In de bewezenverklaring en bij de verwerping van het beroep op noodweer(exces) heeft het Hof deze persoon aangeduid met [slachtoffer 2]. In de aanvulling bewijsmiddelen is hij aangeduid met [slachtoffer 2]. Laatstgenoemde schrijfwijze heeft de persoon zelf gebezigd in het door hem (in eerste aanleg) ingevulde voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces.
HR, 22-02-2011, nr. 09/01650
ECLI:NL:HR:2011:BO7977
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-02-2011
- Zaaknummer
09/01650
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BO7977
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO7977, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑02‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO7977
ECLI:NL:PHR:2011:BO7977, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑12‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO7977
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Ontoereikende verwerping van het beroep op noodweer(exces). ’s Hofs motivering laat in het ongewisse of het Hof de door verdachte en diens raadsman aan het verweer ten grondslag gestelde feitelijke toedracht niet aannemelijk geworden acht, dan wel naar het oordeel van het Hof die toedracht een beroep op noodweer dan wel noodweerexces niet rechtvaardigt. Hetgeen het Hof voorts nog heeft overwogen verschaft daaromtrent evenmin duidelijkheid.
22 februari 2011
Strafkamer
nr. 09/01650
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 maart 2009, nummer 22/006854-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel keert zich tegen de verwerping door het Hof van een beroep op noodweer dan wel noodweerexces.
2.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 06 november 2006 te Rotterdam, in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten [A] (gelegen aan de [a-straat]), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit:
- slaan van [slachtoffer 1] en het schoppen van [slachtoffer 1] tegen het lichaam (terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag)
en
- slaan van [slachtoffer 2] (met een voorwerp) tegen het lichaam en het trappen/schoppen/slaan van [slachtoffer 2] terwijl [slachtoffer 2] op de grond lag tegen het lichaam."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Op 6 november 2006 was ik aan het werk als portier bij [A]. Ik had een zwarte jas aan tot boven mijn knieën. Op mijn zwarte colbert had ik de V van beveiliger zitten. Ik ben ongeveer 1.90 meter lang. Ik ben de langste van de vier portiers die in dienst waren. Mijn collega's droegen tijdens deze dienst ook de normale zwarte kleding met een zilverkleurige V.
Nadat ik, samen met [betrokkene 1], de eerste jongen naar buiten heb gezet kwam ik terug om [betrokkene 2] en [betrokkene 3] te helpen. Er was een vrouw betrokken bij het gebeuren. Ik heb haar een duw gegeven. Hierna ben ik doorgelopen om de andere jongen naar buiten te werken. Toen ik deze jongen vast had, draaide ik mij om en zag ik die vrouw weer. Ik heb die vrouw een wat hardere duw gegeven. Ik zag dat de vrouw struikelde en ten val kwam."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"De tweede jongen die ik naar buiten bracht had geen shirt meer aan."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
"Op 6 november 2006 omstreeks 02:30 uur bevond ik mij in horecabedrijf [A], gevestigd in de [a-straat] te Rotterdam. Ik heb lang zwart haar. Ik was daar samen met [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: [slachtoffer 2]) en zijn broer [betrokkene 4].
Ik zag dat er ongeveer vijf portiers om [slachtoffer 2] en [betrokkene 4] stonden. Ik zag dat de portiers [slachtoffer 2] en [betrokkene 4] vasthielden. Er ontstond een vechtpartij tussen [slachtoffer 2], [betrokkene 4] en de portiers. Ik zag dat [betrokkene 4] door meerdere portiers buiten het horecabedrijf werd gezet. Ik pakte één van de portiers vast. Ik voelde dat ik kennelijk opzettelijk en met kracht werd geslagen. Ik zag dat één van de portiers mij met zijn gebalde vuist sloeg. Ik voelde dat ik in mijn gezicht werd geraakt. Ik voelde direct pijn aan de rechterzijde van mijn gezicht. Ik zag en voelde dat die portier mij wegduwde. Ik zag dat [slachtoffer 2] naar buiten werd gebracht. Dit gebeurde door 2 portiers. Ik pakte één van die portiers vast bij zijn bovenarm. De portier die ik vast had probeerde zich van mij los te maken. Ik voelde dat ik tegen mijn rechter onderbeen werd geschopt. Ik zag dat ik door die portier werd geschopt. Hierdoor viel ik op de grond. Ik werd één keer heel hard in mijn buik geschopt. Ik voelde direct een hevige pijn in mijn buik.
