Ontleend aan rov. 4 van het arrest van het hof 's‑Hertogenbosch d.d. 9 december 2008.
HR, 29-10-2010, nr. 09/01281
ECLI:NL:HR:2010:BN6253
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
29-10-2010
- Zaaknummer
09/01281
- Conclusie
Mr. Wuisman
- LJN
BN6253
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Verzekeringsrecht (V)
Verzekeringsrecht / Schadeverzekering
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BN6253, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 29‑10‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN6253
ECLI:NL:PHR:2010:BN6253, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑09‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN6253
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Verzekeringsrecht. Brandschade. Uitleg polisvoorwaarden. Afdoening in cassatie deels met toepassing van art. 81 RO. Slagende motiveringsklachten tegen oordeel hof dat onvoldoende is weersproken dat bij vordering tot vergoeding van sloop- en opruimkosten geen belang meer bestond gelet op naderende onteigeningsprocedure.
29 oktober 2010
Eerste Kamer
09/01281
DV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Delta Lloyd.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 91730 HA ZA 01-76 van de rechtbank Breda van 15 oktober 2003;
b. het arrest in de zaak 103.005.192 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 9 december 2008.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Delta Lloyd is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 17 september 2010 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1.
3.2.1 De rechtbank heeft de vordering tot vergoeding van de schade aan de schuur op basis van herbouwwaarde afgewezen op de gronden, kort gezegd, dat [eiser] niet tijdig aan Delta Lloyd heeft bericht dat tot herbouw zal worden overgegaan en dat geen sprake is van herbouw van de schuur op dezelfde plaats. Zij heeft de vordering tot vergoeding van sloop- en opruimkosten echter toegewezen.
3.2.2 [Eiser] is van dit vonnis in beroep gekomen. Delta Lloyd heeft incidenteel geappelleerd. Het hof heeft het vonnis vernietigd voor zover daarin de vordering tot vergoeding van sloop- en opruimkosten was toegewezen.
Het heeft deze vordering alsnog afgewezen. Met betrekking tot de vordering tot vergoeding van de schade op basis van herbouwwaarde overwoog het hof dat het daartegen gerichte verweer van Delta Lloyd reeds doel treft omdat is komen vast te staan dat herbouw niet op dezelfde locatie heeft plaatsgevonden en dat de polisvoorwaarden geen uitzondering maken voor de onderhavige situatie (rov. 4.3.2). Ten overvloede voegde het hof hieraan toe dat het op de weg van [eiser] lag onderbouwd aan te geven wanneer hij een schriftelijke melding heeft gedaan als in de polisvoorwaarden bedoeld. Nu hij dit heeft nagelaten moet worden aangenomen dat deze melding niet is gedaan. [Eiser] heeft niet toegelicht waarom hij, ondanks de formulering van de polisvoorwaarden, toch erop mocht vertrouwen dat Delta Lloyd zou uitkeren op basis van de herbouwwaarde (rov. 4.3.3).
3.3 De hiertegen door het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4 Wat betreft de vordering tot vergoeding van sloop- en opruimkosten overwoog het hof dat deze moet worden afgewezen nu [eiser] tegenover het verweer van Delta Lloyd, dat hij geen belang meer had bij sloop gelet op de naderende onteigening, slechts heeft aangevoerd dat zijn toenmalige raadsman hem aanraadde de sloop zelf ter hand te nemen en dat de gemeente hem had bericht dat het opruimen van de verbrande resten een zaak was tussen hemzelf en Delta Lloyd. Dit is een onvoldoende onderbouwing van de stelling dat [eiser] genoodzaakt was de sloop en opruiming zelf uit te voeren. Eveneens onvoldoende onderbouwd is dat [eiser] dit belang nog had acht jaar na de brand (rov. 4.5.2).
