Een dergelijke motivering, waarin in het ongewisse wordt gelaten of de gestelde omstandigheden niet aannemelijk worden geacht of dat die omstandigheden geen beroep op noodweer(exces) rechtvaardigen, vormt reden tot cassatie; zie bijv. HR 3 juni 2003, LJN AF6994.
HR, 12-10-2010, nr. 09/01402
ECLI:NL:HR:2010:BN4327
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-10-2010
- Zaaknummer
09/01402
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BN4327
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BN4327, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑10‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN4327
ECLI:NL:PHR:2010:BN4327, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑07‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN4327
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Beroep op noodweer(exces). Het Hof laat met diens verwerping in het ongewisse of het de f&o die de rv aan het verweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk geworden acht, dan wel dat die f&o naar zijn oordeel een beroep op noodweer c.q. noodweerexces niet rechtvaardigen. Onvoldoende gemotiveerde verwerping van het verweer.
12 oktober 2010
Strafkamer
nr. 09/01402
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 februari 2009, nummer 22/001926-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.J. Berghout, advocaat te Delft, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Bij de Hoge Raad is een geschrift van de verdachte ingekomen. Omdat volgens art. 437, tweede lid, Sv uitsluitend een raadsman namens de verdachte middelen van cassatie kan indienen, kan de Hoge Raad dit geschrift niet beschouwen als een schriftuur houdende middelen van cassatie.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer c.q. noodweerexces.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 31 december 2007 te Delft opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer]) in het gezicht heeft geslagen, tengevolge waarvan deze lichamelijk letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Op 31 december 2007 kwam ik op straat in Delft een Nederlandse man tegen, wiens uiterlijk door de politie als 'Turks' wordt omschreven. Ik ben naar de winkel van C1000 gelopen. Voor de winkel van C1000 kwamen we elkaar wederom tegen. Eenmaal in de winkel kwamen [slachtoffer] en zijn vriendin verhaal halen bij mij. Ik heb hem een duw gegeven. Ik heb hem naar de grond gewerkt. Terwijl hij op de grond lag, heb ik uit een reflex mijn knie op hem gezet. Ik heb geprobeerd hem van mij af te roffelen. Het is mogelijk dat ik hem daarbij op zijn hoofd heb geraakt. Met roffelen bedoel ik met mijn vuisten rond draaien en slaande bewegingen maken."
b. de verklaring van de getuige [slachtoffer] ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Op 31 december 2007 was ik in Delft. Nu ik de verdachte hier in de zittingzaal zie, herken ik hem.
Ik liep met mijn vriendin in een drukke winkelstraat. De verdachte kwam op mij af en zei: "Met jullie samen zal het nooit goed gaan".
Ik kwam de verdachte daarna wederom tegen voor de winkel van C1000. Toen we eenmaal binnen waren, heb ik hem aangesproken. Daarop zei de verdachte tegen mij dat ik moest oprotten naar mijn eigen land en dat het niet zou lukken met mijn vriendin. Mijn toenmalige vriendin was namelijk van Nederlandse afkomst. De verdachte werd steeds agressiever en deed discriminerende uitlatingen. Hij begon mij te duwen. Op een gegeven moment lag ik op de grond. De verdachte kwam bovenop mij zitten. De verdachte boog zich over mij heen en begon met zijn vuisten op mijn hoofd te slaan. Hij roffelde met zijn vuisten. Dat ging maar door. Het is de verdachte gelukt om mij te raken. Zijn laatste roffel kwam op mijn neus terecht en hierdoor kon ik niets meer doen van de pijn. Ik heb twee operatieve ingrepen aan mijn neus gehad. De arts heeft gezegd dat het tussenschot van mijn neus niet meer voor 100% recht komt te staan."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Op 31 december 2007 ben ik de C1000 te Delft ingelopen. Ik zag in de winkel de man staan die eerder tegen mijn vriendin en mij had gesproken. Ik hoorde dat de man steeds feller en harder tegen mij begon te praten. Ik voelde dat ik een stomp tegen de linkerkant van mijn voorhoofd kreeg. Ik voelde hierdoor een hevige pijn. Door de stomp tegen mijn voorhoofd viel ik achterover. Ik kwam op mijn rug terecht. Terwijl ik op de grond lag, voelde en zag ik dat de man mij met zijn handen in mijn gezicht en op mijn hoofd stompte. Ik zag dat de vuisten van de man gebald waren terwijl hij mij sloeg. Ik voelde dat ik een keiharde stomp op mijn neus kreeg. Ik voelde dat mijn lichaam stijf werd door de stomp op mijn neus. Ik kon mijn lichaam niet meer bewegen. Ik kon op dat moment niet opstaan omdat ik heel erg veel pijn had. Ik voelde dat er bloed uit mijn neus liep. Ik had heel erg veel pijn.