OPMERKING VERBALISANT:
Aangeefster geeft aan enorme buikpijn te hebben.
Opgezette plek linker jukbeen.
Schaafwonden op de kin.
Dikke onderlip."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
"Op 6 november 2006 werd op de [a-straat] te Rotterdam de eenvoudige mishandeling gepleegd. Ik ben samen met mijn broer [betrokkene 4] en mijn vriendin [slachtoffer 1] naar [A] te Rotterdam gegaan.
Op een gegeven moment stond ik bij de dansvloer en stonden er diverse portiers om mij heen. Ik lag op een gegeven moment op de grond midden in [A]. Ik voelde dat ik diverse klappen en schoppen kreeg tegen mijn gehele lichaam. Deze klappen en schoppen kreeg ik van portiers van [A]. Ik weet dat dit portiers waren omdat ik na de vechtpartij door deze mannen via een nooduitgang naar buiten werd gegooid.
Ik voelde wel aan de harde klappen die ik kreeg dat er niet door de portiers met hun blote handen werd geslagen. Door de mishandeling van de portiers heb ik diverse verwondingen opgelopen. Ik heb een blauw linker oog opgelopen. Tevens heb ik een snee in mijn hoofd. Tevens heb ik diverse schaafplekken aan mijn armen. Mijn rechter enkel doet zeer. Tevens merk ik op mijn rechter schouderblad een schaafplek."
e. een proces-verbaal van de Raadsheer-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [slachtoffer 2]:
"Op de bewuste avond kwam ik met [betrokkene 4] en [slachtoffer 1] rond middernacht in [A] in Rotterdam. Op een zeker moment kwam ik terug van de herentoilet en ging ik in de richting van de vipruimte. Op de dansvloer werd ik door een aantal portiers staande gehouden. Ik wilde niet naar buiten. Mijn broer [betrokkene 4] kwam naar ons toe en vroeg wat er aan de hand was. Hem werd toen gezegd dat ik naar buiten moest.
Men is meteen mij gaan slaan. Op een zeker moment heeft één van de portiers mij van achteren om de nek geklemd, waardoor ik geen lucht meer kreeg. Op dat moment kreeg ik ook klappen met knuppels. Toen ben ik op de grond terecht gekomen en werd ik geschopt. De verwondingen die ik heb opgelopen, heb ik in de club opgelopen. Het t-shirt dat ik aan had is op een zeker moment van mijn lijf gerukt."
f. een proces-verbaal van de Raadsheer-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige 1]:
"Op de avond van 6 november 2006 ging ik met mijn dochter naar [A]. Wij zagen dat een jongen met nog een jongen samen vochten tegen mannen in het zwart. De jongens werden in elkaar geslagen. Opeens kwam een meisje aanhollen, bemoeide zich ermee en kreeg een beuk van een portier. Ik heb haar van de grond opgeraapt. Toen er een lange portier aankwam, wrikte het meisje zich van mij los en vloog hem aan. Hij sloeg het meisje met een zwart leren zakje. Hij werd geholpen door een andere portier. Ze werkten het meisje naar de grond en bleven haar slaan en schoppen totdat ze buiten westen was. Buiten was de politie. De jongens stonden bij de politie. We hebben nog even met hen gepraat. Eén van hen had toen geen hemd aan."
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Op 6 november 2006 kwamen mijn dochter, [betrokkene 5], en ik aan bij [A] in Rotterdam.
Opeens zag ik dat er op de dansvloer enorm geknokt werd. Mijn dochter en ik liepen in de richting van de vechtpartij. Er waren twee jongens bij. Het leken wel broers. Er kwamen een heleboel portiers bij. Ze waren allemaal in uniform gekleed. Er werd geschopt en geslagen door de portiers. Een van die portiers, een lange blanke man van ongeveer 1.90 meter lang, had een voorwerp in zijn hand. Dit was een zwart voorwerp. Met dit voorwerp mepte hij erop los. Terwijl die man dat deed werden de twee jongens ook geslagen en geschopt door de andere portiers. Op een gegeven moment kwamen de beide jongens op de grond te liggen. Door de portiers werden de twee jongens naar buiten gesleept.