3.5 De hiertegen door het middel gerichte klachten houden in de kern in dat dit oordeel van het hof onbegrijpelijk is. Door de klachten wordt gewezen op het verband van die kosten met de brand, op de omstandigheid dat die kosten uitdrukkelijk in art. 2 lid 4 van de polisvoorwaarden worden vermeld, op het feit dat [eiser] zelf tot sloop en opruiming is overgegaan om te voorkomen dat de aanwezigheid van de restanten van de schuur de waarde van de te onteigenen zaak negatief zou beïnvloeden, op de omstandigheid dat de gemeente Vleuten-De Meern zich op het standpunt stelde dat het opruimen van de restanten een zaak was tussen [eiser] en Delta Lloyd, en op de door laatstgenoemde uitgesproken bereidheid terzake een betaling aan de gemeente te doen.
3.6 Deze klachten zijn gegrond. Het daardoor bestreden oordeel is inderdaad onbegrijpelijk gelet op met name de omstandigheden dat, zoals tussen partijen vaststaat, [eiser] in beginsel contractueel recht had op vergoeding van de onderhavige kosten door Delta Lloyd, en dat het door hem aangevoerde belang om daadwerkelijk tot sloop en opruiming over te gaan, namelijk dat de aanwezigheid van de restanten van de schuur de waarde van de te onteigenen zaak negatief zou beïnvloeden, door Delta Lloyd niet is betwist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 9 december 2008;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Delta Lloyd in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.107,16 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, F.B. Bakels en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 29 oktober 2010.
Conclusie 03‑09‑2010
Mr. Wuisman
Partij(en)
CONCLUSIE inzake:
[Eiser],
eiser tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt
tegen
Delta Lloyd Schadeverzekering N.V.,
verweerster tot cassatie,
niet verschenen.
1. Feiten; procesverloop
1.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:1.
- (i)
In de nacht van 3 op 4 januari 1996 heeft brand gewoed in een destijds aan eiser tot cassatie (hierna: [eiser]) in eigendom toebehorende opslagschuur in Vleuten.
- (ii)
[Eiser] had destijds een opstal- en een inboedelverzekering afgesloten bij verweerster in cassatie (hierna: Delta Lloyd).
- (iii)
Op de verzekeringsovereenkomsten zijn polisvoorwaarden Model B 03.2.05 G van toepassing.2. Uit het op de omvang van de dekking betrekking hebbend artikel 2 worden onder 4 als voor vergoeding in aanmerking komende kosten mede opruimingskosten genoemd. In het aan de schade gewijde artikel 4 zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
‘3. Schadevaststelling op basis van herstel/herbouw
Bij schadevaststelling op basis van herstel of herbouw gelden de volgende bepalingen.
1. Algemeen
Als schade geldt het verschil tussen de waarde van het woonhuis onmiddellijk voor de schadegebeurtenis en de waarde daarna. Bij deze berekening wordt als waarde onmiddellijk voor de gebeurtenis zowel de herbouwwaarde als de verkoopwaarde in aanmerking genomen. Het laagste van de aldus berekende schadebedragen komt voor vergoeding in aanmerking.
Indien dit bedrag is gebaseerd op een berekening naar verkoopwaarde kan naderhand een aanvulling volgen tot het bedrag berekend naar herbouwwaarde. Daartoe dient de verzekerde binnen 12 maanden na de schadedatum schriftelijk aan de maatschappij te berichten dat tot herstel/herbouw wordt overgegaan. De aanvullende vergoeding wordt op nader overeen te komen wijze verleend, maar niet eerder dan dat de uitgaven voor herstel/herbouw daadwerkelijk zijn gedaan.
(…)
4. Schadevaststelling zonder herstel/herbouw
Als schade geldt altijd het laagst berekende bedrag indien:
- —
geen sprake is van herstel of herbouw op dezelfde plaats met dezelfde bestemming;
- —
door verzekerde niet is voldaan aan de verplichting om de maatschappij tijdig bericht te doen van herstel/herbouw;
- —
(…)
- —
het woonhuis reeds voor de schadegebeurtenis was bestemd voor afbraak of onteigening;’.
