HR, 09-10-2015, nr. 14/03968
ECLI:NL:HR:2015:2988
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-10-2015
- Zaaknummer
14/03968
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑10‑2015
ECLI:NL:HR:2015:2988, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑10‑2015; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2014:2190, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
V-N 2015/51.4 met annotatie van Redactie
BNB 2016/5 met annotatie van E.B. PECHLER
FED 2015/93 met annotatie van E. POELMANN
NTFR 2016/200
NTFR 2015/2780 met annotatie van Mr. P.G.M. Jansen
Beroepschrift 09‑10‑2015
Edelhoogachtbare dames en heren,
Namens belanghebbende, [X] doen wij u bijgaand de nadere motivering toekomen van in hoofde genoemd door [B] namens belanghebbende ingesteld beroep in cassatie. Een volmacht is niet bijgevoegd, ondergetekenden zijn advocaat. Wij verzoeken uw Raad de correspondentie met betrekking tot dit cassatieberoep aan ons kantoor te richten.
Cassatiemiddel
Schending of althans onjuiste toepassing van het recht, in het bijzonder artikel 27e lid 1 in verbinding met artikel 27h lid 2 in verbinding met artikel 52 in verbinding met artikel 52a lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, en/of verzuim van vormen die nietigheid van de bestreden uitspraak tot gevolg heeft, doordat het Hof onder 6.1. van de bestreden uitspraak partijen is gevolgd in hun opvatting dat reeds vanwege het niet nakomen van de administratieve verplichtingen de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is.
Toelichting cassatiemiddel
Onder 6.1. van de bestreden uitspraak overweegt het Hof:
‘Het Hof volgt partijen in hun opvatting dat hier, reeds vanwege het niet nakomen van de administratieve verplichtingen, het leerstuk van de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is.’
Met oordeel schendt het Hof het recht, in het bijzonder artikel 27e lid 1 in verbinding met artikel 27h lid 2 in verbinding met artikel 52 in verbinding met artikel 52a lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Ingevolge deze bepalingen kan de bewijslast wegens het niet nakomen van administratieve verplichtingen slechts worden omgekeerd en verzwaard als sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking. Het Hof heeft miskend dat er in casu geen informatiebeschikking is uitgevaardigd door de inspecteur en deze derhalve evenmin onherroepelijk is geworden.
Weliswaar hebben partijen de opvatting gehuldigd dat het leerstuk van de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is vanwege het niet nakomen van de administratieve verplichtingen, doch dit staat naar het oordeel van belanghebbende niet ter vrije bepaling van partijen. Omkering en verzwaring van de bewijslast is immers een van rechtswege intredend rechtsgevolg ingeval sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking. Mede gelet op het bepaalde in artikel 8:69 lid 2 Algemene wet bestuursrecht had het Hof naar het oordeel van belanghebbende voorbij moeten gaan aan voornoemde opvatting van partijen.
Uit de vanaf 1 juli 2011 geldende tekst van artikel 25 lid 3 AWR en artikel 27e lid 1 in verbinding met artikel 27h lid 2 AWR volgt dat de bewijslast bij uitspraak op bezwaar of beroep van rechtswege wordt omgekeerd en verzwaard indien de vereiste aangifte niet is gedaan, dan wel indien op dat moment sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking. Beslissend voor het intreden van het rechtsgevolg van de omkering en verzwaring van de bewijslast is derhalve of ten tijde van het doen van uitspraak op het bezwaar of (hoger) beroep er een onherroepelijke informatiebeschikking is. Dit impliceert dat niet van belang is wanneer materieel niet of niet volledig is voldaan aan de administratieverplichtingen. Bij gebreke aan overgangsrecht zijn voornoemde bepalingen zoals die luiden sinds 1 juli 2011 van toepassing op alle uitspraken op bezwaren en (hoger) beroepen die na 30 juni 2011 zijn of worden gedaan, ongeacht wanneer de betreffende aanslagen zijn vastgesteld, de bezwaren zijn gemaakt, de beroepen zijn ingesteld of de administratieverplichtingen materieel zijn geschonden.
