Einde inhoudsopgave
Besluit lijfrenten in de winstsfeer (verzamelbesluit)
9.3.3 Omzetting en de sanctiebepalingen
Geldend
Geldend vanaf 26-01-2022. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 17-12-2021
- Bronpublicatie:
17-12-2021, Stcrt. 2022, 690 (uitgifte: 25-01-2022, regelingnummer: 2021-236684)
- Inwerkingtreding
26-01-2022, terugwerkend tot: 17-12-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-12-2021, Stcrt. 2022, 690 (uitgifte: 25-01-2022, regelingnummer: 2021-236684)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Winst
Ook als bij de omzetting sprake is van voortzetting zoals bedoeld in onderdeel 9.3.1. of 9.3.2. kan toch sprake zijn van schending van de voorwaarden die in artikel 19 of artikel 44j Wet IB 1964 werden gesteld. Sommige lijfrenten als bedoeld in artikel 3.124, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 worden namelijk niet toegelaten door artikel 19 of artikel 44j Wet IB 1964. Zo mag bijvoorbeeld een artikel 19- of artikel 44j-stamrecht toekomend aan de belastingplichtige, niet later ingaan dan op 65-jarige leeftijd. Als bij een artikel 19- of 44j-stamrecht de ingangsdatum wordt uitgesteld van 65 jaar naar bijvoorbeeld 68 jaar, is daarom sprake van schending van de voor deze stamrechten geldende voorwaarden en leidt dit in beginsel tot toepassing van de sanctiebepalingen van artikel 59a (oud) Wet IB 1964 en artikel 23a (oud) Wet Vpb 1969, zoals beschreven in onderdeel 9.1. Echter, bij een voortzetting zoals beschreven in onderdeel 9.3.1. en 9.3.2. acht ik onvoldoende reden aanwezig voor een sanctie in verband met schending van de voorwaarden. Het nieuwe stamrecht voldoet namelijk wel aan de vereisten van de Wet IB 2001-opvolgers van artikel 19 en 44j Wet IB 1964, te weten artikel 3.128 en 3.129 Wet IB 2001. Zo is bijvoorbeeld een ingangsdatum van 68 jaar onder het regime van deze Wet IB 2001-artikelen wel mogelijk. Gezien deze toelaatbaarheid van de door omzetting ontstane lijfrente volgens de Wet IB 2001-opvolgers van artikel 19 en 44j Wet IB 1964, acht ik bij voortzetting zoals beschreven in onderdeel 9.3.1. en 9.3.2 in beginsel onvoldoende grond voor het toepassen van een sanctie.
Goedkeuring
Ik keur daarom goed dat de sanctie van artikel 59a (oud) Wet IB 1964 en artikel 23a (oud) Wet Vpb 1969 achterwege blijft bij wijziging van een artikel 19- of 44j-stamrecht, als sprake is van voortzetting zoals beschreven in onderdeel 9.3.1. en 9.3.2. Deze ontheffing verleen ik krachtens de ontheffingsbevoegdheid mij toegekend in artikel 59a (oud) Wet IB 1964 en artikel 23a (oud) Wet Vpb 1969.
Deze ontheffing geldt echter niet als de omzetting niet fiscaal geruisloos zou hebben plaatsgevonden als het stamrecht zou zijn bedongen met toepassing van artikel 3.128 of 3.129 Wet IB 2001. De ontheffing is immers gebaseerd op de verwantschap van artikel 19 en 44j Wet IB 1964 met artikel 3.128 en 3.129 Wet IB 2001. Ontheffing past daarom niet als omzetting ook zou hebben geleid tot een sanctie als het recht zou zijn bedongen met toepassing van artikel 3.128 of artikel 3.129 Wet IB 2001. Ik denk hierbij met name aan de sanctie van artikel 3.133, tweede lid, onderdeel c, Wet IB 2001. Deze sanctie geldt bij omzetting van stamrechten waarbij artikel 3.129 Wet IB 2001 is toegepast en het aftrekrecht krachtens artikel 3.129 Wet IB 2001 lager zou zijn geweest als het gewijzigde stamrecht van het begin af aan was bedongen. De hierboven verleende sanctieontheffing geldt dus met name niet bij omzetting van een artikel 19-stamrecht dat als dit stamrecht zou zijn bedongen met toepassing van artikel 3.129 Wet IB 2001 een recht op aftrek had gegeven dat lager is dan het recht op aftrek dat artikel 3.129 Wet IB 2001 zou hebben gegeven als het gewijzigde recht van begin af aan zou zijn bedongen.
Voor deze vergelijking met de situatie waarin het artikel 19-stamrecht zou zijn bedongen met toepassing van artikel 3.129 Wet IB 2001 worden de maximumbedragen van artikel 3.129, tweede lid, onderdelen a, b en c, Wet IB 2001 vervangen door de maxima van artikel 19, tweede lid, onderdelen a, b en c, Wet IB 1964, zoals dat artikel luidde op 31 december 1991.
Deze ontheffing geldt verder ook niet voor overdracht van stamrechtverplichtingen zoals bedoeld in onderdeel 9.1. en 9.2. Voor overdracht van stamrechtverplichtingen geldt het daar vermelde.