Ik stond aan de zijkant te kijken toen er een meisje aan kwam. Het was een meisje van ongeveer 20 jaar oud met lang donker haar. Ik zag dat het meisje een gooi kreeg van een portier dat ze op de grond viel. Ik zag dat een kleine portier met een kaal hoofd dit deed.
Op een gegeven moment kwam de lange portier aanlopen. Ik zag dat het meisje de lange portier aanvloog. Ze werd toen door de andere portiers geslagen. Ik zag dat de lange portier weer met een voorwerp op het meisje insloeg. Ik zag dat het meisje neerging en op de grond viel. Toen het meisje op de grond lag werd ze nog door een portier geslagen."
h. een proces-verbaal van de Raadsheer-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [betrokkene 5]:
"De gebeurtenis waar het vandaag over gaat herinner ik mij nog goed. Ik was op 6 november 2006 met mijn moeder in [A] in Rotterdam.
Op enig moment zagen wij dat er gevochten werd. Er werd geslagen. Op dat moment kwam er een meisje bij. Dat meisje probeerde iedereen uit elkaar te houden en liep daarbij zelf klappen op van de portiers. Op het moment dat het meisje erbij kwam waren er 4 à 5 portiers met de jongen bezig. Er werd getrokken en geslagen door deze portiers. Ik herinner mij dat van één van de jongens het shirt was afgescheurd.
Een van de portiers sloeg het meisje en ook de jongens met een soort zwart leren mapje. De betreffende portier sloeg met dit voorwerp. Het meisje is op de grond terecht gekomen.
De portier die het genoemde voorwerp heeft gehanteerd was een langere man. Hij had donker kort haar."
i. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 5]:
"Ik ben op 6 november 2006 getuige geweest van een vechtpartij in [A] te Rotterdam. Een jongen stond naast het tafeltje van mijn moeder en mij. Na ongeveer drie minuten zag ik dat er een portier naar ons tafeltje toe kwam lopen. Hij is tussen de 1.60 en 1.65 meter lang. Ik herken deze man als zijnde de portier bij de uitgang van [A]. In het vervolg van mijn verklaring zal ik hem dader 1 noemen.
Ik hoorde dat de portier aan de jongen vroeg of hij met hem mee wilde lopen. De jongen liep met de portier mee naar de uitgang.
Hierna heb ik met mijn moeder gepraat. Tijdens dit gesprek zag ik dat er een vechtpartij gaande was aan de voorzijde van de bar, in de buurt van de dansvloer. Mijn moeder zag dat de jongen, welke had staan plassen in het 'kleedhokje' bij de vechtpartij betrokken was. Mijn moeder en ik zijn rechts langs de bar gelopen en stonden toen vlakbij de vechtpartij.
Ik zag dat er een jongen stond in zijn blote bast. Ik zal deze jongen vanaf nu slachtoffer 1 noemen. Ik zag dat deze jongen door ongeveer vier portiers werd geslagen, getrokken en geduwd. Ik herkende de portiers aan de kleding die ze droegen. Ik zag dat dader 1 ook mee deed aan dit gevecht. Ik zag dat de portiers met hun vuisten op slachtoffer 1 insloegen.
Een van de portiers, naast dader 1, viel mij op tijdens dit gevecht. Ik zal een omschrijving van hem geven en hem in het vervolg van mijn verklaring dader 2 noemen.
Het is een man met een licht getinte huidskleur. Donker kort haar. Hij is tussen de 1.85 en 1.90 meter lang. Ik zag dat de man portierskleding droeg en dat hij een zilverkleurige V op zijn jas droeg.