In het ziekenhuis constateerde de dokter dat mijn neus gebroken was. Ik had ook diverse bulten op mijn hoofd van de stompen.
Ik verbalisant zag dat de neus van aangever heel erg dik was en een beetje scheef stond. Ik zag dat aangever onder allebei zijn ogen blauwe plekken had."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Nadat ik op 2 januari 2 008 aangifte heb gedaan, blijkt dat mijn neusbotje gebroken is doordat de man mij heeft geslagen. De KNO-arts heeft gezegd dat ik geopereerd moet worden aan mijn neus omdat mijn neus door de mishandeling scheef staat. Op dit moment heb ik nog steeds pijn aan mijn neus."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Op 31 december 2 007 bevond ik mij in de supermarkt van de C1000 gevestigd te Delft. Ik hoorde op dat moment een discussie die op een ruzie leek. Ik liep vervolgens die kant op en zag een blanke man en een Turks uitziende man tegenover elkaar staan. Ik hoorde de blanke man tegen de waarschijnlijk Turkse man zeggen: "Je hoort hier niet en jullie passen niet bij elkaar". De blanke man werkte de Turkse man naar de grond en gaf hem nog een paar stompen met gebalde vuist in het gezicht."
2.4. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte blijkens de aan het proces-verbaal gehechte pleitnotities onder meer het volgende aangevoerd:
"Strafbaarheid cliënt
Ik verzoek u cliënt te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat sprake is van noodweer dan wel noodweerexces. Cliënt heeft zich verdedigd tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. Bij de verdediging daarvan heeft cliënt, gelet op het letsel dat bij de aangever is ontstaan, disproportioneel geweld toegepast.
(...)
Cliënt heeft nimmer ontkend de aangever te hebben geslagen. Waar het cliënt om gaat is dat uit de videobeelden blijkt dat hij zich verdedigd heeft. Cliënt blijft erbij dat deze beelden daar meer duidelijkheid hierover hadden kunnen verschaffen.
(...)
Ik verzoek u daarom bij de beoordeling van het noodweer- of noodweerexcesverweer van cliënt in belangrijke mate uit te gaan van de printjes, welke van de videobeelden zijn gemaakt (p. 31 tot en met 37 van het proces-verbaal van de politie).
(...)
Kortom u dient bij de beoordeling of sprake is geweest van noodweer dan wel noodweerexces hoofdzakelijk uit te gaan van de printjes van de videobeelden.
Voor het noodweer- of noodweerexcesverweer van cliënt is het hele gebeuren van belang en niet alleen het moment waarop is geslagen. Ik verzoek u daarbij wel uw gedachtes over de opmerkingen die cliënt over de afkomst van de aangever zou hebben gemaakt buiten beschouwing gelaten. Cliënt wordt niet terzake discriminatie, maar mishandeling vervolgd. Overigens heeft cliënt ontkend dergelijke opmerkingen te hebben gemaakt.
Cliënt en de aangever, alsmede [betrokkene 2] hebben verklaard dat ze elkaar in de Choorstraat tegen kwamen. Cliënt kwam vanaf het Vrouw Juttenland en de aangever en diens vriendin vanaf de Hypolitusbuurt. Beide zijn straten en staan haaks op de Choorstraat, waar de C1000 toen was gevestigd. Cliënt hoorde de aangever hard lachen en maakte daarover een opmerking. Vervolgens ging cliënt in de C1000 boodschappen doen.
In de C1000 zagen de aangever en diens vriendin cliënt staan en besloten hem op zijn eerdere opmerking aan te spreken. Het is dus niet cliënt die het contact heeft gezocht, maar de aangever. Cliënt was boodschappen aan het doen en wilde niet over zijn opmerking praten en zei dat zijn opmerking niet iets was om ruzie over te maken.