- (iv)
Bij brief van 6 april 1999 bericht de gemeente Vleuten-De Meern aan [eiser] dat zijn woning en bedrijfsopstallen in april 2001 zullen moeten worden onteigend en gesloopt in verband met de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk en de aanleg van nieuwe wegen.
- (v)
Er is tussen [eiser] en Delta Lloyd een langdurige en intensieve discussie gevoerd over de omvang van de schade. Daartoe door partijen benoemde deskundigen hebben uiteindelijk (maart 2000) de opstalschade als volgt begroot: opstalschade op basis van herbouw: NLG 51.346,-; opstalschade op basis van verkoop: NLG 10.000,-; sloop- en opruimingskosten: p.m. Delta Lloyd heeft aan [eiser] op grond van de opstalverzekering een bedrag van NLG 10.000,- (uitkering op basis van verkoopwaarde) uitgekeerd.
- (vi)
Bij brief van 20 november 2000 heeft [eiser] Delta Lloyd onder meer verzocht om zo spoedig mogelijk over te gaan tot sloop en opruiming van de schuur en haar verder verzocht om over te gaan tot uitbetaling van de schade aan de schuur op basis van herbouwwaarde.
- (vii)
Bij brief van 28 november 2000 heeft Delta Lloyd [eiser] bericht dat de termijn van 12 maanden waarbinnen hij Delta Lloyd schriftelijk had moeten berichten dat tot herbouw wordt overgegaan ruimschoots is overschreden en dat de uitgekeerde opstalschade is gebaseerd op de verkoopwaarde. Ter zake van de sloop- en opruimingskosten schrijft Delta Lloyd: ‘Het eventueel slopen en opruimen van de restanten lijkt ons niet meer relevant, daar wij vernomen hebben dat uw pand in het uitbreidingsplan ‘Leidse Rijn’ ligt en om die reden toch al afgebroken moet worden. Het opruimen van de verbrande restanten kan in dat kader meegenomen worden en wij vernemen eventueel van de gemeente Vleuten wel of aan dit opruimen extra kosten zijn verbonden.’
- (viii)
In 2001 heeft [eiser] op een andere locatie, te weten in Westerbork, een schuur gebouwd waarvan de bouwkosten circa NLG 280.000,-- beliepen.
- (ix)
Bij brief van 5 maart 2004 sommeert [eiser] Delta Lloyd om vóór 1 april 2004 over te gaan tot sloop en opruiming van de restanten van de brand.
- (x)
Bij brief van 28 juni 2004 bericht [eiser] Delta Lloyd bericht dat de sloop en opruiming inmiddels heeft plaatsgevonden en verzoekt zij Delta Lloyd de kosten daarvan conform de rekening van het daartoe ingeschakelde bedrijf Venus B.V. van juni 2004 ten belope van € 11.072,95 vóór 15 juli 2004 te voldoen, bij gebreke waarvan [eiser] aanspraak maakt op de wettelijke rente over dit bedrag.
1.2
Bij dagvaarding van 21 december 2000 start [eiser] een procedure tegen Delta Lloyd bij de rechtbank Breda. [eiser] vordert — voor zover in cassatie nog van belang — na eiswijziging een veroordeling tot betaling van de vergoeding voor de verloren gegane schuur op basis van herbouwwaarde ten bedrage van NLG 41.346,- (NLG 51.346,- minus NLG 10.000,-) ofwel € 18.762,- en een veroordeling van Delta Lloyd om voor eigen rekening zelf voor de sloop- en opruiming van de afgebrande schuur zorg te dragen dan wel aan [eiser] de door hem gemaakte sloop- en opruimingskosten te vergoeden.
1.3
Delta Lloyd heeft de vordering bestreden. Het verweer komt — voor zover in cassatie nog van belang — kort samengevat op het volgende neer. Ten aanzien van de vergoeding van de schade op basis van herbouwwaarde: [eiser] heeft niet binnen 12 maanden na de schadedatum schriftelijk aan Delta Lloyd bericht dat tot herstel/herbouw wordt overgegaan en verder is er geen sprake van herbouw op dezelfde plaats. Ten aanzien van de vergoeding van de opruimingskosten: in verband met de beoogde onteigening mist [eiser] belang bij de sloop en opruiming van de afgebrande schuur.3.
