ABRvS, 31-10-2012, nr. 201108810/1/A3.
ECLI:NL:RVS:2012:BY1691
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
31-10-2012
- Zaaknummer
201108810/1/A3.
- LJN
BY1691
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2012:BY1691, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 31‑10‑2012; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AB 2013/72 met annotatie van C.M.M. van Mil, F. Spijker
Gst. 2013/34 met annotatie van F.R. Vermeer
JB 2012/279 met annotatie van B. Kaya
JIN 2013/18 met annotatie van B. Kaya
JOM 2012/1038
Uitspraak 31‑10‑2012
Inhoudsindicatie
HANDHAVING. Bestuursdwang. In de gegeven omstandigheden was onmiddellijk optreden vereist. Gebreken die aan machtiging voor de binnentreding zouden kleven, zijn niet van dien aard dat gebruik van de bij die binnentreding verkregen informatie zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid moet worden gevergd, dat het college zijn besluit niet op die informatie mocht baseren. Nu bij de toepassing van bestuursdwang de binnentredende personen dienen te zijn voorzien van een machtiging, deze niet door het college was afgegeven en het huisrecht in het geding is, hadden de kosten niet op appellante mogen worden verhaald.
201108810/1/A3.
Datum uitspraak: 31 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Eindhoven,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 juni 2011 in zaak nr. 11/396 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2010 heeft het college zijn beslissing om op 7 juni 2010 de in de schuur behorende tot de woning op het perceel [locatie] te Eindhoven aangetroffen hennepkwekerij te ontmantelen en de energievoorziening af te sluiten, op schrift gesteld en daarbij medegedeeld dat de kosten hiervan op [appellante] zullen worden verhaald. Bij besluit van 15 september 2010 heeft het college besloten de kosten van de toepassing van bestuursdwang ad € 1.118,87 voor rekening van [appellante] te brengen.
Bij besluit van 16 december 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juni 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 augustus 2011, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. I.H.M. van Rijn, advocaat te Eindhoven, is verschenen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
Er zijn nog stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Grondwet is het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner alleen geoorloofd in gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden (hierna: de Awbi) is voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, is de machtiging ondertekend en vermeldt zij de naam en de hoedanigheid van degene die de machtiging heeft gegeven.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, kan bij afwezigheid van de bewoner slechts worden binnengetreden, voor zover dit dringend noodzakelijk is en, indien krachtens een machtiging wordt binnengetreden, de machtiging dit uitdrukkelijk bepaalt.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge artikel 5:27, tweede lid, is voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner het bestuursorgaan dat bestuursdwang toepast bevoegd tot het geven van een machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Awbi.
2. Het college heeft aan het besluit van 23 juni 2010 ten grondslag gelegd dat tijdens een inspectie van het Bestuurlijk Interventie Team Eindhoven op 7 juni 2010 in de woning en de schuur gelegen aan de [locatie] te Eindhoven is geconstateerd dat in de schuur behorende tot de woning een illegale bedrijfsmatige hennepkwekerij was gevestigd. Ter onderbouwing van de gevaarzetting is bij dit besluit een 'Rapportage Waarneming ter plaatse projectleider BITE' (hierna: de rapportage) van 14 juni 2010 gevoegd. Aangezien er niemand aanwezig was in het pand, heeft de politie een machtiging tot binnentreden van de woning gebruikt. De machtiging van de politie is in dit geval tevens gebruikt om zich te laten bijstaan door het college.
3. De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] heeft betoogd dat de binnentreding in de woning op 7 juni 2010 onrechtmatig was, omdat de machtiging voor de binnentreding van de politie in strijd met artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awbi niet was ondertekend en evenmin is gebleken dat de in die machtiging vermelde hoofdagent daadwerkelijk in de woning is binnengetreden. De rechtbank heeft de juistheid van deze stelling in het midden gelaten, aangezien zij van oordeel is dat deze gebreken, nu er wel een machtiging voor binnentreden in de woning door een hulpofficier van justitie is afgegeven, niet van dien aard zijn dat het gebruik van de bij die binnentreding verkregen informatie zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid moet worden gevergd, dat het college zijn besluit niet meer op die informatie mocht baseren.
