Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/14.5.3.2
14.5.3.2 Het belang van het begrip “economisch verkeer” in het btw-stelsel
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS365725:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Europees belastingrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
HvJ EG 6 december 1990, nr. C-343/89 (Witzemann), BNB 1991/190, r.o. 12.
HvJ EG 28 februari 1984, nr. 294/82 (Einberger II), BNB 1987/6.
HvJ EG 2 augustus 1993, nr. C-111/92 (Wilfried Lange), Jur. 1993, blz. I-04677.
HvJ EG 29 juni 2000, nr. C-455/98 (Salumets), Jur. blz. I-4993.
HvJ EG 5 juli 1988, nr. 269/86 (Mol), FED 1989/495, r.o. 19.
HvJ EG 18 december 1997, nr. C-384/95 (Landboden-Agrardienste), V-N 1998/5.17, r.o. 23.
HR 11 oktober 1989, nr. 25 253, BNB 1990/34 en HR 16 mei 2003, nr. 38 027, BNB 2003/289.
HR 11 oktober 1989, nr. 25 253, BNB 1990/34.
Hof Amsterdam 28 augustus 2006, nr. 04/3813, V-N 2006/45.13. Zie ook: ,HvJ EG 18 oktober 2007, nr. C-355/06 (Van der Steen), BNB 2008/52.
Het begrip “economisch verkeer” dient er met name toe van activiteiten aan te geven of zij al dan niet “economisch” zijn. Slechts wanneer sprake is van een economische activiteit, kan worden voldaan aan de criteria die de Btw-richtlijn stelt voor het begrip belastingplichtige.
Het HvJ EG gebruikt het begrip “economisch verkeer” in verband met “absoluut verboden handelingen”. In de zaak Witzemann overwoog het HvJ EG dat de
“(...) invoer van verdovende middelen die niet in de handel kunnen worden gebracht en niet in het economisch verkeer van de Gemeenschap kunnen worden gebracht, geen douaneschuld kan doen ontstaan”.1
Gelet op latere arresten van het HvJ EG over verboden handelingen, moet worden aangenomen dat het HvJ EG met het begrip “economisch verkeer van de Gemeenschap” heeft bedoeld aan te geven dat bepaalde, intrinsiek schadelijke goederen per definitie volstrekt niet in het economische en commerciële circuit (Einberger II2) of wegens hun bijzondere kenmerken niet in het handelsverkeer of in de economische kringloop (Wilfried Lange3, Salumets4) mogen worden gebracht. Het begrip “economisch verkeer” heeft in zoverre dus zelfstandige betekenis. Het sluit absoluut verboden handelingen uit van de werking van het btw-stelsel. Ik merk op dat naar het oordeel van het HvJ EG deze uitsluiting geen verband houdt met het begrip “economische activiteit” van art. 9 lid 1 Btw-richtlijn (ex art. 4 lid 1 Zesde richtlijn), maar dat deze uitsluiting al plaatsvindt op grond van art. 2 Btw-richtlijn (ex art. 2 Zesde richtlijn), waarin het begrip “economische activiteit” niet voorkomt.5 Het in de context van absoluut verboden goederen gebruikte begrip “economisch verkeer” heeft de betekenis van “interne markt” of het “vrije verkeer”. Geconcludeerd kan worden dat indien handelingen “absoluut verboden” zijn, zij niet in het economisch verkeer kunnen worden verricht, en derhalve buiten het toepassingsbereik van de btw vallen. Het “niet in het economisch verkeer” verrichten van handelingen vormt dus in zoverre een eiland van onbelastbaarheid.
In de zaak Landboden-Agrardienste gebruikt het HvJ EG het begrip “economisch verkeer” niet in de context van absoluut verboden handelingen.6 Het HvJ EG lijkt in deze zaak echter geen bijzondere betekenis voor de heffing van btw te hechten aan het begrip, doch er slechts mee aan te willen geven dat een landbouwproducent die zijn bedrijf beëindigt geen diensten verleent aan een andere marktdeelnemer (“andere deelnemer aan het economisch verkeer”).
De Hoge Raad reserveert het begrip “economisch verkeer” in ieder geval niet voor “absoluut verboden handelingen”. Hij verstaat onder prestaties in het “economische verkeer” alle prestaties bij het verrichten waarvan de ondernemer, ter wille van de daarmee gemoeide economische belangen, optreedt tegenover personen die niet tot de eigen kring behoren.7
Uit paragraaf 14.3.1 blijkt dat met “economische activiteiten” worden bedoeld alle ingaande handelingen, doorgaande handelingen en uitgaande handelingen zowel in de voorbereidende fase, in de operationele fase als in de liquidatiefase, mits er ten aanzien daarvan een objectiveerbare wil bestaat om er direct of indirect een belastbare handeling mee te verrichten. Het begrip “economische activiteit(en)” is daarmee ruimer dan het begrip “prestaties in het economisch verkeer”. Laatstgenoemde term ziet immers slechts op uitgaande handelingen. In het arrest van 11 oktober 1989 gaf de Hoge Raad echter aan dat het redelijkerwijs buiten twijfel is dat activiteiten die worden verricht in het economisch verkeer dienen te worden aangemerkt als economische activiteiten.8 Daarmee lijkt het nationale begrip “economisch verkeer” uiteindelijk toch samen te vallen met het communautaire begrip “economische activiteit”. De wijze waarop het Hof Amsterdam in de prejudiciële vragen in de zaak die tot het Van der Steen arrest leidde, de begrippen “economische activiteit” en “economisch verkeer” met elkaar in verbinding bracht, illustreert dit. Als de activiteiten geen economische activiteiten zijn, zijn de activiteiten derhalve niet in het economisch verkeer verricht.9 Het niet in het economisch verkeer verrichten van handelingen, vormt – afgezien van absoluut verboden handelingen – geen afzonderlijk eiland van onbelastbaarheid, maar is een gevolg van de vaststelling dat handelingen geen economische activiteiten zijn, of heeft althans geen andere betekenis.