Hof Arnhem-Leeuwarden, 10-01-2017, nr. 16/00177
ECLI:NL:GHARL:2017:121
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
10-01-2017
- Zaaknummer
16/00177
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:121, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 10‑01‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:2660
- Vindplaatsen
NLF 2017/0347 met annotatie van
NTFR 2017/432 met annotatie van Mr. V.S. Huygen van Dyck-Jagersma
Uitspraak 10‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Autohandelaar. Betalingsonmacht griffierecht hoger beroep. Vereiste aangifte. Ontheffing vanwege inbeslagname administratie? Omkering en verzwaring bewijslast. Redelijkheid schatting. Verzuimboete.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 16/00177
uitspraakdatum: 10 januari 2017
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (Duitsland) (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 december 2015, nummer AWB 15/1509, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Almelo (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.000. Daarbij is voorts € 91 aan belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 984.
1.2
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking inzake de belastingrente gehandhaafd en de verzuimboete verminderd tot € 49.
1.3
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 1 december 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] en mr. [B] namens de Inspecteur. Belanghebbende is zonder kennisgeving aan het Hof niet ter zitting verschenen.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1
Belanghebbende is geboren in 1970. Hij is gehuwd. Tot het gezin behoren twee kinderen (geboren in 2006 respectievelijk in 2011). Het gezin woonde in 2012 in een huurwoning op het adres [a-straat] 32 te [C] . De woning werd door belanghebbende ‘ondergehuurd’. In januari 2013 is het gezin verhuisd naar een woning in [Z] (Duitsland).
2.2
In het onderhavige jaar (2012) dreef belanghebbende – in de vorm van een eenmanszaak – een onderneming in de autobranche. Hij handelde in gebruikte (schade)auto’s. Belanghebbende exporteerde auto’s naar Armenië. Voorts hield belanghebbende zich bezig met de verkoop van autobanden, velgen en andere automaterialen. Hij beschikte daartoe over een loods. In 2012 heeft belanghebbende drie gebruikte auto’s aangekocht waarvan er één in dat jaar door hem is verkocht. Daarnaast heeft belanghebbende twee andere auto’s in 2012 verkocht die door hem in 2011 waren aangekocht.
2.3
Voor de jaren 2010 en 2011 heeft belanghebbende geen aangiften IB/PVV ingediend. De Inspecteur heeft hem voor die jaren ambtshalve aanslagen IB/PVV opgelegd, welke aanslagen na bezwaar zijn verminderd tot nihil.
2.4
Evenals in 2011, heeft de echtgenote van belanghebbende in 2012 inkomsten genoten ten bedrage van € 16.400. Ter zake van die inkomsten is geen aangifte gedaan en geen aanslag opgelegd.
2.5
Ultimo 2012 beschikte belanghebbende over € 2.197 aan spaargeld.
2.6
De FIOD heeft in het begin van 2013 bij de adviseur van belanghebbende een onderzoek ingesteld. Daarbij zijn stukken in beslag genomen.
2.7
Belanghebbende is door de Inspecteur uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2012. Op verzoek van belanghebbende heeft de Inspecteur belanghebbende meermalen uitstel verleend tot het doen van die aangifte. Het laatste (reguliere) uitstel is verleend tot 1 januari 2014. Omdat indiening van de aangifte uitbleef, heeft de Inspecteur belanghebbende bij brief van 30 januari 2014 aangemaand tot het doen van de aangifte IB/PVV 2012 vóór 21 februari 2014. De aangifte is niet door belanghebbende voor die termijn ingediend.
2.8
De Inspecteur heeft vervolgens ambtshalve de onderhavige aanslag IB/PVV 2012 vastgesteld. Daarbij is hij uitgegaan van een schatting van de belastbare winst uit onderneming (rekening houdend met de zogenoemde MKB-vrijstelling) van belanghebbende op een bedrag van € 15.000. Aan belastingrente is daarbij in rekening gebracht een bedrag van € 91. Voorts is een verzuimboete van € 984 aan belanghebbende opgelegd wegens het niet doen van de aangifte.
2.9
In bezwaar heeft belanghebbende, die naar eigen zeggen weer kon beschikken over de stukken die door de FIOD in beslag zouden zijn genomen, alsnog ‘een aangifte’ ingediend. Daarin heeft hij een winst verantwoord van € 4.836 (opbrengsten € 6.036 minus kosten € 1.200). Voorts heeft hij aanspraak gemaakt op toepassing van de zelfstandigenaftrek (€ 7.280) en de startersaftrek (€ 2.123).
2.10
De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de aanslag en beschikking inzake de belastingrente ongegrond verklaard. De verzuimboete is door de Inspecteur verminderd tot € 49.