De aangever stond erop om het buiten uit te praten, zoals hij en zijn vriendin bij de politie hebben verklaard. Cliënt heeft verklaard dat de aangever naar buiten wilde om het uit te vechten. Cliënt weigerde, omdat hij bang was in elkaar te zullen worden geslagen en werd vervolgens door de aangever geduwd. Dit is overigens niet op de printjes te zien, maar wordt wel verklaard door [betrokkene 2]. De aangever heeft het over elkaar een beetje duwen. Hij zegt echter niet te weten wie met het duwen is begonnen.
Uitgaande van de verklaring van cliënt en [betrokkene 2] is de aangever met het duwen begonnen. Op het moment dat cliënt de aangever terugduwde werd cliënt door de aangever bij de keel gepakt en hardhandig tegen de schappen geduwd. Dat is op twee van de printjes van de videobeelden te zien (p. 36 en 37). De aangever heeft verklaard door cliënt op het voorhoofd te zijn geslagen. Door de klap zou de aangever achterover zijn gevallen tegen de schappen. Dit is echter niet te zien op de printjes. Wat wel te zien is is dat de aangever cliënt aanvliegt en dat hij vervolgens met zijn rug op de vloer ligt met cliënt boven hem.
Cliënt kon geen kant op en heeft de aangever naar de vloer gewerkt. De aangever probeerde cliënt steeds bij de keel beet te pakken, waarop cliënt hem een aantal keer in het gezicht heeft geslagen.
Cliënt heeft zich ernstig bedreigd gevoeld. Hij kon niet bij de aangever weg komen. De aangever wilde persé naar buiten. Cliënt wilde dat pertinent niet. En op het moment dat cliënt door de aangever werd aangevlogen kon hij niet anders dan zich verweren. Gelet op het letsel dat bij de aangever is ontstaan zou gezegd kunnen worden dat cliënt niet proportioneel heeft gehandeld. Dit is echter het gevolg van een hevige gemoedsbeweging geweest. Cliënt heeft hierbij niet nagedacht. Het enige wat hij wilde was wegkomen. De aangever liet cliënt echter niet gaan, hij wilde cliënt maar niet loslaten en probeerde cliënt steeds bij de keel vast te grijpen.
Ik moet zeggen dat de aangever als bewaarder in een Penitentiaire Inrichting beter met deze situatie had moeten omgaan. Als hij zich door cliënt gediscrimineerd voelde, had hij aangifte moeten doen bij de politie en niet voor eigen rechter moeten spelen.
Ik verzoek u cliënt derhalve vanwege noodweer dan wel noodweerexces te ontslaan van alle rechtsvervolging."
2.5. Het Hof heeft dit verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Beroep op noodweer dan wel noodweerexces
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verdachte heeft gehandeld in een situatie van noodweer dan wel noodweerexces, een en ander zoals weergegeven in de door de raadsvrouw overlegde pleitnotities.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte het slachtoffer en zijn vriendin met racistisch getinte opmerkingen heeft benaderd en toen het slachtoffer de verdachte daarop aansprak in de winkel waar zij zich toen bevonden, het slachtoffer door toedoen van de verdachte op de grond heeft gewerkt en vervolgens met beide vuisten middels herhaalde 'roffels' in het gezicht van dat slachtoffer heeft geslagen en aldus letsel en pijn heeft toegebracht.
Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat de verdachte op enig moment moest handelen ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf, eerbaarheid of goed. Van noodweerexces kan dan ook geen sprake zijn."
2.6. Deze verwerping van het beroep op noodweer en noodweerexces laat in het ongewisse of het Hof de feiten en omstandigheden die de raadsvrouwe aan het verweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk geworden acht, dan wel naar het oordeel van het Hof die feiten en omstandigheden een beroep op noodweer en/of noodweerexces niet rechtvaardigen. Het verweer is dus onvoldoende gemotiveerd verworpen.
2.7. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 oktober 2010.
Conclusie 06‑07‑2010
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage wegens ‘mishandeling’ veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte de betalingsverplichting opgelegd op de wijze als weergegeven in het arrest.
2.
