Hof Amsterdam, 19-01-2016, nr. 200.157.110/01
ECLI:NL:GHAMS:2016:102, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
19-01-2016
- Zaaknummer
200.157.110/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Vermogensrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:102, Uitspraak, Hof Amsterdam, 19‑01‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:867, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:GHAMS:2015:988, Uitspraak, Hof Amsterdam, 17‑03‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:867, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Vindplaatsen
AR 2016/227
Uitspraak 19‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Vernietiging overeenkomst op grond van misbruik van omstandigheden. Aanschaf van dure astronomische apparatuur in relatief kort tijdsbestek.Zie ECLI:NL:GHAMS:2015:988.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.157.110/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/537698 / HA ZA 13-273
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 januari 2016
inzake
1. [appellante sub 1] ,
2. [appellant sub 2] ,
beiden wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. K.R. Lieuw On te Amsterdam,
tegen
1. [geïntimeerde sub 1] ,
wonend te [woonplaats] ,
2. [geïntimeerde sub 2] ,
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
beiden in hun hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[Y] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. B.J. den Hartog te Amsterdam.
Partijen worden hierna wederom [appellanten] en de bewindvoerders genoemd. Voor zover nodig worden appellanten afzonderlijk [appellante sub 1] en [appellant sub 2] genoemd.
1. Het verdere geding in hoger beroep
Bij arrest van 17 maart 2015 heeft het hof de incidentele vordering van [appellanten] afgewezen en de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een memorie van antwoord door de bewindvoerders.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 18 september 2015 doen bepleiten, ieder door hun hiervoor genoemde advocaat en aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht. [appellanten] de producties genummerd 1 tot en met 5, alsmede de producties 7 en 15 uit eerste aanleg, maar dan in kleur, terwijl de bewindvoerders nog een verklaring van de heer [A] in het geding hebben gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben primair geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [Y] alsnog zal afwijzen met veroordeling van [Y] in de kosten van het geding in beide instanties. Subsidiair dat de bewindvoerders zullen worden veroordeeld tot teruggaaf van de goederen zoals gespecificeerd in de als productie bij conclusie van antwoord overgelegde facturen op verbeurte van een dwangsom.
De bewindvoerders hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep en afwijzing van de vorderingen van [appellanten] met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellanten] in de proceskosten in de beide instanties daaronder begrepen de kosten van de conservatoire beslagen, de kosten van de reeds ter hand genomen executie en de nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
5. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.7. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
( i) [appellante sub 1] is in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven als
de eigenaar van een eenmanszaak onder de naam [X] . De activiteiten van [X] zijn in het handelsregister omschreven als:
winkel in optische artikelen, winkel in audio- en videoapparatuur, Klein handel in tele-
scopen (sterrenkijkers), CCD camera’s en aanverwante accessoires en audioapparatuur.
(ii) [appellant sub 2] is de levenspartner van [appellante sub 1] en feitelijk degene die de onder-
neming van [X] drijft.
(iii) [Y] is sedert zijn geboorte lijdende aan het Sturge-Webersyndroom. Dit
syndroom wordt in zijn geval uiterlijk gekenmerkt door een wijnvlek. Daarnaast heeft het syndroom bij [Y] geleid tot cognitieve, visuele en motorische beperkingen.
(iv) Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2013 zijn de goederen van [Y] onder bewind gesteld, met benoeming van de bewindvoerders als zodanig, omdat:
“Aannemelijk is geworden dat de rechthebbende als gevolg van zijn lichamelijke en/of
geestelijke toestand niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf
behoorlijk waar te nemen.”
( v) [Y] is geïnteresseerd in sterrenkunde en als zodanig lid van de Koninklijke
Nederlandse Vereniging voor Weer- en Sterrenkunde (KNVWS).
(vi) Tussen 11 augustus 2006 en 14 januari 2010 heeft [X] aan [Y]
ten minste 23 facturen gestuurd die onder meer betrekking hebben op (aanbetalingen voor) de levering van een sterrenwacht, astronomische en computerapparatuur en accessoires, tot een bedrag van € 213.938,08.
(vii) Vanaf april 2006 heeft [Y] blijkens de overgelegde en in zoverre niet
betwiste bankafschriften per bankoverschrijving of pinbetaling, bedragen betaald aan [X] tot in ieder geval € 228.445,00. Daarnaast heeft [Y] naar onbetwist vaststaat in ieder geval € 7.030,00 aan contanten aan [X] betaald.