1.4
Bij vonnis d.d. 15 oktober 2003 wijst de rechtbank de vordering van [eiser] af behoudens voor zover deze betrekking heeft op de sloop en opruiming van de afgebrande schuur. Delta Lloyd wordt veroordeeld voor de sloop en opruiming zorg te dragen en de daaraan verbonden kosten te voldoen.
1.5
[Eiser] stelt bij het hof 's‑Hertogenbosch principaal en Delta Lloyd incidenteel hoger beroep in tegen het vonnis van de rechtbank. [Eiser] wijzigt nog zijn eis in die zin dat hij een veroordeling van Delta Lloyd vordert tot vergoeding van de kosten van de inmiddels op zijn kosten uitgevoerde sloop en opruiming van de afgebrande schuur. Bij arrest van 9 december 2008 vernietigt het hof het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de daarin opgenomen beslissing inzake de sloop en opruiming van de afgebrande schuur, wijst de vorderingen van [eiser], voor zover toegewezen, af en bekrachtigt het vonnis voor het overige.
1.6
Bij exploot van 9 maart 2009 komt [eiser] in cassatie. Delta Lloyd verschijnt niet. Nadat tegen haar verstek is verleend, laat [eiser] zijn standpunt in cassatie nog door zijn advocaat toelichten.
2. Bespreking van het cassatieberoep
vergoeding van de schade op basis van herbouwwaarde
2.1
Het hof stelt in rov. 4.3.1 voorop dat het beroep van [eiser] op HR 1 juli 1993, LJN ZC1034, NJ 1995, 43,m.nt. CJHB (arrest Gemeente Den Haag/Schravendijk) en HR 7 mei 2004, LJN AO2786, NJ 2004, 76,m.nt. CJHB (arrest A c.s./[…]) ter onderbouwing van zijn standpunt dat de schade op basis van herbouwwaarde abstract, d.w.z. ongeacht of de herbouw van de schuur daadwerkelijk op dezelfde plaats heeft plaatsgevonden, dient te worden berekend, hem niet kan baten. Het gaat, aldus het hof, in casu niet om de rechtsverhouding tot de schadeveroorzaker maar om de rechtsverhouding tot de opstalverzekeraar. Deze laatste verhouding wordt beheerst door de tussen partijen overeengekomen polisvoorwaarden.
Vervolgens oordeelt het hof in rov. 4.3.2 dat Delta Lloyd niet gehouden is de schade op basis van herbouwwaarde te vergoeden, reeds omdat de herbouw niet op dezelfde plaats is uitgevoerd. Dit oordeel stoelt op artikel 4, onder 4, van de polisvoorwaarden. Daar is aangegeven in welke gevallen de verzekeringnemer altijd alleen aanspraak heeft op het laagst berekende bedrag. Een dergelijk geval is onder meer het geval dat herbouw niet op dezelfde plaats geschied; zie de bepaling na het eerste liggende streepje. Het laagst berekende bedrag is in casu het bedrag van de verkoopwaarde.
In rov. 4.3.3 voegt het hof aan zijn eerdere oordelen, ten overvloede, nog toe, dat [eiser] geen aanspraak op een vergoeding van de schade op basis van herbouwwaarde kan maken, omdat hij niet conform het in artikel 4, onder 3, sub 1 van de polisvoorwaarden bepaalde binnen twaalf maanden schriftelijk aan Delta Lloyd heeft laten weten tot herbouw over te gaan.
[Eiser] bestrijdt in onderdeel 2.1 van het cassatiemiddel de oordelen in alle drie genoemde rechtsoverwegingen.
