Einde inhoudsopgave
Besluit vaststelling algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 24 wet gemeentelijke herindeling Noordwest-Overijssel
Artikel 8 Samenloop van uitkering met inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1998
- Bronpublicatie:
24-12-1997, Stb. 1997, 796 (uitgifte: 30-12-1997, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-12-1997, Stb. 1997, 796 (uitgifte: 30-12-1997, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Decentralisatie
1.
Behoudens het bepaalde in artikel 24 worden de inkomsten die de betrokkene, aan wie een uitkering is toegekend, geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop het ontslag, terzake waarvan de uitkering is toegekend, hem is aangezegd of door hem is aangevraagd, worden met de uitkering verrekend over de maand waarop deze inkomsten betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben. Deze verrekening geschiedt aldus:
- a.
indien de inkomsten uit enige overheidskas worden genoten, wordt de uitkering verminderd met het bedrag waarmede de uitkering, vermeerderd met die inkomsten, de bezoldiging overschrijdt;
- b.
indien de inkomsten uit anderen hoofde worden genoten, wordt de uitkering verminderd met het bedrag waarmede de uitkering, vermeerderd met die inkomsten, de bezoldiging met meer dan 10 pct. overschrijdt;
- c.
bij gelijktijdig genot van inkomsten, als bedoeld onder a en b, wordt de uitkering eerst verminderd met het bedrag waarmede de onder a bedoelde inkomsten en uitkering samen de bezoldiging te boven gaan; vervolgens worden de onder a en b bedoelde inkomsten bij de eventueel verminderde uitkering opgeteld en wordt een tweede vermindering bepaald op het bedrag waarmede de verkregen som 110 pct. van de bezoldiging te boven gaat. Voor de bepaling van het bedrag waarmede de uitkering vermeerderd met inkomsten zoals bedoeld in de eerste volzin, inkomsten zoals bedoeld in de eerste volzin, de bezoldiging overschrijdt, wordt een vermindering van de uitkering ingevolge artikel 21, eerste lid, niet in aanmerking genomen.
2.
Ten aanzien van de betrokkene aan wie een uitkering is toegekend en die wegens blijvende ongeschiktheid uit hoofde van ziekten of gebreken ontslag is verleend uit de betrekking die hij gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij ambtenaar was in de zin van de pensioenwet, worden inkomsten bedoeld in het eerste lid als volgt verrekend. De inkomsten die betrokkene geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop het ontslag plaatsvond uit de betrekking die door betrokkene gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd werd bekleed, worden verrekend over de maand waarop zij betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, geschiedt deze verrekening op zodanige wijze dat de oorspronkelijk toegekende uitkering wordt verminderd met het bedrag waarmee het pensioen al dan niet aangevuld met een wachtgeld of uitkering, vermeerderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf met inbegrip van de oorspronkelijk toegekende uitkering de oorspronkelijke bezoldiging overschrijdt. Indien na die vermindering een bedrag aan overschrijding van de bezoldiging resteert, wordt het aanvullende wachtgeld of de aanvullende uitkering verminderd met het resterende bedrag aan overschrijding.
3.
Het voorgaande lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf ter hand genomen gedurende vakantie of verlof onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, ter zake waarvan de uitkering is toegekend.
4.
Wanneer de betrokkene arbeid of bedrijf ter hand heeft genomen vóór de dag van het ontslag, anders dan bedoeld in de voorafgaande leden, en na die dag uit die arbeid of dat bedrijf inkomsten of meer inkomsten gaat genieten, is het eerste lid van toepassing, tenzij de betrokkene aannemelijk maakt, dat die inkomsten of vermeerdering van inkomsten of een gedeelte daarvan noch het gevolg zijn van een verhoogde werkzaamheid noch verband houden met het ontslag, in welk geval die inkomsten, die meerdere inkomsten of dat gedeelte daarvan niet in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het eerste lid.
5.
Met inkomsten, die genoten worden uit enige overheidskas, worden andere inkomsten gelijkgesteld, indien zij verbonden zijn aan een betrekking waarin de betrokkene ambtenaar is in de zin van de pensioenwet of afgezien van het bepaalde bij de artikelen B7 en B9 van die wet ambtenaar in de zin van die wet zou zijn.
6.
Voor de toepassing van dit artikel wordt een uitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten aangemerkt als inkomsten in verband met arbeid.
7.
In bijzondere gevallen kan Onze Minister van het hiervoren bepaalde ten gunste van de belanghebbende afwijken.