6. Beoordeling
6.1
De bewindvoerders van [Y] hebben in eerste aanleg primair ontbinding gevorderd van de overeenkomst tussen hem en [appellanten] , subsidiair vernietiging van deze overeenkomst wegens dwaling en meer subsidiair vernietiging wegens misbruik van omstandigheden. Tevens hebben de bewindvoerders hoofdelijke veroordeling gevorderd van [appellanten] tot betaling van een bedrag van € 351.999,00 met rente wegens schadevergoeding dan wel onverschuldigde betaling en veroordeling van [appellanten] in de proceskosten met rente, nakosten en beslagkosten.
De bewindvoerders stellen daartoe, kort samengevat, dat tegenover de betaling door [Y] van bedragen tot € 351.999,00 aan [X] geen leveringen staan, althans de geleverde goederen zijn teruggenomen, zodat [X] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming, hetgeen een ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt.
Subsidiair voeren de bewindvoerders aan dat [Y] heeft gedwaald, omdat wanneer [Y] zou hebben geweten dat geen functionerende sterrenwacht zou/kon worden geleverd, hij de overeenkomst niet zou zijn aangegaan.
Althans [X] heeft nagelaten [Y] te behoeden voor het aangaan van de overeenkomst tot aanschaf van een onbruikbare sterrenwacht en overige apparatuur door te zwijgen, in plaats van [Y] te waarschuwen.
Meer subsidiair hebben de bewindvoerders aangevoerd dat de overeenkomst tot
stand is gekomen als gevolg van misbruik van omstandigheden. [appellanten] wisten of moeten hebben begrepen dat [Y] door een combinatie van afhankelijkheid, zijn abnormale geestelijke toestand en zijn onervarenheid werd bewogen tot het aangaan van de overeenkomst tot bouw en levering van de sterrenwacht en overige apparatuur, die sowieso ongeschikt is voor normaal gebruik. De apparatuur was extreem duur en deels volstrekt overbodig. Het betrof een zeer onevenwichtig pakket en de aanschaf was abnormaal.
6.2
Na verweer door [appellanten] heeft de rechtbank uitsluitend de meer subsidiaire vorderingen van de bewindvoerders beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen met dien verstande dat de overeenkomst tussen [appellanten] en [Y] is vernietigd op grond van misbruik van omstandigheden en dat [appellante sub 1] en [appellant sub 2] hoofdelijk zijn veroordeeld tot (terug)betaling van een bedrag van € 235.475,00 te vermeerderen met rente.
De rechtbank heeft daartoe, kort samengevat, overwogen dat het enkele feit dat [Y] aan een ziekte lijdt die zijn beoordelingsvermogen aantast, onvoldoende is om misbruik aan te nemen. De rechtbank heeft echter tevens in aanmerking genomen dat [X] een professionele deskundige is, dat de tuin van [Y] feitelijk voor een astronomisch observatorium maar zeer beperkt geschikt is en dat [Y] in korte tijd verschillende elkaar overlappende kostbare apparaten heeft aangeschaft, waarvan het nut minst genomen betrekkelijk kan worden genoemd, daar waar veeleer het klein beginnen voor de hand lag. Ook als de stelling van [appellanten] wordt gevolgd dat het initiatief tot aankoop steeds van [Y] uitging (nadat deze op internet had gezocht), dan nog heeft [X] , geconfronteerd met een zwakke persoon die steeds maar voor zijn hobby “het beste van het beste” wilde hebben, van dit onkritische enthousiasme misbruik gemaakt door [Y] alles te verkopen wat hij vroeg, zonder zich te bekommeren of wat hij kocht wel redelijkerwijze zinvol was of paste in de ontwikkeling van diens hobby. Al deze bijzondere omstandigheden hadden [X] ervan moeten weerhouden de goederen aan [Y] te verkopen en te leveren, zij heeft dat echter veeleer bevorderd. [appellant sub 2] heeft als vertegenwoordiger van [appellante sub 1] ( [X] ) dat misbruik van omstandigheden bevorderd en hij heeft aldus onrechtmatig gehandeld jegens [Y] , zodat hij naast [appellante sub 1] aansprakelijk is voor de terugbetaling van hetgeen door [Y] ten onrechte is betaald, aldus steeds de rechtbank. Omdat slechts een betaald (en erkend) bedrag van € 235.475,00 is komen vast te staan is dat toegewezen. [appellanten] zijn voorts hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld.
Tegen deze beslissingen komen [appellanten] op.