Ik zag dat dader 2 een soort wapen in zijn hand had. Dit wapen was zwart van kleur. Het leek op een zwart leren mapje. Ik zag dat dader 2 met dit mapje op slachtoffer 1 sloeg. Ik zag dat dader 2 het slachtoffer 1 op alle mogelijke plekken probeerde te slaan met het mapje. Ik zag dat slachtoffer 1 werd vastgehouden door een portier en dat dader 1 en 2 op het slachtoffer in sloegen. Dader 2 maakte hierbij gebruik van het mapje. Ik zag dat er ook nog een meisje was die zich in het gevecht mengde. Ik zag dat de portiers haar heel ruw beetpakten. Het meisje had zwart, lang donker haar."
j. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 6]:
"Op 6 november 2006 was ik met drie vriendinnen naar [A] te Rotterdam. Dit was onder meer [betrokkene 7].
Omstreeks 01.45 uur stonden wij nog steeds bij de dansvloer. Op een gegeven moment keek ik in de richting van de dansvloer en ik zag hier ongeveer 3 à 4 portiers, 2 jongens en een meisje de zaak uit wilden zetten.
Het volgende heb ik gezien. Ik zag 2 blanke jongemannen en 3 of 4 portiers bij elkaar staan. Ik zag dat 1 van de portiers een blanke man was met zeer kort bruin haar aan de bovenkant en kale zijkanten en een zwarte jas aan (dader 1).
Ik zag dat dader 1 een zwart voorwerp in zijn handen had en dat hij hier opzettelijk en met zeer veel kracht een van de jonge mannen sloeg. Ik zag dat het voorwerp meerdere malen op het lichaam en op het hoofd van de jongen terecht kwam.
Ik zag dat een van de jonge mannen op de grond lag en dat hij meerdere malen opzettelijk met kracht werd geschopt door dader 1.
Ik zag dat de andere 2 of 3 portiers ook bezig waren om de jonge mannen naar buiten te werken."
k. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 7]:
"Op 6 november 2006 was ik samen met drie vriendinnen in [A]. Een van die vriendinnen is [betrokkene 6]. Omstreeks 02.00 uur zag ik twee jonge mannen en twee portiers in een worsteling. Ik zal hem slachtoffer 1 noemen.
Ik zag dat slachtoffer 1 door een portier werd beetgepakt in een soort houdgreep. Het signalement van deze portier is getinte man, lang en breed postuur in de leeftijd van 30 jaar. Ik zal hem dader 1 noemen. Ik zag dat slachtoffer 1 zich verzette. Hierop zag ik dat de tweede portier slachtoffer 1 diverse vuistslagen gaf op het lichaam. Door deze vuistslagen viel slachtoffer 1 op de grond. Signalement van portier 2 is getinte man, iets kleiner dan dader 1, ook in de leeftijd van 30-35 jaar. Ik zag dat dader 1 hierop slachtoffer 1 op de grond begon te schoppen. Ik zag dat er hard werd geschopt door dader 1.
Ik zag dat dader 1 iets uit zijn broekband pakte. Ik kon wel zien dat het een lang zwart voorwerp was. Ik zag dat dader 1 slachtoffer 1 twee keer hiermee sloeg.
Ik zag dat de andere portiers er ook bij kwamen. Op een gegeven moment is slachtoffer 1 via de nooduitgang naar buiten gewerkt. Ik zag dat het shirt van slachtoffer 1 was gescheurd en op de dansvloer lag. Slachtoffer 1 werd met ontbloot bovenlijf naar buiten gegooid."
2.4. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte de door hem eerder bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring herhaald dat er tijdens de gebeurtenissen die avond van de kant van de beveiligers niet is geslagen of geschopt.
Gelet op de "neutrale" verklaringen van de getuigen [getuige 1], [betrokkene 5], [betrokkene 6] en [betrokkene 7], acht het hof deze verklaring van de verdachte niet aannemelijk."
