Einde inhoudsopgave
Regeling specificaties en typegoedkeuring boordcomputer taxi
Artikel 26
Geldend
Geldend vanaf 01-10-2010
- Bronpublicatie:
12-07-2010, Stcrt. 2010, 11225 (uitgifte: 19-07-2010, regelingnummer: CEND/HDJZ-2010/954)
- Inwerkingtreding
01-10-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-07-2010, Stcrt. 2010, 11225 (uitgifte: 19-07-2010, regelingnummer: CEND/HDJZ-2010/954)
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht / Voertuigeisen
1.
Een fout treedt op wanneer de correcte werking van de boordcomputer gedurende korte tijd wordt onderbroken.
2.
De boordcomputer detecteert ten minste de volgende fouten:
- a.
een integriteitfout in de uitvoercode;
- b.
een integriteitfout in de systeemgegevens;
- c.
een integriteitfout in de opgeslagen gebruikersgegevens;
- d.
een integriteitfout bij de gegevensuitvoer naar de chauffeurskaart;
- e.
een fout in de registratiefunctie;
- f.
een fout die de beveiliging, bedoeld in artikel 31, van de boordcomputer in gevaar brengt;
- g.
een fout bij de gegevensuitvoer naar externe inrichtingen;
- h.
een fout bij het gebruik van de systeemkaart;
- i.
een fout bij het gebruik van de boordcomputerkaart;
- j.
een fout in de bewegingsensor;
- k.
een fout in de positiebepalingsensor;
- l.
een fout in de koppeling met de taxameter.
3.
Een storing treedt op wanneer een onderbreking in de correcte werking van de boordcomputer door een gebeurtenis of fout een permanent karakter heeft.
4.
De boordcomputer detecteert ten minste de volgende storingen:
- a.
een storing in de werking van de registratiefunctie;
- b.
een storing in de werking van de beveiligingsfuncties;
- c.
een storing in de werking van de sensoren;
- d.
een storing in de overbrenging naar een externe interface zoals beschreven in bijlage 2;
- e.
een storing in de werking van de systeemkaart;
- f.
een storing in de werking van de boordcomputerkaarten.
5.
Bij het vastleggen van gebeurtenissen, fouten en storingen koppelt de boordcomputer daar een code aan, zoals beschreven in bijlage 2, artikel 6, zevende lid.
6.
Zolang de correcte werking van de beveiligingsfuncties, bedoeld in artikel 31, gegarandeerd is, blijft de boordcomputer na het detecteren van een fout doorgaan met het registreren van gegevens. Deze gegevens worden zodanig in de boordcomputer geregistreerd dat ze herkenbaar zijn als zijnde geregistreerd gedurende een periode waarin zich één of meerdere fouten hebben voorgedaan.
7.
De boordcomputer staakt het uitvoeren van verdere handelingen wanneer een storing wordt gedetecteerd als bedoeld in het vierde lid, onderdelen a, b, c en e.