Hof Arnhem, 17-03-2010, nr. 21-004660-07
ECLI:NL:GHARN:2010:BL7919, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
17-03-2010
- Zaaknummer
21-004660-07
- LJN
BL7919
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2010:BL7919, Uitspraak, Hof Arnhem, 17‑03‑2010; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BT8785
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BT8785, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 17‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Schietincident tijdens het slaapwandelen.
Partij(en)
Sector strafrecht
Parketnummer: 21-004660-07
Uitspraak d.d.: 17 maart 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zutphen van
9 november 2007 in de strafzaak tegen
verdachte,
geboren te (geboorteplaats) op (geboortedatum),
wonende te (woonadres).
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 15 oktober 2008 en 3 maart 2010 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr P. Reitsma, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De benadeelde partij is door de rechtbank niet ontvankelijk verklaard. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich niet opnieuw gesteld. De vordering is daarom niet meer aan de orde.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 1 januari 2007 in de gemeente Nunspeet,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
- (slachtoffer)
van het leven te beroven, met dat opzet met een geladen
(kogel)geweer, althans met een geladen vuurwapen, op (slachtoffer) heeft
geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
althans, dat
zij op of omstreeks 1 januari 2007 in de gemeente Nunspeet,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een persoon genaamd (slachtoffer), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
toe te brengen, met dat opzet met een geladen (kogel)geweer, althans met een
geladen vuurwapen, op die (slachtoffer) heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
althans, dat
zij op of omstreeks 01 januari 2007 in de gemeente Nunspeet opzettelijk
mishandelend (slachtoffer) met een geladen (kogel)geweer, althans met een
geladen vuurwapen in diens buikstreek heeft geschoten, waardoor deze letsel
heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsverweer
De raadsman heeft aangevoerd dat de eerste door de verdachte bij de politie afgelegde verklaring uitgesloten zou moeten worden van het bewijs gelet op de uitspraak van het EHRM van 27 november 2008, nr. 3639/02 NJ 2009, 214 (Salduz versus Turkije) en de uitspraken van de Hoge Raad van 30 juni 2009 NJ 2009/349/350/351.
Bij de beoordeling van het verweer zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Verdachte is op 1 januari 2007 te 21.40 uur buiten heterdaad aangehouden ter zake van poging tot doodslag c.q. poging tot zware mishandeling c.q. mishandeling. Verdachte is op 1 januari 2007 te 22.05 uur voorgeleid aan de hulpofficier van justitie en later die dag voor het eerst verhoord waarbij zij een bekennende verklaring heeft afgelegd.
Verdachte is hierna nog driemaal door de politie verhoord.
Uit de stukken blijkt niet dat verdachte voorafgaand aan het eerste verhoor in de gelegenheid is gesteld een raadsman te raadplegen.
De Hoge Raad heeft uit de rechtspraak van het EHRM afgeleid dat een verdachte die door de politie is aangehouden aan artikel 6 EVRM een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen.
Dit brengt volgens de Hoge Raad mee dat de aangehouden verdachte voor de aanvang van het eerste verhoor dient te worden gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat.
Behoudens het geval dat hij uitdrukkelijk danwel stilzwijgend doch in elk geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van bepaalde dwingende redenen, zal hem binnen de grenzen van het redelijke de gelegenheid moeten worden geboden dat recht te verwezenlijken. Indien een aangehouden verdachte niet danwel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor een advocaat te raadplegen, levert dat in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Die situatie doet zich hier voor. In het onderhavige geval behoeft dat echter niet te leiden tot bewijsuitsluiting. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Indien sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dient bij de beantwoording van de vraag of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en zo ja welk rechtsgevolg in aanmerking komt, rekening te worden gehouden met de in het tweede lid van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering genoemde factoren.
Het belang dat het geschonden voorschrift dient is in het onderhavige geval in belangrijke mate, maar niet uitsluitend, de betrouwbaarheid van een door de op dat moment ingesloten verdachte afgelegde verklaring. Het belang dient tevens een meer formeel recht van de verdachte om zijn procespositie in vrijheid te kunnen bepalen. De schending van eerstgenoemd belang zou mogelijkerwijs een bewijsuitsluiting kunnen rechtvaardigen.
