Rb. Noord-Holland, 13-04-2015, nr. AWB - 14 , 2143
ECLI:NL:RBNHO:2015:3044
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
13-04-2015
- Zaaknummer
AWB - 14 _ 2143
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2015:3044, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 13‑04‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
NTFR 2015/1494 met annotatie van mr. M. Soltysik
Uitspraak 13‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Proefprocedure over beperking van de vrijstelling van motorrijtuigenbelasting voor oldtimers. Afschaffing van de vrijstelling voor diesel-oldtimers die korter dan 40 jaar in gebruik zijn, is niet in strijd met het internationale recht of het Unierecht. Aan een eerder toegekende vrijstelling kan de oldtimerbezitter niet het vertrouwen ontlenen dat deze nooit zou worden ingetrokken.
Partij(en)
Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer: HAA 14/2143
uitspraak van de meervoudige kamer van 13 april 2015 in de zaak tussen
[X], wonende te [Z], eiser
(gemachtigde: prof. mr. T. Barkhuysen),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Apeldoorn, verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft op 28 januari 2014 motorrijtuigenbelasting voldaan voor het tijdvak 19 januari 2014 tot en met 18 april 2014.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft in het openbaar plaatsgevonden op 17 maart 2015 te Haarlem.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en diens kantoorgenootmr. M. Claessens. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.E. van de Peppel en A.M. Dennekamp.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is volgens het kentekenregister vanaf 26 juli 2012 houder van het motorrijtuig met kenteken [KENTEKEN] (hierna: het motorrijtuig). Het motorrijtuig rijdt op diesel. De datum van eerste toelating is 16 februari 1987. Eiser gebruikt het motorrijtuig niet dagelijks. Eiser beschikt ook over een ander motorrijtuig.
2. Eiser heeft een kennisgeving vrijstelling motorrijtuigenbelasting ontvangen met dagtekening 26 september 2013 waarin is aangegeven dat het motorrijtuig met ingang van 19 januari 2013 in aanmerking komt voor een vrijstelling. In de kennisgeving wordt verwezen naar de voorwaarden in artikel 72, eerste lid, onderdeel b, en derde lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB), naar de overgangsregeling van artikel 72, vierde lid, van de Wet MRB en naar artikel 12 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Uitvoeringsbesluit).
3. In december 2013 heeft eiser een informatiebrief ontvangen over de wijziging van de wet- en regelgeving voor de vrijstelling van motorrijtuigenbelasting voor oldtimers per
1 januari 2014.
4. Op 17 december 2013 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de wijziging van de wetgeving voor de vrijstelling van motorrijtuigenbelasting voor oldtimers per 1 januari 2014. De vrijstelling geldt alleen nog voor motorrijtuigen die (langer dan) 40 jaar geleden voor het eerst in gebruik zijn genomen.
5. Eiser heeft een rekening motorrijtuigenbelasting ontvangen met dagtekening 22 januari 2014 voor het tijdvak 19 januari tot en met 18 april 2014 voor € 460.
6. Eiser heeft de rekening op 28 januari 2014 voldaan en daartegen bezwaar gemaakt.
Geschil1. In geschil is of motorrijtuigenbelasting kan worden geheven voor motorrijtuigen die ouder zijn dan 25 maar jonger dan 40 jaar.
Beoordeling van het geschil
2. Vrijstelling van belasting voor personenauto’s wordt op grond van artikel 72, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet MRB (tekst tot en met 2011), onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, verleend voor motorrijtuigen die 25 jaar en ouder zijn.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit (tekst tot en met 2011) wordt vrijstelling van belasting voor motorrijtuigen die 25 jaar en ouder zijn verleend indien uit het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens blijkt dat het desbetreffende motorrijtuig ten minste 25 jaar oud is, dan wel aan de hand van bescheiden zulks wordt aangetoond.
3. Vrijstelling van belasting voor personenauto’s wordt op grond van artikel 72, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet MRB (tekst 2012 en 2013), onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, verleend voor motorrijtuigen die ten minste 30 jaar geleden voor het eerst in gebruik zijn genomen.
Ingevolge artikel 72, vierde lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet MRB, is de vrijstelling eveneens van toepassing op een motorrijtuig dat in 1987 voor het eerst in gebruik is genomen, en het tijdstip van eerste ingebruikneming ten minste 26 jaar geleden is.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit (tekst 2012 en 2013) wordt vrijstelling verleend indien de ingevolge die bepaling vereiste ouderdom, respectievelijk het tijdstip van eerste ingebruikneming, blijkt uit het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens, dan wel deze ouderdom of dit tijdstip aan de hand van bescheiden wordt aangetoond.