6.3
Door [appellanten] is allereerst en voor alle grieven aangevoerd dat er geen sprake is geweest van één overeenkomst, doch van een overeenkomst (de hoofdovereenkomst) en één of meer vervolgovereenkomsten. De hoofdovereenkomst is tussen 2006 en 2008 tot stand gekomen en uitgevoerd. Nu meer dan 5 jaar voorafgaand aan de dagvaarding en de daaraan voorafgaande brieven van [Y] en zijn advocaat is verlopen, is de vordering verjaard. De rechtbank had de bewindvoerders dan ook hoogstens ontvankelijk kunnen verklaren in hun vorderingen ter zake de vervolgovereenkomst(en) voor zover die binnen de verjaringstermijn van 5 jaar vallen.
Het beroep op verjaring faalt. Bij memorie van antwoord hebben de bewindvoerders er terecht op gewezen dat een beroep op verjaring kennelijk slechts ziet op het niet dan wel niet deugdelijk nakomen van de overeenkomst(en) (en niet op de gestelde misbruik van omstandigheden), doch dat die grondslag (nog) niet is beoordeeld. Voor zover die grondslag niettemin aan de orde zou zijn, is de verjaring echter tijdig gestuit door brieven van [Y] en diens advocaat, aldus de bewindvoerders. Op dit verweer is door [appellanten] in het geheel niet meer teruggekomen, zodat het hof van de juistheid van het verweer uitgaat.
6.4
[appellanten] hebben 23 grieven geformuleerd tegen het bestreden vonnis. Zij betogen meer in algemene zin dat er geen sprake is geweest van misbruik van omstandigheden, en dat niet is voldaan aan de daaraan te stellen eisen (causaal verband, kenbaarheid en misbruik), zodat de rechtbank niet tot een dergelijk oordeel had kunnen komen en op die grond de vorderingen van [Y] niet had mogen toewijzen. Het hof zal dit betoog van [appellanten] aanmerken als een algehele betwisting van dat oordeel en gericht op een nieuwe integrale beoordeling door het hof van de vorderingen van [Y] in het licht van het door [appellanten] gevoerde verweer.
6.4.1
Ingevolge artikel 3:44 lid 4 BW is sprake van misbruik van omstandigheden wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
[appellanten] hebben ter toelichting op hun grieven allereerst aangevoerd dat uit de door de bewindvoerders overgelegde stukken niet kan blijken van een abnormale geestestoestand van [Y] in de vorm van een ziekte die zijn beoordelingsvermogen aantast. Naar het oordeel van het hof is die stelling redelijkerwijs niet vol te houden. Vast staat dat [Y] vanaf de geboorte lijdt aan het Sturge-Webersyndroom. Uit de talloze rapporten die in de loop van de tijd in enig verband met betrekking tot het functioneren van [Y] zijn opgemaakt blijkt dat er sprake is van een persoon met infantiele trekken, die wordt beschreven als meervoudig gehandicapt onder andere in verband met een lichte motorische stoornis, een karakterstructuur gericht op zeer rechtlijnig handelen en met te weinig capaciteiten voor redelijke hoofdarbeid. [Y] is na het volgen van bijzonder onderwijs steeds aangewezen geweest op werken in beschut verband op een tamelijk laag niveau. Pogingen om hem door opleidingen op een hoger niveau te brengen zijn vrijwel steeds mislukt. De - op zich niet betwiste -beschrijving van de gedragingen van [Y] door de jaren heen door een van de bewindvoerders (“gevolgen voor het dagelijkse leven..”) rechtvaardigen alleszins de conclusie dat [Y] onvoldoende in staat is om alle gevolgen van zijn handelen te onderkennen. De beslissing van de kantonrechter om [Y] onder bewind te stellen bevestigt deze situatie eens te meer.
6.4.2
Een volgend aspect betreft de vraag of er causaal verband bestaat tussen deze bijzondere omstandigheid en de rechtshandeling(en) in de vorm van het aankopen van een sterrenwacht en verdere (rand)apparatuur. Vaststaat dat [Y] de nodige passie had/heeft voor sterrenkunde en het heelal. Daarvan getuigt niet alleen zijn lidmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Weer- en Sterrenkunde, maar ook een aantal reizen in dit verband. Dat een (gedreven) amateur daarbij bereid is om flink te investeren in zijn hobby is geen onbekend verschijnsel. Echter gezien de aard, de omvang en het tempo van de investeringen in dit geval is er naar het oordeel van het hof een wanverhouding ontstaan tussen de bij [Y] veronderstelde kennis en kunde enerzijds en de verregaande technische mogelijkheden van deze apparatuur en het daarmee samenhangende kostenplaatje anderzijds, die alleen maar verklaard kan worden door een gebrek aan voldoende besef van de reikwijdte van zijn handelen. Het aankopen van dure apparatuur in een relatief kort tijdsbestek zonder dat van enige noodzaak tot vervanging of verbetering is gebleken wijst daar ook op. De stelling van [appellanten] dat [Y] op de hoogte was van de technische mogelijkheden van de betreffende apparatuur is, nog daargelaten dat die stelling wordt betwist, terwijl ook geen nadere feiten en omstandigheden ter onderbouwing zijn aangevoerd, in dit verband van onvoldoende gewicht om te kunnen aannemen dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de bijzondere geestestoestand van [Y] en zijn handelen.
