Einde inhoudsopgave
Besluit vaststelling algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 24 wet gemeentelijke herindeling Noordwest-Overijssel
Artikel 23 Uitkering nagelaten betrekkingen van rechthebbenden op uitkering
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1994
- Redactionele toelichting
Deze wijziging treedt tegelijk in werking met de Algemene wet bestuursrecht (04-06-1992, Stb. 315).
- Bronpublicatie:
16-12-1993, Stb. 1993, 683 (uitgifte: 01-01-1993, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-1994
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-12-1993, Stb. 1993, 693 (uitgifte: 01-01-1993, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Decentralisatie
1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene aan wie uitkering is toegekend, wordt aan de weduwe of weduwnaar, van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging, over een tijdvak van drie maanden. Wordt op de uitkering een vermindering toegepast krachtens de artikelen 8, 10, 16 of 25, of wordt artikel 24, vierde lid, toegepast, dan is de uitkering gelijk aan het bedrag van de uitkering,, dat de betrokkene op de dag van het overlijden ontving, over een tijdvak van drie maanden. Bij overlijden in de periode van opschorting van de uitkering krachtens artikel 15, eerste en tweede lid, bestaat geen aanspraak op een uitkering als in dit artikel bedoeld.
2.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede begrepen de nabestaande levenspartner met wie de niet-gehuwde betrokkene samenwoonde en — met het oogmerk duurzaam samen te leven — een gemeenschappelijke huishouding voerde op basis van notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner worden aangemerkt. Onze Minister kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt van het bestaan van dat samenlevingscontract.
3.
Laat de overledene geen weduwe of geen weduwnaar na van wie hij, onderscheidenlijk zij, niet duurzaam gescheiden leefde, dan geschiedt de uitkering van het in het eerste lid bedoelde bedrag ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen van de overledene, of minderjarige kinderen waarover de overledene ten tijde van het overlijden de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en opvoeding van het kind, als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering van het in het eerste lid bedoelde bedrag, aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de inkomsten van de overledene.
4.
Op de uitkering, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken:
- a.
krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid en onvrijwillige werkloosheid;
- b.
krachtens een gemeentelijke verordening, indien op de dag van overlijden artikel 21 van toepassing is.
5.
Laat de overledene geen betrekkingen als bedoeld in het eerste en tweede lid na, dan kan het aldaar bedoelde bedrag geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging indien zijn nalatenschap voor de betaling van die kosten ontoereikend is.