2.2
De afwijzing in rov. 4.3.1 van het beroep van [eiser] op de twee hiervoor in 2.1 genoemde arresten van de Hoge Raad wordt in de cassatiedagvaarding bestreden vanaf blz. 15, sub iv, tot en met blz. 21, tot 2.2. De aldaar opgevoerde beschouwingen kunnen [eiser] evenwel niet baten.
Het antwoord op de vraag of dan wel in welke mate schade als gevolg van de brand voor vergoeding aanmerking komt, zoekt het hof terecht in de eerste plaats in de ter zake tussen partijen overeengekomen polisvoorwaarden. In artikel 4 van die voorwaarden is onder 4, eerste liggende streepje, met zoveel woorden onder meer bepaald dat, indien geen sprake is van herstel of herbouw op dezelfde plaats met dezelfde bestemming, dan altijd als schade geldt het laagst berekende bedrag. De twee arresten waarop [eiser] zich beroept, hebben niet de strekking om een tussen partijen overeengekomen schaderegeling opzij te zetten. De twee arresten kunnen een rol spelen, wanneer een contractuele schaderegeling ontbreekt en de te vergoeden schade moet worden bepaald aan de hand van de wettelijke regels. In de twee arresten heeft het hof dan ook geen aanleiding hoeven te vinden om af te wijken van de zojuist genoemde regeling in artikel 4 onder 4 van de polisvoorwaarden.
2.3
Tegen het oordeel in rov. 4.3.2 dat, nu de herbouw niet op de plaats van de afgebrande schuur heeft plaatsgevonden, Delta Lloyd niet gehouden is schade te vergoeden op basis van herbouwwaarde (omdat deze waarde niet de laagste waarde is), wordt opgekomen met twee klachten. Op de bladzijden 8, vanaf iia, en 9, tot b, van de cassatiedagvaarding wordt gesteld dat de regeling in artikel 4 onder 4, eerste liggende streepje, van de polisvoorwaarden heeft te gelden als een vervalbeding (als bedoeld in artikel 7:941, lid 3 BW). Daarvan uitgaande wordt verder betoogd, dat het hof heeft miskend dat Delta Lloyd op die regeling alleen dan een beroep kan doen, indien en voor zover zij stelt en bij betwisting bewijst in een belang te zijn geschaad doordat de herbouw niet op de plaats van de afgebrande schuur heeft plaatsgevonden. Op vooral de bladzijden 11 tot en met 14 van de cassatiedagvaarding is een klacht opgenomen die, in de kern genomen, hierop neerkomt dat vanwege drie bijzondere omstandigheden het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Delta Lloyd een beroep doet op de regeling in artikel 4 onder 4, eerste liggende streepje, van de polisvoorwaarden4.. Die drie bijzondere omstandigheden zijn:
- (a)
gedurende 4 jaren na de brand in 1996 wordt gediscussieerd over vergoeding van de schade op basis van herbouwwaarde;
- (b)
hangende de discussie kondigt de gemeente Vleuten-De Meern op 6 april 1999 aan dat zij tot onteigening zal overgaan van de grond waarop de afgebrande schuur staat;
- (c)
Delta Lloyd erkent zelf dat herbouw op de oorspronkelijke plaats weinig zinvol was.
2.4
In appel wordt door [eiser] het beroep van Delta Lloyd op artikel 4 onder 4, eerste liggende streepje, van de polisvoorwaarden in het kader van grief II aan de orde gesteld. Daar treft men niet de betogen aan die nu in cassatie worden gevoerd. Er wordt aldaar niet gesteld dat de regeling van artikel 4 onder 4, eerste liggende streepje, van de polisvoorwaarden een vervalbeding inhoudt, en ook niet dat het beroep van Delta Lloyd op artikel 4 onder 4, eerste liggende streepje, van de polisvoorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Van de toelichting op grief II wordt de kern gevormd door het beroep op de twee hierboven in 2.1 genoemde arresten van de Hoge Raad, die volgens [eiser] de ruimte bieden te abstraheren van de eis van herbouw op dezelfde plaats. Anders gezegd, door in cassatie te komen met de twee hiervoor genoemde betogen begeeft [eiser] zich buiten de grenzen van de rechtsstrijd. Daarop stranden reeds de twee tegen rov. 4.3.2 gerichte klachten.