6.4.3
[appellanten] hebben ten slotte de kenbaarheid van de bijzondere omstandigheid bij [Y] betwist. Zij stellen dat [Y] in hun ogen was te beschouwen als een gewone enthousiaste amateur astronoom, echter naar het oordeel van het hof vergeefs. Het hof overweegt als volgt. Allereerst is er de door [X] onvoldoende betwiste stelling dat [appellant sub 2] in een telefonisch onderhoud op 1 februari 2013 met de advocaat van [Y] heeft aangegeven dat [Y] “niet goed” was. Maar zelfs als dat buiten beschouwing zou kunnen worden gelaten is het volgende van belang. Op grond van de voorliggende gegevens, waaronder meer in het bijzonder facturen van [X] als beoordeeld door de heer [B] , voorzitter van de werkgroep Zon van de KNVWS, kan worden vastgesteld dat [Y] in een relatief korte periode van oktober 2006 tot en met januari 2010 een grote hoeveelheid astronomische instrumenten heeft besteld bij [X] en daartoe tenminste een bedrag van € 235.475,- heeft betaald. Niet alleen is de vraag gerechtvaardigd of [Y] als amateur wel in staat was te overzien wat de technische mogelijkheden waren van deze deels hoogwaardige instrumenten, maar voorts geldt het volgende. [X] heeft, zoals de rechtbank terecht overweegt, van dit weinig kritische enthousiasme misbruik gemaakt door aan [Y] alles wat hij vroeg ook te verkopen, zonder zich te bekommeren of wat [Y] kocht wel redelijkerwijs zinvol was of paste in de ontwikkeling van diens hobby. [X] had in het licht van dit exuberante koopgedrag waarmee zij in de loop der jaren werd geconfronteerd – zij was kennelijke enig leverancier van [Y] en had daardoor een bepaalde vertrouwensband – [Y] ervan dienen te weerhouden om zulke grote hoeveelheden apparatuur aan te kopen. Zij heeft dat niet gedaan, integendeel, veeleer rijst het beeld van een verkoper die uit eigen gewin zonder enig bedenken gehoor geeft aan de wensen van een klant en dat gedurende een langere periode. Als treurige bijkomstigheid kan daarbij nog worden vermeld dat van een observatorium als kennelijk door [Y] gewenst en waartoe hij aan [X] aanzienlijke bedragen heeft betaald, niets rest dan een relatief bescheiden betonnen fundament.
6.4.4
De slotsom is dat de grieven, voor zover gericht op de vernietiging van de overeenkomsten tussen [appellante sub 1] en [Y] , falen. Het vonnis zal op dit punt worden bekrachtigd.
6.5.1
[appellanten] hebben verder aangevoerd dat een vernietiging van een overeenkomst op grond van misbruik van omstandigheden als gevolg heeft dat de prestaties als over en weer verricht zoveel mogelijk ongedaan dienen te worden gemaakt. Dat betekent dat tegenover terugbetaling van het hiervoor genoemde bedrag van € 235.475,00 door [appellanten] de teruggave van de door [appellanten] geleverde goederen dient te staan. [appellanten] vorderen dat dan ook. De bewindvoerders betogen echter dat een dergelijke vordering in eerste aanleg niet door [appellanten] ,. is ingesteld, zodat het in strijd zou zijn met de goede procesorde om eerst in hoger beroep die vordering in te stellen. Verder betwisten de bewindvoerders de levering van nagenoeg alle door [appellanten] genoemde astronomische instrumenten.
6.5.2
Het hof overweegt als volgt. De vordering komt slechts [appellante sub 1] handelend onder de naam [X] toe en niet [appellant sub 2] nu hij geen partij is bij de overeenkomst(en). Daarnaast geldt het volgende. De vordering van [appellante sub 1] is hoe nauw ook samenhangend met de toegewezen vordering tot vernietiging van de overeenkomst(en) niettemin aan te merken als een vordering in reconventie.