Er bevinden zich echter in het dossier geen aanwijzingen dat de afgelegde verklaring, hoewel zonder voorafgaande raadpleging van een advocaat afgelegd, niet betrouwbaar zou zijn. Het tweede genoemde belang wordt in het Nederlandse strafprocesrecht primair beschermd door het bepaalde in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering: een als verdachte gehoord persoon heeft het recht om te zwijgen en hij moet nadrukkelijk op dat recht worden gewezen. Dit voorschrift is in deze zaak nageleefd.
Bij de beoordeling van de tweede van belang zijnde factor, de ernst van het verzuim, dient te worden opgemerkt dat de verhorende politieambtenaren geen ernstig verwijt van het verzuim kan worden gemaakt. De aanhouding, het daarop volgende verhoor van verdachte en de daarbij gevolgde procedure vond plaats vóór de rechtspraak van het EHRM en de Hoge Raad en in overeenstemming met de toen gangbare praktijk.
De derde factor is het nadeel dat door het vormverzuim is veroorzaakt. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Verdachte heeft de inhoud van haar eerst afgelegde verklaring bij de politie steeds gehandhaafd, zo ook bij de behandeling ter terechtzitting van het hof. Het is begrijpelijk en ook aannemelijk dat verdachte bij het eerste verhoor hevig geëmotioneerd en overstuur was maar zij is nadien niet op die verklaring teruggekomen. Dat is nog eens nadrukkelijk door verdachte en haar raadsman ter zitting van het hof van 3 maart 2010 bevestigd. Het vorenstaande brengt mee dat in het onderhavige geval kan worden volstaan met de constatering dat er sprake is van een vormverzuim.
De raadsman heeft ter zitting (voorwaardelijk) verzocht zijn kantoorgenoot mr Van Dijken, die destijds als piketadvocaat verdachte heeft bezocht, te horen als getuige aangezien hij kan verklaren hoe dat gesprek met verdachte is gegaan.
Dit verzoek wordt afgewezen. Zoals al is overwogen, is aannemelijk dat verdachte bij haar eerste verhoor door de politie hevig geëmotioneerd en overstuur was. Dat hebben de verhorende verbalisanten ook in het proces-verbaal van verhoor opgenomen.
Ter terechtzitting van het hof van 3 maart 2010 heeft verdachte verklaard dat de verbalisanten bij het afnemen van haar eerste verhoor haar geen dingen in de mond hebben gelegd of haar hebben gemanipuleerd. Verdachte is niet teruggekomen op deze verklaring.
Bewijsoverweging met betrekking tot het opzet.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat is gebleken dat verdachte ten tijde van het gebeuren heeft geslaapwandeld en tijdens het slaapwandelen heeft geschoten. Uit niets blijkt dat verdachte bewust heeft gehandeld en of zij dit heeft zien aankomen. Zij heeft de trekker overgehaald maar dat kan haar niet worden verweten vanwege het feit dat zij daar niet de wil of opzet toe heeft gehad. Hij wijst daartoe op de verklaring van verdachte dat zij gedroomd had, dat wat zij heeft verklaard haar was ingegeven door de buren, het vinden van de hulzen en het aantreffen van de niet afgesloten kluis, alsmede op het rapport van de deskundige, prof. Kerkhof.
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is geweest van een slaaptoestand, hetgeen blijkt uit de gedetailleerde verklaring van verdachte over haar gedragingen. De emotionele toestand waarin verdachte verkeerde geeft geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid ervan te twijfelen. Het alcoholgebruik van verdachte kan een rol hebben gespeeld.
Beoordeling
Verdachte heeft in haar eerste verklaring bij de politie, afgelegd op 1 januari 2007, gedetailleerd verklaard over de handelingen die zij heeft verricht nadat zij wakker was geworden, doordat haar hond op haar sprong.
