Rb. Den Haag, 30-07-2013, nr. SGR 13/1266, nr. SGR 13/1267
ECLI:NL:RBDHA:2013:10013
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
30-07-2013
- Zaaknummer
SGR 13/1266
SGR 13/1267
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2013:10013, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 30‑07‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2014:2190, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 27e Algemene wet inzake rijksbelastingen
Uitspraak 30‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Eiser drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Eiser heeft de vereiste aangifte IB/PVV voor het jaar 2009 niet gedaan, wat hier resulteert in omkering van de bewijslast. Het door verweerder vastgestelde inkomen berust op een redelijke schatting, nu dit onder andere is gebaseerd op de in 2008 door eiser aangegeven omzet behaald met enkel pinontvangsten. Verweerder heeft verder terecht een verzuimboete van € 226 opgelegd voor het niet (tijdig) doen van de aangifte.
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 13/1266 en SGR 13/1267
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2013 in de zaak tussen
[X] , wonende te [Z], eiseres (gemachtigde: [A]),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Rijnmond, kantoor [plaats], verweerder.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van verweerder van 7 januari 2013 op het bezwaar van eiseres tegen de voor het jaar 2009:- ambtshalve opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.079 (na verliesverrekening) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 155 en de daarbij gegeven boetebeschikking en beschikking heffingsrente (aanslagnummer [nummer]); en
- ambtshalve opgelegde aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) naar een bijdrage-inkomen van € 25.000 en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente (aanslagnummer[nummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2013.
Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [B] en [B].
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Overwegingen
1.
Eiseres drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak en houdt zich in dat verband bezig met de exploitatie van een juweliersbedrijf. Daarnaast heeft zij inkomsten uit dienstbetrekking.
2.
Bij eiseres is in oktober 2010 een boekenonderzoek ingesteld waarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over de jaren 2006 tot en met 2009 en aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009 is onderzocht. Van de bevindingen van het onderzoek is een rapport (het controlerapport) opgemaakt, gedagtekend 28 november 2011.
3.
Eiseres heeft, ook na daartoe te zijn gemaand, geen aangifte IB/PVV over het jaar 2009 gedaan. De aanslag IB/PVV en de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw zijn op 12 oktober 2011 opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.079 (na verliesverrekening van € 4.428), een inkomen uit sparen en beleggen van € 155 respectievelijk een bijdrage-inkomen van € 25.000. Tevens is bij de aanslag IB/PVV een verzuimboete van € 226 opgelegd vanwege het niet (tijdig) indienen van de aangifte.
4.
In geschil is of de aanslag IB/PVV, de daarbij gegeven boetebeschikking (IB/PVV) en beschikking heffingsrente en de aanslag inkomensafhankelijk bijdrage Zvw terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.
5.
Eiseres voert aan dat van een te hoog bedrag aan contante verkopen en van niet-onderbouwde aannames is uitgegaan.
6.
Ingevolge het bepaalde in artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) wordt, indien de vereiste aangifte niet is gedaan, de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Volgens vaste rechtspraak heeft een belastingplichtige niet de vereiste aangifte gedaan indien hij het belastbaar inkomen uit werk en woning te laag heeft aangegeven en indien het bedrag dat hij niet heeft aangegeven zowel absoluut als relatief aanzienlijk is (HR 14 november 1990, nr. 26.727, ECLI:NL:HR:1990:ZC4441). De rechtbank overweegt inzake de omkering en verzwaring van de bewijslast als volgt. In de procedure met procedurenummer SGR 13/1265 inzake een nahefingsaanslag omzetbelasting over onder meer het jaar 2009 heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eiseres in het jaar 2009 een omzet heeft gerealiseerd van € 80.000. Nu eiseres voor de IB/PVV geen aangifte heeft gedaan acht de rechtbank het aannemelijk dat eiseres winst uit onderneming heeft genoten, dat zowel relatief als absoluut van substantiële omvang is geweest, en dat eiser dus niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Daarom is omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing hetgeen inhoudt dat eiser overtuigend moet aantonen dat en in hoeverre verweerder de winst uit onderneming op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Eiseres heeft met hetgeen zij heeft aangevoerd niet overtuigend aangetoond dat die winst te hoog is vastgesteld.
7.
De omkering en verzwaring van de bewijslast geeft verweerder niet de bevoegdheid de aanslagen naar willekeur vast te stellen. De aanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting. Nu verweerder is uitgegaan van een bedrag aan winst van € 25.000 (€ 34.507 -/- looninkomsten van € 9.507), is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een redelijke schatting. De rechtbank overweegt hierbij dat de in 2009 behaalde omzet niet in de administratie is aangegeven. In 2008 heeft eiseres in haar administratie een omzet aangegeven van € 55.647, welk bedrag alleen bestaat uit de pinontvangsten. In aanmerking nemende dat de contante betalingen niet in de administratie zijn opgenomen, acht de rechtbank een geschatte winst van € 25.000 voor 2009 redelijk. Op grond van het voorgaande is een geschat bijdrage-inkomen van € 25.000 eveneens redelijk.
8.
Op grond van artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen mag de inspecteur een verzuimboete van maximaal € 4.920 opleggen indien hij de belastingplichtige na het verstrijken van de gestelde termijn heeft aangemaand tot het doen van aangifte en de belastingplichtige de aangifte niet binnen de in de aanmaning vermelde termijn heeft ingediend. Op grond van § 21, tweede lid, van het Besluit bestuurlijke boeten belasting-dienst legt de inspecteur bij een aangifteverzuim in beginsel een verzuimboete op van € 226. De rechtbank acht de boete, gelet op de aard van de overtreding en de omstandigheden van het geval, passend en geboden en ziet geen reden voor een matiging van de boete.
9.
Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de beroepen ongegrond verklaard.
10.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. Braun, rechter, in aanwezigheid vanmr. M. Molenaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2013.