4. Op grond van artikel 72, eerste lid, onderdeel b, van de Wet MRB (tekst 2014) wordt vrijstelling van belasting voor personenauto’s, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, verleend voor motorrijtuigen die ten minste 40 jaar geleden voor het eerst in gebruik zijn genomen.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit (tekst 2014) wordt de vrijstelling van belasting, bedoeld in artikel 72, eerste lid, onderdeel b, van de Wet MRB, verleend respectievelijk het overgangsrecht oudere motorrijtuigen, bedoeld in hoofdstuk XA van de wet, wordt toegepast, indien de ingevolge die bepaling respectievelijk dat hoofdstuk vereiste ouderdom, respectievelijk het tijdstip van eerste ingebruikneming, blijkt uit het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens, dan wel deze ouderdom of dit tijdstip aan de hand van bescheiden wordt aangetoond.
5. Volgens de wettelijke regelingen (zie punt 3 hiervoor) geldend in 2012 en 2013 zijn motorrijtuigen waarvan uit het kentekenregister blijkt dat die ten minste 30 jaar oud zijn, vrijgesteld voor de motorrijtuigenbelasting. Voor motorrijtuigen die ouder zijn dan 25 maar jonger dan 30 jaar, is een overgangsregeling getroffen. Voormelde blijkt ook uit de inhoud van de vrijstellingskennisgeving van 26 september 2013. Eiser genoot de vrijstelling voor de motorrijtuigenbelasting zoals die uit de destijds geldende wet voortvloeide. De wettelijke regeling is met ingang van 1 januari 2014 gewijzigd in die zin dat wat betreft motorrijtuigen als die van eiser die op diesel rijden de vrijstelling vanaf de wetswijziging slechts geldt voor motorrijtuigen die ten minste 40 jaar geleden voor het eerst in gebruik zijn genomen (zie punt 4 hiervoor). Nu vaststaat dat eisers motorrijtuig op 1 januari 2014 niet aan de dan geldende wettelijke regeling voldeed, is de vrijstelling zoals die in 2012 en 2013 gold naar het oordeel van de rechtbank van rechtswege komen te vervallen met die wetswijziging.
Toetsingskader
6. De gemachtigde heeft desgevraagd erkend dat vanwege het toetsingsverbod in de Grondwet en artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk (hierna: Wet algemeene bepalingen) het toetsingskader van een wet in formele zin beperkt is. De rechtbank zal de onder punt 4 opgenomen tekst van de Wet MRB daarom in eerste instantie toetsen aan het EVRM.
Artikel 1 van het Eerste Protocol
7. Eiser heeft gesteld dat de wijziging van artikel 72, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet MRB met ingang van 1 januari 2014 in strijd is met het recht van eigendom volgens artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Uit vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat belastingheffing is te beschouwen als regulering van eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Volgens eveneens vaste rechtspraak van het EHRM, is inbreuk door de Staat op het ongestoorde genot van eigendom van een natuurlijk of rechtspersoon alleen dan gerechtvaardigd indien de inbreuk in overeenstemming is met het nationale recht (“lawful”), de inbreuk een legitiem doel in het algemeen belang dient en er een redelijke mate van evenredigheid is tussen de gebruikte middelen en het doel dat wordt nagestreefd. Dit laatste vereist het bestaan van een redelijke verhouding (“fair balance”) tussen voormeld algemeen belang en de bescherming van individuele rechten. Waar het gaat om de beoordeling van wat in het algemeen belang is en de keuze van de middelen om dit belang te dienen, komt de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe. De rechtbank is van oordeel dat de wetgever binnen de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid is gebleven. De rechtbank stelt voorop dat de wijziging van de Wet MRB op democratische wijze tot stand is gekomen. De wetgever heeft zijn keuze voor de huidige regeling beargumenteerd en toegelicht. De keuze van de wetgever is niet van iedere redelijkheid ontbloot. In dit verband hecht de rechtbank belang aan de omstandigheid dat de houders van oldtimers onder de vroegere wet- en regelgeving, een kleine minderheid, een voordeel hadden ten opzichte van de houders van andere motorrijtuigen. De wetgever heeft ervoor gekozen om een bepaalde groep motorrijtuigen (namelijk die tussen 25 en 40 jaar oud) per 1 januari 2014 van dit voordeel uit te sluiten. Aangezien de wetgever zelf de belastingtarieven vaststelt, moet hij de directe financiële gevolgen van zijn keuze hebben voorzien. Dat de wetgever bepaalde overige gevolgen van de regeling heeft voorzien (zoals ombouw, verkoop of schorsing) blijkt uit de brief van de Staatssecretaris van Financiën aan de Stichting Autobelangen van 10 maart 2014. Dat de door de wetgever ingecalculeerde gevolgen cijfermatig wellicht niet geheel zijn uitgekomen, zoals eiser met de overgelegde onderzoeksrapporten probeert aan te tonen, kan hieraan niet afdoen. Wetgeving wordt niet achteraf, met terugwerkende kracht, vastgesteld, maar voor de periode die begint op een door de wetgever te bepalen tijdstip in de toekomst.
