Hof 's-Hertogenbosch, 04-03-2014, nr. HD 200 040 924/01
ECLI:NL:GHSHE:2014:616
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
04-03-2014
- Zaaknummer
HD 200 040 924/01
- LJN
CA0786
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:616, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 04‑03‑2014; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:4402
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2011:4282
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:2343
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2010:BO5064
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2015:5300
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2013:2313
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2013:5452
ECLI:NL:GHSHE:2013:5452, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 19‑11‑2013
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:4402
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2013:2313
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2014:616
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:2343
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2015:5300
ECLI:NL:GHSHE:2013:2313, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 14‑05‑2013; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2013:5452
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2015:5300
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2011:4282
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2010:BO5064
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2014:616
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:4402
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:2343
ECLI:NL:GHSHE:2013:CA0786, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 14‑05‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:308, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 04‑03‑2014
Inhoudsindicatie
letselschade
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.040.924/01
arrest van 4 maart 2014
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven te ‘s-Hertogenbosch,
tegen:
London Verzekeringen NV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
als aanvulling op het door het hof in hoger beroep gewezen arrest van 19 november 2013, op het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond gewezen vonnis
van 15 oktober 2008.
17. Het arrest van 19 november 2013
Bij genoemd arrest heeft het hof een meervoudige comparitie gelast. Deze comparitie is op 11 februari 2013 gehouden en daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
18. Het verzoek
Bij brief van 12 februari 2014, ingekomen ter griffie van het hof op 13 februari 2014, heeft London het hof verzocht de uitspraak van 19 november 2013 alsnog vatbaar te maken voor tussentijdse cassatie.
19. De beoordeling van het verzoek
Het hof wijst dit verzoek toe. Het hof acht het namelijk doelmatig thans cassatieberoep open te stellen tegen het tussen partijen gewezen arrest van 19 november 2013.
20. De beslissing
Het hof:
bepaalt dat tegen het arrest van 19 november 2013 tussentijds beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M.A. De Groot-van Dijken, C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden en H.A.W. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 maart 2014.
griffier rolraadsheer
Uitspraak 19‑11‑2013
Mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, P.M. Huijbers-Koopman, H.A.W. Vermeulen
Partij(en)
arrest van 19 november 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven te 's-Hertogenbosch,
tegen
London Verzekeringen NV,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr.drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 16 november 2010, 20 september 2011 en 14 mei 2013 in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond onder zaaknummer 80773/HA ZA 07-529 gewezen vonnis van 15 oktober 2008.
14. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
het tussenarrest van 14 mei 2013;
- —
de memorie na tussenarrest tevens houdende vermeerdering van eis van [appellant] met twee producties en een eiswijziging;
- —
de antwoordmemorie na tussenarrest van London.
Partijen hebben arrest gevraagd.
15. De verdere beoordeling
15.1
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof beslist dat er causaal verband bestaat tussen de arbeidsongeschiktheid van [appellant] en het hem overkomen ongeval en dat London daarom aansprakelijk is voor de door [appellant] als gevolg daarvan geleden schade. Omdat het debat zich in hoger beroep had beperkt tot de aansprakelijkheidsvraag heeft het hof de zaak naar de rol verwezen om partijen de gelegenheid te bieden hun in eerste aanleg ingenomen standpunten over de omvang van de schade aan te passen en te onderbouwen met schriftelijke bescheiden.
15.2.1.
[appellant] heeft in zijn memorie na tussenarrest verwezen naar de uitgangspunten die hij heeft geformuleerd in de inleidende dagvaarding voor wat betreft de schadebegroting. Hij stelt dat hij bij de begroting van het verlies arbeidsvermogen de uitgangspunten heeft genomen die London zelf had gehanteerd om de schade tot 2000 te berekenen, tot welk moment de schade werd erkend door London. Mocht het hof op basis van de door [appellant] ingenomen standpunten niet tot een berekening van de schade kunnen komen, dan verzoekt [appellant] het hof hem in de gelegenheid te stellen een actuariële berekening in het geding te brengen.
15.2.2.
[appellant] heeft voorts voor wat betreft de proceskosten zijn vordering uitgebreid met de kosten die hij heeft moeten maken voor het verkrijgen van de deskundigenberichten van psychiater drs. [deskundige 1] en arbeidsdeskundige [deskundige 2]. Daarmee waren bedragen van respectievelijk € 2.088,45 en € 1.358,41 gemoeid. [appellant] vermeerdert daarom zijn vordering met een bedrag van € 3.446,86.
15.3.1.
London heeft in haar antwoordmemorie na tussenarrest het hof verzocht tussentijds cassatieberoep open te stellen. London is het niet eens met de door het hof geformuleerde uitgangspunten en wenst deze aan de Hoge Raad voor te leggen voordat — mogelijk achteraf bezien onnodige — kosten worden gemaakt.
15.3.2.
London merkt verder op, dat [appellant] vasthoudt aan de berekening van zijn schade zoals die is opgesteld in de dagvaarding van 19 juni 2007, zonder dat [appellant] aanvullende stukken heeft overgelegd ter onderbouwing daarvan. Zo ontbreken volgens London een duidelijke toelichting op en een deugdelijke onderbouwing van het voorgegeven verlies arbeidsvermogen. [appellant] heeft niets gesteld over het hypothetisch inkomen zonder ongeval. Volgens London bestaat er geen aanleiding aan te nemen dat [appellant] zonder ongeval bij zijn oorspronkelijke werkgever in dienst zou zijn gebleven. [appellant] verrichtte zwaar lichamelijk werk, terwijl hij na 2000 — los van de psychische problemen — met allerlei lichamelijke ongemakken te kampen kreeg, welke niets van doen hadden met het ongeval. Die zouden hem ook zonder het ongeval parten hebben gespeeld, mede in het licht van de zwaar belaste gezinssituatie. Bovendien ontbreken gegevens over de omvang van het hypothetisch inkomen zonder ongeval, zoals de arbeidsovereenkomst, salaristabellen, de eventueel toepasselijke CAO en het pensioenreglement, aldus London. Ook heeft [appellant] geen inzicht verschaft in zijn feitelijk inkomen na het ongeval. [appellant] had jaaroverzichten moeten produceren, zo stelt London. Voor de posten ‘pensioenschade’ en ‘fiscale schade’ ontbreekt volgens London iedere basis. London stelt verder dat [appellant] de posten ‘therapiekosten’ en ‘verlies zelfwerkzaamheid’ niet heeft onderbouwd. De vordering ter zake van smartengeld acht London te hoog, zij gaat uit van € 7.500,00, waarin de wettelijke rente is verdisconteerd. Mocht uitgegaan worden van wettelijke rente, dan dient de Smartengeldgids van 1994 te worden gehanteerd, aldus London. De kosten voor de rapporten van [deskundige 1] en [deskundige 2] vallen volgens London onder de kosten waarvoor het liquidatietarief een vergoeding pleegt in te houden.
tussentijds cassatieberoep
15.4.
Met betrekking tot het verzoek van London om tussentijds cassatieberoep te mogen instellen, merkt het hof op dat toestemming daartoe uitsluitend zinvol is, indien London inmiddels daadwerkelijk beroep in cassatie heeft ingesteld. Het is het hof door navraag bij de procesadvocaat van London bekend geworden dat London dat niet heeft gedaan. De termijn voor het instellen van cassatie is inmiddels verstreken. Daarom behoeft op het verzoek van London niet meer te worden beslist.
de schade van [appellant]
15.5.
In de inleidende dagvaarding heeft [appellant] een bedrag aan schadevergoeding gevorderd van € 241.735,55. Het bedrag is als volgt opgebouwd:
a. | verlies arbeidsvermogen t/m 1999 | € | 20.275,90 |
b. | verlies arbeidsvermogen | ||
— | 2000 t/m 2006 | 53.750,00 | |
— | toekomst | 103.500,00 | |
c. | pensioenschade | 23.500,00 | |
d. | therapiekosten | ||
— | 2000 t/m 2006 | 2.100,00 | |
— | toekomst | 5.000,00 | |
e. | verlies zelfwerkzaamheid | ||
— | 2000 t/m 2006 | 3.500,00 | |
— | toekomst | 8.000,00 | |
f. | smartengeld | 15.000,00 | |
g. | wettelijke rente tot 1.07.2007 | ||
1. | verlies arbeidsvermogen 2000 t/m 2006 | 6.958,91 | |
2. | therapie/verlies zelfwerkzaamheid 2000 t/m 2006 | 1.074,82 | |
3. | smartengeld 18.09.1994 t/m 01.07.2007 | 16.302,73 | |
h. | fiscale schade | 10.000,00 | |
€ | 268.962,36 | ||
Voorschot | --/ | 27.226,81 | |
€ | 241.735,55 |
15.6.1.
Het hof merkt allereerst het volgende op. De rechtbank is aan beoordeling van de door [appellant] gesteld schade niet toegekomen, omdat de rechtbank van oordeel was dat [appellant] niet had voldaan aan zijn stelplicht. Het hof is daar tot dit tussenarrest ook niet aan toegekomen, omdat het eerst heeft onderzocht of London aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden schade. Bij de beslissing om [appellant] in de gelegenheid te stellen zijn in eerste aanleg ingenomen standpunten over de omvang van de schade aan te passen en te onderbouwen met schriftelijke bescheiden, had het hof voor ogen dat [appellant] nu alle gegevens zou verschaffen die nodig zijn om tot een berekening van de schade te komen. [appellant] heeft volstaan met een verwijzing naar de inleidende dagvaarding. De schadeopstelling in die dagvaarding is echter volstrekt onvoldoende om tot een berekening van de schade te komen. Bovendien heeft [appellant] zijn schade in eerste aanleg en nu in zijn laatste memorie in het geheel niet onderbouwd met schriftelijke bescheiden, zoals London terecht heeft opgemerkt. Tot slot is de schadeberekening ook niet aangepast aan de actuele stand van zaken.
15.6.2.
[appellant] heeft aangeboden alsnog een actuariële berekening over te leggen. Dat heeft echter pas zin als de uitgangspunten voor een dergelijke berekening vaststaan.
15.7.
Met het oog daarop zal het hof de hiervoor weergegeven schadeposten bespreken.
Ad a) verlies arbeidsvermogen t/m 1999
15.8.1.
Deze post is gebaseerd op een berekening afkomstig van [A] B.V. Deze schaderegelaar trad op namens London. [appellant] heeft verwezen naar een brief van [naam 1] van dit bureau van 19 juni 2000 (inleidende dagvaarding productie 4). [appellant] stelt dat voor hem moeilijk is te achterhalen hoe dit bedrag precies is berekend, omdat in de brief van 19 juni 2000 wordt verwezen naar een brief van 24 december 1999 die niet in zijn bezit is. In de brief van 19 juni 2000 is vermeld dat wordt uitgegaan van:
- 1.
een bedrag van f. 30.431,19 (€ 13.809,07) op basis van de brief van 24 december 1999 en
- 2.
een bedrag van f 14.471,38 (€ 6.566,82) voor verlies arbeidsvermogen 1999.
Deze bedragen vormen samen het bedrag van f 44.902,57 (€ 20.375,89 en niet € 20.275,89, zoals [appellant] vermeldt).
In de brief staat verder:
‘Ik heb Elvia gevraagd om betaling van een aanvullend voorschot van ƒ 15.000,00, zodat het totaal van de bevoorschotting komt op ƒ 60.000,00. Daarbij is dan duidelijk ook rekening gehouden niet het vast te stellen smartengeld. Alsmede het verlies van arbeidsvermogen dat te verwachten valt tot in ieder geval 1 september van dit jaar.’