Zo heeft verdachte verklaard dat zij uit boosheid over het geknal en het effect daarvan op haar hond haar geweer uit de kluis die op slot zat heeft gepakt en uit een doosje dat zich ook in de kluis bevond, munitie heeft gepakt. Vervolgens is zij op de bovendieping naar de voorkamer van haar woning gelopen en heeft zij daar een raam losgemaakt, dat niet meer dan 10 tot 15 cm open kon en vervolgens heeft zij door de opening van dat raam geschoten in de richting van een ton waarin zij vuur zag. Zij denkt dat zij vier keer heeft geschoten. Na elk schot heeft zij haar geweer opnieuw geladen.
In haar vierde verklaring bij de politie, afgelegd op 3 januari 2007, verklaart verdachte dat zij zich niet kan herinneren dat zij geschoten heeft. Het hele gebeuren was voor haar een heel enge droom waarin zij beelden van schietkaarten en vage mensenfiguren heeft gezien. Zij heeft in haar droom ook vlammen van het vuur gezien en heeft ook een knal gehoord.
Als verdachte hoort van de schietpartij verklaart zij tegenover de getuige 1, die zij als eerste spreekt nadat ze wakker is geworden, dat zij blij is dat haar wapen op een ander adres is opgeborgen.
Verdachte verklaart dat zij, nadat zij heeft gehoord van het schietincident, op 1 januari 2007 aan getuige 2, die zij kent van de schietvereniging, heeft verteld dat zij had geschoten. Vervolgens is verdachte naar getuige 2 gegaan en hebben zij samen haar wapen schoongemaakt. Getuige 2 heeft haar geadviseerd de lege hulzen, die zij in en om de woning had aangetroffen, weg te maken.
Op verzoek van de raadsman heeft de deskundige prof. dr. G.A. Kerkhof een Pro Justitia rapport, gedateerd 15 april 2007, opgemaakt. De deskundige komt tot de conclusie dat in het onderhavige geval het waarschijnlijk is dat verdachte het gewelddadig gedrag heeft gepleegd tijdens haar slaap.
In opdracht van de officier van justitie heeft drs. S. Labrijn, GZ-psycholoog, een Pro Justitia rapport, gedateerd 4 april 2007 opgemaakt. De deskundige komt tot de conclusie dat personen die vanwege traumatisering in de vroege voorgeschiedenis bekend zijn met dissociatie ten gevolge van stress gemakkelijker ten prooi zullen vallen aan dissociatieve verschijnselen. Daarbij komt dat verdachte overmatig alcohol had genuttigd en ook alcohol kan dissociatieve verschijnselen bevorderen.
Verdachte kwam ten gevolge van de alcohol en vanwege het voortdurende geknal van vuurwerk in een onrustige slaap. Zij herinnert zich vaag dat zij droomde dat zij op de schietbaan was. Deze droom sluit aan bij de complexe handelingen die zij verrichtte en waarvan zij zich niets herinnert.
Verdachte was niet in staat bewust te kiezen en de gevolgen van haar handelen te overzien.
Bij tussenarrest van 29 oktober 2008 heeft het hof de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris. Op verzoek van de raadsheer-commissaris heeft
prof. dr. H.L.J.G. Merckelbach een rapport, gedateerd 18 februari 2009, opgemaakt, waarin hij tot de conclusie komt dat de beide voornoemde deskundigen er niet in zijn geslaagd om aannemelijk te maken dat verdachte ten tijde van het delict een – door dissociatie c.q. PTSS gecompliceerde – episode van slaapwandelen doormaakte, die controleverlies met zich meebracht.
Bij brief van 7 september 2009 heeft prof. Kerkhof gereageerd op het rapport van prof. Merckelbach. De conclusie van prof. Kerkhof is dat het niet kan worden uitgesloten dat verdachte heeft gehandeld in een slaaptoestand.
Het hof neemt de conclusie van prof. Merckelbach zoals hiervoor vermeld over en is van oordeel dat het niet aannemelijk is geworden dat verdachte ten tijde van het gebeuren heeft geslaapwandeld waardoor zij zich niet bewust zou zijn geweest van de handelingen die zij heeft verricht.
De verklaring van verdachte dat zij eerder en vaker heeft geslaapwandeld wordt op geen enkele wijze ondersteund door externe bronnen.