8. De keuze om, naar eiser meent ten onrechte, geen onderscheid te maken tussen hobbymatige houders en anderen, valt eveneens binnen de beoordelingsvrijheid van de wetgever. De wetgever heeft kennelijk gekozen voor objectieve en eenvoudig controleerbare criteria. Deze keuze is redelijk en vrij gebruikelijk bij belastingheffing. Dat de invoer van oldtimers als gevolg van de eerdere overgangsregeling (motie Van Vliet) per 1 januari 2012 fors zou zijn afgenomen zodat de noodzaak van de huidige regeling voor oldtimers ontbreekt, doet hieraan niet af. Het is aan de wetgever om te beoordelen welke maatregelen op welk tijdstip geboden zijn en mits deze keuze niet van iedere redelijkheid is ontbloot, dient deze te worden gerespecteerd. Kennelijk wenste de wetgever niet alleen het aantal oldtimers te beperken, maar (vooral) het gebruik daarvan te ontmoedigen. Het staat eiser vrij om de aangedragen alternatieven (zoals een tweede, hobbymatig gehouden motorrijtuig vrijstellen van motorrijtuigenbelasting, een elektronisch kastje om het gebruik van de weg te beperken of een kilometeradministratie) aan de wetgever voor te stellen om zo de gewenste aanpassing van de wet- en regelgeving te bewerkstelligen.
9. Ook is de wetgever binnen de hem toekomende beoordelingsvrijheid gebleven met zijn keuze om voor motorrijtuigen die op andere brandstoffen dan benzine rijden geen overgangsregeling te treffen. De rechtbank is om te beginnen van oordeel dat motorrijtuigen die op benzine rijden aan de ene, en motorrijtuigen die op andere brandstoffen rijden aan de andere kant, geen gelijke gevallen zijn. Afgezien van de aard en de milieubelasting van iedere soort brandstof zijn er andere verschillen die een rol spelen bij de overwegingen omtrent de brandstofsoort bij de aanschaf van een motorrijtuig. De keuze voor dit door het milieu ingegeven onderscheid staat voorts ter beoordeling aan de wetgever en niet aan de rechter of de individuele belastingplichtige. De gemaakte keuze is niet van iedere redelijke grond ontbloot. Dat een hoge ambtenaar zou hebben gesuggereerd dat de verwachte belastingopbrengst het motief zou zijn geweest voor de wijziging maakt dit niet anders. Ten eerste vermeldt de ambtenaar een weging van twee factoren (en niet dat de verwachte belastingopbrengst het belangrijkste of zelfs enige motief zou zijn geweest) en ten tweede noemt de ambtenaar ook het faciliteren van het cultureel rijdend erfgoed als doelstelling. Hieruit blijkt dat de wetgever oog heeft gehad voor het cultureel rijdend erfgoed. De rechtbank verwijst voorts naar de antwoorden op de vragen van het Tweede Kamerlid Bashir van 28 januari 2013 naar aanleiding van het voornemen in het Regeerakkoord (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012-2013, 33 402, nr. 33) waarin de overwegingen en de verwachte gevolgen van de voorgestelde wijziging worden beschreven.
10. Eiser heeft in het verlengde daarvan aangevoerd dat de wijziging bij hem leidt tot een individuele en buitensporige last. Van een onder punt 7 hiervoor bedoelde redelijke verhouding (“fair balance”) is geen sprake indien de betrokken persoon wordt getroffen door een individuele en buitensporige last. Nu in eisers geval de financiële gevolgen van de wetswijziging een te betalen bedrag van € 460 per kwartaal is, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een individuele en buitensporige last in vorenstaande zin. De overige argumenten die eiser noemt, namelijk de waardedaling van het motorrijtuig en in het uiterste geval zelfs het afstand doen van het motorrijtuig maken het voorgaande niet anders. Eiser heeft bevestigd dat hij niet van plan is om het motorrijtuig te verkopen, zodat hij van de door hem gestelde maar niet met concrete gegevens onderbouwde waardedaling (voorlopig) geen gevolgen ondervindt. Voorts benadrukt de rechtbank dat het hobbymatige gebruik eerder in het nadeel van eiser pleit dan in zijn voordeel. Een hobby is geen eerste levensbehoefte. Aan een hobby zijn doorgaans kosten verbonden, en het is een persoonlijke keuze van de hobbyist om bij het stijgen van de kosten daarvan ermee te stoppen of om de extra kosten te dragen. Dit puur persoonlijke belang is ondergeschikt aan het algemeen belang. De rechtbank verwerpt eisers beroep op de schending van het Eerste Protocol.