Namens verdachte heeft mr. C.J. Berghout, advocaat te Delft, één middel van cassatie voorgesteld. Op 10 juni 2009 is ter griffie van de Hoge Raad voorts een brief van de verdachte ontvangen. Gelet op het bepaalde in art. 437, tweede lid, Sv kan op de inhoud van deze brief echter geen acht worden geslagen.
3.
Het middel klaagt dat, gelet op hetgeen de verdediging heeft aangevoerd met een beroep op de printjes van de videobeelden, niet begrijpelijk is het oordeel van het Hof dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte op enig moment moest handelen ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf, eerbaarheid of goed, althans dat het Hof zijn oordeel in zoverre onvoldoende heeft gemotiveerd.
4.
Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op 31 december 2007 te Delft opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer]) in het gezicht heeft geslagen, tengevolge waarvan deze lichamelijk letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.’
5.
Voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, heeft het Hof de bewezenverklaring op de volgende bewijsmiddelen doen steunen:
- ‘1.
De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 5 februari 2009 verklaard —zakelijk weergegeven—:
Op 31 december 2007 kwam ik op straat in Delft een Nederlandse man tegen, wiens uiterlijk door de politie als ‘Turks’ wordt omschreven. Ik ben naar de winkel van C1000 gelopen. Voor de winkel van C1000 kwamen we elkaar wederom tegen. Eenmaal in de winkel kwamen [slachtoffer] en zijn vriendin verhaal halen bij mij. Ik heb hem een duw gegeven. Ik heb hem naar de grond gewerkt. Terwijl hij op de grond lag, heb ik uit een reflex mijn knie op hem gezet. Ik heb geprobeerd hem van mij af te roffelen. Het is mogelijk dat ik hem daarbij op zijn hoofd heb geraakt. Met roffelen bedoel ik met mijn vuisten rond draaien en slaande bewegingen maken.
- 2.
De verklaring van de getuige [slachtoffer].
Deze getuige heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 5 februari 2009 verklaard —zakelijk weergegeven—:
Op 31 december 2007 was ik in Delft. Nu ik de verdachte hier in de zittingzaal zie, herken ik hem. Ik liep met mijn vriendin in een drukke winkelstraat. De verdachte kwam op mij af en zei: ‘Met jullie samen zal het nooit goed gaan’.
Ik kwam de verdachte daarna wederom tegen voor de winkel van C1000. Toen we eenmaal binnen waren, heb ik hem aangesproken. Daarop zei de verdachte tegen mij dat ik moest oprotten naar mijn eigen land en dat het niet zou lukken met mijn vriendin. Mijn toenmalige vriendin was namelijk van Nederlandse afkomst. De verdachte werd steeds agressiever en deed discriminerende uitlatingen. Hij begon mij te duwen. Op een gegeven moment lag ik op de grond. De verdachte kwam bovenop mij zitten. De verdachte boog zich over mij heen en begon met zijn vuisten op mijn hoofd te slaan. Hij roffelde met zijn vuisten. Dat ging maar door. Het is de verdachte gelukt om mij te raken. Zijn laatste roffel kwam op mijn neus terecht en hierdoor kon ik niets meer doen van de pijn. Ik heb twee operatieve ingrepen aan mijn neus gehad. De arts heeft gezegd dat het tussenschot van mijn neus niet meer voor 100% recht komt te staan.
- 3.
Het proces-verbaal van aangifte van de politie Haaglanden, Bureau Delft, nr. PL1581/2007/32586-5, d.d. 2 januari 2008, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in —zakelijk weergegeven—:
als de op 2 januari 2008 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
Op 31 december 2007 ben ik de C1000 te Delft ingelopen. Ik zag in de winkel de man staan die eerder tegen mijn vriendin en mij had gesproken. Ik hoorde dat de man steeds feller en harder tegen mij begon te praten. Ik voelde dat ik een stomp tegen de linkerkant van mijn voorhoofd kreeg. Ik voelde hierdoor een hevige pijn. Door de stomp tegen mijn voorhoofd viel ik achterover. Ik kwam op mijn rug terecht. Terwijl ik op de grond lag, voelde en zag ik dat de man mij met zijn handen in mijn gezicht en op mijn hoofd stompte. Ik zag dat de vuisten van de man gebald waren terwijl hij mij sloeg. Ik voelde dat ik een keiharde stomp op mijn neus kreeg. Ik voelde dat mijn lichaam stijf werd door de stomp op mijn neus. Ik kon mijn lichaam niet meer bewegen. Ik kon op dat moment niet opstaan omdat ik heel erg veel pijn had. Ik voelde dat er bloed uit mijn neus liep. Ik had heel erg veel pijn. In het ziekenhuis constateerde de dokter dat mijn neus gebroken was. Ik had ook diverse bulten op mijn hoofd van de stompen.