Artikel 353 lid 1 Rv bepaalt dat in hoger beroep geen reconventionele vordering kan worden ingesteld. Gedaagde in eerste aanleg kan in hoger beroep dus geen nieuwe vorderingen instellen, ongeacht of hij in hoger beroep appellant of geïntimeerde is. Het verbod op het instellen van reconventionele vorderingen is absoluut en lijdt ook geen uitzondering in gevallen waarin de reconventionele vordering nauw verband houdt met de vordering in conventie. Gedaagde is op grond van artikel 130 Rv wel bevoegd om een reeds ingestelde vordering in reconventie te wijzigen of te vermeerderen, doch die situatie doet zich hier niet voor.
De reden dat in hoger beroep geen eis in reconventie kan worden ingesteld is dat anders een instantie verloren gaat (vgl. ook 137 Rv) en dat klemt in dit geval te meer nu duidelijk is dat partijen ernstig verdeeld zijn over de vraag of de diverse goederen wel door [appellanten] zijn geleverd.
Dat leidt ertoe dat [appellante sub 1] in haar vordering niet ontvankelijk is te achten. De daartoe geformuleerde grieven falen daarom eveneens.
6.5.3
Voorts hebben [appellanten] grieven gericht tegen de hoofdelijke veroordeling van [appellant sub 2] tot betaling van een bedrag van € 235.475,= op grond van diens onrechtmatig handelen jegens [Y] . Deze grieven, zo stelt het hof vast, richten zich uitsluitend op de hiervoor reeds behandelde vraag of er sprake is geweest van misbruik van omstandigheden en hebben kennelijk niet de strekking de rol van [appellant sub 2] daarbij nog eens afzonderlijk aan de orde te stellen. Daarom falen deze grieven op dezelfde grond als hiervoor onder rov. 3.4 en volgende overwogen.
6.5.4
Ten slotte hebben [appellanten] nog grieven gericht tegen de proceskostenveroordeling. Deze grieven falen, omdat het bestreden vonnis gezien het hetgeen hiervoor is overwogen in stand kan blijven.
6.6
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel. Daarbij zal het hof de vordering tot een veroordeling in de reeds gemaakte executiekosten eveneens toewijzen, nu uit de overgelegde stukken in voldoende mate de gerechtvaardigdheid en de hoogte van die kosten blijkt.
7. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, de kosten van het incident daarin begrepen, tot op heden aan de zijde van [Y] begroot op € 1.601,= aan verschotten en € 13.052,= voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van de tot nu toe gelegde beslagen, tot op heden begroot op een bedrag van € 405,80;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, C.M. Aarts en G.C. Boot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2016.
Uitspraak 17‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Partij(en)
arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer gerechtshof : 200.157.110/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/537698/HA ZA 13-273
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 maart 2015
inzake
1. [appellante sub 1] ,
2. [appellant sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
appellanten in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. K.R. Lieuw On te Amsterdam,
tegen:
1. [geïntimeerde sub 1] ,
wonend te [woonplaats] ,
2. [geïntimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
beiden in hun hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[Y] ,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. B.J. den Hartog te Amsterdam.
Appellanten in de hoofdzaak, eisers in het incident worden afzonderlijk [appellante sub 1] en [appellant sub 2] genoemd, dan wel gezamenlijk [appellanten] Geïntimeerden in de hoofdzaak, verweerders in het incident worden hierna de bewindvoerders genoemd en de onder bewind gestelde [Y] .
1. Het geding in hoger beroep
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 18 september 2014 in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Amsterdam onder bovenstaand zaak- en rolnummer gewezen vonnis van 10 september 2014 tussen de bewindvoerders als eisers en [appellanten] als gedaagden.
[appellanten] hebben op de eerst dienende dag overeenkomstig de dagvaarding en onder overlegging van producties geconcludeerd en voorts bij incidentele conclusie een vordering ingediend primair strekkende tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis op de voet van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), subsidiair ertoe strekkende dat zal worden bepaald dat executie slechts toegestaan is na behoorlijke zekerheidstelling, een en ander op straffe van een dwangsom, met veroordeling van de bewindvoerders in de kosten van het incident.
Bij conclusie van antwoord in het incident, met een productie, hebben de bewindvoerders verweer gevoerd, met conclusie dat het hof de vordering in het incident van [appellanten] zal afwijzen en met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het incident, uitvoerbaar bij voorraad.