11. De rechtbank voegt hieraan ten overvloede toe dat de wetswijziging tijdig was aangekondigd en via de informatiebrief van december 2013 aan eiser meegedeeld. De rechtbank herinnert eraan dat in het Regeerakkoord van het kabinet Rutte II van 29 oktober 2012 een volledige afschaffing van de vrijstelling voor oldtimers was opgenomen. In een brief van 15 april 2013 heeft de Staatssecretaris van Financiën aangekondigd dat als gevolg van het stranden van het overleg met vertegenwoordigers van de oldtimerbranche de voorgenomen volledige afschaffing van de vrijstelling, zoals aangekondigd in het Regeerakkoord, zal worden uitgewerkt in het Belastingplan 2014 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012-2013, 33 402, nr. 55). Op 17 april 2013 heeft opnieuw overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de oldtimerbranche, te weten de FEHAC, KNAC, FOCWA, ANWB, RAI en BOVAG. In de brief van 24 april 2013 heeft de Staatssecretaris van Financiën aangekondigd dat tijdens dit nieuwe overleg toch overeenstemming is bereikt. De overeengekomen maatregelen zijn in de brief beschreven en deze komen overeen met de wet- en regelgeving zoals deze is aangenomen (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012-2013, 33 402, nr. 59). Uiteindelijk heeft de Eerste Kamer op
17 december 2013 de onder punt 4 opgenomen tekst van artikel 72, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet MRB aangenomen. Anders dan eiser stelt was de wijziging gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken zeker niet onvoorzienbaar. Eiser kon bij ontvangst van de vrijstellingskennisgeving van 26 september 2013 al niet meer rekenen op ongewijzigde voortzetting van de vrijstelling.
12. De beoordeling van de argumenten die eiser voorts in dit verband noemt, namelijk dat ten onrechte geen rekening is gehouden met bestaande rechten, dat het de derde belastingmaatregel is met betrekking tot oldtimers in vier jaar tijd en dat uit de aangenomen moties van de Tweede Kamerleden Van Vliet en Bashir volgt dat het cultureel rijdend erfgoed ingeval van hobbymatig gebruik dient te worden beschermd, is voorbehouden aan de wetgever. Wat betreft de aangenomen moties merkt de rechtbank op dat deze geen kracht van wet hebben. De uiteindelijk – door de Tweede en de Eerste Kamer – aangenomen wettekst is algemeen verbindend.
Artikel 14 van het EVRM en artikel 1 van het Twaalfde Protocol
13. Eiser doet voorts een beroep op het gelijkheidsbeginsel, dat is neergelegd in artikel 14 van het EVRM en artikel 1 van het Twaalfde Protocol. De rechtbank verwerpt dit beroep onder verwijzing naar de overwegingen omtrent het beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol. De rechtbank is van oordeel dat uit deze overwegingen mede volgt dat de wetgever niet heeft gehandeld in strijd met het gebod om geen onderscheid te maken op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status. De criteria waarop de wetgever de door hem gemaakte keuzes heeft gebaseerd zijn objectief en niet van iedere redelijkheid ontbloot.