Ik verbalisant zag dat de neus van aangever heel erg dik was en een beetje scheef stond. Ik zag dat aangever onder allebei zijn ogen blauwe plekken had.(…)
- 5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van de politie Haaglanden, Bureau Delft, nr. PL1581/2007/32586-2, d.d. 31 december 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in —zakelijk weergegeven—:
als de op 31 december 2007 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Op 31 december 2 007 bevond ik mij in de supermarkt van de C1000 gevestigd te Delft. Ik hoorde op dat moment een discussie die op een ruzie leek. Ik liep vervolgens die kant op en zag een blanke man en een Turks uitziende man tegenover elkaar staan. Ik hoorde de blanke man tegen de waarschijnlijk Turkse man zeggen: ‘Je hoort hier niet en jullie passenniet bij elkaar’. De blanke man werkte de Turkse man naar de grond en gaf hem nog een paar stompen met gebalde vuist in het gezicht.’
6.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van het Hof van 5 februari 2009 heeft verdachte aldaar onder meer het volgende verklaard:
‘Op 31 december 2007 liep ik op straat in Delft. Het was half een 's middags. Ik was op weg naar de C1000 om boodschappen te halen. Ik kwam op straat een Nederlandse man tegen, wiens uiterlijk door de politie als ‘Turks’ wordt omschreven.
Toen wij elkaar kruisten op straat, keken die man en zijn vriendin mij aan. Zij lachten schimmig naar mij. Het was geen vriendelijke lach. Ik heb daarop tegen hen gezegd: ‘Stem op de Partij voor de Dieren.’
Ik ben vervolgens doorgelopen naar de winkel van C1000. Voor de winkel van C1000 kwamen we elkaar wederom tegen en eenmaal in de winkel kwam ik hen weer tegen bij een schap. Ik deed boodschappen met een winkelmandje. [Slachtoffer] en zijn vriendin kwamen verhaal halen bij mij. [Slachtoffer] vroeg wat ik bedoelde met mijn opmerking over de Partij voor de Dieren. Hij kwam dreigend op mij af en wees daarbij boos met zijn vinger naar mij. Ik zei toen tegen hem dat ik geen zin had in een discussie, maar [slachtoffer] wilde nog steeds weten wat ik bedoelde met de opmerking die ik op straat maakte.
[Slachtoffer] gaf mij als eerste een duw. Hij pakte mij bij mijn kraag. Toen heb ik duidelijk gemaakt dat ik hiervan niet was gediend. Vervolgens keek hij zijn vriendin aan en hij gaf mij weer een duw. Daarop heb ik hem een duw terug gegeven. [Slachtoffer] viel echter niet om door deze duw. Ik heb [slachtoffer] niet geslagen. Ik heb tegen hem gezegd dat ik verder wilde gaan met het doen van boodschappen. Toen heeft [slachtoffer] tegen mij gezegd dat we naar buiten moesten om ons geschil daar af te maken. Ik heb daarop weer tegen hem gezegd dat ik hiervan niet was gediend. [Slachtoffer] ging niet weg en bleef zich aan mij opdringen. Hij nam geen genoegen met mijn reactie en vloog mij om mijn nek. Daarop heb ik hem naar de grond gewerkt. Dat wil zeggen dat ik hem rustig op de grond heb neergelegd. Terwijl hij op de grond lag, gingen de handen van [slachtoffer] meteen naar mijn nek. Omdat ik niet wist wat hij ging doen, heb ik uit een reflex mijn knie op hem gezet. Ik heb geprobeerd om hem van mij af te roffelen. Het is mogelijk dat ik heb daarbij op zijn hoofd heb geraakt. Met roffelen bedoel ik met mijn vuisten rond draaien en slaande bewegingen maken.’