2.11
De Rechtbank heeft het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1
In geschil is of de onderhavige aanslag en beschikkingen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen ter zitting is aangevoerd door de Inspecteur, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken van de Inspecteur, de aanslag en de beschikkingen inzake de boete en de belastingrente.
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Griffierecht
4.1
Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat hij niet in staat is het verschuldigde griffierecht van € 124 te voldoen. Blijkens een door de griffier van het Hof bij de Raad voor de Rechtsbijstand opgevraagde verklaring omtrent het inkomen en het vermogen, was het netto-inkomen waarover belanghebbende en diens echtgenote in 2014 maandelijks kon beschikken hoger dan de maximale bijstandsnorm (zie rechtsoverwegingen 2.3.3 en 2.3.6 van het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2015, nr. 14/05176, ECLI:NL:HR:2015:354). Belanghebbende heeft daarop schriftelijk verklaard dat die inkomensgegevens in 2016 niet meer actueel zijn. Het gezin heeft in 2016 in Duitsland, aldus belanghebbende, een inkomen van € 400 per maand. Belanghebbende heeft zijn beroep op betalingsonmacht gehandhaafd. Belanghebbende, die in het buitenland woonachtig is, heeft naar het oordeel van het Hof met zijn eigen verklaring aannemelijk gemaakt dat zijn inkomens- en vermogenspositie van hem en zijn echtgenote ontoereikend zijn om het verschuldigde griffierecht te voldoen. Er is met andere woorden sprake van betalingsonmacht met betrekking tot het in hoger beroep verschuldigde griffierecht. Gelet hierop, is belanghebbende met het achterwege laten van de betaling van het voor het hoger beroep verschuldigde griffierecht niet in verzuim. Het hoger beroep is ontvankelijk.
Uitnodiging zitting
4.2
Bij brief van 10 juni 2016 heeft de griffier van het Hof belanghebbende verzocht domicilie te kiezen in Nederland. Belanghebbende heeft dit niet gedaan. Bij een op 18 oktober 2016 aangetekend verzonden brief aan belanghebbende – gericht aan het door belanghebbende opgegeven adres [b-strasse] 62 te [Z] Duitsland – heeft de griffier van het Hof belanghebbende uitgenodigd voor de zitting op 1 december 2016 om 10.45 uur te Arnhem. Belanghebbende is zonder kennisgeving aan het Hof niet ter zitting verschenen. Blijkens een tot de gedingstukken behorende brief van PostNL is de uitnodiging voor de zitting op 25 oktober 2016 om 11.32 op genoemd adres aangeboden en is voor ontvangst ervan getekend. Gelet hierop, moet worden geconcludeerd dat belanghebbende overeenkomstig de eisen van artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht is uitgenodigd voor de zitting van 1 december 2016.
Aangifteplicht
4.3
Ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, is gehouden aangifte te doen binnen – voor de zogenoemde aanslagbelastingen als de IB/PVV – een door de inspecteur gestelde termijn (artikel 8, eerste lid, in verbinding met artikel 9, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen; hierna: AWR). Belanghebbende heeft met betrekking tot het onderhavige jaar geen gevolg gegeven, ook niet na de aanmaning van de Inspecteur daartoe, aan de uitnodiging van de Inspecteur tot het doen van de aangifte IB/PVV 2012. Belanghebbende neemt kennelijk het standpunt in dat hij door de inbeslagname door de FIOD van stukken bij zijn adviseur was ontheven van de aangifteplicht. Dat standpunt is onjuist. Ook indien – veronderstellenderwijs – wordt uitgegaan van de juistheid van de stelling van belanghebbende dat zijn administratie in beslag was genomen door de FIOD, dan nog was belanghebbende niet ontheven van zijn wettelijke aangifteplicht. Het had dan op zijn weg gelegen de Inspecteur ervan in kennis te stellen dat hij niet in staat was aangifte te doen vanwege de inbeslagname. Zulks heeft belanghebbende echter niet gedaan. Geconcludeerd dient derhalve te worden dat belanghebbende nalatig is geweest in het doen van de aangifte IB/PVV 2012. Opmerking hierbij verdient nog dat de in de bezwaarfase door belanghebbende ingediende ‘aangifte’ niet meebrengt dat belanghebbende daarmee aan zijn wettelijke verplichting tot het doen van aangifte heeft voldaan.