4. [appellante] betwist dat er op 7 juni 2010 een machtiging tot binnentreden in de woning is afgegeven. Zij heeft erop gewezen dat een originele ondertekende machtiging nooit aan haar is getoond of overhandigd. Op 20 januari 2011 is aan haar gemachtigde per e-mail een machtiging tot binnentreden in de woning verzonden. Deze machtiging is niet ondertekend, zoals artikel 6 van de Awbi vereist. De machtiging vermeldt dat deze is afgegeven aan J.P.M.E. Swinkels, hoofdagent Afdeling Eindhoven Woensel Noord. Van het binnentreden is geen verslag opgemaakt, althans is nooit een afschrift van dit verslag aan [appellante] uitgereikt, zodat zij niet kan nagaan of Swinkels dan wel een andere, daartoe niet gemachtigde politieambtenaar in haar woning is binnengetreden en wie hem hebben vergezeld. Uit de rapportage blijkt volgens [appellante] in ieder geval dat R. van Rooij, projectleider en toezichthouder van de gemeente Eindhoven, is binnengetreden op verzoek van politiefunctionaris Van Pareren en op eigen bevoegdheid als toezichthouder als bedoeld in de Awb. [appellante] stelt zich, gezien het bovenstaande, op het standpunt dat er geen schriftelijke machtiging tot binnentreden in de woning aanwezig was en dat de personen die haar woning zijn binnengetreden, daartoe niet bevoegd en gemachtigd waren. Het besluit tot toepassing van bestuursdwang is volgens [appellante] tot stand gekomen met schending van het in artikel 12 van de Grondwet neergelegde grondrecht. De bij de binnentreding verkregen informatie is tegenover [appellante] verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van die informatie onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Het college mocht zijn besluit tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang dan ook niet op die informatie baseren en in ieder geval niet de kosten hiervan op haar verhalen, aldus [appellante].
4.1. Niet in geschil is dat de politie geen toestemming van de bewoner, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Awbi, had om binnen te treden in de woning en derhalve een machtiging vanwege het bevoegde gezag nodig had. De omstandigheid dat de machtiging tot binnentreden woning is gedateerd op 7 juni 2010 en in de rapportage is vermeld dat de woning is geopend in verband met de stroomaansluiting met machtiging van de politie, duiden erop dat de machtiging op 7 juni 2010 is afgegeven. De machtiging tot binnentreden is evenwel niet ondertekend. Voorts heeft het college geen machtiging tot binnentreden afgegeven. Voor zover [appellante] heeft gesteld dat de personen die haar woning zijn binnengetreden, niet bevoegd en gemachtigd waren, wordt overwogen dat Van Rooij in het kader van zijn werkzaamheden voor het Bestuurlijk Interventieteam Eindhoven is aangewezen als persoon als bedoeld in artikel 5:27 van de Awb. Blijkens de rapportage is hij op grond van een verzoek van een politiefunctionaris in de woning binnengetreden. Dit is evenwel niet de politiefunctionaris geweest die in de machtiging tot binnentreden van de woning is vermeld. Een verslag omtrent het binnentreden is niet overgelegd, zodat niet valt na te gaan of deze politiefunctionaris bij het binnentreden aanwezig was. Hoewel het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij de binnentreding is voldaan aan alle in de Awbi gestelde eisen, is voor de rechtmatigheid van de toepassing van bestuursdwang van belang dat daartoe is overgegaan, nadat brand- en elektrocutiegevaar was geconstateerd. Het college heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat in de gegeven omstandigheden onmiddellijk optreden was vereist. Ten aanzien van de gebreken die volgens [appellante] aan de machtiging kleven, heeft de rechtbank dan ook met juistheid overwogen dat deze niet van dien aard zijn, dat gebruik van de bij die binnentreding verkregen informatie zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid moet worden gevergd, dat het college zijn besluit niet op die informatie mocht baseren.
4.2. In artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht is neergelegd dat bestuursdwang en kostenverhaal als regel samengaan. Voor het maken van een uitzondering kan onder meer aanleiding bestaan indien de aangeschrevene ten aanzien van de ontstane situatie geen verwijt valt te maken en bij het ongedaan maken van de met het recht strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken dat de kosten in redelijkheid niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene behoren te komen. Ook andere bijzondere omstandigheden kunnen ertoe nopen de kosten voor het toepassen van bestuursdwang redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van de aangeschrevene te laten komen. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat dergelijke omstandigheden zich in dit geval niet voordoen. Nu bij de toepassing van bestuursdwang de binnentredende personen ingevolge artikel 5:27, tweede lid, van de Awb dienen te zijn voorzien van een machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Awbi, deze niet door het college was afgegeven en het huisrecht in het geding is, ziet de Afdeling grond voor het oordeel dat het college de kosten niet op [appellante] heeft mogen verhalen. Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd, voor zover het betreft het beroep van [appellante] inzake het kostenverhaal voor het toepassen van bestuursdwang. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellante] tegen het besluit van het college van 16 december 2010 in zoverre alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. De Afdeling zal het besluit van 15 september 2010 herroepen en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De uitspraak van de rechtbank dient voor het overige te worden bevestigd.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 juni 2011 in zaak nr. 11/396, voor zover het betreft het beroep van [appellante] inzake het kostenverhaal voor het toepassen van bestuursdwang;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;
IV. vernietigt in zoverre het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven van 16 december 2010, kenmerk BZ-10-0317-001 en BZ-10-0405-001;
V. herroept het besluit van 15 september 2010, kenmerk 224460/252001053;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 16 december 2010;
VII. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) en in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IX. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 377,00 (zegge: driehonderdzevenenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Van Dijk w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2012
97.