Vervolgens is arrest in het incident gevraagd.
2. Beoordeling
in het incident:
2.1
Het gaat hier, samengevat en voor zover voor het incident van belang, om het volgende. Bij het vonnis van de rechtbank van 10 september 2014 is de overeenkomst tussen [appellante sub 1] en [Y] inzake de bouw en levering van een sterrenkijker, sokkel en toebehoren op grond van misbruik van omstandigheden vernietigd en zijn [appellanten] wegens onverschuldigde betaling respectievelijk schadevergoeding hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [Y] van € 235.475,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2013 tot aan de dag van voldoening. Daarnaast zijn [appellanten] hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
2.2
Ter onderbouwing van hun incidentele vordering hebben [appellanten] , kort gezegd en voor zover met het oog op de beoordeling van het incident van belang,
aangevoerd dat er een gerede kans is dat het vonnis waarvan beroep niet in stand blijft en de vordering van de bewindvoerders alsnog wordt afgewezen, terwijl [Y] in dat geval geen verhaal zal bieden om de gevolgen van een executie van het vonnis ongedaan te maken. Bovendien betreft het door de bewindvoerders gelegde (inmiddels executoriale) beslag de bedrijfsvoorraden van het bedrijf van [appellanten] , [X] , het bedrijfskapitaal van [X] en het door [appellante sub 1] bewoonde woonhuis. Door uitwinning zal het bedrijf failliet gaan en zal [appellante sub 1] op straat komen te staan.
2.3
De bewindvoerders hebben verweer gevoerd op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.4
Het hof overweegt als volgt. De vraag waar het in het onderhavige incident allereerst om gaat is of er voldoende grond bestaat voor schorsing van de executie van het bestreden vonnis op de voet van artikel 351 Rv.
2.5.
Uitgangspunt bij de beoordeling van de vordering tot schorsing is dat voor
schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep slechts plaats is indien tenuitvoerlegging misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Een dergelijk misbruik zal aan de orde zijn indien de executant, mede gelet op de - voor hem kenbare - belangen van de veroordeelde die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij het gebruikmaken van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Hiervan kan in het bijzonder sprake zijn indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand zou doen ontstaan voor degene te wiens laste het vonnis ten uitvoer wordt gelegd. Daarbij behoort de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
2.6.
Naar het oordeel van het hof levert het door [appellanten] aangevoerde geen grond op voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank op de voet van artikel 351 Rv. Gesteld noch gebleken is dat het vonnis van 10 september 2014 klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust. Dat sprake is van een noodtoestand als hiervoor genoemd hebben [appellanten] onvoldoende toegelicht laat staan aannemelijk gemaakt. In het bijzonder hebben [appellanten] nagelaten hun stellingen te onderbouwen met bescheiden waaruit hun financiële positie blijkt of op grond waarvan aannemelijk is dat ten gevolge van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis [X] failliet zal gaan. Voorts is er geen sprake van een acuut dreigende ontruiming van het woonhuis van [appellante sub 1] , gezien de onder III in de conclusie van antwoord in het incident gedane toezegging van de bewindvoerders dat in zoverre niet tot executie zal worden overgegaan. [appellanten] hebben voorts weliswaar aangevoerd dat aan de zijde van [Y] sprake is van een restitutierisico maar nagelaten dit restitutierisico - dat door de bewindvoerders gemotiveerd is betwist - voldoende te concretiseren, hetgeen wel op hun weg had gelegen.
2.7
Evenmin ziet het hof aanleiding de door [appellanten] subsidiair gevorderde zekerheidsstelling te gelasten, omdat [appellanten] , zoals hiervoor onder rechtsoverweging 2.6 is overwogen, het door hen gestelde restitutierisico niet voldoende hebben geconcretiseerd en ook overigens onvoldoende feiten en omstandigheden hebben aangevoerd die, indien juist, tot toewijzing van hun subsidiaire vordering aanleiding zouden moeten geven.
2.8.
Gelet op het vorenstaande dienen de incidentele vorderingen van [appellanten] te worden afgewezen. [appellanten] zullen bij het te wijzen eindarrest in de kosten van dit incident worden verwezen.
2.9.
In de hoofdzaak zal de zaak worden verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door de bewindvoerders. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. Beslissing
Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing met betrekking tot de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 28 april 2015 voor het nemen van een memorie van antwoord door de bewindvoerders;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, M.A. Goslings en D. Kingma en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2015.