Omkering en verzwaring bewijslast
4.4
Een en ander leidt tot de conclusie dat belanghebbende voor het jaar 2012 niet ‘de vereiste aangifte’ heeft gedaan. Reeds deze omstandigheid leidt op grond van artikel 27e, lid 1, van de AWR tot omkering en verzwaring van de bewijslast (vgl. HR 9 oktober 2015, nr. 14/03968, ECLI:NL:HR:2015:2988 en HR 2 maart 2007, nr. 42311, ECLI:NL:HR:2007:AZ9676). Belanghebbende kan niet aan deze omkering en verzwaring van de bewijslast ontkomen doordat hij alsnog in de bezwaarfase ‘een aangifte’ heeft ingediend (vgl. onder meer HR 12 juli 2013, nr. 12/00517, ECLI:NL:HR:2013:30 r.o. 3.4.2).
4.5
De omkering en verzwaring van de bewijslast laat evenwel onverlet dat bij het ambtshalve vaststellen van een aanslag door de inspecteur dient te worden uitgegaan van een redelijke schatting van de belastbare winst van belanghebbende. Het vereiste van een redelijke schatting strekt, in de context van de omkering en verzwaring van de bewijslast, ertoe te voorkomen dat een aanslag naar willekeur wordt vastgesteld (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013: BX7184).
Redelijke schatting en bewijs
4.6
Belanghebbende betwist in hoger beroep de redelijkheid van de door de Inspecteur bepaalde schatting van de belastbare winst op € 15.000. Hoewel de onderbouwing van de schatting door de Inspecteur ‘mager’ is – de schatting is immers ‘slechts’ gebaseerd op de gedachte dat belanghebbende, gelet op de door hem gedane uitgaven, een inkomen moet hebben gehad op (minimaal) het niveau van een bijstandsuitkering – kan deze schatting naar het oordeel van het Hof niet als willekeurig worden bestempeld. Gelet op de beperkte hoogte van de schatting, het gegeven dat belanghebbende heeft erkend in 2012 auto’s met winst te hebben verkocht en gelet op, naar mag worden aangenomen, de uitgaven die belanghebbende heeft moeten doen voor onder meer de huur van de woning, het levensonderhoud, de huur van een loods, de verhuizing en de aankoop van auto’s (zie. 2.1 en 2.2), kan naar het oordeel van het Hof niet worden gezegd dat de Inspecteur een onredelijke schatting heeft gemaakt. Het ligt, nu belanghebbende deze schatting betwist, op zijn weg daarvoor het verzwaarde tegenbewijs te leveren (HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2014: BX7184).
4.7
Met de in bezwaarfase overgelegde ‘jaarstukken 2012’, waarin een winst van € 4.836 is vermeld en met de stelling dat zijn echtgenote een dusdanig hoog inkomen genoot waarmee in het levensonderhoud van het gezin kon worden voorzien, is belanghebbende, zonder nadere onderbouwing die echter ontbreekt, niet erin geslaagd te voldoen aan de op hem rustende verzwaarde bewijslast dat de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
4.8
Belanghebbende is evenmin erin geslaagd aannemelijk te maken, laat staan overtuigend aan te tonen dat hij in 2012 meer dan 1225 uren heeft besteed aan werkzaamheden voor zijn onderneming. Daarvoor ontbreekt deugdelijk bewijs in het dossier. De Inspecteur heeft derhalve terecht de door belanghebbende geclaimde zelfstandigen- en startersaftrek niet toegepast.
Verzuimboete
4.9
Zoals uit het hiervoor overwogene volgt, heeft belanghebbende geen gevolg gegeven, ook niet na de aanmaning van de Inspecteur daartoe, aan de uitnodiging tot het doen van de aangifte IB/PVV 2012. Dit betekent dat sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 67a van de AWR. Van een situatie van afwezigheid van alle schuld aan de zijde van belanghebbende met betrekking tot het niet indienen van de aangifte kan, gelet op hetgeen in 4.3 is overwogen, niet worden gesproken. De Inspecteur heeft terecht een verzuimboete aan belanghebbende opgelegd. Op de voet van genoemd artikel 67a van de AWR heeft de Inspecteur belanghebbende aanvankelijk een verzuimboete van € 984 opgelegd. Daarbij heeft de Inspecteur zich gehouden aan het in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst vervatte beleid van de staatssecretaris van Financiën. In de bezwaarfase heeft de Inspecteur die boete echter fors verminderd, te weten tot een bedrag van € 49. Het Hof acht een verzuimboete van € 49 passend en geboden voor het verzuim dat door belanghebbende is begaan.
Belastingrente
4.10
Het hoger beroep wordt mede geacht te zijn gericht tegen de beschikking inzake de belastingrente. Belanghebbende heeft tegen die beschikking geen zelfstandige grieven aangevoerd. Nu de aanslag in stand wordt gelaten, ziet het Hof geen grond voor een vermindering van de in rekening gebrachte belastingrente.
slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2017
De griffier, De voorzitter,
(C.E. te Brake) | (R. den Ouden) |
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 10 januari 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.