Als productie 2 van de inleidende dagvaarding is een brief van genoemde [naam 1] van 8 mei 1998 overgelegd. Daarin wordt een bedrag voor smartengeld genoemd van f 10.000,00.
15.8.2.
London heef in de conclusie van antwoord sub 45 gesteld dat de verschenen schade van [appellant] tot en met 1999 € 20.375,89 bedroeg, terwijl London op dat moment een bedrag van € 20.420,10 aan voorschotten had betaald. London heeft in 2000 een aanvullend voorschot betaald van € 6.806,70, in totaal derhalve € 27.226,81 (f 60.000,00). Daarmee is volgens London de toerekenbare schade, inclusief smartengeld en het verlies arbeidsvermogen tot 1 september 2000 alsmede de (zeer beperkte) vordering van [betrokkene 1] wegens smartengeld ruimschoots vergoed.
15.8.3.
Onduidelijk is gebleven welke posten zijn begrepen in het door London betaalde voorschot. Niet is gebleken dat [appellant] het in 15.8.1 aan het slot weergegeven voorstel heeft geaccepteerd. Voor het geval het standpunt van London aldus moet worden begrepen dat volgens London het smartengeld al aan [appellant] is vergoed, overweegt het hof het volgende. Uit het feit dat partijen na de hiervoor genoemde stukkenwisseling nog een debat hebben gevoerd over de hoogte van het smartengeld en London ook nu nog ingaat op de hoogte van het smartengeld (zie antwoordmemorie na tussenarrest sub 15) leidt het hof af, dat London zich niet langer op het standpunt stelt dat het volledige smartengeld al is betaald. Over de hoogte van het smartengeld moet dus nog een beslissing worden genomen. Wel gaat het hof ervan uit dat alle overige schade die [appellant] tot en met 1999 heeft geleden in het bedrag van € 20.375,90 is begrepen en dat partijen daarover overeenstemming hebben bereikt.
Ad b) verlies arbeidsvermogen na 1 januari 2000
15.9.1.
[appellant] somt in de inleidende dagvaarding sub 15 bedragen op terzake van zijn verlies arbeidsvermogen over de jaren 2000 tot en met 2006. Die bedragen heeft hij ‘berekend’ door uit te gaan van het door [A] erkende bedrag voor 1999, groot f 14.471,38 (€ 6.566,65) en op dat bedrag een indexering toe te passen. Aldus heeft hij bedragen opgevoerd van € 7.000,00 in 2000 tot € 8.375,00 in 2006. Vervolgens heeft hij sub 16 van de dagvaarding de toekomstige schade op eenzelfde wijze berekend, uitgaand van een netto schade van € 8.625,00 in 2007, een looptijd van 15 jaar en een kapitalisatiefactor van 12, hetgeen leidt tot een bedrag van € 103.500,00.
15.9.2.
London heeft deze berekening betwist. Zij acht het niet redelijk terug te grijpen op de destijds door de schaderegelaar ingenomen standpunten, omdat die correspondentie destijds was bedoeld om de schaderegeling na [appellant] bijscholing tot CAD-tekenaar tot een vlot einde te brengen (antwoordmemorie na tussenarrest sub 4).
15.9.3.
Het hof overweegt het volgende. Het verlies arbeidsvermogen van [appellant] dient te worden berekend op basis van een vergelijking van de financiële situatie van [appellant] na het ongeval met de hypothetische financiële situatie zoals die zich zou hebben voorgedaan indien het ongeval hem niet was overkomen.
15.9.4.
Om die vergelijking te kunnen maken dient [appellant] een overzicht te verschaffen van de inkomsten die hij heeft ontvangen vanaf het jaar 2000 tot heden. Hij dient dat overzicht te onderbouwen met schriftelijke bescheiden. Daarnaast moet hij aannemelijk maken wat zijn inkomen zou zijn geweest als het ongeval hem niet was overkomen. Ten tijde van het ongeval werkte [appellant] bij enveloppenfabriek [Z] te [vestigingsplaats]. [appellant] dient de jaaroverzichten over de periode van 3 jaar voorafgaand aan het ongeval over te leggen, alsmede de arbeidsovereenkomst en de toepasselijke CAO en het pensioenreglement. [appellant] dient verder gegevens te verschaffen waaruit de loonontwikkeling vanaf 2000 bij [Z] blijkt.
15.9.5.
London heeft in eerste aanleg gesteld dat het werk bij [Z] lichamelijk zwaar was en dat zij betwijfelt of [appellant] dat werk zou hebben volgehouden. London heeft gesteld dat [appellant] last had van aangeboren vergroeiingen aan zijn knieën, van gehoorverlies, van polsletsel in het najaar van 1992 en van klachten van nek en rug waarvoor in 1999 en 2000 röntgenfoto's zijn gemaakt. [appellant] heeft bij conclusie van repliek de gestelde problemen aan knieën, pols en gehoor weersproken, waarna London haar stellingen in de conclusie van dupliek heeft gehandhaafd.
15.9.6.
Het hof oordeelt als volgt. Op [appellant] rust de bewijslast ter zake van de schade, hetgeen inhoudt dat hij ook dient te bewijzen dat hij, het ongeval weggedacht, bij [Z] had kunnen blijven werken. Daarvoor is zijn gezondheidstoestand, los van de door het ongeval ondervonden klachten en beperkingen, mede van belang.
Hetgeen London over het polsletsel van [appellant] heeft gesteld acht het hof te vaag, nu London in dat verband slechts heeft aangevoerd dat [appellant] in het najaar van 1992 enkele weken ziek is geweest en dat dit naar verluidt met polsletsel te maken had. Niet is gesteld of gebleken dat [appellant] in de periode na 1992 tot het ongeval in 1994 is uitgevallen wegens polsletsel, zodat het hof hieraan voorbij gaat.
De stellingen met betrekking tot de knieproblemen en het gehoorverlies heeft London gebaseerd op een rapport voor het GAK van de verzekeringsarts J.A. Nillesen van 19 februari 2001. Deze arts schrijft daarin
‘Belanghebbende geeft aan dat hij van jongsafaan vergroeiingen aan zijn knieën heeft. Bij vorige arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen is dat eigenlijk nooit ter sprake gekomen. Hij kan hierdoor niet op zijn knieën zitten.
Wat bij voorgaande beoordelingen ook niet ter sprake is gekomen is zijn verminderd gehoor aan beide zijden. Dat speelt echter zeker ook al drie jaar. Omdat er in de thuissituatie veel middels gebarentaal wordt gecommuniceerd bestond dit voor hem voorheen ook niet zo op de voorgrond. Onlangs heeft hij echter de huisarts hiermee geconsulteerd en is belanghebbende verwezen naar de KNO arts. Er is waarschijnlijk blijvend gehoorsverlies aan beide zijden van 40 DB geconstateerd.
(…)
Belemmeringen voor het werk
In zijn werk wordt hij door het gehoorsverlies b.v. gehinderd bij telefonische contacten en somt ontgaan opmerkingen van collega's hem.’
London heeft daarmee haar stellingen voldoende onderbouwd en in het licht daarvan acht het hof betwisting van [appellant] te weinig concreet. [appellant] dient nadere informatie van een arts met betrekking tot voornoemde punten te overleggen. Vervolgens dient te worden beoordeeld in hoeverre [appellant] van de eventuele aandoeningen hinder zou hebben ondervonden bij de uitoefening van zijn werkzaamheden.
Op de nek en rugklachten is [appellant] niet ingegaan. Ook op dit punt dient hij nadere medische informatie te verschaffen.
Het hof sluit niet uit dat een nader deskundigenbericht ten aanzien van de aanwezigheid van de gestelde klachten en de invloed daarvan op [appellant] arbeidsvermogen nodig zal zijn.
15.9.7.
London heeft ook nog gesteld dat onduidelijk is in hoeverre [appellant] naast zijn uitkeringen aanvullende inkomsten heeft gehad, bijvoorbeeld uit hoofde van het PGB. [appellant] heeft daarop nog niet kunnen reageren. [appellant] mag dat alsnog doen en dient ook daarover inlichtingen te verschaffen, onderbouwd door schriftelijke bescheiden.
Ad c) pensioenschade
15.10.
[appellant] heeft zijn pensioenschade berekend door een percentage van 15% te nemen van het door hem gestelde verlies arbeidsvermogen over de periode vanaf 2000 tot en met de toekomst. Dit uitgangspunt wordt door London terecht bestreden. Te zijner tijd dient (mede aan de hand van het pensioenreglement) een berekening van de pensioenschade door een deskundige (actuaris) te worden gemaakt, wanneer vaststaat wat [echtgenote] inkomen zou zijn geweest indien het ongeval hem niet was overkomen.
Ad d) therapiekosten
15.11.1.
[appellant] heeft gesteld dat hij genoodzaakt is regelmatig gebruik te maken van een chiropraktor. Daarvoor is hij een eigen bijdrage verschuldigd en daardoor raakt hij zijn no-claimkorting kwijt c.q. moet hij zijn eigen risico voldoen. De schade bedraagt volgens [appellant] € 300,00 per jaar over de jaren 2000 tot en met 2006, samen € 2.100,--, en voor de toekomst, gekapitaliseerd, € 5.000,-- waarbij is uitgegaan van een looptijd van 25 jaar. London heeft bij conclusie van antwoord betwist dat voor deze therapie een medische indicatie bestaat. [appellant] heeft op die betwisting gereageerd met de stelling dat de behandelingen [appellant] niet klachtenvrij maken, maar dat de klachten er wel draaglijker door worden.
15.11.2.
Het hof is van oordeel dat [appellant] de hier gestelde schade in het geheel niet heeft onderbouwd. Niet alleen heeft hij geen medische indicatie in het geding gebracht, ook heeft hij geen facturen van de behandelingen overgelegd. Deze post zal daarom worden afgewezen.
Ad e) verlies zelfwerkzaamheid
15.12.1.
[appellant] stelt dat hij aansluiting heeft gezocht bij de richtlijnen van het Nederlands Platform Personenschade en het geldende normbedrag heeft gehanteerd voor een huurwoning met tuin, waarvoor normaal gesproken alle onderhoud door hem werd verricht.
15.12.2.
London heeft daartegen ingebracht dat [appellant] niet heeft bewezen dat hij deze werkzaamheden in de situatie zonder ongeval zelf zou hebben verricht en dat hij ook niet heeft aangetoond dat hij de bedoelde onderhoudswerkzaamheden nu door derden laat verrichten.
15.12.3.
Het verweer van London treft ook hier doel. Het hof is van oordeel dat [appellant] ook de hier gestelde schade in het geheel niet heeft onderbouwd. Ook deze post zal daarom worden afgewezen.
Ad f) smartengeld
15.13.1.
[appellant] vordert een bedrag van € 15.000,00 met wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval. Hij heeft verwezen naar de door [deskundige 4] vastgesteld blijvende invaliditeit van 5%. Hij heeft voorts gesteld dat hij als gevolg van het ongeval volledig uit het arbeidsproces is geraakt en daardoor aanzienlijk minder sociale contacten heeft.
15.13.2.
London heeft gesteld dat een smartengeld van € 7.500,00 op zijn plaats is, waarin de wettelijke rente is verdisconteerd. Mocht uitgegaan worden van de aanspraak op wettelijke rente, dan dient te worden uitgegaan van de Smartengeldgids 1994. In dat geval gaat het om bedragen in de orde van € 2.500,00.
15.13.3.
