Hof Arnhem-Leeuwarden, 18-07-2019, nr. WAHV 200.228.630
ECLI:NL:GHARL:2019:5918
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
18-07-2019
- Zaaknummer
WAHV 200.228.630
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2019:5918, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 18‑07‑2019; (Hoger beroep)
Uitspraak 18‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Parkeren op parkeerplaats op andere dan aangegeven wijze. Bord E8 (opladen elektrische voertuigen). Duidelijkheid bebording.
Partij(en)
WAHV 200.228.630
18 juli 2019
CJIB 195653738
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
van 10 oktober 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen door de kantonrechter.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Beoordeling
1. De stelling van de gemachtigde van de betrokkene dat niet is gebleken dat van het verhandelde ter zitting van de kantonrechter een proces-verbaal is opgemaakt, mist feitelijke grondslag. In het dossier bevindt zich immers een proces-verbaal, inhoudende een afschrift van de aantekening in het proces-verbaal van de openbare zitting van de kantonrechter van 10 oktober 2017.
2. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “parkeren op parkeerplaats op andere dan aangegeven wijze”, welke gedraging zou zijn verricht op 24 januari 2016 om 21:46 uur op de Haarlemmerweg 53 te Amsterdam met het voertuig met het kenteken[00-YY-YY] .
3. De gemachtigde voert aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat op grond van het proces-verbaal vaststaat dat de gedraging is verricht. De betrokkene heeft in die procedure aangegeven de hem verweten gedraging niet te hebben verricht en dat, indien hij al bij een oplaadpunt zou hebben geparkeerd, hij in dat geval niet tot de aangewezen categorie voertuigen behoorde en dat de gehanteerde feitcode R397E aldus niet juist is. Op de foto's, die overigens van volstrekt onvoldoende kwaliteit zijn, is bovendien geen duidelijke bebording zichtbaar. Op grond daarvan valt aldus evenmin vast te stellen dat de gedraging is begaan. De kantonrechter had in vorenomschreven verweer aanleiding moeten zien om de inleidende beschikking te vernietigen en had dit verweer in elk geval dienen te bespreken, hetgeen niet is geschied. De beslissing van de kantonrechter is daarmee én niet juist én niet deugdelijk gemotiveerd.
4. De onder 2. genoemde gedraging is een overtreding van artikel 24 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Dit artikel houdt in, voor zover van belang:
“1. De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren:
d. op een parkeergelegenheid:
(…)
2°. op een andere wijze of met een ander doel dan op het bord of op het onderbord is aangegeven."
5. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
6. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast de volgende verklaring van de ambtenaar:
"Bord E8-1. Ik zag dat het voornoemde voertuig op een andere wijze dan de aangegeven wijze werd (het hof leest: stond) geparkeerd. Ik zag namelijk op het bord staan: oplaadpunt opladen elektrische voertuigen. Ik zag geen laad- of losactiviteiten in of om het voertuig. Ik zag geen bestuurder in of bij het voertuig."
7. In het dossier bevinden zich voorts de foto's van de gedraging en een op 30 juni 2016 op ambtsbelofte opgemaakt aanvullend proces-verbaal dat - voor zover van belang - het volgende inhoudt:"Op 24-01-2016 omstreeks 21:46 uur zag ik, verbalisant, een voertuig met kenteken[00-YY-YY] staan op locatie Haarlemmerweg ter hoogte van perceel 53 te Amsterdam.Aldaar zag ik, verbalisant, een bord E8-1 oplaadpunt voor elektrische voertuigen, die bestemd is voor twee parkeerplaatsen. Het is aangegeven met twee pijlen die op het bord zijn aangegeven. Het voertuig was niet aangesloten aan het oplaadpunt. Tevens zag ik, verbalisant, dat dit voertuig geen elektrisch voertuig was. Ik zag geen bestuurder in of om het voertuig, tevens zag ik geen laad- of losactiviteiten in of om het voertuig. Ik, verbalisant, zag geen ontheffing in of om het voertuig. Deze parkeerplaats is alleen bestemd voor voertuigen die elektrisch zijn en deze voertuigen moeten aangesloten zijn aan het oplaadpunt."