2.5.1. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 29 september 2008 aldaar onder meer het volgende verklaard:
"Ik was op 6 november 2006 aan het werk bij [A] te Rotterdam en stond buiten bij de deur. Ik had mijn portofoon in mijn hand. Op een gegeven moment werd ik naar binnen geroepen omdat er een jongen (het hof begrijpt: [slachtoffer 2]) had geplast in de discotheek. Toen ik in de zaal aankwam, zag ik [betrokkene 8] en [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3]) bij twee jongens staan (het hof begrijpt: [slachtoffer 2] en [betrokkene 4]). Ik verzocht de ene met mij mee te lopen, waarop zijn maat (naar ik later vernam: [slachtoffer 2]) mij aanviel. Er ontstond een worsteling op de grond, als gevolg waarvan ik last van mijn schouders en onderrug heb gekregen. [slachtoffer 2] was uitzonderlijk sterk en agressief, hetgeen waarschijnlijk kwam door drank- en wellicht drugsgebruik. (...) Een houdgreep lukte niet; toen werd het een worsteling op de grond. Er zijn absoluut geen klappen gevallen noch zijn er trappen uitgedeeld. [Betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) kwam mij assisteren en samen hebben wij eerst [slachtoffer 2] via de nooduitgang de zaak uitgezet. De andere jongen lag op dat moment nog, met ontbloot bovenlijf, binnen op de grond met [betrokkene 3] en [betrokkene 8]. Ik heb tijdens de worsteling niet kunnen zien wat [betrokkene 3] of [betrokkene 8] heeft gedaan. [Betrokkene 1] en ik hebben [slachtoffer 2] eerst in zijn nek gepakt en onder zijn armen weggedragen; wij hebben hem alleen beetgehouden. Nadat wij [slachtoffer 2] uit de zaak hadden gezet, zijn we teruggegaan naar [betrokkene 3] en [betrokkene 8] die nog binnen waren met de ander, en hebben we vervolgens ook die via de nooduitgang buiten de zaak gezet. De worsteling vond circa vijf â zes meter van de nooduitgang plaats; dit gold ten aanzien van beiden.
Net toen wij [slachtoffer 2] eruit hadden gezet, kwam een meisje (het hof begrijpt: [slachtoffer 1]) op me af die mij een klap op mijn voorhoofd gaf. Ik gaf haar een duw en ben naar mijn collega's gegaan om hen te assisteren, aangezien zij nog met de andere gast bezig waren. Vervolgens zag ik ineens een glas voor mijn gezicht, waarmee ze mij wilde slaan. Ik gaf haar wederom een duw om verder te kunnen gaan met het buiten zetten van de andere jongen. Ik zag dat, als gevolg van mijn tweede duw, het meisje op de grond viel. Ik heb haar geen beentje gelicht.
(...)
Ik heb ook nog nooit zulke agressieve klanten gezien als [slachtoffer 2] en [betrokkene 4] die avond waren."
2.5.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 2009 houdt met betrekking tot het in het middel bedoelde verweer het volgende in:
"De raadsman voert het woord tot verdediging. (...)
Subsidiair doet de raadsman een beroep op noodweer dan wel noodweerexces en verzoekt de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. De raadsman voert daartoe aan dat een noodweersituatie bestond ten aanzien van [slachtoffer 1] tot het moment waarop zij op de grond kwam te liggen en ten aanzien van [slachtoffer 2] totdat deze naar buiten werd weggesleept.
(...)"
2.5.3. Het Hof heeft dienaangaande het volgende overwogen:
"Beroep op noodweer(-exces)
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel in noodweerexces. Een noodweersituatie bestond ten aanzien van [slachtoffer 1] tot het moment waarop zij op de grond kwam te liggen en ten aanzien van [slachtoffer 2] totdat deze naar buiten werd weggesleept.
Het hof verwerpt dit verweer, aangezien geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden, die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat het handelen van de verdachte of zijn medestanders was geboden ter verdediging van zijn of andermans lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de slachtoffers. Voorts is niet aannemelijk geworden dat van de slachtoffers (toen nog) een dusdanige dreiging uitging, dat de verdachte kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen tegen een aanval van de slachtoffers. Evenmin blijkt dat kort voor de verweten handelingen de verdachte zo zeer in het nauw heeft gezeten dat het hem verweten gedrag kan worden verklaard uit een gemoedstoestand die is opgewekt door het zich bedreigd voelen door hetzij [slachtoffer 1] hetzij [slachtoffer 2]. [Slachtoffer 2] had immers slechts met collega's van de verdachte gevochten en was niet gevaarlijk (meer), toen de verdachte hen kwam helpen, en [slachtoffer 1] was hinderlijk geweest maar met haar kleine postuur geen bedreiging voor de grote verdachte."