Omtrent het letsel dat [appellant] heeft ondervonden overweegt het hof het volgende. [appellant] was ten tijde van het ongeval, op 18 september 1994, 37 jaar oud. Hij is eind september 1994 volledig uitgevallen voor zijn werk. [appellant] is vervolgens omgeschoold tot CAD-tekenaar en heeft vanaf september 1999 tot 13 januari 2003 als zodanig gewerkt, eerst 15 uur per week, later 12 uur per week. [appellant] heeft klachten ondervonden die worden omschreven bij het postwhiplashsyndroom: hoofdpijn, nekpijn, schouderpijn uitstralend naar de rechterarm, concentratieproblemen. Door de neuroloog is een functionele invaliditeit van 5% vastgesteld. [appellant] is vervolgens depressief geraakt en volledig arbeidsongeschikt geworden. Als gevolg van zijn klachten is hij beperkt in de uitoefening van zijn hobby's, gitaarspelen en solderen.
15.13.4.
Bij de bepaling van smartengeld moet rekening worden gehouden met vergelijkbare gevallen en met de sinds het ontstaan van het letsel opgetreden geldontwaarding (HR 17 november 2000, NJ 2001/115). Gelet op vergelijkbare gevallen acht het hof, uitgaand van het huidige prijspeil, een smartengeld van € 10.000,00 euro redelijk. Het verweer van London dat niet de wettelijke rente over dit bedrag vanaf het ongeval verschuldigd is, maar de wettelijke rente over het bedrag zoals dat op de datum van het ongeval, in 1994, verschuldigd zou zijn geweest, slaagt. Rekening houdend met de geldontwaarding dient dit bedrag aan de hand van de CBS-prijsindexcijfers te worden terugberekend naar het prijspeil op de datum van het ongeval. Het hof komt dan -afgerond — op een bedrag van € 7.000,00. Dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het ongeval, 18 september 1994.
Ad g) wettelijke rente
15.14.
Over dit onderdeel van de vordering kan pas worden beslist nadat de toe te wijzen bedragen zijn komen vast te staan. De ingangsdatum van de wettelijke rente zal per post afzonderlijk worden beoordeeld.
Ad h) fiscale schade
15.15.1
[appellant] heeft deze post geschat op een bedrag van € 1.000,00 per jaar. Uitgegaan is van een periode van 15 jaar van een gemiddeld kapitaal van € 70.000,00, waarover 1,2% rente verschuldigd is.
15.15.2.
London heeft gesteld dat [appellant] dit onderdeel van de vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Volgens haar zijn er verschillende methoden om de uitkering onbelast te laten.
15.15.3.
Het hof overweegt het volgende. London heeft haar stelling dat de door [appellant] gestelde schade kan worden voorkomen voorshands onvoldoende onderbouwd. Het hof gaat ervan uit dat het bedrag dat zal worden uitgekeerd voor toekomstige schade in box 3 voor [appellant] zal worden belast. De te betalen belasting zal door een actuaris op de gebruikelijke wijze kunnen worden berekend, waarbij rekening zal worden gehouden met de van toepassing zijnde vrijstellingen, Het aldus te berekenen bedrag is toewijsbaar, voor zover dat het gevorderde bedrag van € 10.000,00 niet te boven gaat.
Buitengerechtelijke kosten
15.16.1.
[appellant] heeft een bedrag voor buitengerechtelijke kosten gevorderd van € 23.991,43. Het betreft kosten van mr. L.W.M. Caudri ad € 16.194,00, betrekking hebbend op de periode van 1994 tot en met 2003, welke kosten zijn opgesomd en gespecificeerd in een brief van 13 februari 2006 aan de advocaat van [appellant] en van mr. E.H. Roeders ad € 7.797,43, vermeld in een brief van 19 september 2006 aan de advocaat van [appellant]. [appellant] heeft gesteld dat de werkzaamheden van mr. Caudri ook betrekking hadden op rechtsbijstand voor zijn echtgenote. Uitsplitsing van de werkzaamheden is niet mogelijk. Niet is gesteld of gebleken op welke periode de kosten van mr. Roeders betrekking hebben.
15.16.2.
London heeft dit onderdeel van de vordering bestreden. Zij heeft gesteld, kort weergegeven dat [appellant] een toevoeging heeft ontvangen, zodat hij duidelijk moet maken waarom hij desondanks kosten inzake buitengerechtelijke bijstand van een advocaat heeft gemaakt. London heeft verder gesteld dat zij nooit een rekening van mr. Caudri heeft ontvangen, dat over de periode van 1994 tot en met 1995 slechts één brief van mr. Caudri in het dossier aanwezig is en er vanaf 2001 tot mei 2003 niet tot nauwelijks van mr. Caudri is vernomen en dat declaraties van mr. Caudri ontbreken. Ook de vordering voor wat betreft mr. Roeders is volgens London niet onderbouwd met declaraties op naam van [appellant]. Bovendien hebben de gevorderde kosten mede betrekking op de echtgenote van [appellant], dergelijke kosten kan [appellant] in deze procedure niet vorderen, aldus London.
15.16.3.
[appellant] heeft in reactie daarop gesteld dat zijn huidige advocaat op 10 april 2007 een toevoeging heeft verkregen en dat die toevoeging oorspronkelijk was verstrekt op naam van mr. Caudri op basis van een aanvraag van 10 december 2001. Mr. Caudri heeft volgens [appellant] alleen werkzaamheden in rekening gebracht over de periode van 1994 tot de aanvraag van de toevoeging in 2001. Mr. Caudri heeft in 1994 en 1995 de nodige gegevens verzameld. Vanaf december 2001 heeft hij geen tijd meer in rekening gebracht. Mr. Roeders heeft geen toevoeging verkregen voor zijn werk voor [appellant], wel voor werkzaamheden ten behoeve van zijn echtgenote.
15.16.4.
Het hof overweegt als volgt. [appellant] heeft geen declaraties van mr. Caudri en mr. Roeders in het geding gebracht. Niet is gesteld of gebleken dat mr. Caudri daadwerkelijk werkzaamheden bij [appellant] in rekening heeft gebracht en evenmin dat [appellant] bedragen aan mr. Caudri heeft betaald. Onduidelijk is ook of de echtgenote van [appellant] voor de werkzaamheden van mr. Caudri heeft betaald. Het hof acht de vordering op dít punt daarom onvoldoende onderbouwd. De kosten van mr. Roeders zijn niet gespecificeerd en uit diens overgelegde brief blijkt niet welke werkzaamheden in welke periode zijn verricht. Dit onderdeel van de vordering is dus eveneens onvoldoende onderbouwd. Dat betekent dat dit onderdeel van de vordering niet toewijsbaar is.
15.16.5.
[appellant] heeft zijn vordering voor wat betreft de proceskosten vermeerderd met de kosten van [deskundige 1] en [deskundige 2]. Het gaat hier om kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid en schade (art. 6:96 lid 2 sub b BW. Het was redelijk deze kosten te maken. [appellant] heeft immers ter onderbouwing van zijn standpunt in hoger beroep inzake de aansprakelijkheid van London deze contra-expertises laten uitvoeren. Ook de kosten zelf zijn redelijk. Deze kosten komen dus voor vergoeding in aanmerking aangezien deze kosten niet vallen onder de regeling van art. 241 Rv.
Slotsom
15.17.
Uit het voorgaande volgt dat door [appellant] nog stukken moeten worden overgelegd en inlichtingen moeten verschaft. London mag daarop nog reageren. Mogelijk zullen nog deskundigen moeten worden benoemd, het hof verwijst naar r.o. 15.9.6. Bovendien zal een deskundige moeten worden benoemd om de schade te berekenen, waarbij het hof denkt aan het NRL. Nu het hier om een zeer langlopende zaak gaat ziet het hof aanleiding om opnieuw een meervoudige comparitie te gelasten, om met partijen het verdere verloop van de procedure te bespreken en een minnelijke regeling te beproeven. [appellant] dient de stukken genoemd in de overwegingen 15.9.4, 15.9.6 en 15.9.7 uiterlijk vier weken voor de comparitie aan de wederpartij en aan het hof (in viervoud) toe te zenden. Het hof merkt daarbij uitdrukkelijk op dat dit de laatste keer is dat [appellant] daartoe in de gelegenheid wordt gesteld.
15.18.
In afwachting daarvan wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
16. De uitspraak
Het hof:
bepaalt dat partijen in persoon dan wel deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is zullen verschijnen voor het hof dat daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's‑Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum, met de hiervoor onder 15.17 vermelde doeleinden;
verwijst de zaak naar de rol van 17 december 2013 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en hun advocaten in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] bij zijn opgave op genoemde roldatum een viertal fotokopieën van het procesdossier zal overleggen;
bepaalt dat het hof na genoemde roldatum dag en uur van de comparitie zal vaststellen;
verzoekt partij [appellant] kopieën van de hiervoor onder 15.9.4., 15.9.6 en 15.9.7 bedoelde informatie uiterlijk vier weken voor de comparitie te doen toekomen aan de wederpartij en aan het hof (in viervoud);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, P.M. Huijbers-Koopman en H.A.W. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 november 2013.
griffier
rolraadsheer
Uitspraak 14‑05‑2013
Inhoudsindicatie
letselschade
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200 040 924/01
arrest van 14 mei 2013
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen:
de naamloze vennootschap LONDON VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 16 november 2010 en 20 september 2011 in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond onder nummer 80773/HA ZA 07-529 gewezen vonnis van 15 oktober 2008.
10. Het tussenarrest van 20 september 2011
Bij genoemd arrest is een deskundigenonderzoek gelast en is iedere verdere beslissing aangehouden.
11. Het verdere verloop van de procedure
11.1.
De door het hof benoemde psychiater, drs. J.L.M. Schoutrop (hierna: Schoutrop), heeft op 2 juli 2012 zijn definitieve rapport uitgebracht.
11.2.
[appellant] heeft onder overlegging van een productie een memorie na deskundigenbericht genomen. London heeft een antwoord memorie na deskundigenbericht genomen en daarbij drie, niet als zodanig genummerd, producties overgelegd.
11.3.
Vervolgens hebben partijen de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
12. De verdere beoordeling
het deskundigenbericht
12.1.1.
In zijn rapport schrijft Schoutrop in de paragraaf ‘Werkwijze’ dat hij [appellant] op 16 december 2011 anamnestisch en psychiatrisch heeft onderzocht. Schoutrop vermeldt dat hij heeft getracht informatie te verkrijgen over eerdere psychiatrische behandelingen van [appellant] bij het Vincent van Gogh Instituut, dat dit ondanks verschillende pogingen niet is gelukt en dat is meegedeeld dat het dossier van [appellant] is zoek geraakt.
Schoutrop meldt dat hij het concept rapport in het kader van het blokkerings- en correctierecht naar [appellant] heeft verzonden en dat de advocaat van [appellant] heeft meegedeeld dat [appellant] daarvan geen gebruik maakt. Vervolgens is het concept rapport naar beide partijen verzonden en zijn - de advocaten van - partijen in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. Naar het hof begrijpt, heeft de advocaat van London de deskundige laten weten geen opmerkingen te hebben, de advocaat van [appellant] heeft bij brief van 11 juni 2012 een aantal vragen gesteld en opmerkingen gemaakt. Deze brief is als bijlage I bij het rapport gevoegd tezamen met de reactie van de deskundige daarop.
Aldus voldoet het rapport aan de eisen van artikel 198 Rv.
12.1.2.