7.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van het Hof van 5 februari 2009 en de overgelegde pleitnotitie heeft de raadsvrouw van de verdachte aldaar aangevoerd:
‘Strafbaarheid cliënt
Ik verzoek u cliënt te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat sprake is van noodweer dan wel noodweerexces. Cliënt heeft zich verdedigd tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijk aanranding van zijn lijf. Bij de verdediging daarvan heeft cliënt, gelet op het letsel dat bij de aangever is ontstaan, disproportioneel geweld toegepast. (…)
Ik verzoek u daarom bij de beoordeling van het noodweer- of noodweerexcesverweer van cliënt in belangrijke mate uit te gaan van de printjes, welke van de videobeelden zijn gemaakt (p. 31 tot en met 37 van het proces-verbaal van de politie).
(…)
Kortom u dient bij de beoordeling of sprake is geweest van noodweer dan wel noodweerexces hoofdzakelijk uit te gaan van de printjes van de videobeelden.
Voor het noodweer- of noodweerexcesverweer van cliënt is het hele gebeuren van belang en niet alleen het moment waarop is geslagen. Ik verzoek u daarbij wel uw gedachtes over de opmerkingen die cliënt over de afkomst van de aangever zou hebben gemaakt buiten beschouwing gelaten. Cliënt wordt niet terzake discriminatie, maar mishandeling vervolgd. Overigens heeft cliënt ontkend dergelijke opmerkingen te hebben gemaakt.
Cliënt en de aangever, alsmede [betrokkene 2] hebben verklaard dat ze elkaar in de Choorstraat tegen kwamen. Cliënt kwam vanaf het Vrouw Juttenland en de aangever en diens vriendin vanaf de Hypolitusbuurt. Beide zijn straten en staan haaks op de Choorstraat, waar de C1000 toen was gevestigd. Cliënt hoorde de aangever hard lachen en maakte daarover een opmerking. Vervolgens ging cliënt in de C1000 boodschappen doen.
In de C1000 zagen de aangever en diens vriendin cliënt staan en besloten hem op zijn eerdere opmerking aan te spreken. Het is dus niet cliënt die het contact heeft gezocht, maar de aangever. Cliënt was boodschappen aan het doen en wilde niet over zijn opmerking praten en zei dat zijn opmerking niet iets was om ruzie over te maken.
De aangever stond erop om het buiten uit te praten, zoals hij en zijn vriendin bij de politie hebben verklaard. Cliënt heeft verklaard dat de aangever naar buiten wilde om het uit te vechten. Cliënt weigerde, omdat hij bang was in elkaar te zullen worden geslagen en werd vervolgens door de aangever geduwd. Dit is overigens niet op de printjes te zien, maar wordt wel verklaard door [betrokkene 2]. De aangever heeft het over elkaar een beetje duwen. Hij zegt echter niet te weten wie met het duwen is begonnen.
Uitgaande van de verklaring van cliënt en [betrokkene 2] is de aangever met het duwen begonnen. Op het moment dat cliënt de aangever terugduwde werd cliënt door de aangever bij de keel gepakt en hardhandig tegen de schappen geduwd. Dat is op twee van de printjes van de videobeelden te zien (p. 36 en 37). De aangever heeft verklaard door cliënt op het voorhoofd te zijn geslagen. Door de klap zou de aangever achterover zijn gevallen tegen de schappen. Dit is echter niet te zien op de printjes. Wat wel te zien is is dat de aangever cliënt aanvliegt en dat hij vervolgens met zijn rug op de vloer ligt met cliënt boven hem.
Cliënt kon geen kant op en heeft de aangever naar de vloer gewerkt. De aangever probeerde cliënt steeds bij de keel beet te pakken, waarop cliënt hem een aantal keer in het gezicht heeft geslagen.
Cliënt heeft zich ernstig bedreigd gevoeld. Hij kon niet bij de aangever weg komen. De aangever wilde persé naar buiten. Cliënt wilde dat pertinent niet. En op het moment dat cliënt door de aangever werd aangevlogen kon hij niet anders dan zich verweren. Gelet op het letsel dat bij de aangever is ontstaan zou gezegd kunnen worden dat cliënt niet proportioneel heeft gehandeld. Dit is echter het gevolg van een hevige gemoedsbeweging geweest. Cliënt heeft hierbij niet nagedacht. Het enige wat hij wilde was wegkomen. De aangever liet cliënt echter niet gaan, hij wilde cliënt maar niet loslaten en probeerde cliënt steeds bij de keel vast te grijpen.