2.5
Naar aanleiding van de twee klachten wordt nog het volgende opgemerkt.
Wat de eerste klacht betreft, wordt de regeling van artikel 4 onder 4, eerste liggende streepje, naar het voorkomt, ten onrechte opgevat als een vervalbeding in de zin van artikel 7:941, lid 3 BW. De regeling houdt niet in een verplichting van de verzekerde/verzekeringnemer jegens de verzekeraar bij de niet-naleving waarvan de eerstgenoemde rechten tegenover de laatstgenoemde verliest. De regeling in artikel 4 onder 4, eerste liggende streepje, geeft ‘slechts’ aan in welke mate in het aldaar genoemde geval — het niet uitvoeren van de herbouw op dezelfde plaats — de geleden schade wordt vergoed. Daarbij speelt een plicht tot herbouw (op dezelfde plaats) van de verzekerde/verzekeringnemer jegens de verzekeraar geen rol.
Wat de tweede klacht betreft, er wordt niet als bijzondere omstandigheid aangevoerd — wellicht omdat ingezien is dat daarvoor in de stukken ook niet een voldoende grondslag is te vinden — dat door Delta Lloyd bij [eiser] het vertrouwen is gewekt dat hij ook bij herbouw op een andere plaats kon rekenen op een vergoeding van de schade op basis van herbouwwaarde. Bij gebreke van die bijzondere omstandigheid bestaat er te minder aanleiding om op basis van de artikelen 6:2 en 6:248 lid 2 BW geen toepassing te geven aan de regeling in artikel 4 onder 4, eerste liggende streepje. Zie in dit verband ook hetgeen het hof in de slotzin van rov. 4.3.3 overweegt.
2.6
Omdat het oordeel in rov. 4.3.2 de beslissing dat [eiser] geen aanspraak kan maken op een vergoeding van de schade op basis van herbouwwaarde, reeds ten volle kan dragen en dat oordeel om de hiervoor vermelde redenen in cassatie tevergeefs wordt bestreden, mist [eiser] belang bij de bestrijding van het oordeel ten overvloede in rov. 4.3.3 dat hij ook geen aanspraak op een vergoeding van de schade op basis van herbouwwaarde kan maken, omdat hij niet binnen de in polisvoorwaarden aangegeven termijn heeft gemeld dat tot herbouw zal worden overgegaan. Bijgevolg kan achterwege blijven een bespreking van hetgeen ter bestrijding van dat oordeel op blz. 5, vanaf i, t/m blz. 8, tot ii-a, en op blz. 9, vanaf b, tot en met blz. 11, tot 2.1.2, en verder in de toelichting op de klachten op bladzijde 15 e.v. van de cassatiedagvaarding wordt opgemerkt.
vergoeding van de sloop- en opruimingskosten
2.7
Aan de veroordeling van de rechtbank om zorg te dragen voor het slopen en opruimen van de afgebrande schuur en de daaraan verbonden kosten zelf te dragen heeft Delta Lloyd niet voldaan, ook niet na daartoe door [eiser] bij brief van 5 maart 20045. te zijn aangemaand. [Eiser] heeft de sloop en opruiming vervolgens op zijn kosten laten uitvoeren. Die kosten hebben, zo stelt hij, € 11.654,83 bedragen. In appel heeft [eiser] bij gelegenheid van de memorie van grieven zijn eis in die zin gewijzigd dat hij een veroordeling vordert van Delta Lloyd tot vergoeding aan hem van de zojuist genoemde kosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2005.
Delta Lloyd bestrijdt de gewijzigde eis van [eiser] en komt bovendien in het kader van het door haar ingestelde incidentele beroep met grief I op tegen het oordeel van de rechtbank dat [eiser] ondanks de (aanstaande) onteigening nog belang heeft bij de sloop en opruiming van de afgebrande schuur.
