat de bewezenverklaring in zoverre niet naar de eisen der wet met redenen is omkleed en/of onbegrijpelijk is.
Toelichting
25.
De raadsvrouw van verzoekster heeft ter terechtzitting in hoger beroep blijkens de door haar overgelegde pleitnotities aangevoerd dat verzoekster dient te worden vrijgesproken van witwassen omdat niet kan worden bewezen dat het geld en de goederen van misdrijf afkomstig is. De raadsvrouw heeft hiertoe — kort gezegd — aangevoerd dat er geen direct bewijs voorhanden is dat het geld van misdrijf afkomstig is. Voorts heeft de verdachte een verklaring over de herkomst afgelegd die concreet is, min of meer verifieerbaar en op voorhand niet hoogst waarschijnlijk. De raadsvrouw heeft per onderdeel aangegeven wat de herkomst van de goederen is en door welk bewijsmiddel de verklaring van de verdachte wordt ondersteund, waarbij zij het geldbedrag van € 62.929,- heeft opgesplitst per jaar. Over het jaar 2006 gaat het om € 21.680,-; dit betreffen privé-onttrekkingen. Dit wordt bevestigd door een e-mailbericht en het kasboek. Over het jaar 2007 gaat het om € 25.795,-; dit heeft betrekking op de overname van de growshop. In 2008 gaat het om € 8.099,--. Dit geld is afkomstig van de autohandel van de partner van verzoekster, de heer [partner]. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat uit diverse verklaringen blijkt dat [partner] in auto's en motoren heeft gehandeld. De heer [naam 1] heeft bijvoorbeeld verklaard dat hij op 7 oktober 2008 een motor heeft gekocht van [partner] voor € 16.500,--. Het bedrag van € 5.250,-- over het jaar 2009 is ook afkomstig uit de autohandel van [partner], waarbij de raadsvrouw heeft verwezen naar de verklaring van [naam 2] die eind 2008/begin 2009 een Mercedes van [partner] heeft gekocht voor € 30.500,--. Het bedrag van € 13.420,-- is ook afkomstig van de autohandel van [partner]. De Peugeot is geruild en de caravan is betaald middels een lening van de vader van verzoekster, hetgeen bevestigd wordt door diens verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris.
26.
Ten aanzien van de gestelde herkomst van de goederen heeft de raadsvrouw voorts aangevoerd de medeverdachte, [partner], weliswaar is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet, maar dit betrof een feit van (grotendeels) na de verdenking van witwassen van verzoekster, te weten in de periode van 1 januari 2009 tot en met 19 mei 2009, waarbij ook nog van belang is dat de hoeveelheden softdrugs aangetroffen bij [partner] niet in verhouding staan tot de omvang van de witwasbedragen die ten laste zijn gelegd. In het verleden is [partner] ook een keer veroordeeld wegens overtreding van de Opiumwet, maar dat betrof ruim vóór de tenlastegelegde periode, namelijk in 2003. Voorts is geen van de typologieën uit de aanwijzing witwassen van toepassing en staan de bedragen in verhouding tot de inkomsten van de growshop, de autohandel, dan wel verhuur en/of opbrengsten uit het casino. Dat de stortingen niet zijn gedaan op het moment dat de verdachte over die bedragen kon beschikken zegt niets, nu het logischer is dat de bedragen worden gestort op het moment dat er een overboeking moet worden gedaan, aldus nog steeds de raadsvrouw.
27.
Het hof heeft ten aanzien van het bewijs overwogen zoals in de toelichting op het vorige middel onder punt 22 is geciteerd.
28.
Uit de hiervoor weergegeven overweging van het hof blijkt dat het hof de verklaring van verzoekster over de herkomst van de gestorte geldbedragen niet aannemelijk heeft geacht. Uit het patroon van contante stortingen valt niet af te leiden dat verzoekster steeds geld stortte op de momenten dat zij over contant geld kon beschikken en komen de bedragen niet overeen. Voorts is de gestelde autohandel van [partner], behoudens dat uit het dossier volgt dat hij een paar auto's heeft verkocht, niet gebleken. Door aldus te redeneren heeft het hof miskend dat de bewijslast van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ bij het openbaar ministerie ligt en dat het niet aan verzoekster is om aannemelijk te maken dat de gelden een legale herkomst hebben. Een en ander volgt uit het meermalen in deze schriftuur en ook meermalen door de raadsvrouw in haar pleitnota aangehaalde arrest van Uw Raad van 13 juli 2010. Ten aanzien van het oordeel van het hof dat verzoekster haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd, merkt de verdediging nog op dat de verdediging het hof meermalen heeft verzocht haar stellingen nader te kunnen onderbouwen middels het horen van getuigen, doch dat het hof die verzoeken telkens heeft afgewezen, zodat het oordeel van het hof in zoverre ook hoogst opmerkelijk is.
