Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012
Artikel 84 Minderheidsbelangen die in het geconsolideerde tier 1-kernkapitaal worden opgenomen
Geldend
Geldend vanaf 09-07-2024
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 01-01-2025.
- Bronpublicatie:
31-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1623 (uitgifte: 19-06-2024, regelingnummer: 2024/1623)
- Inwerkingtreding
09-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1623 (uitgifte: 19-06-2024, regelingnummer: 2024/1623)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
De instellingen bepalen het bedrag aan minderheidsbelangen van een dochteronderneming dat in het geconsolideerde tier 1‐kernkapitaal wordt opgenomen door het onder a) bedoelde bedrag, vermenigvuldigd met het onder b) bedoelde percentage, af te trekken van de minderheidsbelangen van die onderneming, en wel als volgt:
- a)
het tier 1-kernkapitaal van de dochteronderneming, verminderd met het laagste van de volgende twee bedragen:
- i)
het bedrag van het tier 1-kernkapitaal van die dochteronderneming dat nodig is om aan het volgende te voldoen:
- 1)
indien de dochteronderneming een entiteit is als bedoeld in artikel 81, lid 1, punt a), van deze verordening maar geen beleggingsonderneming of beleggingstussenholding is, de som van het in artikel 92, lid 1, punt a), van deze verordening vastgelegde vereiste, de in de artikelen 458 en 459 van deze verordening bedoelde vereisten, de in artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde specifieke eigenvermogensvereisten en het in artikel 128, punt 6, van die richtlijn gedefinieerde gecombineerde buffervereiste, of eventuele lokale toezichtsvereisten in derde landen, voor zover daaraan met tier 1-kernkapitaal moet worden voldaan;
- 2)
indien de dochteronderneming een beleggingsonderneming of een beleggingstussenholding is, de som van het in artikel 11 van Verordening (EU) 2019/2033 vastgelegde vereiste, de in artikel 39, lid 2, punt a), van Richtlijn (EU) 2019/2034 bedoelde specifieke eigenvermogensvereisten, of eventuele lokale toezichtsvereisten in derde landen, voor zover daaraan met tier 1-kernkapitaal moet worden voldaan;
- ii)
het bedrag van het geconsolideerde tier 1-kernkapitaal dat op die dochteronderneming betrekking heeft en dat op geconsolideerde basis nodig is om te voldoen aan de som van het in artikel 92, lid 1, punt a), van deze verordening vastgelegde vereiste, de in de artikelen 458 en 459 van deze verordening bedoelde vereisten, de specifieke eigenvermogensvereisten van artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU en het in artikel 128, punt 6, van die richtlijn gedefinieerde gecombineerde buffervereiste, of eventuele lokale toezichtsvereisten in derde landen, voor zover daaraan met tier 1-kernkapitaal moet worden voldaan;
- b)
de minderheidsbelangen van de dochteronderneming, uitgedrukt als een percentage van alle tier 1-kernkapitaalbestanddelen van die onderneming.
In afwijking van de eerste alinea, punt a), kan de bevoegde autoriteit een instelling toestaan één van de in punt a), i) of ii), bedoelde bedragen in mindering te brengen, zodra die instelling ten genoegen van de bevoegde autoriteit heeft aangetoond dat het extra bedrag van de minderheidsdeelneming beschikbaar is om verliezen op geconsolideerd niveau te absorberen.
2.
De in lid 1 bedoelde berekening wordt op gesubconsolideerde basis verricht voor elke dochteronderneming als bedoeld in artikel 81, lid 1.
Een instelling kan besluiten deze berekening voor een dochteronderneming als bedoeld in artikel 81, lid 1, niet te verrichten. Indien een instelling een dergelijk besluit neemt, mag het minderheidsbelang van die dochteronderneming niet in het geconsolideerde tier 1-kernkapitaal worden opgenomen.
3.
Indien een bevoegde autoriteit afwijkt van de toepassing van prudentiële vereisten op individuele basis als bedoeld in artikel 7 van deze verordening, of, naargelang het geval, als bedoeld in artikel 6 van Verordening (EU) 2019/2033, worden minderheidsbelangen in de dochterondernemingen waarop de ontheffing van toepassing is, niet erkend als eigen vermogen op gesubconsolideerde basis of op geconsolideerde basis, naargelang het geval.
4.
De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de overeenkomstig lid 2 en de artikelen 85 en 87 vereiste subconsolidatieberekening.
De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk 28 juli 2013 voor aan de Commissie.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
5.
De bevoegde autoriteiten kunnen ontheffing van de toepassing van dit artikel verlenen aan een financiële moederholding die aan alle onderstaande voorwaarden voldoet:
- a)
haar hoofdactiviteit is het verwerven van deelnemingen;
- b)
zij is onderworpen aan prudentieel toezicht op geconsolideerde basis;
- c)
zij consolideert een dochteronderneming waarin zij slechts een minderheidsdeelneming heeft uit hoofde van de zeggenschapsband in de zin van artikel 4, lid 1, punt 37);
- d)
meer dan 90 % van het geconsolideerde vereiste tier 1-kernkapitaal, berekend op gesubconsolideerde basis, vloeit voort uit de in punt c) bedoelde dochteronderneming.
Indien een financiële moederholding die aan de in de eerste alinea gestelde voorwaarden voldoet, na 28 juni 2013 een gemengde financiële moederholding wordt, kunnen de bevoegde autoriteiten de in de eerste alinea bedoelde ontheffing aan die gemengde financiële moederholding verlenen mits deze aan de in die alinea gestelde voorwaarden voldoet.
6.
Indien kredietinstellingen die blijvend in een netwerk zijn aangesloten bij een centraal orgaan, alsook instellingen die deel uitmaken van een institutioneel protectiestelsel waarop de voorwaarden van artikel 113, lid 7, van toepassing zijn, een kruiselingse garantieregeling hebben ingesteld waarin geen feitelijke of juridische belemmering van wezenlijk belang aanwezig of te voorzien is om het bedrag aan eigen vermogen boven de reguleringsvereisten over te dragen van de tegenpartij naar de kredietinstelling, worden deze instellingen ontheven van de bepalingen van dit artikel betreffende aftrekkingen en kunnen zij een minderheidsbelang dat ontstaat in het kader van de kruislingse garantieregeling ten volle erkennen.