Unierecht
14. Eiser doet voorts een beroep op het vrije verkeer van goederen binnen de Europese Unie dat is gewaarborgd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De rechtbank verwerpt dit beroep. De gewijzigde wet- en regelgeving maakt geen onderscheid tussen motorrijtuigen die uit andere lidstaten van de Europese Unie afkomstig zijn aan de ene, en zich al langere tijd in Nederland bevindende motorrijtuigen aan de andere kant. De in- en uitvoer van oldtimers worden niet belemmerd of onmogelijk gemaakt. Uitsluitend het gebruikmaken van de weg in Nederland is aanleiding voor de verschuldigdheid van motorrijtuigenbelasting. Het motorrijtuig van eiser bevindt zich al geruime tijd in Nederland en eiser heeft desgevraagd aangegeven niet van plan te zijn om het motorrijtuig uit te voeren. Aangezien onder de gegeven omstandigheden geen sprake is van een situatie die onder de werking van het Unierecht valt, komt de rechtbank ook niet toe aan toetsing aan het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
15. Dat per 1 januari 2014 het door de vrijstellingskennisgeving van 26 september 2013 door verweerder gewekte vertrouwen is geschonden, kan de rechtbank niet volgen. Immers, uit de vrijstellingskennisgeving blijkt niet dat deze eeuwigdurend en zelfs bij wijziging van de formele wetgeving van kracht blijft. Verweerder heeft in de kennisgeving gewezen op alle op dat moment van kracht zijnde relevante bepalingen. Eiser kon hieruit begrijpen dat de vrijstelling onder de geldende voorwaarden was verleend. Uit de kennisgeving kan niet worden afgeleid dat de vrijstelling ongeacht latere wijzingen in de wet- en regelgeving werd verleend. Dat de vrijstellingskennisgeving niet door verweerder is ingetrokken doet daar niet aan af. Ten eerste is de kennisgeving geen voor bezwaar vatbare beschikking. Ten tweede is enig vertrouwen dat eiser aan de kennisgeving heeft mogen ontlenen, herroepen door de brief die hij in december 2013, nog vóór de aanvaarding door de Eerste Kamer van het wetsvoorstel waarbij artikel 72 van de Wet MRB per 1 januari 2014 is gewijzigd, heeft ontvangen. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat de wetswijziging onbillijk is of onredelijk uitpakt, merkt de rechtbank op dat het de rechtbank niet is toegestaan de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen (artikel 11 van de Wet algemeene bepalingen).
16. Eiser doet in verband met het vertrouwensbeginsel voorts een beroep op de uitspraak van rechtbank Gelderland van 28 oktober 2014 (ECLI:NL:RBGEL:2014:6730). De rechtbank verwerpt dit beroep. Het door rechtbank Gelderland gegeven oordeel is gebaseerd op een individuele brief die was ontvangen naar aanleiding van een door deze belanghebbende gedaan verzoek om toepassing van de per 1 januari 2014 geldende overgangsregeling voor motorrijtuigen die op benzine rijden. Eiser kan aan deze brief, die niet aan hem is gericht en die hij niet heeft ontvangen, geen vertrouwen ontlenen.
17. De rechtbank wijst voorts het beroep op het gelijkheidsbeginsel af. Niet is gebleken dat verweerder gelijke gevallen verschillend heeft behandeld. De gevallen die eiser noemt, namelijk de houders van motorrijtuigen die langer dan 40 jaar geleden in gebruik zijn genomen en de houders van motorrijtuigen die op benzine rijden en die van de overgangsregeling gebruik kunnen maken, zijn feitelijk geen gelijke gevallen. Voor het maken van onderscheid tussen deze groepen heeft de wetgever objectieve criteria gebruikt en de gemaakte keuzes zijn niet van iedere redelijkheid ontbloot. Het handelen van verweerder is gebaseerd op deze keuzes en is evenmin strijdig met het gelijkheidsbeginsel.
18. Dat verweerder de uitspraak op bezwaar niet voldoende heeft gemotiveerd, kan niet tot vernietiging van de voldoening of de uitspraak op bezwaar leiden. Volgens vaste jurisprudentie (onder andere Hoge Raad 7 oktober 1998, nr. 33 577, ECLI:NL:HR:1998:AA2310) heeft schending van het motiveringsbeginsel in de uitspraak op bezwaar door verweerder slechts tot gevolg dat de rechtbank, wanneer zij deze uitspraak bevestigt, zelf de gronden daarvoor in de uitspraak opneemt.
Schending van de hoorplicht
19. Anders dan verweerder meent, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de hoorplicht jegens eiser heeft geschonden. Eiser heeft in het bezwaarschrift verzocht om te worden gehoord. Dat de in het bezwaarschrift aangevoerde gronden vanuit het standpunt van de inspecteur niet tot gegrondverklaring van het bezwaar hadden kunnen leiden, omdat de Belastingdienst gehouden is de gewijzigde wet- en regelgeving uit te voeren acht de rechtbank geen steekhoudende reden om van het horen af te zien. Eiser had immers ook een beroep gedaan op het door verweerder met de vrijstellingskennisgeving gewekte vertrouwen. Ter zitting heeft eiser desgevraagd bevestigd dat de rechtbank de zaak niet terug hoeft te wijzen naar verweerder maar de zaak zelf af mag doen. De rechtbank zal aan deze wens gehoor geven, maar constateert wel dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Tussen partijen is dan niet in geschil dat verweerder het griffierecht aan eiser zal vergoeden.
20. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. M.C.A. Onderwater en mr. M.H.L.C. Bijvoet, leden, in aanwezigheid van E. Hoekman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.