8. Het hof stelt vast dat de vertegenwoordiger van de advocaat-generaal in hoger beroep duidelijker exemplaren van de foto's van de gedraging in het geding heeft gebracht, alsmede een uitdraai uit Google Maps Streetview waarop het desbetreffende bord zichtbaar is. De gemachtigde van de betrokkene heeft op deze stukken niet gereageerd.
9. Uit de verklaring van de ambtenaar, de foto's van de gedraging en de uitdraai van Google Maps Streetview volgt dat ter plaatse een bord E8 is geplaatst met onderbord waarop staat: Opladen elektrische voertuigen, en daaronder een bord voorzien van twee schuin wijzende pijlen, de ene pijl naar links en de andere pijl naar rechts. Het bord staat op het trottoir in het midden van twee parkeervakken. Het voertuig van de betrokkene stond, blijkens de foto's van de gedraging, op het links van het bord gelegen parkeervak. De schuin naar links wijzende pijl is gericht op dit parkeervak.
10. Bord E8 geeft een parkeergelegenheid aan alleen bestemd voor de voertuigcategorie of groep voertuigen die op het bord is aangegeven. In de onderhavige zaak betreft dit een personenauto. In dit kader van belang luidt artikel 67, tweede lid, van het RVV 1990: "Indien het beoogde verkeersgedrag wordt aangegeven door middel van teksten of tekens al dan niet in combinatie met symbolen, blijkt het beoogde verkeersgedrag uit het onderbord." Dit in acht nemende, volgt uit het onder het E8 geplaatste onderbord in deze zaak dat de aangegeven wijze van parkeren op die parkeerplaats inhoudt dat elektrische voertuigen worden opgeladen.
11. Op basis van de verklaring van de ambtenaar, en door de betrokkene niet betwist, staat vast dat het voertuig van de betrokkene geen elektrisch voertuig is en dat het voertuig logischerwijze ook niet was gekoppeld aan het elektrisch oplaadpunt. Nu het voertuig van de betrokkene stond geparkeerd op deze parkeerplaats zonder dat hij aan het opladen was, heeft de betrokkene zich schuldig gemaakt aan het parkeren op een parkeerplaats op andere dan aangegeven wijze. Dit betekent dat de onder 2. omschreven gedraging is verricht.
12. Dat de ambtenaar er ook voor had kunnen kiezen om in de onderhavige zaak een sanctie op te leggen voor het parkeren op een parkeergelegenheid, terwijl het voertuig niet behoort tot de aangegeven categorie (feitcode R397D), doet aan het voorgaande niet af. Een ambtenaar heeft een discretionaire bevoegdheid ten aanzien van het opleggen van sancties in het geval er een overtreding wordt geconstateerd. Op beide gedragingen, althans de overtreding daarvan, staat hetzelfde sanctiebedrag en de betrokkene heeft er gedurende de gehele procedure blijk van gegeven te weten waartegen hij zich moest verdedigen. Hierin ziet het hof dan ook geen aanleiding om de feitcode te wijzigen.
13. Het hof stelt met de gemachtigde vast dat de kantonrechter in zijn motivering niet is ingegaan op voormeld verweer van de gemachtigde. Hoewel de kantonrechter niet gehouden is om expliciet op ieder argument in te gaan, moet de betrokkene wel in grote lijnen uit de beslissing kunnen opmaken waarom het aangevoerde bezwaar geen doel treft (vgl. Kamerstukken II 1988/89, 21221, nr. 3 (MvT) p. 154, 157). Dat is met betrekking tot voormeld verweer niet het geval, reden waarom de beslissing van de kantonrechter in zoverre lijdt aan een motiveringsgebrek.
14. Ten slotte heeft de gemachtigde verweer gevoerd tegen de afwijzing van het verzoek om een proceskostenvergoeding door de kantonrechter. Nu de inleidende beschikking niet is vernietigd, had de kantonrechter, gelet op het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2019:3197, geen proceskostenvergoeding behoeven toe te kennen. Gelet hierop kan in dit verweer ook geen grond worden gevonden voor vernietiging van de beslissing van de kantonrechter.
15. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen, gezien het onder 13. overwogene met verbetering van gronden, en het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.
Beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter met verbetering van gronden;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Arends als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.