2.8
Het hof acht de gewijzigde vordering van [eiser] niet toewijsbaar. Die beslissing stoelt hoofdzakelijk op hetgeen het hof in rov. 4.5.2 overweegt. Aanhakend bij de incidentele grief I van Delta Lloyd acht het hof de noodzaak voor [eiser] om tot sloop en opruiming van de afgebrande schuur over te gaan, in het licht van het verweer van Delta Lloyd, door hem onvoldoende onderbouwd. Daartoe acht het hof niet voldoende:
- (a)
dat zijn raadsman hem aanraadde de sloop zelf ter hand te nemen en dat de gemeente hem had bericht dat het opruimen van de verbrande resten een zaak was tussen [eiser] en Delta Lloyd en ook niet
- (b)
dat — zoals door hem pas bij memorie van antwoord in incidenteel appel aangevoerd — hij rekening moest houden met een eventuele claim van de gemeente.
2.9
[Eiser] bestrijdt de afwijzing van de gewijzigde eis in onderdeel 2.2 van het cassatiemiddel. Daarbij komt hij echter niet op tegen het oordeel van het hof dat voor de noodzaak voor [eiser] om tot sloop en opruiming van de afgebrande schuur over te gaan geen voldoende onderbouwing vormt de pas bij memorie van antwoord in incidenteel appel aangevoerde stelling dat hij rekening moest houden met een eventuele claim van de gemeente. Wat die eventuele claim zou inhouden en waarop deze zou zijn gestoeld, is in genoemde memorie ook niet toegelicht.
2.10
De rode draad in hetgeen in de subonderdelen 2.2.1 t/m 2.2.3 tegen rov. 4.5.2 wordt aangevoerd, is dat het onjuist en/of onbegrijpelijk is dat het hof van oordeel is dat [eiser] niet een voldoende belang bij en daarmee niet de noodzaak van het op eigen kosten zorgdragen voor de sloop en opruiming van de afgebrande schuur heeft aangetoond, gelet op in het bijzonder de volgende stellingen van [eiser]:
- (a)
de sloop en opruiming houden rechtstreeks verband met het verzekerde evenement van brand;
- (b)
in artikel 2, onder 4 worden als voor vergoeding in aanmerking komende kosten opruimingskosten genoemd, zodat er voor Delta Lloyd al uit dien hoofde op zichzelf een verplichting bestaat om dergelijke kosten te vergoeden;
- (c)
[eiser] is op advies van zijn raadsman tot de sloop en opruiming overgegaan teneinde te vermijden dat de nog aanwezige restanten bij een in het kader van een bindend adviesprocedure te houden descente de vaststelling van de waarde van de te onteigenen goederen negatief zouden beïnvloeden;
- (d)
de gemeente Vleuten-De Meern heeft te kennen gegeven dat het opruimen van de verbrande resten een zaak was tussen [eiser] en Delta Lloyd;
- (e)
Delta Lloyd heeft de bereidheid uitgesproken om eventueel wel iets aan de gemeente voor de sloop en opruiming te betalen.6.
2.11
Het verweer van Delta Lloyd vat het hof in rov. 4.4.3 aldus samen dat zij niet tot sloop en opruiming is overgegaan, omdat de gemeente dit al zou gaan doen in verband met de op handen zijnde onteigening, dat zij, zoals zij ook aan [eiser] heeft meegedeeld, op de sloop en opruiming vanwege de gemeente wilde wachten en te zijner tijd met de gemeente een afspraak over eventueel extra gemaakte sloop- en opruimingskosten wilde maken.7.