Ik moet zeggen dat de aangever als bewaarder in een Penitentiaire Inrichting beter met deze situatie had moeten omgaan. Als hij zich door cliënt gediscrimineerd voelde, had hij aangifte moeten doen bij de politie en niet voor eigen rechter moeten spelen.
Ik verzoek u cliënt derhalve vanwege noodweer dan wel noodweerexces te ontslaan van alle rechtsvervolging.’
8.
Met betrekking tot dit verweer houdt het bestreden arrest in:
‘De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verdachte heeft gehandeld in een situatie van noodweer dan wel noodweerexces, een en ander zoals weergegeven in de door de raadsvrouw overlegde pleitnotities.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte het slachtoffer en zijn vriendin met racistisch getinte opmerkingen heeft benaderd en toen het slachtoffer de verdachte daarop aansprak in de winkel waar zij zich toen bevonden, het slachtoffer door toedoen van de verdachte op de grond heeft gewerkt en vervolgens met beide vuisten middels herhaalde ‘roffels’ in het gezicht van dat slachtoffer heeft geslagen en aldus letsel en pijn heeft toegebracht.
Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat de verdachte op enig moment moest handelen ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf, eerbaarheid of goed. Van noodweerexces kan dan ook geen sprake zijn.’
9.
Zoals hiervoor is weergegeven, heeft de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat de verdachte zich ernstig bedreigd voelde omdat hij door het slachtoffer op zijn opmerking werd aangesproken en het slachtoffer er op stond een en ander buiten uit te praten. Toen het slachtoffer hem vervolgens duwde en hij heeft teruggeduwd, moest de verdachte zich verweren, omdat hij door het slachtoffer bij de keel werd gepakt en hardhandig tegen de schappen werd geduwd.
10.
De wijze waarop het Hof dit verweer heeft weerlegd, voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen. Niet duidelijk is immers of het Hof de door de verdachte aangevoerde gang van zaken (waaronder in het bijzonder dat de verdachte door het slachtoffer bij de keel werd gegrepen en tegen de schappen werd geduwd) niet aannemelijk heeft geacht, dan wel heeft geoordeeld dat het beweerdelijk optreden van het slachtoffer voor verdachte geen noodzaak van verdediging opleverde (bijvoorbeeld omdat de verdachte zich aan dat optreden had kunnen onttrekken).1.
11.
Zo de overwegingen van het Hof al aldus begrepen zouden moeten worden dat het Hof heeft geoordeeld dat de door de verdachte gestelde feitelijke gang van zaken niet aannemelijk is geworden, geldt het volgende. Het aangevoerde vindt zijn weerlegging niet in de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen. Die laten immers de mogelijkheid open dat het slachtoffer de verdachte tijdens de woordenwisseling die voorafging aan het geweld dat de verdachte pleegde, bij de keel heeft gegrepen en tegen de schappen heeft geduwd. Een blik over de papieren muur leert dat op de prints van videobeelden waarop de raadsvrouw zich beriep, te zien lijkt te zijn dat het slachtoffer en de verdachte elkaar bij de jas vasthouden (p. 33) en dat het slachtoffer de verdachte bij de keel grijpt (p. 35). De volgende fotoprint (p. 36), die moeilijker valt te duiden, zou daarbij kunnen passen bij verdachtes bewering dat hij door het slachtoffer tegen de schappen werd geduwd. Dit alles in aanmerking genomen is het feitelijke oordeel (zo daarvan sprake is) dat de gestelde gang van zaken niet aannemelijk is geworden, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
12.
Ten aanzien van het gedane beroep op noodweer zou dit niet tot cassatie hebben hoeven te leiden, nu de raadsvrouw aanvoerde dat verdachtes verdediging niet proportioneel was. Gelet daarop had het Hof het verweer slechts kunnen verwerpen. Met betrekking tot het gedane beroep op noodweerexces is dit evenwel anders.
13.
Het middel is terecht voorgesteld.
14.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
15.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑07‑2010