Het rapport bevat vervolgens een paragraaf ‘Medisch dossier’ met een samenvatting van de deskundige van de relevante medische informatie, een paragraaf met de ‘Anamnese’, een paragraaf met een ‘Somatische anamnese, een paragraaf met ‘Overwegingen en conclusies’, waarna het rapport afsluit met de beantwoording van de vraagstelling, waaronder ook het ‘Disclosure statement’.
12.1.3.
In de ‘Overwegingen en conclusies schrijft de deskundige, voor zover van belang, dat het ter beschikking staand medisch dossier fragmentarisch is en dat er vreemd genoeg nauwelijks informatie is over de behandeling bij GGZ instelling Vincent van Gogh, die (zeer waarschijnlijk) plaatsvond in de periode 2002-2005 (of misschien zelfs wel tot 2007). Ook over de heraanmelding daar in verband met psychische klachten in 2009 is er geen informatie, buiten de anamnese van betrokkene zelf. Schoutrop maakt melding van de recente psychiatrische rapportage van Pasmans en het commentaar van [deskundige aan de zijde van London] daarop. Schoutrop relateert dat beide psychiaters het niet met elkaar eens zijn en tekent daarbij aan dat [deskundige aan de zijde van London] in zijn commentaar tot uitspraken komt terwijl hij betrokkene niet heeft onderzocht, hetgeen onjuist is volgens Schoutrop.
12.1.4.
Schoutrop meldt dat er volgens de neurologische expertise van Van den Doel uit 2005 sprake is van een post whiplashsyndroom na cervicaal trauma, dat de nekklachten en daaruit voortvloeiende problemen met het concentratievermogen volgens Van den Doel ongevalsgevolg zijn en dat volgens laatstgenoemde de ernstige klachten die betrokkene ervaart door meer oorzaken worden bepaald, waarbij volgens Van den Doel sprake is van een depressief toestandsbeeld. Volgens Schoutrop kunnen de pijnklachten en bewegingsbeperkingen van de nek/schoudergordel worden verklaard vanuit de diagnose WAD en als er in die tijd sprake was van een depressie, hetgeen waarschijnlijk is op grond van de anamnese en de andere gegevens uit het dossier, dan lijkt hem dat een voor de hand liggende verklaring voor de geconstateerde concentratiestoornissen van betrokkene ten tijde van het onderzoek in 2005. Schoutrop acht het onwaarschijnlijk dat de door betrokkene na het ongeval aangegeven cognitieve klachten voortkomen uit cerebraal letsel ten gevolge van het ongeval aangezien er nooit is aangetoond dat bij het ongeval in 1994 sprake was van een schedel/hersenletsel. Als er sprake zou zijn geweest van de door betrokkene nu aangegeven cognitieve stoornissen ten gevolge van het ongeval, dan zouden deze zeer snel na het ongeval moeten zijn ontstaan, terwijl er in eerste instantie alleen is gesproken over pijn- en vermoeidheidsklachten. De in het verleden verrichte neuropsychologische onderzoeken vindt Schoutrop niet overtuigend, terwijl de klachten die betrokkene nu noemt anders zijn. De thans door [appellant] aangegeven cognitieve klachten heeft hij tijdens hun ontmoeting niet kunnen objectiveren: Schoutrop heeft geen symptomen kunnen vaststellen die wijzen op cognitieve problematiek.
12.1.5.
Wat zijn eigen expertise betreft, concludeert Schoutrop dat hij na anamnese en onderzoek geen diagnose op zijn vakgebied heeft kunnen stellen en dat er bij zijn onderzoek geen overtuigende argumenten zijn gevonden die wijzen op een As I stoornis, met name waren er geen symptomen of klachten die wezen op een depressieve stoornis of een angststoornis. Differentiaal diagnostisch moet er ook worden gedacht aan een somatoforme stoornis, maar daarvoor vindt de deskundige tijdens psychiatrisch onderzoek onvoldoende argumenten. De klachten van [appellant] zijn voor het grootste deel verklaarbaar vanuit de vastgestelde WAD en de wijze waarop [appellant] daarmee omgaat, aldus Schoutrop.
Het is duidelijk dat [appellant] klachten heeft en op grond van zijn klachten en de wijze waarop hij daarmee omgaat beperkingen in zijn leven ervaart, welke klachten naar de mening van de deskundige voor een (groot) deel passen binnen de diagnose WAD.
Er is sprake van een neiging tot somatisatie en regressie, er is ook sprake van attributie: toeschrijven van nieuw optredende klachten aan het ongeval.
Volgens Schoutrop is er geen sprake van een persoonlijkheidsstoornis in de zin van de DSM-IV. Voor het ongeval heeft [appellant] sociaal en maatschappelijk goed gefunctioneerd. De wijze waarop hij omgaat met zijn lichamelijke problemen (de WAD), in combinatie met de druk in de gezinssituatie, leidde ertoe dat hij gebruik maakt van een aantal passieve copingmechanismen zoals vermijding, somatisatie, regressie. In feite functioneert hij binnen de context van zijn gezin redelijk en kan hij de zorg en de verantwoordelijkheid van de gebeurtenissen daarbinnen redelijk aan. Er is dus wel een aantal karakteristieke persoonlijkheidskenmerken die het huidige functioneren in de hand werken, maar er zijn onvoldoende gronden om te spreken van een persoonlijkheidsstoornis.
Dit sluit niet uit dat er in het verleden wel sprake is geweest van psychiatrische problematiek, aldus Schoutrop. De eerste jaren na het ongeval is daarvan geen sprake geweest; de eerste aanwijzingen dat er psychische problematiek was, zijn te vinden in de aantekeningen van de huisarts uit 2000 en andere stukken in het dossier bevestigen dit, terwijl [appellant] zelf ook aangeeft dat pas in die periode de psychische klachten zijn ontstaan. Schoutrop acht het waarschijnlijk dat er in het verleden sprake is geweest van een depressieve stoornis, geluxeerd door de problemen van [appellant] van dat moment. Het ontstaan van de psychische klachten had zeer waarschijnlijk te maken met de overbelaste thuissituatie, naast de financiële problemen die waren ontstaan door het stoppen van de uitkering door het GAK en de weigering van de verzekeraar om door te gaan met het verlenen van voorschotten, aldus Schoutrop.
Aan het slot van deze paragraaf vermeldt Schoutrop dat het onderzoek betrouwbaar is verlopen, dat het verhaal van [appellant] overeenstemt met de gegevens uit het dossier, dat hij [appellant] niet heeft kunnen betrappen op tegenstrijdigheden of onwaarheden. [appellant] is oprecht overtuigd van zijn verhaal en om die reden acht Schoutrop een nagebootste stoornis of simulatie onwaarschijnlijk.
12.1.6.
Bij de beantwoording van de vraagstelling verwijst Schoutrop veelal naar de daaraan voorafgaande paragraven van zijn rapport. Hierna worden de hiervoor nog niet besproken antwoorden weergegeven, waarbij de vragen tussen haakjes en cursief worden vermeld.
De situatie met ongeval
(g. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval?)
Antwoord:
Omdat ik geen diagnose op mijn vakgebied heb kunnen stellen, kan ik geen beperkingen ten gevolge van een stoornis op mijn vakgebied vaststellen.
(i. Acht u de huidige toestand van onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?)
Antwoord:
Mijn inziens is sprake van een eindtoestand. Betrokkene heeft zich geïdentificeerd met zijn rol als whiplash slachtoffer en heeft zijn leven er naar ingericht.
(j. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?)
Antwoord:
Ik verwacht geen verbetering of verslechtering van de door betrokkene ervaren klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen.
De situatie zonder ongeval
(a. Bestonden voor het ongeval bij onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die onderzochte thans nog steeds heeft?)
Antwoord:
Voor het ongeval in 1994 had betrokkene geen klachten en afwijkingen op mijn vakgebied.
(c. Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval onderzochte niet was overkomen?)
Antwoord:
Zoals eerder beschreven heeft betrokkene een klachtenpatroon ontwikkeld dat past bij de gestelde diagnose WAD. Deze stoornis dient te worden beschouwd als een gevolg van een ongeval in 1994 (zie de rapportage van neuroloog Van den Doel).
12.1.7.
Zoals hiervoor vermeld, is aan het rapport een bijlage gehecht, met de reactie van Schoutrop op de door de medisch adviseur van [appellant] gestelde vragen.
Op de vraag van de medisch adviseur of hij kan aangeven of het ongeval weggedacht al dan niet de kans bestond dat [appellant] ook psychiatrische decompensatie verschijnselen zou hebben vertoond, antwoordt Schoutrop als volgt:
“Ik ben bij mijn onderzoek tot de conclusie gekomen dat er op het moment dat ik betrokkene onderzocht geen sprake was van een psychiatrische stoornis. Er is in het verleden rond 2000 wel sprake geweest van problematiek op mijn vakgebied. Zoals ik in mijn rapport aangeef, acht ik het waarschijnlijk dat deze problematiek is geluxeerd door de problemen die betrokkene op dat moment in zijn leven tegenkwam. Deze problemen waren een uitvloeisel van het ongeval, dat geruime tijd daarvoor (1994) heeft plaatsgevonden. Het is dus duidelijk dat de psychiatrische problemen geen direct gevolg zijn van het ongeval. Hoogstens kan worden betoogd dat er een relatie is tussen de klachten en het ongeval: een laat, indirect gevolg. Zonder ongeval zou het leven van betrokkene waarschijnlijk anders zijn verlopen. De vraag of betrokkene ooit klachten op mijn vakgebied zou hebben gekregen als het ongeval niet had plaatsgevonden, is mijn inziens zeer speculatief en nauwelijks te beantwoorden.”
de reactie van partijen naar aanleiding van het deskundigenrapport
12.2.
Naar de mening van [appellant] bevestigt het rapport van Schoutrop de bevindingen van psychiater Pasmans. Evenals Pasmans in 2009 stelt Schoutrop volgens [appellant] dat ten tijde van het onderzoek geen psychiatrische ziekte wordt aangetoond, maar dat de in het verleden bestaande psychiatrische problematiek, die na het ongeval is ontstaan, in relatie gebracht kan worden met het ongeval. [appellant] verwijst in zijn memorie na deskundigenbericht voorts naar een door hem overgelegde brief van zijn medisch adviseur van 2 augustus 2012. Kort weergegeven concludeerde de medisch adviseur daarin dat niet anders kan worden vastgesteld dan dat de psychische klachten van [appellant] in causaal verband staan met het ongeval; zonder ongeval zou [appellant] de thans in het geding zijnde medische klachten en beperkingen niet hebben gehad, zo kan uit de expliciete beantwoording door de deskundige van de IWMD-vraagstelling (zie vraag 2) worden geconcludeerd. Verwezen wordt naar de verslaglegging van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen van het UWV, waaruit blijkt dat de mate van arbeidsongeschiktheid op 14 september 2005 80-100%, bedroeg, waarbij de ernstige psychische decompensatie in 2002 een doorslaggevende rol heeft gespeeld. Ook is verwezen naar het nadien uitgevoerde arbeidsdeskundig onderzoek door mevr. J.E.W.M. de Bonth van 16 juni 2009, waarin is geconcludeerd dat [appellant] niet in staat is om te functioneren in een reguliere baan op de vrije arbeidsmarkt, noch parttime noch fulltime, omdat het ontstaan van druk onvermijdelijk is indien [appellant] in een reguliere arbeidsituatie zou worden geplaatst en hij daartegen niet meer bestand is.
[appellant] concludeert dan ook dat hij zonder ongeval de medische klachten en beperkingen niet zou hebben gehad en dat zijn arbeidsongeschiktheid daar wel degelijk uit is voortgevloeid.
