Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012
Artikel 134 Andere posten
Geldend
Geldend vanaf 09-07-2024
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 01-01-2025.
- Bronpublicatie:
31-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1623 (uitgifte: 19-06-2024, regelingnummer: 2024/1623)
- Inwerkingtreding
09-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1623 (uitgifte: 19-06-2024, regelingnummer: 2024/1623)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Aan materiële activa in de zin van punt 10 onder titel ‘Activa’ in artikel 4 van Richtlijn 86/635/EEG wordt een risicogewicht van 100 % toegekend.
2.
Aan overlopende posten waarvoor de instelling niet in staat is om overeenkomstig Richtlijn 86/635/EEG uit te maken wie de tegenpartij is, wordt een risicogewicht van 100 % toegekend.
3.
Aan liquide middelen in de inningsfase wordt een risicogewicht van 20 % toegekend. Aan kasmiddelen in het bezit van en aangehouden door de instelling of vervoerd met geldtransporten en aan gelijkwaardige liquide middelen wordt een risicogewicht van 0 % toegekend.
4.
Aan het goud dat in eigen kluizen wordt bewaard of is toegewezen voor zover daar verplichtingen in de vorm van goud tegenover staan, wordt een risicogewicht van 0 % toegekend.
5.
Bij overeenkomsten inzake cessie en retrocessie van activa en bij koop op termijn zonder rugdekking, zijn de risicogewichten die welke toegekend zijn aan de betrokken activa en niet die welke gelden voor de tegenpartijen bij de transacties.
6.
Indien een instelling voor een reeks blootstellingen kredietprotectie biedt onder voorwaarde dat de n-de wanbetaling op de blootstellingen aanleiding geeft tot betaling en dat die kredietgebeurtenis de beëindiging van het contract met zich meebrengt, worden de risicogewichten van alle blootstellingen, op n-1 blootstellingen na, geaggregeerd tot een maximum van 1 250 % en vermenigvuldigd met het nominale bedrag van de door het kredietderivaat geboden protectie om de risicogewogen post voor blootstellingen te verkrijgen. De n-1 posities die bij de aggregatie buiten beschouwing worden gelaten, worden op de volgende wijze geselecteerd: het betreft elke blootstelling waarvoor de risicogewogen post lager is dan de risicogewogen post voor alle blootstellingen die in de aggregatie zijn opgenomen.
7.
Bij lease-overeenkomsten is de blootstellingswaarde gelijk aan de gedisconteerde minimumleasebetalingen. De minimumleasebetalingen zijn de betalingen gedurende de leasetermijn die de leasenemer moet betalen of kan worden verplicht te betalen alsmede alle gunstige koopopties die naar alle waarschijnlijkheid worden uitgeoefend. Als een andere partij dan de leasenemer verplicht kan worden een betaling te verrichten in verband met de restwaarde van een geleased goed en deze betalingsverplichting voldoet aan de reeks voorwaarden van artikel 201 betreffende de toelaatbaarheid van protectiegevers alsook de vereisten van de artikelen 213 tot en met 215 voor de erkenning van andere soorten garanties, kan deze betalingsverplichting op basis van hoofdstuk 4 in aanmerking worden genomen als niet-volgestorte kredietprotectie. Deze blootstellingen worden overeenkomstig artikel 112 in de desbetreffende categorie blootstellingen ondergebracht. Indien de blootstelling een restwaarde van geleasede activa is, wordt de risicogewogen post als volgt berekend: 1/t * 100 % * restwaarde, waarbij t gelijk is aan 1 jaar of aan het dichtstbijzijnde aantal resterende volle jaren van de leaseovereenkomst, indien het laatste hoger is.