Einde inhoudsopgave
Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945
Artikel 3
Geldend
Geldend vanaf 15-07-1994
- Bronpublicatie:
07-07-1994, Stb. 1994, 519 (uitgifte: 14-07-1994, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 23057 Overheid.nl: 23057)
- Inwerkingtreding
15-07-1994
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-07-1994, Stb. 1994, 520 (uitgifte: 01-01-1994, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid ouderen / Bijzondere onderwerpen
1.
Onder vervolgde wordt verstaan:
- a.
de Nederlander, die tijdens de oorlogsjaren 1940–1945 Nederlander zijnde dan wel Nederlands onderdaan in de zin van de toenmalige Wet van 10 februari 1910 (Stb. 55), vervolging onderging;
- b
- 1.
de Nederlander, die tijdens de oorlogsjaren 1940–1945 vreemdeling zijnde, vervolging onderging, indien hij sedert 9 mei 1940 tot aan het tijdstip van zijn naturalisatie onafgebroken in Nederland gevestigd is geweest;
- 2.
de Nederlander, die tijdens de oorlogsjaren 1940–1945 vreemdeling zijnde, vervolging onderging, indien hij sedert 7 december 1941 tot het tijdstip van zijn naturalisatie onafgebroken in het voormalige Nederlands-Indië, in Indonesië of in het voormalige Nederlands Nieuw-Guinea gevestigd is geweest, dan wel sedert 7 december 1941 onafgebroken in het voormalige Nederlands-Indië, in Indonesië of in het voormalige Nederlands Nieuw-Guinea was gevestigd en aansluitend daaraan vóór 1 april 1964 in Nederland is gekomen of vóór genoemde datum een verzoek om toestemming tot vestiging in Nederland heeft ingediend, waarop gunstig is beslist, en sedert zijn aankomst tot aan het tijdstip van zijn naturalisatie onafgebroken hier te lande gevestigd is geweest.
- 3.
de Nederlander, die tijdens de oorlogsjaren 1940–1945 vreemdeling zijnde, vervolging onderging, indien hij zich niet later dan 15 augustus 1955 in Nederland heeft gevestigd en tot de datum van de aanvraag, bedoeld in artikel 30, dan wel tot zijn overlijden onafgebroken in Nederland gevestigd is geweest;
- c.
de vreemdeling, die tijdens de oorlogsjaren 1940–1945 vervolging onderging, indien hij sedert 9 mei 1940 onafgebroken in Nederland is gevestigd, dan wel tot zijn overlijden is geweest;
- d
- 1.
de vreemdeling, die tijdens de oorlogsjaren 1940–1945 vervolging onderging, indien hij sedert 7 december 1941 tot zijn overlijden, mits dit plaats vond vóór 1 april 1964, onafgebroken in het voormalig Nederlands-Indië, in Indonesië of in het voormalig Nederlands Nieuw-Guinea, was gevestigd;
- 2.
de vreemdeling, die tijdens de oorlogsjaren 1940–1945 vervolging onderging, indien hij sedert 7 december 1941 onafgebroken in het voormalig Nederlands-Indië, in Indonesië of in het voormalig Nederlands Nieuw-Guinea, was gevestigd en aansluitend daaraan vóór 1 april 1964 in Nederland is gekomen of vóór genoemde datum een verzoek om toestemming tot vestiging in Nederland heeft ingediend, waarop gunstig is beslist, en sedert zijn aankomst onafgebroken hier te lande gevestigd is, dan wel tot zijn overlijden is geweest;
- e.
de vreemdeling, die tijdens de oorlogsjaren 1940–1945 Nederlander zijnde vervolging onderging;
- f.
de vreemdeling, die tijdens de oorlogsjaren 1940–1945 Nederlands onderdaan zijnde in de zin van de Wet van 10 februari 1910 (Stb. 55) vervolging onderging en nadien het Nederlanderschap heeft bezeten.
2.
De Raad kan de persoon die vervolging heeft ondergaan, maar niet voldoet aan de vereisten, bedoeld in het eerste lid, dan wel de persoon die voldoet aan de vereisten, bedoeld in het eerste lid, en tijdens de oorlogsjaren 1940–1945 in omstandigheden verkeerde welke overeenkomst vertonen met vervolging, met de vervolgde gelijkstellen indien het niet toepassen van deze wet ten aanzien van deze persoon een klaarblijkelijke hardheid zou zijn.