12.3.
London stelt in haar memorie na deskundigenbericht, kort samengevat, dat bij gebreke van informatie van de behandelend sector noch de gestelde psychische klachten noch het conditio sine qua non-verband tussen die psychische klachten en het ongeval zijn komen vast te staan en dat zolang dit laatste niet is vastgesteld de klachten niet aan het ongeval kunnen worden toegerekend. Het was het doel van de psychiatrische expertise om vast te stellen of er naast de bevindingen van Van den Doel psychiatrische problematiek kon worden vastgesteld.
Schoutrop denkt wel dat in het verleden sprake is geweest van psychiatrische problematiek, maar het is volgens London volstrekt onduidelijk waarop deze conclusie is gebaseerd. Volgens Schoutrop had het ontstaan van psychische klachten in die periode zeer waarschijnlijk te maken met de overbelaste thuissituatie naast financiële problemen met het Gak, maar volgens London had de crisissituatie in 2002 daarmee niets van doen, omdat al in maart 2002 aan [appellant] een hogere uitkering dan voorheen was toegekend. Aldus resteert volgens London als zeer waarschijnlijke oorzaak voor de psychische klachten de overbelaste thuissituatie van [appellant] .
Het rapport van Schoutrop biedt volgens London geen steun voor toewijzing van de vorderingen van [appellant] . Schoutrop heeft ten tijde van zijn onderzoek geen psychiatrische stoornis vastgesteld en heeft evenmin cognitieve stoornissen vastgesteld, terwijl Schoutrop voor de gevolgen van het ongeval aansluit bij de rapportage van Van den Doel. London betwist uitdrukkelijk dat [appellant] arbeidsongeschikt is te achten; op grond van de door Van den Doel vastgestelde beperkingen moet [appellant] in staat worden geacht hele dagen te werken, ook met de computer.
London stelt ten slotte dat in het voor [appellant] gunstigste geval moet worden aangenomen dat zijn psychische klachten in de loop van 2005 zijn geweken. Uit niets blijkt dat er toen daadwerkelijk concrete belemmeringen waren om weer aan het werk te gaan.
het oordeel van het hof naar aanleiding van het deskundigenrapport
12.4.1.
Het hof is van oordeel dat het rapport van Schoutrop duidelijk en consistent is. Het hof neemt – in beginsel - zijn bevindingen en conclusies over en maakt die tot de zijne.
London heeft opgemerkt dat de beantwoording door Schoutrop van de vraag van (de medisch adviseur van) [appellant] zoals neergelegd in bijlage I bij het rapport buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat de advocaat van [appellant] geen kopie van zijn brief aan London had verzonden. Het hof volgt London daarin niet. Zoals voorgeschreven heeft Schoutrop beide partijen in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en daar is de genoemde brief een uitvloeisel van. London heeft de gelegenheid gehad voor een reactie daarop in de memorie na deskundigenbericht. Voor zover nodig wordt hierna op de verdere bezwaren van London ingegaan.
12.4.2.
Aan de hand van dit deskundigenonderzoek moet worden beoordeeld of de schade die bij [appellant] is ontstaan na 1 september 2000 aan het ongeval kan worden toegerekend, meer in het bijzonder of de bij [appellant] ontstane psychische klachten aan het ongeval uit 1994 kunnen worden toegerekend. Het hof verwijst naar en persisteert bij zijn oordeel in rechtsoverwegingen 8.2 t/m 8.4 van het tussenarrest van 20 september 2011.
12.4.3.
Uit het rapport van Schoutrop blijkt dat [appellant] op het moment van onderzoek niet leed aan een psychiatrische stoornis. Ten aanzien van de eerdere psychiatrische klachten schrijft Schoutrop dat het moeilijk is voor de belangrijke periode 2000-2005 een duidelijk beeld te vormen, omdat het medisch dossier op dit punt onvolledig is en er nauwelijks informatie is over de behandeling van [appellant] bij het Vincent van Gogh Instituut. De informatie die er is, is gebaseerd op het verhaal van [appellant] zelf, aldus Schoutrop.
Het hof wil desondanks met Schoutrop aannemen dat er in het verleden bij [appellant] sprake is geweest van psychiatrische problematiek en dat er waarschijnlijk sprake is geweest van een depressieve stoornis. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat volgens Schoutrop de informatie die door [appellant] tijdens het onderzoek is gegeven consistent is met de informatie uit het medisch dossier, voor zover aanwezig, en dat Schoutrop geen onwaarheden of onjuistheden heeft gesignaleerd. Voorts blijkt uit de stukken van het GAK/UWV dat [appellant] mede vanwege psychische problemen arbeidsongeschikt is verklaard. Over de oorzaak en de ernst van de klachten en de duur en wijze van behandeling van deze problemen is echter niets komen vast te staan nu het complete dossier van [appellant] bij het Vincent van Gogh Instituut zoek blijkt te zijn geraakt. Dit gebrek aan informatie komt voor rekening en risico van [appellant] .
12.4.4.
De vraag is of de psychiatrische klachten van [appellant] , die zich hebben voorgedaan in de periode 2000-2005, aan het ongeval kunnen worden toegerekend.
Het hof volgt London niet in haar standpunt dat de crisissituatie eind 2002 niets met het stopzetten van de uitkering van doen heeft. London merkt weliswaar terecht op, dat aan [appellant] in maart 2002 door het UWV met terugwerkende kracht alsnog een uitkering is toegekend, maar dat neemt niet weg dat door de problemen met de uitkeringsinstantie zich gedurende een groot aantal maanden ernstige financiële problemen binnen het gezin van [appellant] hebben voorgedaan, nu immers ook London in die periode geen voorschotten heeft betaald. Daarbij komt dat er reeds in 2000 klachten op psychisch gebied bij [appellant] zijn ontstaan, zodat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zijn spankracht in die periode reeds was afgenomen. Het ligt derhalve voor de hand, anders dan London betoogt, dat moeilijkheden van financiële aard, die het gevolg zijn van het ongeval, en de frustratie die deze bij [appellant] teweeg brachten, later tot psychische problemen bij [appellant] hebben geleid.
12.4.5.
Door het ontbreken van medische informatie van de behandelend sector over de achtergrond c.q. oorzaken van de psychiatrische problematiek van [appellant] in de periode 2000-2005 wordt de beantwoording van de vraag of de klachten van [appellant] aan het ongeval moeten worden toegeschreven sterk bemoeilijkt. Schoutrop concludeert in zijn rapport dat het ontstaan van de psychische klachten zeer waarschijnlijk te maken had met de overbelaste thuissituatie, naast de financiële problemen die waren ontstaan door het stoppen van de uitkering door het GAK en de weigering van London om door te gaan met het verlenen van voorschotten. Bij gebreke van medische informatie van de behandelend sector lijkt deze conclusie vooral te zijn gebaseerd op de anamnese van [appellant] . Het hof merkt op dat een en ander ook is vermeld in de anamnese die is opgenomen in het medisch onderzoeksverslag van het UWV van 18 maart 2003.
12.4.6.
Het hof betrekt in zijn oordeel ook de reactie van Schoutrop op de vraag van de medisch adviseur van [appellant] , weergegeven hiervoor onder 12.1.7. Uit het antwoord van Schoutrop begrijpt het hof dat deze van oordeel is dat de psychiatrische problemen niet rechtstreeks uit het ongeval zijn voortgevloeid, maar wel een indirect gevolg daarvan zijn.
12.5.1.
Het hof stelt voorop dat uit het rapport van Schoutrop blijkt dat [appellant] vóór het ongeval geen klachten of afwijkingen had op psychiatrisch gebied. Ook zijn er geen aanwijzingen dat hij vóór het ongeval kampte met psychische problemen. Weliswaar heeft London aangevoerd dat [appellant] in 1984 en 1986 last had van buikklachten en in 1992 last had van hoesten en moeheid en dat het een feit van algemene bekendheid is dat genoemde klachten heel gemakkelijk psychosomatisch kunnen worden geduid, maar het hof volgt London daarin niet, omdat die stellingen veel te vaag en niet gefundeerd zijn. Evenmin is gebleken van bijzondere gebeurtenissen in het leven van [appellant] – afgezien van het ongeval – welke psychische problemen bij hem teweeg gebracht kunnen hebben. Weliswaar is sprake van een uitzonderlijke gezinssituatie, maar er zijn geen concrete aanwijzingen voor de veronderstelling dat die enkele omstandigheid tot uitval van [appellant] zou hebben geleid. Integendeel, Schoutrop wijst er juist op dat [appellant] in de context van zijn gezin redelijk functioneert en de zorg en verantwoordelijkheid van de gebeurtenissen daarbinnen redelijk aankan (zie 12.1.5). London heeft wel het overlijden van Korporaals vader of schoonvader en een ongeval van een zoon genoemd, maar [appellant] heeft weersproken dat die gebeurtenissen de hier bedoelde invloed hebben gehad en London heeft een en ander noch in tijd noch wat betreft de impact ervan geconcretiseerd. Wat de depressie heeft veroorzaakt is thans niet met zekerheid vast te stellen. Volgens Schoutrop is de vraag of [appellant] ooit psychiatrische klachten zou hebben ontwikkeld als het ongeval niet had plaatsgevonden zeer speculatief en nauwelijks te beantwoorden. Uit het rapport blijkt voorts dat [appellant] een aantal persoonlijkheidskenmerken heeft die meebrengen dat hij gebruik maakt van copingmechanismen als vermijding, somatisatie en regressie. Het hof komt op grond van een en ander tot de conclusie dat diverse omstandigheden bij het ontstaan van de depressieve klachten een rol moeten hebben gespeeld, en dat een onderdeel daarvan het ongeval en de nasleep daarvan vormt. Nu hier sprake is geweest van overtreding van een verkeersnorm door de verzekerde van London, waarbij een ruime toerekening van schadelijke gevolgen aan de normschending plaatsvindt, is het hof van oordeel dat een rechtens relevant verband bestaat tussen de psychiatrische problematiek van [appellant] en het ongeval. Uitgangspunt is immers dat de gevolgen van een persoonlijke predispositie van het slachtoffer, zoals een wijze van omgang met klachten, beperkingen en tegenslagen, als gevolg van de onrechtmatige daad aan de dader moeten worden toegerekend, ook al zijn die gevolgen door de predispositie ernstiger en langer van duur dan in de normale lijn der verwachtingen ligt (HR 8 februari 1985, NJ 1985, 137). Het hof verwijst voorts naar hetgeen het daarover heeft overwogen in het tussenarrest van 16 november 2010, rechtsoverweging 4.9.
12.5.2.
Uit het rapport van Schoutrop blijkt dat [appellant] is hersteld van de depressie en dat van psychiatrische klachten thans geen sprake meer is. Toch heeft [appellant] na dat herstel geen betaalde arbeid meer verricht. [appellant] ontvangt sinds eind 2002 een uitkering op basis van de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100%. Aan de arbeidsongeschiktheid liggen nekklachten, concentratiestoornissen en psychische problematiek ten grondslag. London betwist dat sprake is van beperkingen van [appellant] die tot volledige arbeidsongeschiktheid zouden kunnen leiden en dat er (nog steeds) oorzakelijk verband bestaat tussen de arbeidsongeschiktheid van [appellant] en het ongeval.
12.5.3.
