Einde inhoudsopgave
Omgevingsverordening provincie Groningen 2009
Artikel 4.19a Agrarisch bouwperceel
Geldend
Geldend vanaf 01-06-2013
- Bronpublicatie:
22-05-2013, Provinciaal blad van Groningen 2013, 22 (uitgifte: 29-05-2013, regelingnummer: 461209)
- Inwerkingtreding
01-06-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-05-2013, Provinciaal blad van Groningen 2013, 22 (uitgifte: 29-05-2013, regelingnummer: 461209)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Algemeen
1.
Een bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe agrarische bouwpercelen, tenzij:
- a.
Gedeputeerde Staten voor de betreffende gemeente nadere regels hebben vastgesteld krachtens welke een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuw agrarisch bouwperceel tot een oppervlakte van maximaal 4 hectare, en;
- b.
het nieuwe agrarische bouwperceel ten dienste staat aan een bedrijf dat verplaatst wordt uit de ecologische hoofdstructuur in de provincie Groningen dan wel uitplaatsing uit het bebouwingslint van Midwolda in verband met de aanleg van een vaarverbinding, of;
- c.
Gedeputeerde Staten hebben vastgesteld dat het nieuwe agrarische bouwperceel ten dienste staat aan een bedrijf dat verplaatst wordt omdat de bestaande bedrijfsvoering met de wettelijke milieuhygiënische normen conflicteert, of;
- d.
een actuele stads- of dorpsuitbreiding, dan wel de aanleg van infrastructuur binnen de provincie Groningen continuering van de bedrijfsvoering in de weg staat, of;
- e.
nieuwvestiging voortvloeit uit een door Gedeputeerde Staten vastgestelde specifieke taakstelling tot inplaatsing van agrarische bedrijven.
2.
De toelichting op een bestemmingsplan dat - onverminderd het in lid 1 gestelde - voorziet in een nieuw agrarisch bouwperceel bevat een beschrijving waaruit blijkt dat:
- a.
het nieuwe bouwperceel wordt gecreëerd ten behoeve van een duurzaam volwaardig agrarisch bedrijf binnen de provincie Groningen, waarvan de verwachting bestaat dat de bedrijfsvoering op termijn duurzaam in stand kan worden gehouden;
- b.
- c.
gebleken is dat ten behoeve van de bedrijfsvestiging redelijkerwijs geen gebruik kan worden gemaakt van een bestaand agrarisch bouwperceel dat gelegen is in de nabijheid van de aan het bedrijf ten dienste staande agrarische gronden.
3.
Een bestemmingsplan voorziet niet in uitbreiding van een agrarisch bouwperceel groter dan 2 hectare, tenzij Gedeputeerde Staten voor de betreffende gemeente nadere regels hebben vastgesteld krachtens welke een bestemmingsplan kan voorzien in uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot een oppervlakte van maximaal 4 hectare.
4.
Indien een bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot een omvang groter dan één hectare, bevat de toelichting op het plan een beschrijving van de wijze waarop bij de situering, omvang en vormgeving van het agrarisch bouwperceel, alsmede in de bij het plan behorende regels rekening is gehouden met:
- a.
de historisch gegroeide landschapsstructuur; voor de regio's Noord en Oost is dit nader uitgewerkt in de Nota ‘Agrarische bouwblokken en landschap’;
- b.
het houden van afstand tot andere ruimtelijke elementen;
- c.
de toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting;
- d.
de evenwichtigheid van de ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
- e.
de inpasbaarheid van de erfinrichting in het landschapstype;
- f.
de wenselijkheid om voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel c.q. het (te) verlaten bouwperceel te saneren;
- g.
het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
- h.
het aspect nachtelijke lichtuitstraling.
5.
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een agrarisch bouwperceel waarbinnen - geheel of deels - een monumentaal erf is gelegen, voorziet in regels ter bescherming van het monumentale erf.
6.
Een bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid tot oprichting van nieuwe agrarische bedrijfsbebouwing, bouwwerken en voorzieningen ten behoeve van mestopslag en andere bouwwerken buiten de aangewezen agrarische bouwpercelen, met uitzondering van:
- —
erf- en terreinafscheidingen;
- —
schuilstallen voor het niet-bedrijfsmatig houden van vee tot een oppervlakte van maximaal 25 m2 en een hoogte van maximaal 3 meter.
7.
Gedeputeerde Staten kunnen voor een gemeente of een groep van gemeenten nadere regels vaststellen op grond waarvan een bestemmingsplan in tegenstelling tot het in lid 6 bepaalde, kan voorzien in de oprichting van mestbassins, mestzakken, mestsilo's, kuilvoerplaten en sleufsilo's buiten het agrarisch bouwperceel, mits de noodzaak om deze bouwwerken buiten het agrarisch bouwperceel op te richten is aangetoond en de nadere regels afdoende voorzien in bescherming van het landschap.