2.6. Hetgeen het Hof in de eerste volzin van zijn motivering heeft overwogen, laat in het ongewisse of het Hof de door de verdachte en diens raadsman aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aannemelijk geworden acht, dan wel naar het oordeel van het Hof die toedracht een beroep op noodweer dan wel noodweerexces niet rechtvaardigt. Hetgeen het Hof voorts nog heeft overwogen verschaft daaromtrent evenmin duidelijkheid. Het verweer is dus onvoldoende gemotiveerd verworpen.
2.7. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink, W.F. Groos, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 februari 2011.
Conclusie 07‑12‑2010
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft bij arrest van 4 maart 2009 verdachte wegens ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’ veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr, en een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis.
2.
Namens verdachte heeft mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel behelst de klacht dat het Hof het beroep van de verdachte op noodweer(exces) ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft verworpen.
4.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij op 6 november 2006 in Rotterdam in een voor het publiek toegankelijke ruimte (de ‘[A]’) openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]1., welk geweld bestond uit het tegen het lichaam slaan en schoppen van [slachtoffer 1] (terwijl zij op de grond lag) en het (met een voorwerp) tegen het lichaam slaan van [slachtoffer 2] en het tegen het lichaam trappen, schoppen en slaan van [slachtoffer 2] (terwijl hij op de grond lag).
5.
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat het Hof het volgende heeft vastgesteld. De verdachte was op 6 november 2006 als portier werkzaam bij de discotheek ‘[A]’ in Rotterdam (bewijsmiddel 1). Op enig moment heeft één van de aanwezigen ([slachtoffer 2]) — die samen met zijn vriendin ([slachtoffer 1]) en zijn broer ([betrokkene 4]) aldaar aanwezig was — in de discotheek (buiten het toilet) geplast (bewijsmiddel 9). Naar aanleiding hiervan wilden de verdachte en drie van zijn collega's [slachtoffer 2] uit de discotheek zetten, waarna tussen de portiers en [slachtoffer 2] en [betrokkene 4] een vechtpartij is ontstaan op de dansvloer (bewijsmiddelen 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 122.). Tijdens die vechtpartij hebben de portiers de jongens geschopt en geslagen, terwijl de verdachte onder meer met een zwart voorwerp heeft geslagen (bewijsmiddelen 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 12). Ook toen [slachtoffer 2] op de grond kwam te liggen, hebben de portiers hem nog diverse klappen en schoppen gegeven (bewijsmiddelen 4, 5, 10 en 12). Op het moment dat [slachtoffer 1] zich in het gevecht mengde door de verdachte aan te vliegen, hebben de portiers ook haar geslagen en geschopt, waardoor zij op de grond terecht is gekomen (bewijsmiddelen 1, 3, 6, 7, 8 en 9). Vervolgens is zij hard in haar buik geschopt (bewijsmiddelen 3, 6 en 7). Tenslotte hebben de portiers [slachtoffer 2] en [betrokkene 4] naar buiten gesleept (bewijsmiddelen 1, 2, 3, 4 en 12). Ten gevolge van deze vechtpartij heeft [slachtoffer 1] enorme buikpijn, een opgezette plek op het linkerjukbeen, schaafwonden op de kin en een dikke onderlip opgelopen (bewijsmiddel 3). [Slachtoffer 2] — die tijdens het gevecht zijn t-shirt heeft verloren — heeft aan de vechtpartij een blauw linkeroog, een snee in zijn hoofd, diverse schaafplekken op zijn armen, een pijnlijke rechterenkel en een schaafplek op zijn schouderblad overgehouden (bewijsmiddelen 2, 4, 5, 6, 9 en 12).
6.
De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep van 29 september 2008 onder meer verklaard dat [betrokkene 4] hem aanviel nadat hij [slachtoffer 2] had verzocht met hem mee te lopen, dat [betrokkene 4] waarschijnlijk als gevolg van drank- en drugsgebruik uitzonderlijk sterk en agressief was, dat [slachtoffer 1] op hem afkwam en hem een klap op zijn voorhoofd gaf nadat hij en de andere portiers [betrokkene 4] uit de discotheek hadden gezet, dat zij een glas voor zijn gezicht hield waarmee ze hem wilde slaan, en dat hij nog nooit zulke agressieve klanten heeft gezien als [betrokkene 4] en [slachtoffer 2].