Ondanks de betwisting van London gaat het hof er op grond van de UWV rapporten van uit dat [appellant] feitelijk volledig arbeidsongeschikt is. Onderzocht moet echter worden of sprake is van causaal verband met het ongeval. Van den Doel spreekt in zijn rapport van door [appellant] ervaren ernstige klachten, welke volgens hem door meerdere oorzaken zijn bepaald. Het enkele feit dat het hof in het tussenarrest van 16 november 2010 heeft geoordeeld dat de rapporten van Pasmans en De Bonth onvoldoende bewijs opleveren voor de stellingen van [appellant] omdat het partijrapporten zijn, betekent niet dat aan die rapporten geen enkele bewijs kan worden ontleend. Het hof leest in het rapport van Pasmans dat deze een zeer beperkte psychische draagkracht van [appellant] heeft vastgesteld. Hij ervaart druk, ongewone dingen al snel als een belasting en de ervaring van zijn periode van depressiviteit en overspannenheid heeft ertoe geleid dat hij nu zeer waakzaam is en oppast voor overbelasting. Ook De Bonth heeft van [appellant] gehoord dat hij angstig is voor overbelasting. [appellant] legde dat uit met de verklaring dat hij dit eens heeft meegemaakt en nooit meer wenst mee te maken. Hij vertelde dat hij nerveus wordt als er druk op hem wordt gelegd. Hij wil voorkomen dat hij uit zijn fragiel evenwicht raakt. Het hof hecht waarde aan deze onderdelen van de rapporten van Pasmans en De Bonth , die zijn gebaseerd op hun gesprekken met [appellant] , en trekt uit hetgeen hiervoor is opgesomd de conclusie dat de psychische belastbaarheid van [appellant] sterk is afgenomen als gevolg van de periode van depressiviteit, in samenhang met zijn aard en aanleg. Hetgeen het hof heeft overwogen over de relatie tussen het ongeval en de depressieve klachten strekt zich ook uit tot dit later ingetreden gevolg. Het hof verwijst kortheidshalve naar rechtsoverweging 12.5.1. Het hof is van oordeel dat de arbeidsongeschiktheid van [appellant] dient te worden toegerekend aan de veroorzaker van het ongeval.
12.5.4.
Voor zover London zich erop beroept dat [appellant] heeft gehandeld in strijd met zijn schadebeperkingsplicht verwerpt het hof die stelling. [appellant] heeft zich immers onder psychiatrische behandeling gesteld, met het resultaat dat hij van zijn depressie is genezen. Niet is gesteld of gebleken dat hij meer had kunnen doen om zijn herstel te bevorderen.
12.6.
Bij de begroting van de door [appellant] geleden schade dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de situatie met ongeval en de hypothetische situatie zonder ongeval. Het hof dient te beoordelen of de persoonlijkheidsstructuur van [appellant] in combinatie met zijn gezinssituatie ertoe zou hebben geleid dat hij ook zonder ongeval arbeidsongeschikt zou zijn geworden. Vereist is daarvoor dat de psychische predispositie van [appellant] , zelfstandig, dat wil zeggen zonder ongeval, tot inkomstenderving zou hebben geleid. Het hof is van oordeel dat de omschreven situatie van [appellant] is te beschouwen als een predispositie die tot gevolg heeft dat de gevolgen van het ongeval voor hem ernstiger zijn dan normaal, maar dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat [appellant] ook zou zijn uitgevallen voor zijn werk als het ongeval hem niet was overkomen. London heeft daartoe onvoldoende gesteld en in de in het geding zijnde rapporten is daarvoor geen steun te vinden.
de verdere afwikkeling
12.7
Het debat in hoger beroep heeft zich tot nu toe beperkt tot de aansprakelijkheidsvraag.
Deze vraag is nu beantwoord, in die zin dat London voor de schade van [appellant] aansprakelijk is. Het hof stelt partijen in de gelegenheid hun – in eerste aanleg ingenomen - standpunten over de omvang van de geleden schade aan te passen aan de hiervoor door het hof geformuleerde uitgangspunten en te onderbouwen met schriftelijke bescheiden. Mogelijk dat nu op een belangrijk geschilpunt is beslist partijen in staat zijn hun geschil op grond van deze beslissing alsnog in onderling overleg te regelen.
De zaak wordt verwezen naar de rol van 11 juni 2013 voor een memorie na tussenarrest aan de zijde van [appellant] .
12.8.
In afwachting daarvan wordt iedere verdere beoordeling aangehouden.
13. De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 11 juni 2013 voor een memorie na tussenarrest aan de zijde van [appellant] met het doel als omschreven in r.o. 12.7;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, P.M. Huijbers-Koopman en H.A.W. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 mei 2013.
griffier rolraadsheer
Uitspraak 14‑05‑2013
Inhoudsindicatie
Voortzetting van LJN BO5064. Blijvende arbeidsongeschikheid na whiplash toe te rekenen aan veroorzaker ongeval?
Partij(en)
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200 040 924/01
arrest van 14 mei 2013
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen:
de naamloze vennootschap LONDON VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 16 november 2010 en 20 september 2011 in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond onder nummer 80773/HA ZA 07-529 gewezen vonnis van 15 oktober 2008.
10 Het tussenarrest van 20 september 2011
Bij genoemd arrest is een deskundigenonderzoek gelast en is iedere verdere beslissing aangehouden.
11. Het verdere verloop van de procedure
11.1.De
door het hof benoemde psychiater, drs. J.L.M. Schoutrop (hierna: Schoutrop), heeft op 2 juli 2012 zijn definitieve rapport uitgebracht.
11.2.[appellant] heeft onder overlegging van een productie een memorie na deskundigenbericht genomen. London heeft een antwoord memorie na deskundigenbericht genomen en daarbij drie, niet als zodanig genummerd, producties overgelegd.
- 11.3.
Vervolgens hebben partijen de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
12. De verdere beoordeling
het deskundigenbericht
12.1.1.In
zijn rapport schrijft Schoutrop in de paragraaf ‘Werkwijze’ dat hij [appellant] op 16 december 2011 anamnestisch en psychiatrisch heeft onderzocht. Schoutrop vermeldt dat hij heeft getracht informatie te verkrijgen over eerdere psychiatrische behandelingen van [appellant] bij het Vincent van Gogh Instituut, dat dit ondanks verschillende pogingen niet is gelukt en dat is meegedeeld dat het dossier van [appellant] is zoek geraakt.
Schoutrop meldt dat hij het concept rapport in het kader van het blokkerings- en correctierecht naar [appellant] heeft verzonden en dat de advocaat van [appellant] heeft meegedeeld dat [appellant] daarvan geen gebruik maakt. Vervolgens is het concept rapport naar beide partijen verzonden en zijn - de advocaten van - partijen in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. Naar het hof begrijpt, heeft de advocaat van London de deskundige laten weten geen opmerkingen te hebben, de advocaat van [appellant] heeft bij brief van 11 juni 2012 een aantal vragen gesteld en opmerkingen gemaakt. Deze brief is als bijlage I bij het rapport gevoegd tezamen met de reactie van de deskundige daarop.
Aldus voldoet het rapport aan de eisen van artikel 198 Rv.
12.1.2.Het
rapport bevat vervolgens een paragraaf ‘Medisch dossier’ met een samenvatting van de deskundige van de relevante medische informatie, een paragraaf met de ‘Anamnese’, een paragraaf met een ‘Somatische anamnese, een paragraaf met ‘Overwegingen en conclusies’, waarna het rapport afsluit met de beantwoording van de vraagstelling, waaronder ook het ‘Disclosure statement’.
12.1.3.In de ‘Overwegingen en conclusies schrijft de deskundige, voor zover van belang, dat het ter beschikking staand medisch dossier fragmentarisch is en dat er vreemd genoeg nauwelijks informatie is over de behandeling bij GGZ instelling Vincent van Gogh, die (zeer waarschijnlijk) plaatsvond in de periode 2002-2005 (of misschien zelfs wel tot 2007). Ook over de heraanmelding daar in verband met psychische klachten in 2009 is er geen informatie, buiten de anamnese van betrokkene zelf. Schoutrop maakt melding van de recente psychiatrische rapportage van [psychiater 1.] en het commentaar van [psychiater 2.] daarop. Schoutrop relateert dat beide psychiaters het niet met elkaar eens zijn en tekent daarbij aan dat [psychiater 2.] in zijn commentaar tot uitspraken komt terwijl hij betrokkene niet heeft onderzocht, hetgeen onjuist is volgens Schoutrop.
12.1.4.Schoutrop meldt dat er volgens de neurologische expertise van [neuroloog] uit 2005 sprake is van een post whiplashsyndroom na cervicaal trauma, dat de nekklachten en daaruit voortvloeiende problemen met het concentratievermogen volgens [neuroloog] ongevalsgevolg zijn en dat volgens laatstgenoemde de ernstige klachten die betrokkene ervaart door meer oorzaken worden bepaald, waarbij volgens [neuroloog] sprake is van een depressief toestandsbeeld. Volgens Schoutrop kunnen de pijnklachten en bewegingsbeperkingen van de nek/schoudergordel worden verklaard vanuit de diagnose WAD en als er in die tijd sprake was van een depressie, hetgeen waarschijnlijk is op grond van de anamnese en de andere gegevens uit het dossier, dan lijkt hem dat een voor de hand liggende verklaring voor de geconstateerde concentratiestoornissen van betrokkene ten tijde van het onderzoek in 2005. Schoutrop acht het onwaarschijnlijk dat de door betrokkene na het ongeval aangegeven cognitieve klachten voortkomen uit cerebraal letsel ten gevolge van het ongeval aangezien er nooit is aangetoond dat bij het ongeval in 1994 sprake was van een schedel/hersenletsel. Als er sprake zou zijn geweest van de door betrokkene nu aangegeven cognitieve stoornissen ten gevolge van het ongeval, dan zouden deze zeer snel na het ongeval moeten zijn ontstaan, terwijl er in eerste instantie alleen is gesproken over pijn- en vermoeidheidsklachten. De in het verleden verrichte neuropsychologische onderzoeken vindt Schoutrop niet overtuigend, terwijl de klachten die betrokkene nu noemt anders zijn. De thans door [appellant] aangegeven cognitieve klachten heeft hij tijdens hun ontmoeting niet kunnen objectiveren: Schoutrop heeft geen symptomen kunnen vaststellen die wijzen op cognitieve problematiek.
12.1.5.Wat zijn eigen expertise betreft, concludeert Schoutrop dat hij na anamnese en onderzoek geen diagnose op zijn vakgebied heeft kunnen stellen en dat er bij zijn onderzoek geen overtuigende argumenten zijn gevonden die wijzen op een As I stoornis, met name waren er geen symptomen of klachten die wezen op een depressieve stoornis of een angststoornis. Differentiaal diagnostisch moet er ook worden gedacht aan een somatoforme stoornis, maar daarvoor vindt de deskundige tijdens psychiatrisch onderzoek onvoldoende argumenten. De klachten van [appellant] zijn voor het grootste deel verklaarbaar vanuit de vastgestelde WAD en de wijze waarop [appellant] daarmee omgaat, aldus Schoutrop.
Het is duidelijk dat [appellant] klachten heeft en op grond van zijn klachten en de wijze waarop hij daarmee omgaat beperkingen in zijn leven ervaart, welke klachten naar de mening van de deskundige voor een (groot) deel passen binnen de diagnose WAD.
Er is sprake van een neiging tot somatisatie en regressie, er is ook sprake van attributie: toeschrijven van nieuw optredende klachten aan het ongeval.