De onderhavige aanslagen inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 2009 en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2009 dragen beide als dagtekening 12 oktober 2011. Deze aanslagen zijn derhalve vastgesteld na 30 juni 2011. Dit geldt dan eveneens voor de uitspraken op het bezwaar, beroep en hoger beroep. De sinds 1 juli 2011 geldende regeling is daarom van toepassing op deze zaak. Het Hof heeft daarom ten onrechte de bewijslast omgekeerd en verzwaard vanwege een vermeende schending van de administratieve verplichtingen.
Het Hof is blijkens onderdeel 6.1. van zijn uitspraak van oordeel dat belanghebbende het niet van haar te verlangen bewijs heeft geleverd, alsmede dat de rechtbank met betrekking tot de aanslagen op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen.
De rechtbank heeft de onderhavige aanslagen onder toepassing van de omkering en verzwaring van de bewijslast vastgesteld en is in dat verband uitgegaan van een redelijke schatting van vermeend door belanghebbende genoten winst uit onderneming van € 25.000 in plaats van door de inspecteur aannemelijk gemaakte correcties. De rechtbank heeft de bewijslast omgekeerd en verzwaard op grond van een vermeend niet doen van de vereiste aangifte, waarvoor ingevolge artikel 27e lid 1 AWR geen informatiebeschikking vereist is. Naar het oordeel van belanghebbende staat evenwel niet in rechte vast dat de vereiste aangifte niet is gedaan, aangezien belanghebbende zowel voor de rechtbank als het Hof gemotiveerd heeft betwist dat zij winst uit onderneming heeft genoten dat zowel relatief als absoluut van substantiële omvang is geweest.
Conclusies
Belanghebbende concludeert dat de aangevallen uitspraak van het Hof geen stand kan houden en verwijzing dient te volgen voor een nader onderzoek naar de bewijslastverdeling en afhankelijk van de uitkomst daarvan, naar de omvang van de door belanghebbende in 2009 genoten winst uit onderneming.
Belanghebbende verzoekt uw Raad de uitspraak van het Hof daarom te vernietigen en de Staatssecretaris van Financiën te veroordelen in het vergoeden van het griffierecht en de kosten van dit cassatieberoep.
Hoogachtend,
Uitspraak 09‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Artikel 27e AWR. Omkering en verzwaring van de bewijslast. Het niet doen van aangifte leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast.
Partij(en)
9 oktober 2015
nr. 14/03968
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 20 juni 2014, nrs. BK-13/01308 en BK-13/01309, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 13/1266 en SGR 13/1267) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2009 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2009 geen aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet.
2.1.2.
De Inspecteur heeft de onderhavige aanslagen opgelegd naar ambtshalve vastgestelde bedragen.
2.1.3.
De Rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard omdat belanghebbende, door voor het onderhavige jaar geen aangifte te doen van een zowel absoluut als relatief aanzienlijk bedrag aan winst uit onderneming, niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
2.2.
Voor het Hof was onder meer in geschil het hiervoor in 2.1.3 weergegeven oordeel van de Rechtbank. Het Hof heeft daarover als volgt overwogen:
“Het Hof volgt partijen in hun opvatting dat hier, reeds vanwege het niet nakomen van de administratieve verplichtingen, het leerstuk van de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is. Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbende met wat zij heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht niet het van haar te verlangen bewijs heeft geleverd. Gelet op de met betrekking tot het bedrijf en de administratie voorhanden zijnde gegevens, daaronder in het bijzonder begrepen de bevindingen van het boekenonderzoek, is het Hof van oordeel dat de rechtbank met betrekking tot de aanslagen op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Dat geldt evenzeer waar het gaat om de boete.”
Het middel richt zich tegen deze oordelen.
2.3.
De stukken van het geding en de vaststellingen van het Hof laten geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende, door de Inspecteur daartoe uitgenodigd bij brief van 27 februari 2010, ook na daaraan te zijn herinnerd en daartoe te zijn aangemaand, voor het onderhavige jaar geen aangifte heeft gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Reeds deze omstandigheid leidt op grond van artikel 27e, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen tot omkering en verzwaring van de bewijslast (vgl. HR 2 maart 2007, nr. 42311, ECLI:NL:HR:2007:AZ9676, BNB 2007/191). Het Hof heeft derhalve terecht de omkering en verzwaring toegepast, wat er zij van de daartoe door het Hof gebezigde gronden. Gelet hierop kan het middel niet tot cassatie leiden.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2015.