HR, 02-12-1998, nr. 33798
ECLI:NL:HR:1998:AA2607
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-12-1998
- Zaaknummer
33798
- LJN
AA2607
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:AA2607, Uitspraak, Hoge Raad, 02‑12‑1998; (Cassatie)
- Wetingang
- Vindplaatsen
FED 1999/226 met annotatie van M.J. HOOGEVEEN
WFR 1998/1779, 1
V-N 1998/58.4 met annotatie van Redactie
Uitspraak 02‑12‑1998
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 oktober 1997 betreffende de haar voor het jaar 1994 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 35.646,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
- 2.
Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof, beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
- 3.
Beoordeling van de klachten Indien een negatieve voorlopige aanslag is opgelegd zonder dat door de belastingplichtige was voldaan aan de voor het opleggen van zodanige aanslag in het belang van de belastingdienst gestelde eisen, ontneemt dat aan een inspecteur niet de bevoegdheid onder verrekening van de negatieve voorlopige aanslag een definitieve aanslag op te leggen. Ingeval een negatieve voorlopige aanslag onjuist is, is een inspecteur in het algemeen ook niet ertoe verplicht de definitieve aanslag op dezelfde wijze onjuist vast te stellen. Dat zou, op grond van gewekt vertrouwen, slechts anders zijn indien door bijkomende omstandigheden die negatieve voorlopige aanslag bij de belastingplichtige de indruk kon wekken te berusten op een uitdrukkelijke standpuntbepaling door de inspecteur. In het onderhavige geval blijkt uit de uitspraak en de stukken van het geding echter niet dat belanghebbende feiten heeft aangevoerd welke bij haar de indruk konden rechtvaardigen dat de verrekening van een te hoog bedrag aan loonbelasting bij de negatieve voorlopige aanslag berustte op zodanige standpuntbepaling. De klachten falen derhalve.
- 4.
Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
- 5.
Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 2 december 1998 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Pos en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma en op die datum in het openbaar uitgesproken.