Volgens Schoutrop is er geen sprake van een persoonlijkheidsstoornis in de zin van de DSM-IV. Voor het ongeval heeft [appellant] sociaal en maatschappelijk goed gefunctioneerd. De wijze waarop hij omgaat met zijn lichamelijke problemen (de WAD), in combinatie met de druk in de gezinssituatie, leidde ertoe dat hij gebruik maakt van een aantal passieve copingmechanismen zoals vermijding, somatisatie, regressie. In feite functioneert hij binnen de context van zijn gezin redelijk en kan hij de zorg en de verantwoordelijkheid van de gebeurtenissen daarbinnen redelijk aan. Er is dus wel een aantal karakteristieke persoonlijkheidskenmerken die het huidige functioneren in de hand werken, maar er zijn onvoldoende gronden om te spreken van een persoonlijkheidsstoornis.
Dit sluit niet uit dat er in het verleden wel sprake is geweest van psychiatrische problematiek, aldus Schoutrop. De eerste jaren na het ongeval is daarvan geen sprake geweest; de eerste aanwijzingen dat er psychische problematiek was, zijn te vinden in de aantekeningen van de huisarts uit 2000 en andere stukken in het dossier bevestigen dit, terwijl [appellant] zelf ook aangeeft dat pas in die periode de psychische klachten zijn ontstaan. Schoutrop acht het waarschijnlijk dat er in het verleden sprake is geweest van een depressieve stoornis, geluxeerd door de problemen van [appellant] van dat moment. Het ontstaan van de psychische klachten had zeer waarschijnlijk te maken met de overbelaste thuissituatie, naast de financiële problemen die waren ontstaan door het stoppen van de uitkering door het GAK en de weigering van de verzekeraar om door te gaan met het verlenen van voorschotten, aldus Schoutrop.
Aan het slot van deze paragraaf vermeldt Schoutrop dat het onderzoek betrouwbaar is verlopen, dat het verhaal van [appellant] overeenstemt met de gegevens uit het dossier, dat hij [appellant] niet heeft kunnen betrappen op tegenstrijdigheden of onwaarheden. [appellant] is oprecht overtuigd van zijn verhaal en om die reden acht Schoutrop een nagebootste stoornis of simulatie onwaarschijnlijk.
12.1.6.Bij de beantwoording van de vraagstelling verwijst Schoutrop veelal naar de daaraan voorafgaande paragraven van zijn rapport. Hierna worden de hiervoor nog niet besproken antwoorden weergegeven, waarbij de vragen tussen haakjes en cursief worden vermeld.
De situatie met ongeval
(g. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval?)
Antwoord:
Omdat ik geen diagnose op mijn vakgebied heb kunnen stellen, kan ik geen beperkingen ten gevolge van een stoornis op mijn vakgebied vaststellen.
(i. Acht u de huidige toestand van onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?)
Antwoord:
Mijn inziens is sprake van een eindtoestand. Betrokkene heeft zich geïdentificeerd met zijn rol als whiplash slachtoffer en heeft zijn leven er naar ingericht.
(j. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?)
Antwoord:
Ik verwacht geen verbetering of verslechtering van de door betrokkene ervaren klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen.
De situatie zonder ongeval
(a. Bestonden voor het ongeval bij onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die onderzochte thans nog steeds heeft?)
Antwoord:
Voor het ongeval in 1994 had betrokkene geen klachten en afwijkingen op mijn vakgebied.
(c. Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval onderzochte niet was overkomen?)
Antwoord:
Zoals eerder beschreven heeft betrokkene een klachtenpatroon ontwikkeld dat past bij de gestelde diagnose WAD. Deze stoornis dient te worden beschouwd als een gevolg van een ongeval in 1994 (zie de rapportage van neuroloog [neuroloog]).
12.1.7.Zoals hiervoor vermeld, is aan het rapport een bijlage gehecht, met de reactie van Schoutrop op de door de medisch adviseur van [appellant] gestelde vragen.
Op de vraag van de medisch adviseur of hij kan aangeven of het ongeval weggedacht al dan niet de kans bestond dat [appellant] ook psychiatrische decompensatie verschijnselen zou hebben vertoond, antwoordt Schoutrop als volgt:
“Ik ben bij mijn onderzoek tot de conclusie gekomen dat er op het moment dat ik betrokkene onderzocht geen sprake was van een psychiatrische stoornis. Er is in het verleden rond 2000 wel sprake geweest van problematiek op mijn vakgebied. Zoals ik in mijn rapport aangeef, acht ik het waarschijnlijk dat deze problematiek is geluxeerd door de problemen die betrokkene op dat moment in zijn leven tegenkwam. Deze problemen waren een uitvloeisel van het ongeval, dat geruime tijd daarvoor (1994) heeft plaatsgevonden. Het is dus duidelijk dat de psychiatrische problemen geen direct gevolg zijn van het ongeval. Hoogstens kan worden betoogd dat er een relatie is tussen de klachten en het ongeval: een laat, indirect gevolg. Zonder ongeval zou het leven van betrokkene waarschijnlijk anders zijn verlopen. De vraag of betrokkene ooit klachten op mijn vakgebied zou hebben gekregen als het ongeval niet had plaatsgevonden, is mijn inziens zeer speculatief en nauwelijks te beantwoorden.”
de reactie van partijen naar aanleiding van het deskundigenrapport
12.2.Naar de mening van [appellant] bevestigt het rapport van Schoutrop de bevindingen van psychiater [psychiater 1.]. Evenals [psychiater 1.] in 2009 stelt Schoutrop volgens [appellant] dat ten tijde van het onderzoek geen psychiatrische ziekte wordt aangetoond, maar dat de in het verleden bestaande psychiatrische problematiek, die na het ongeval is ontstaan, in relatie gebracht kan worden met het ongeval. [appellant] verwijst in zijn memorie na deskundigenbericht voorts naar een door hem overgelegde brief van zijn medisch adviseur van 2 augustus 2012. Kort weergegeven concludeerde de medisch adviseur daarin dat niet anders kan worden vastgesteld dan dat de psychische klachten van [appellant] in causaal verband staan met het ongeval; zonder ongeval zou [appellant] de thans in het geding zijnde medische klachten en beperkingen niet hebben gehad, zo kan uit de expliciete beantwoording door de deskundige van de IWMD-vraagstelling (zie vraag 2) worden geconcludeerd. Verwezen wordt naar de verslaglegging van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen van het UWV, waaruit blijkt dat de mate van arbeidsongeschiktheid op 14 september 2005 80-100%, bedroeg, waarbij de ernstige psychische decompensatie in 2002 een doorslaggevende rol heeft gespeeld. Ook is verwezen naar het nadien uitgevoerde arbeidsdeskundig onderzoek door mevr. [arbeidsdeskundige] van 16 juni 2009, waarin is geconcludeerd dat [appellant] niet in staat is om te functioneren in een reguliere baan op de vrije arbeidsmarkt, noch parttime noch fulltime, omdat het ontstaan van druk onvermijdelijk is indien [appellant] in een reguliere arbeidsituatie zou worden geplaatst en hij daartegen niet meer bestand is.
[appellant] concludeert dan ook dat hij zonder ongeval de medische klachten en beperkingen niet zou hebben gehad en dat zijn arbeidsongeschiktheid daar wel degelijk uit is voortgevloeid.
12.3.London stelt in haar memorie na deskundigenbericht, kort samengevat, dat bij gebreke van informatie van de behandelend sector noch de gestelde psychische klachten noch het conditio sine qua non-verband tussen die psychische klachten en het ongeval zijn komen vast te staan en dat zolang dit laatste niet is vastgesteld de klachten niet aan het ongeval kunnen worden toegerekend. Het was het doel van de psychiatrische expertise om vast te stellen of er naast de bevindingen van [neuroloog] psychiatrische problematiek kon worden vastgesteld.
Schoutrop denkt wel dat in het verleden sprake is geweest van psychiatrische problematiek, maar het is volgens London volstrekt onduidelijk waarop deze conclusie is gebaseerd. Volgens Schoutrop had het ontstaan van psychische klachten in die periode zeer waarschijnlijk te maken met de overbelaste thuissituatie naast financiële problemen met het Gak, maar volgens London had de crisissituatie in 2002 daarmee niets van doen, omdat al in maart 2002 aan [appellant] een hogere uitkering dan voorheen was toegekend. Aldus resteert volgens London als zeer waarschijnlijke oorzaak voor de psychische klachten de overbelaste thuissituatie van [appellant].
Het rapport van Schoutrop biedt volgens London geen steun voor toewijzing van de vorderingen van [appellant]. Schoutrop heeft ten tijde van zijn onderzoek geen psychiatrische stoornis vastgesteld en heeft evenmin cognitieve stoornissen vastgesteld, terwijl Schoutrop voor de gevolgen van het ongeval aansluit bij de rapportage van [neuroloog]. London betwist uitdrukkelijk dat [appellant] arbeidsongeschikt is te achten; op grond van de door [neuroloog] vastgestelde beperkingen moet [appellant] in staat worden geacht hele dagen te werken, ook met de computer.
London stelt ten slotte dat in het voor [appellant] gunstigste geval moet worden aangenomen dat zijn psychische klachten in de loop van 2005 zijn geweken. Uit niets blijkt dat er toen daadwerkelijk concrete belemmeringen waren om weer aan het werk te gaan.
het oordeel van het hof naar aanleiding van het deskundigenrapport
12.4.1.Het hof is van oordeel dat het rapport van Schoutrop duidelijk en consistent is. Het hof neemt – in beginsel - zijn bevindingen en conclusies over en maakt die tot de zijne.
London heeft opgemerkt dat de beantwoording door Schoutrop van de vraag van (de medisch adviseur van) [appellant] zoals neergelegd in bijlage I bij het rapport buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat de advocaat van [appellant] geen kopie van zijn brief aan London had verzonden. Het hof volgt London daarin niet. Zoals voorgeschreven heeft Schoutrop beide partijen in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en daar is de genoemde brief een uitvloeisel van. London heeft de gelegenheid gehad voor een reactie daarop in de memorie na deskundigenbericht. Voor zover nodig wordt hierna op de verdere bezwaren van London ingegaan.
12.4.2.Aan de hand van dit deskundigenonderzoek moet worden beoordeeld of de schade die bij [appellant] is ontstaan na 1 september 2000 aan het ongeval kan worden toegerekend, meer in het bijzonder of de bij [appellant] ontstane psychische klachten aan het ongeval uit 1994 kunnen worden toegerekend. Het hof verwijst naar en persisteert bij zijn oordeel in rechtsoverwegingen 8.2 t/m 8.4 van het tussenarrest van 20 september 2011.
12.4.3.Uit het rapport van Schoutrop blijkt dat [appellant] op het moment van onderzoek niet leed aan een psychiatrische stoornis. Ten aanzien van de eerdere psychiatrische klachten schrijft Schoutrop dat het moeilijk is voor de belangrijke periode 2000-2005 een duidelijk beeld te vormen, omdat het medisch dossier op dit punt onvolledig is en er nauwelijks informatie is over de behandeling van [appellant] bij het Vincent van Gogh Instituut. De informatie die er is, is gebaseerd op het verhaal van [appellant] zelf, aldus Schoutrop.
