Einde inhoudsopgave
Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945
Artikel 2
Geldend
Geldend vanaf 04-07-1986
1.
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt onder vervolging verstaan iedere handeling of maatregel, welke tijdens de oorlogsjaren 1940–1945 door of namens de Nederland of het voormalige Nederlands-Indië vijandelijke bezettende machten werd gericht tegen personen of groepen van personen op grond van hun ras, geloof, wereldbeschouwing of homosexualiteit en welke heeft geleid tot:
- a.
vrijheidsberoving door opsluiting in concentratiekampen, gevangenissen of andere verblijfplaatsen, waar beëindiging van het leven dan wel permanente bewaking van de vervolgde werd beoogd, met inbegrip van het transport naar en tussen dergelijke verblijfplaatsen;
- b.
ondergaan van sterilisatie om aan vrijheidsberoving te ontkomen;
- c.
onderduiken om aan vrijheidsberoving te ontkomen.
2.
Onder vervolging worden tevens verstaan handelingen of maatregelen:
- a.
van de vijandelijke bezettende macht van het voormalige Nederlands-Indië, welke werden gericht tegen personen of groepen van personen op grond van hun Europese afkomst of Europees georiënteerde of gezinde instelling en welke hebben geleid tot omstandigheden als omschreven in het eerste lid, onder a;
- b.
van de vijandelijke bezettende macht van Nederland, welke werden gericht tegen personen, die zich aan verplichte tewerkstelling hebben onttrokken en welke hebben geleid tot omstandigheden als omschreven in het eerste lid, onder a.
3.
Handelingen of maatregelen van de vijandelijke bezettende macht van Nederland, welke werden gericht tegen personen wegens het zich onttrekken aan krijgsgevangenschap, worden niet onder vervolging begrepen.