29.
De verdediging merkt in dit verband ten overvloede nog op dat de omstandigheid dat verzoekster de bedragen niet op de momenten stortte dat zij over contant geld beschikte, geen bewijs vormt voor een misdadige herkomst van de goederen en dat het zelfs logischer is — zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd — dat verzoekster het geld stortte op de momenten dat zij iets moest overmaken. Ten aanzien van de gestelde autohandel is nog van belang dat het hof wel heeft vastgesteld dat uit meerdere verklaringen blijkt dat [partner] auto's heeft verkocht, zodat het oordeel van het hof in zoverre ook onbegrijpelijk is. De raadsvrouw heeft in dit verband gewezen op verklaringen van twee personen die een motor resp. auto hebben gekocht, tegen een bedrag ver boven het bedrag dat in dat jaar op de rekening van verzoekster is overgemaakt. Dus ook al zou het zou zijn dat [partner] niet zijn beroep heeft gemaakt van de handel in auto's en motoren, vast staat wel dat hij een aantal auto's heeft verkocht voor hoge bedragen. Het geld dat in 2008 en 2009 op de rekening van verzoekster is overgemaakt kan uit slechts die twee verkopen worden verklaard, nu het slechts een deel van de verkoopsom betreft.
30.
Het hof heeft ten overvloede nog overwogen dat ook al zou er sprake zijn van inkomsten uit autohandel en/of kamerverhuur dat daarvan geen belastingaangifte is gedaan en dat dit geld daarom kan worden aangemerkt als zijnde van misdrijf afkomstig. Dat geldt echter niet voor het gehele bedrag, maar alleen voor het bedrag dat door het belastingvoordeel genoten is (zie conclusie AG Jorg bij HR 7 oktober 2008, ECLI:NL:HR 2008 BD2774). Volgens de verklaring van [naam 1] heeft hij in 2008 een motor gekocht voor € 16.500,--, terwijl in 2008 op de rekening van verzoekster € 8.099,-- contant is gestort en [naam 2] heeft verklaard dat hij eind 2008/begin 2009 een auto heeft gekocht voor € 30.500,--, terwijl in 2009 een bedrag van € 5.250,-- is gestort. Op basis van het verschil van deze bedragen kan niet zonder meer worden aangenomen dat het geld dat op de rekening van verzoekster is gestort afkomstig is uit belastingontduiking.
31.
Het hof heeft ten aanzien van de lening voor de caravan slechts geoordeeld dat die lening niet aannemelijk is geworden, waarmee het hof het verkeerde criterium heeft toegepast.
32.
Het hof heeft vervolgens nog gemotiveerd waarom hij van oordeel is dat het niet anders kan dan dat het geld afkomstig is uit misdrijf, waarbij het hof heeft herhaald dat een aannemelijke verklaring voor de herkomst ontbreekt, zijnde het verkeerde criterium. Voorts heeft het hof hiertoe overwogen dat er sterke aanwijzingen zijn dat de partner van verzoekster zich heeft bezig gehouden met hennep gerelateerde activiteiten. Het hof is daarbij echter niet ingegaan op hetgeen de raadsvrouw daaromtrent heeft aangevoerd, terwijl die omstandigheden maken dat er geen direct bewijs voorhanden is dat het geld afkomstig is uit drugshandel onder meer gelet op de data van de veroordelingen. De omstandigheid dat de caravan contant is betaald met veel briefjes van € 50,-- vormt hooguit een rechtvaardiging voor een vermoeden van witwassen, maar is onvoldoende bewijs dat het geld van misdrijf afkomstig is, waarbij nog zij opgemerkt dat verzoekster heeft verklaard dat zij dat geld heeft geleend.
Middel VII.
33.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften.