Het hof wil desondanks met Schoutrop aannemen dat er in het verleden bij [appellant] sprake is geweest van psychiatrische problematiek en dat er waarschijnlijk sprake is geweest van een depressieve stoornis. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat volgens Schoutrop de informatie die door [appellant] tijdens het onderzoek is gegeven consistent is met de informatie uit het medisch dossier, voor zover aanwezig, en dat Schoutrop geen onwaarheden of onjuistheden heeft gesignaleerd. Voorts blijkt uit de stukken van het GAK/UWV dat [appellant] mede vanwege psychische problemen arbeidsongeschikt is verklaard. Over de oorzaak en de ernst van de klachten en de duur en wijze van behandeling van deze problemen is echter niets komen vast te staan nu het complete dossier van [appellant] bij het Vincent van Gogh Instituut zoek blijkt te zijn geraakt. Dit gebrek aan informatie komt voor rekening en risico van [appellant].
12.4.4.De vraag is of de psychiatrische klachten van [appellant], die zich hebben voorgedaan in de periode 2000-2005, aan het ongeval kunnen worden toegerekend.
Het hof volgt London niet in haar standpunt dat de crisissituatie eind 2002 niets met het stopzetten van de uitkering van doen heeft. London merkt weliswaar terecht op, dat aan [appellant] in maart 2002 door het UWV met terugwerkende kracht alsnog een uitkering is toegekend, maar dat neemt niet weg dat door de problemen met de uitkeringsinstantie zich gedurende een groot aantal maanden ernstige financiële problemen binnen het gezin van [appellant] hebben voorgedaan, nu immers ook London in die periode geen voorschotten heeft betaald. Daarbij komt dat er reeds in 2000 klachten op psychisch gebied bij [appellant] zijn ontstaan, zodat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zijn spankracht in die periode reeds was afgenomen. Het ligt derhalve voor de hand, anders dan London betoogt, dat moeilijkheden van financiële aard, die het gevolg zijn van het ongeval, en de frustratie die deze bij [appellant] teweeg brachten, later tot psychische problemen bij [appellant] hebben geleid.
12.4.5.Door het ontbreken van medische informatie van de behandelend sector over de achtergrond c.q. oorzaken van de psychiatrische problematiek van [appellant] in de periode 2000-2005 wordt de beantwoording van de vraag of de klachten van [appellant] aan het ongeval moeten worden toegeschreven sterk bemoeilijkt. Schoutrop concludeert in zijn rapport dat het ontstaan van de psychische klachten zeer waarschijnlijk te maken had met de overbelaste thuissituatie, naast de financiële problemen die waren ontstaan door het stoppen van de uitkering door het GAK en de weigering van London om door te gaan met het verlenen van voorschotten. Bij gebreke van medische informatie van de behandelend sector lijkt deze conclusie vooral te zijn gebaseerd op de anamnese van [appellant]. Het hof merkt op dat een en ander ook is vermeld in de anamnese die is opgenomen in het medisch onderzoeksverslag van het UWV van 18 maart 2003.
12.4.6.Het hof betrekt in zijn oordeel ook de reactie van Schoutrop op de vraag van de medisch adviseur van [appellant], weergegeven hiervoor onder 12.1.7. Uit het antwoord van Schoutrop begrijpt het hof dat deze van oordeel is dat de psychiatrische problemen niet rechtstreeks uit het ongeval zijn voortgevloeid, maar wel een indirect gevolg daarvan zijn.
12.5.1.Het hof stelt voorop dat uit het rapport van Schoutrop blijkt dat [appellant] vóór het ongeval geen klachten of afwijkingen had op psychiatrisch gebied. Ook zijn er geen aanwijzingen dat hij vóór het ongeval kampte met psychische problemen. Weliswaar heeft London aangevoerd dat [appellant] in 1984 en 1986 last had van buikklachten en in 1992 last had van hoesten en moeheid en dat het een feit van algemene bekendheid is dat genoemde klachten heel gemakkelijk psychosomatisch kunnen worden geduid, maar het hof volgt London daarin niet, omdat die stellingen veel te vaag en niet gefundeerd zijn. Evenmin is gebleken van bijzondere gebeurtenissen in het leven van [appellant] – afgezien van het ongeval – welke psychische problemen bij hem teweeg gebracht kunnen hebben. Weliswaar is sprake van een uitzonderlijke gezinssituatie, maar er zijn geen concrete aanwijzingen voor de veronderstelling dat die enkele omstandigheid tot uitval van [appellant] zou hebben geleid. Integendeel, Schoutrop wijst er juist op dat [appellant] in de context van zijn gezin redelijk functioneert en de zorg en verantwoordelijkheid van de gebeurtenissen daarbinnen redelijk aankan (zie 12.1.5). London heeft wel het overlijden van [appellant]s vader of schoonvader en een ongeval van een zoon genoemd, maar [appellant] heeft weersproken dat die gebeurtenissen de hier bedoelde invloed hebben gehad en London heeft een en ander noch in tijd noch wat betreft de impact ervan geconcretiseerd. Wat de depressie heeft veroorzaakt is thans niet met zekerheid vast te stellen. Volgens Schoutrop is de vraag of [appellant] ooit psychiatrische klachten zou hebben ontwikkeld als het ongeval niet had plaatsgevonden zeer speculatief en nauwelijks te beantwoorden. Uit het rapport blijkt voorts dat [appellant] een aantal persoonlijkheidskenmerken heeft die meebrengen dat hij gebruik maakt van copingmechanismen als vermijding, somatisatie en regressie. Het hof komt op grond van een en ander tot de conclusie dat diverse omstandigheden bij het ontstaan van de depressieve klachten een rol moeten hebben gespeeld, en dat een onderdeel daarvan het ongeval en de nasleep daarvan vormt. Nu hier sprake is geweest van overtreding van een verkeersnorm door de verzekerde van London, waarbij een ruime toerekening van schadelijke gevolgen aan de normschending plaatsvindt, is het hof van oordeel dat een rechtens relevant verband bestaat tussen de psychiatrische problematiek van [appellant] en het ongeval. Uitgangspunt is immers dat de gevolgen van een persoonlijke predispositie van het slachtoffer, zoals een wijze van omgang met klachten, beperkingen en tegenslagen, als gevolg van de onrechtmatige daad aan de dader moeten worden toegerekend, ook al zijn die gevolgen door de predispositie ernstiger en langer van duur dan in de normale lijn der verwachtingen ligt (HR 8 februari 1985, NJ 1985, 137). Het hof verwijst voorts naar hetgeen het daarover heeft overwogen in het tussenarrest van 16 november 2010, rechtsoverweging 4.9.
12.5.2.Uit het rapport van Schoutrop blijkt dat [appellant] is hersteld van de depressie en dat van psychiatrische klachten thans geen sprake meer is. Toch heeft [appellant] na dat herstel geen betaalde arbeid meer verricht. [appellant] ontvangt sinds eind 2002 een uitkering op basis van de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100%. Aan de arbeidsongeschiktheid liggen nekklachten, concentratiestoornissen en psychische problematiek ten grondslag. London betwist dat sprake is van beperkingen van [appellant] die tot volledige arbeidsongeschiktheid zouden kunnen leiden en dat er (nog steeds) oorzakelijk verband bestaat tussen de arbeidsongeschiktheid van [appellant] en het ongeval.
12.5.3.Ondanks de betwisting van London gaat het hof er op grond van de UWV rapporten van uit dat [appellant] feitelijk volledig arbeidsongeschikt is. Onderzocht moet echter worden of sprake is van causaal verband met het ongeval. [neuroloog] spreekt in zijn rapport van door [appellant] ervaren ernstige klachten, welke volgens hem door meerdere oorzaken zijn bepaald. Het enkele feit dat het hof in het tussenarrest van 16 november 2010 heeft geoordeeld dat de rapporten van [psychiater 1.] en [arbeidsdeskundige] onvoldoende bewijs opleveren voor de stellingen van [appellant] omdat het partijrapporten zijn, betekent niet dat aan die rapporten geen enkele bewijs kan worden ontleend. Het hof leest in het rapport van [psychiater 1.] dat deze een zeer beperkte psychische draagkracht van [appellant] heeft vastgesteld. Hij ervaart druk, ongewone dingen al snel als een belasting en de ervaring van zijn periode van depressiviteit en overspannenheid heeft ertoe geleid dat hij nu zeer waakzaam is en oppast voor overbelasting. Ook [arbeidsdeskundige] heeft van [appellant] gehoord dat hij angstig is voor overbelasting. [appellant] legde dat uit met de verklaring dat hij dit eens heeft meegemaakt en nooit meer wenst mee te maken. Hij vertelde dat hij nerveus wordt als er druk op hem wordt gelegd. Hij wil voorkomen dat hij uit zijn fragiel evenwicht raakt. Het hof hecht waarde aan deze onderdelen van de rapporten van [psychiater 1.] en [arbeidsdeskundige], die zijn gebaseerd op hun gesprekken met [appellant], en trekt uit hetgeen hiervoor is opgesomd de conclusie dat de psychische belastbaarheid van [appellant] sterk is afgenomen als gevolg van de periode van depressiviteit, in samenhang met zijn aard en aanleg. Hetgeen het hof heeft overwogen over de relatie tussen het ongeval en de depressieve klachten strekt zich ook uit tot dit later ingetreden gevolg. Het hof verwijst kortheidshalve naar rechtsoverweging 12.5.1. Het hof is van oordeel dat de arbeidsongeschiktheid van [appellant] dient te worden toegerekend aan de veroorzaker van het ongeval.
12.5.4.Voor zover London zich erop beroept dat [appellant] heeft gehandeld in strijd met zijn schadebeperkingsplicht verwerpt het hof die stelling. [appellant] heeft zich immers onder psychiatrische behandeling gesteld, met het resultaat dat hij van zijn depressie is genezen. Niet is gesteld of gebleken dat hij meer had kunnen doen om zijn herstel te bevorderen.
12.6.Bij de begroting van de door [appellant] geleden schade dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de situatie met ongeval en de hypothetische situatie zonder ongeval. Het hof dient te beoordelen of de persoonlijkheidsstructuur van [appellant] in combinatie met zijn gezinssituatie ertoe zou hebben geleid dat hij ook zonder ongeval arbeidsongeschikt zou zijn geworden. Vereist is daarvoor dat de psychische predispositie van [appellant], zelfstandig, dat wil zeggen zonder ongeval, tot inkomstenderving zou hebben geleid. Het hof is van oordeel dat de omschreven situatie van [appellant] is te beschouwen als een predispositie die tot gevolg heeft dat de gevolgen van het ongeval voor hem ernstiger zijn dan normaal, maar dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat [appellant] ook zou zijn uitgevallen voor zijn werk als het ongeval hem niet was overkomen. London heeft daartoe onvoldoende gesteld en in de in het geding zijnde rapporten is daarvoor geen steun te vinden.
de verdere afwikkeling
- 12.7.
Het debat in hoger beroep heeft zich tot nu toe beperkt tot de aansprakelijkheidsvraag.
Deze vraag is nu beantwoord, in die zin dat London voor de schade van [appellant] aansprakelijk is. Het hof stelt partijen in de gelegenheid hun – in eerste aanleg ingenomen - standpunten over de omvang van de geleden schade aan te passen aan de hiervoor door het hof geformuleerde uitgangspunten en te onderbouwen met schriftelijke bescheiden. Mogelijk dat nu op een belangrijk geschilpunt is beslist partijen in staat zijn hun geschil op grond van deze beslissing alsnog in onderling overleg te regelen.
De zaak wordt verwezen naar de rol van 11 juni 2013 voor een memorie na tussenarrest aan de zijde van [appellant].
12.8.In afwachting daarvan wordt iedere verdere beoordeling aangehouden.
13. De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 11 juni 2013 voor een memorie na tussenarrest aan de zijde van [appellant] met het doel als omschreven in r.o. 12.7;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, P.M. Huijbers-Koopman en H.A.W. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 mei 2013.