Verdachte verklaart gedetailleerd over haar gedragingen vlak voor, tijdens en na het delict, hetgeen onwaarschijnlijk is als zij in een slaaptoestand had verkeerd. Dat zij haar gedragingen heeft gereconstrueerd aan de hand van wat de buren haar vertelden en het vinden van de hulzen en de niet afgesloten kluis, is onaannemelijk. De buren wisten immers niets over wat in haar huis gebeurd was. Gelet op de emotionele toestand waarin verdachte tijdens haar verklaring verkeerde is ook onaannemelijk dat zij haar gedragingen zo gedetailleerd heeft kunnen reconstrueren.
Dat verdachte achteraf hetgeen gebeurd is als een droom beleefd heeft, kan mogelijk verklaard worden uit haar alcoholgebruik. Zij heeft immers verklaard dat zij ongeveer 1½ liter wijn had gedronken.
De verklaring van de getuige 1, dat verdachte tegen hem zei dat ze blij was dat haar geweer niet bij haar thuis lag en de verklaring van getuige 2 dat zij met hem het wapen heeft schoongemaakt en advies heeft gevraagd over wat te doen met de hulzen, duiden er op dat verdachte heeft getracht zich aan verdenking te onttrekken.
Op grond van de verklaring van verdachte dat zij in de nacht van Oud op Nieuwjaar haar geweer in de richting van de plek waar een vuurton stond en waar ook harde knallen vandaan kwamen en waar zij mensengedaanten zag, heeft gericht en daarmee tot viermaal toe heeft geschoten en gelet op de verklaring van aangever waaruit blijkt dat hij op 1 januari 2007 omstreeks 02.30 uur samen met anderen bij die vuurton voor het pand aan de Duinweg te Nunspeet stond, acht het hof bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij personen, onder wie aangever van het leven zou beroven.
Het hof acht derhalve bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit opzettelijk heeft gepleegd, en wel in voorwaardelijke zin.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op of omstreeks 1 januari 2007 in de gemeente Nunspeet,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
- (slachtoffer)
van het leven te beroven, met dat opzet met een geladen
(kogel)geweer, althans met een geladen vuurwapen, op die (slachtoffer) heeft
geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit. Zij heeft nadat zij door haar hond wakker was geworden, in haar boosheid en beneveld door het gebruik van een forse hoeveelheid alcoholische drank, haar geweer en munitie uit een afgesloten kluis gepakt en heeft vanuit een kamer op de bovenverdieping met haar geweer viermaal geschoten in de richting van een vuurton en waarbij zich een aantal personen ophielden. Een van de personen, te weten (slachtoffer), is daarbij geraakt in de maagstreek. In het ziekenhuis is bij het slachtoffer de kogel operatief verwijderd.
Door deze handelingen is de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en ondervindt hij ook psychisch lijden.
Meer in het algemeen ontstaan als gevolg van een dergelijk feit onveiligheidsgevoelens, niet alleen bij het slachtoffer en zijn directe omgeving, maar ook in de samenleving als geheel.
Daartegenover staat dat verdachte niet eerder ter zake van een soortgelijk feit met justitie in aanraking is geweest, en evenmin nadien. Verdachte is niet meer in het bezit van een vuurwapen.
Uit het hiervoor genoemde rapport van de GZ-psycholoog drs. S. Labrijn komt naar voren dat de kans op recidive klein wordt geacht.
Het hof stelt voorts vast dat het feit ruim drie jaar geleden heeft plaatsgevonden.
Tenslotte heeft het hof kennis genomen van de brief, die verdachte aan het slachtoffer heeft gestuurd, waarin zij haar excuses heeft aangeboden. Het hof is overtuigd van de oprechte spijt van verdachte.
Voor een delict als het onderhavige past geen andere straf dan onvoorwaardelijke detentiestraf.
Het hof heeft bij de straftoemeting het hiervoor overwogene in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden leiden.
Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd ziet het hof, gelet op het geringe recidive-risico, geen aanleiding een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar en 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr M.A.F. Cools-Weebers, voorzitter,
mr R.C. van Houten en mr H.W. Koksma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D.P. Post, griffier,
en op 17 maart 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.