Hof Den Haag, 20-06-2014, nr. BK-13/01308, nr. BK-13/01309
ECLI:NL:GHDHA:2014:2190
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
20-06-2014
- Zaaknummer
BK-13/01308
BK-13/01309
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2014:2190, Uitspraak, Hof Den Haag, 20‑06‑2014; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2013:10013, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:2988, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Boete. Ambtshalve aanslag wegens niet doen van aangifte. Omkering en verzwaring bewijslast.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-13/01308 en BK-13/01309
Uitspraak van 20 juni 2014
in het geding tussen:
[X] te [Z], belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst/kantoor [P], de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 juli 2013, nummers SGR 13/1266 en SGR 13/1267.
Aanslagen, beschikkingen, bezwaar en beroep
1.1.Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.079 (na verliesverrekening) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 155 en bij beschikking een boete van € 226 opgelegd en is bij beschikking € 322 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet naar een bijdrage-inkomen van € 25.000 opgelegd en is bij beschikking € 70 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.3. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslagen en de beschikkingen gehandhaafd.
1.4. Tegen de uitspraken van de Inspecteur heeft belanghebbende beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 44 is geheven.
1.5. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 118 is geheven.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 6 juni 2014 in Den Haag. Partijen zijn verschenen.
2.4. Ter zitting is ook behandeld het hoger beroep van belanghebbende inzake een over het tijdvak van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting, nummer BK-13/01310. Wat in de ene zaak is aangevoerd en aan stukken is ingebracht geldt voor beide zaken.
Feiten
3.1. Belanghebbende exploiteert sinds het jaar 2005 in de vorm van een eenmanszaak, onder de naam [A], een juweliersbedrijf in [Q]. Zij heeft ook inkomsten uit dienstbetrekking.
3.2. De Inspecteur heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld waarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor de jaren 2006 tot en met 2009 en de aangiften voor de omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009 is onderzocht. De inhoud van het controlerapport van 28 november 2011, dat in afschrift tot de stukken van het geding behoort, wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
3.3. Belanghebbende heeft, ook na te zijn herinnerd en aangemaand, voor het jaar 2009 geen aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen gedaan. De aanslagen voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen en voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet zijn ambtshalve vastgesteld. Een verzuimboete is opgelegd voor het niet indienen van de aangifte.
De rechtbank
4.
De rechtbank heeft overwogen:
"(…)
6.
Ingevolge het bepaalde in artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) wordt, indien de vereiste aangifte niet is gedaan, de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Volgens vaste rechtspraak heeft een belastingplichtige niet de vereiste aangifte gedaan indien hij het belastbaar inkomen uit werk en woning te laag heeft aangegeven en indien het bedrag dat hij niet heeft aangegeven zowel absoluut als relatief aanzienlijk is (HR 14 november 1990, nr. 26727, ECLI:NL:HR:1990:ZC4441). De rechtbank overweegt inzake de omkering en verzwaring van de bewijslast als volgt. In de procedure met procedurenummer SGR 13/1265 inzake een naheffingsaanslag omzetbelasting over onder meer het jaar 2009 heeft [de Inspecteur] aannemelijk gemaakt dat [belanghebbende] in het jaar 2009 een omzet heeft gerealiseerd van € 80.000. Nu [belanghebbende] voor de IB/PVV geen aangifte heeft gedaan acht de rechtbank het aannemelijk dat [belanghebbende] winst uit onderneming heeft genoten, dat zowel relatief als absoluut van substantiële omvang is geweest, en dat [belanghebbende] dus niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Daarom is omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing hetgeen inhoudt dat [belanghebbende] overtuigend moet aantonen dat en in hoeverre [de Inspecteur] de winst uit onderneming op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. [Belanghebbende] heeft met hetgeen zij heeft aangevoerd niet overtuigend aangetoond dat die winst te hoog is vastgesteld.
7.
De omkering en verzwaring van de bewijslast geeft [de Inspecteur] niet de bevoegdheid de aanslagen naar willekeur vast te stellen. De aanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting. Nu [de Inspecteur] is uitgegaan van een bedrag aan winst van € 25.000 (€ 34.507 / looninkomsten van € 9.507), is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een redelijke schatting. De rechtbank overweegt hierbij dat de in 2009 behaalde omzet niet in de administratie is aangegeven. In 2008 heeft [belanghebbende] in haar administratie een omzet aangegeven van € 55.647, welk bedrag alleen bestaat uit de pinontvangsten. In aanmerking nemende dat de contante betalingen niet in de administratie zijn opgenomen, acht de rechtbank een geschatte winst van € 25.000 voor 2009 redelijk. Op grond van het voorgaande is een geschat bijdrage-inkomen van € 25.000 eveneens redelijk.
8.
Op grond van artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen mag de inspecteur een verzuimboete van maximaal € 4.920 opleggen indien hij de belastingplichtige na het verstrijken van de gestelde termijn heeft aangemaand tot het doen van aangifte en de belastingplichtige de aangifte niet binnen de in de aanmaning vermelde termijn heeft ingediend. Op grond van § 21, tweede lid, van het Besluit bestuurlijke boeten belastingdienst legt de inspecteur bij een aangifteverzuim in beginsel een verzuimboete op van € 226. De rechtbank acht de boete, gelet op de aard van de overtreding en de omstandigheden van het geval, passend en geboden en ziet geen reden voor een matiging van de boete.
9.
Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de beroepen ongegrond verklaard.
10.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling."
Geschil en standpunten van partijen
5.1. Net als voor de rechtbank zijn in hoger beroep de aanslagen en de boete in geschil.
5.2. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Beoordeling van het hoger beroep
6.1. Het Hof volgt partijen in hun opvatting dat hier, reeds vanwege het niet nakomen van de administratieve verplichtingen, het leerstuk van de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is. Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbende met wat zij heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht niet het van haar te verlangen bewijs heeft geleverd. Gelet op de met betrekking tot het bedrijf en de administratie voorhanden zijnde gegevens, daaronder in het bijzonder begrepen de bevindingen van het boekenonderzoek, is het Hof van oordeel dat de rechtbank met betrekking tot de aanslagen op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Dat geldt evenzeer waar het gaat om de boete.
6.2. Het Hof passeert het eerst ter zitting door belanghebbende gedane aanbod tot het opnieuw (doen) verrichten van een onderzoek en het overleggen van een overzicht. Het Hof acht dat aanbod te laat in deze fase van het geding, nog daargelaten dat het aanbod niet is gespecificeerd. Belanghebbende is gedurende de gehele procedure diverse malen uitdrukkelijk gewezen op en in de gelegenheid gesteld te voldoen aan de op haar rustende bewijslast.
6.3. Het Hof komt tot de slotsom, nu belanghebbende ook in hoger beroep niets in het geding heeft gebracht op grond waarvan over de aanslagen en de boete anders moet worden geoordeeld, dat het hoger beroep ongegrond is. Daarbij heeft het Hof ook overwogen dat het geen reden ziet aan te nemen dat de heffingsrentebedragen, waartegen geen inhoudelijke grief is ingebracht, onjuist zijn berekend. Bijgevolg moet worden beslist zoals hierna is vermeld.
Proceskosten
Het Hof ziet geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en B.G. van Zadelhoff, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 20 juni 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- - de naam en het adres van de indiener;
- - de dagtekening;
- - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- - de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.