7.
Blijkens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft de raadsman van de verdachte aldaar een beroep op noodweer dan wel noodweerexces gedaan en verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat ten aanzien van [slachtoffer 1] een noodweersituatie bestond tot het moment dat zij op de grond kwam te liggen en dat ten aanzien van [slachtoffer 2] een noodweersituatie bestond totdat deze naar buiten werd weggesleept.
8.
Het Hof heeft dit verweer onder het hoofd ‘beroep op noodweer(exces)’ verworpen en heeft daartoe het volgende overwogen. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat het handelen van de verdachte of zijn mededaders was geboden ter verdediging van zijn of andermans lijf tegen een ogenblikkelijke aanranding door de slachtoffers. Voorts is niet aannemelijk geworden dat van de slachtoffers (toen nog) een dusdanige dreiging uitging dat de verdachte kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen tegen een aanval van de slachtoffers. Bovendien is niet gebleken dat kort voor de verweten handelingen de verdachte zo zeer in het nauw heeft gezeten dat het hem verweten gedrag kan worden verklaard uit een gemoedstoestand die is opgewekt door het zich bedreigd voelen door [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2]. [slachtoffer 2] had immers slechts met collega's van de verdachte gevochten en was niet gevaarlijk (meer) toen de verdachte hen kwam helpen, terwijl [slachtoffer 1] weliswaar hinderlijk was geweest maar met haar kleine postuur geen bedreiging was voor de grote verdachte.
9.
Deze verwerping van het beroep op noodweer en noodweerexces laat in het ongewisse of het Hof de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd — erop neerkomende dat [betrokkene 4] en [slachtoffer 1] de verdachte waren aangevallen en dat hij zich tegen hun aanvallen diende te verdedigen — niet aannemelijk geworden acht, dan wel naar het oordeel van het Hof die feiten en omstandigheden een beroep op noodweer en/of noodweerexces niet rechtvaardigen. Derhalve heeft het Hof het verweer onvoldoende gemotiveerd verworpen.3.
10.
Een ‘reddingsoperatie’ als door de Hoge Raad toegepast in HR 3 juli 2001, NJ 2001/5374., door de overwegingen van het Hof aldus te verstaan dat het Hof daarin tot uitdrukking heeft gebracht dat de aan het beroep op noodweer(exces) ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet aannemelijk zijn geworden, voert naar mijn mening in de onderhavige zaak te ver. De door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 29 september 2008 gestelde feitelijke gang van zaken vindt immers niet zijn weerlegging in de hiervoor onder 5 weergegeven vaststellingen. Deze vaststellingen laten de mogelijkheid open dat de verdachte voorafgaande aan de vechtpartij tussen de portiers en [slachtoffer 2] en [betrokkene 4] door de agressieve [betrokkene 4] is aangevallen en dat de verdachte voorafgaande aan het schoppen en slaan van [slachtoffer 1] door haar met een glas is aangevallen. De omstandigheid dat het Hof heeft overwogen dat [slachtoffer 2] slechts met collega's van de verdachte had gevochten en niet gevaarlijk (meer) was toen de verdachte hen kwam helpen en dat [slachtoffer 1] hinderlijk was geweest maar met haar kleine postuur geen bedreiging was voor de grote verdachte, maakt dat niet anders.
11.
Het middel slaagt.
12.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
13.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's‑Gravenhage teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑12‑2010
Dit bewijsmiddel is in de aanvulling aangeduid als bewijsmiddel 12, terwijl dit uitgaande van een doorlopende nummering bewijsmiddel 11 had moeten zijn.
Vgl. HR 12 oktober 2010, LJN BN4327, HR 15 juni 2004, NS 2004, 291, HR 3 juni 2003, LJN AF6994, HR 22 juni 1999, nr. 111.225 (niet gepubliceerd) en Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, 6e, p. 733.
De Hoge Raad heeft in dit arrest geoordeeld dat de overweging van het Hof ten aanzien van de verwerping van een beroep op psychische overmacht aldus moet worden verstaan dat het Hof daarin tot uitdrukking heeft gebracht dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting de aan het verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet aannemelijk zijn geworden.