In het bijzonder zijn de artikelen 350, 358, 359 en 415 van het Wetboek van Strafvordering geschonden, aangezien het hof is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de raadsvrouw strekkende tot vrijspraak van witwassen van het horloge, de B&O apparatuur en het witte bankstel omdat uit het dossier niet blijkt van enige wetenschap van de verdachte over de financiering van deze goederen en zij niet aanwezig was bij de aanschaf en/of betaling daarvan, zodat er geen sprake is van bewuste en nauwe samenwerking, zonder in het bijzonder de redenen te hebben opgegeven die daartoe hebben geleid, althans dat de bewezenverklaring in zoverre niet uit de bewijsmiddelen blijkt, immers heeft het hof ten aanzien van deze goederen niets overwegen over het medeplegen en blijkt uit de bewijsmiddelen niet van enige betrokkenheid van verzoekster bij de aanschaf van deze goederen, in ieder geval niet voor de B&O apparatuur en het bankstel.
Middel VIII.
34.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften.
In het bijzonder zijn de artikelen 350, 358, 359 en 415 van het Wetboek van Strafvordering geschonden, aangezien het hof het hof het verweer van de raadsvrouw strekkende tot vrijspraak omdat het opzet niet kan worden bewezen heeft verworpen, zulks terwijl de motivering daarvan de verwerping van het verweer niet kan dragen, althans dat de bewezenverklaring in zoverre niet naar de eisen der wet met redenen is omkleed althans onbegrijpelijk is.
Toelichting
35.
De raadsvrouw van verzoekster heeft ter terechtzitting in hoger beroep blijkens de door haar overgelegde pleitnotities aangevoerd dat verzoekster dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde omdat het opzet en de schuld niet bewezen kunnen worden verklaard. De raadsvrouw heeft hiertoe kort gezegd aangevoerd dat de verdachte niet wist dat haar partner zich bezig hield met de handel in hennep en dat zij dacht dat het geld afkomstig was uit de autohandel van [partner]. De omstandigheid dat de verdachte inzicht had in de bankrekeningen is onvoldoende voor het aannemen voor opzet en/of schuld, nu uit de bankafschriften slechts blijkt dat er bedragen zijn gestort maar niet wat de herkomst daarvan is.
36.
Het hof heeft ten aanzien van dit verweer het volgende overwogen:
‘Wetenschap verdachte
De vraag die het hof vervolgens dient te beantwoorden, is of verdachte wetenschap heeft gehad van het feit dat de geldbedragen waarover zij en haar partner [partner] konden beschikken en waarmee de aankoop van de tenlastegelegde goederen is gefinancierd middellijk of onmiddellijk afkomstig waren van enig misdrijf. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend.
Verdachte en [partner] voeren al gedurende enkele jaren een gezamenlijke huishouding. Verdachte heeft verklaard dat zij de beschikking had over bankpasjes van haar eigen bankrekeningen, maar ook over pasjes behorend bij de bankrekeningen van [partner]. Zij heeft voorts verklaard dat [partner] geld stortte op de bankrekeningen van verdachte en dat zij via internetbankieren inzage had in haar eigen bankrekeningen en in de bankrekeningen van [partner]. Het hof leidt hieruit af dat verdachte inzicht had in de inkomende en uitgaande geldstromen van zichzelf en die van [partner]. Verdachte heeft de administratie gedaan voor de mede door haar gerunde growshop, zodat ervan uit mag worden gegaan dat zij geen leek was op het gebied van (financiële) administratie. Het hof is daarom van oordeel dat verdachte wist dat de geldstromen niet konden worden verklaard door de legale inkomsten van haar en [partner].
Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat verdachte ter terechtzitting — expliciet daarnaar gevraagd — te kennen heeft gegeven nimmer te hebben gevraagd waar het geld dat [partner] op haar rekening stortte en waarmee de in de tenlastelegging genoemde goederen van werden betaald van afkomstig was. Zij heeft daarnaar gevraagd wel verklaard dat haar partner de betreffende bedragen stortte om daarmee bij te dragen aan de kosten van de huishouding. Gelet op de grootte van de door haar partner [partner] gestorte bedragen acht het hof die verklaring niet geloofwaardig, mede gelet op het feit dat niet blijkt (onder meer uit bankafschriften en/of nota's) welke kosten van de huishouding daarmee dan zouden zijn voldaan. Gelet op de uit het dossier blijkende omvang van de geldbedragen en waarde van de goederen (die overigens niet per bank werden betaald, maar contant) is het hof van oordeel dat op verdachte een onderzoeksplicht rustte ten aanzien van de herkomst van de gelden waarover haar partner en zij beschikten en die onder meer voor de aanschaf van luxe goederen werd gebruikt. Daarbij is onvoldoende dat verdachte heeft gedacht dat de geldbedragen mogelijk afkomstig waren uit de autohandel en casinobezoeken van [partner], in het bijzonder nu — zoals hiervoor reeds overwogen — van de gestelde autohandel van [partner] niet is gebleken, verdachte ervan op de hoogte was dat [partner] in het verleden is veroordeeld voor de handel in hennep en in de schuur van de woning van verdachte en [partner], waar verdachte regelmatig kwam, een grote hoeveelheid hennep en goederen die nodig zijn voor de teelt van hennep is aangetroffen. Gelet op het voorgaande heeft verdachte — minst genomen — willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat sprake was van geld dat afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen.’
37.
Het hof heeft uitgebreid overwogen waarom hij van oordeel is dat er minst genomen sprake is van voorwaardelijk opzet. Kern van deze overwegingen betreft de omstandigheid dat verzoekster de beschikking had over de bankrekeningen, dat er grote bedragen op werden gestort en dat verzoekster geen leek was op het gebied van administratie. Verzoekster zou derhalve weten dat de geldstromen niet zouden kunnen worden verklaard door legale inkomsten en op haar zou een onderzoeksplicht rusten. Zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd was het geld volgens verzoekster echter afkomstig uit de autohandel van [partner]. Dat het hof niet aannemelijk acht dat het geld uit de autohandel van [partner] afkomstig is, maakt niet dat verzoekster niet in de veronderstelling kon verkeren dat het geld daar wel van afkomstig was. Het één sluit het ander niet uit. In die veronderstelling verkerende maakt dat de geldstromen niet zo bijzonder zijn dat verzoekster navraag had moeten doen. Handel in auto's brengt nu eenmaal wisselende inkomsten met zich.
38.
Ten aanzien van de overweging ten overvloede, inhoudende dat er ook sprake zou zijn van een illegale herkomst als het geld afkomstig was uit de autohandel omdat er geen belastingaangifte is gedaan, merkt de verdediging nog op dat het aan [partner] was om belastingaangifte te doen. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verzoekster enige bemoeienis had met de belastingaangifte van haar partner, met wie zij overigens niet gehuwd was/is, en dat zij zou weten dat hij dat niet had gedaan terwijl dat wel had gemoeten. Ook in zoverre ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs voor het opzet.
39.
Het hof heeft voor het opzet voorts redengevend geacht dat verzoekster wist dat [partner] in het verleden is veroordeeld voor de handel in hennep en dat er in de schuur van de woning van verzoekster en [partner] hennep is aangetroffen. Zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd was de veroordeling van [partner] in 2003, zodat verzoekster op basis daarvan niet het gerechtvaardigde vermoeden hoefde te hebben dat het geld dat jaren later door [partner] op haar rekening werd gestort ook van hennephandel afkomstig zou zijn. Verzoekster had er voorts geen vermoeden van dat er zich in dat er in de schuur hennep bevond. De verdediging merkt hier overigens nog over op dat de rechtbank verzoekster heeft vrijgesproken van het medeplegen van o.m. het aanwezig hebben van hennep, tegen welk oordeel geen hoger beroep is ingesteld. Bovendien werden de (grote) stortingen gedaan vóór het jaar 2009, terwijl de veroordeling van [partner] het jaar 2009 betrof.
40.
Op grond van het voorgaande is het oordeel van het hof dat verzoekster opzet had op het medeplegen van witwassen niet naar de eisen der wet met redenen omkleed, althans is dat oordeel — zonder nadere motivering die ontbreekt — onbegrijpelijk.
41.
Redenen, waarom verzoekster zich wendt tot uw hoogedelachtbaar college met het verzoek het voormelde arrest te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar het gerechtshof Arnhem — Leeuwarden, dan wel te verwijzen naar een aangrenzend hof.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. M.L. Plas, advocaat te Bunnik, die verklaart daartoe door verzoeker bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
advocaat — gemachtigde
M.L. Plas