2.12
Ook wanneer men het door Delta Lloyd gevoerde verweer in aanmerking neemt, maakt het hof niet voldoende duidelijk waarom [eiser] niet een voldoende belang bij en daarmee niet de noodzaak van het op eigen kosten zorgdragen voor de sloop en opruiming van de afgebrande schuur heeft aangetoond. Het belang waarop [eiser] heeft gewezen komt uiteindelijk met name neer op het vermijden dat de nog aanwezige restanten van de afgebrande schuur de vaststelling van de waarde van het onteigende op negatieve wijze zouden beïnvloeden. Dat de nog aanwezige restanten niet die negatieve invloed zouden kunnen hebben, is niet door Delta Lloyd gesteld en in ieder geval niet door het hof vastgesteld. Ook is niet gesteld of vastgesteld dat het vermijden van die negatieve invloed niet een legitiem belang is. Dat in aanmerking nemende, valt niet in te zien dat [eiser] van het voor eigen rekening uitvoeren van de sloop en opruiming had moeten afzien, omdat Delta Lloyd hem heeft laten weten dat zij eventueel wel zelf een afspraak met de gemeente zou maken over extra gemaakte sloop- en opruimingskosten. Een dergelijke mededeling geeft allerminst zekerheid, dat de restanten van de afgebrande schuur niet de al veel eerder plaatsvindende vaststelling van de waarde van het onteigende negatief beïnvloeden. Terecht wijst [eiser] in verband met dit laatste er ook op dat Delta Lloyd zich jegens hem had verbonden om aan hem de sloop- en ontruimingskosten te vergoeden.
2.13
Kortom, voor zover in onderdeel 2.2 het oordeel van het hof in rov. 4.5.2 als onvoldoende gemotiveerd wordt bestreden, geschiedt dat, naar het voorkomt, terecht.
2.14
In de tweede alinea van subonderdeel 2.2.3 wordt het passeren door het hof van het bewijsaanbod in rov. 4.5.3 bestreden. Dat passeren geschiedt in aansluiting op het oordeel van het hof in rov. 4.5.2. Indien dat oordeel, zoals hiervoor uiteengezet, geen stand houdt, dan geldt hetzelfde voor het passeren van het bewijsaanbod in rov. 4.5.3.
afsluitende klacht in onderdeel 2.3
2.15
In onderdeel 2.3 wordt gesteld dat bij het slagen van één of meer klachten in de onderdelen 2.1 en 2.2 de rov. 4.3.4, 4.6 en 4.7 en ook het dictum niet in stand kan blijven. Om de hiervoor uiteengezette redenen treft, naar het voorkomt, alleen onderdeel 2.2 doel. Dat brengt mee dat alleen ook nog het oordeel in rov. 4.7 over de proceskosten en het dictum niet in stand kunnen blijven. Het slagen van onderdeel 2.2 heeft geen betekenis voor de rov. 4.3.4 en 4.6. Anders gezegd, de afsluitende klacht in onderdeel 2.3 treft doel, zij het slechts gedeeltelijk.
3. Conclusie
Geconcludeerd wordt tot vernietiging van het betreden arrest, zij het slechts voor zover het arrest in de onderdelen 2.2 en 2.3 met succes wordt bestreden.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑09‑2010
Overgelegd als productie 1 bij de conclusie van antwoord in eerste aanleg.
Zie in dit verband vooral de conclusie van dupliek, met name sub 5 t/m 20.
Deze klacht wordt op de bladzijden 15 tot en met 21 van de cassatiedagvaarding nog toegelicht.
Productie 26 bij de memorie van grieven, tevens wijziging van eis.
Zie in verband met de onder (c) t/m (e) genoemde omstandigheden de memorie van grieven, tevens wijziging van eis, blz. 8 en 9.
Als onderdeel van het verweer van Delta Lloyd wordt door het hof ook nog genoemd dat zij [eiser] er op heeft gewezen dat zij de sloop en opruiming niet zonder rechterlijke machtiging zou mogen uitvoeren. In rov. 4.5.1 acht het hof dit gedeelte van het verweer niet steekhoudend. Dit oordeel is in cassatie onbestreden gebleven. Dit gedeelte van het verweer kan dan ook buiten beschouwing worden gelaten.