Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/5.4.3.2
5.4.3.2 Instellen van eis in reconventie
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS398127:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie over de eis in reconventie W.H. Heemskerk, De eis in reconventie (diss. Leiden), 1972; zie verder Kluwer Rv (Gerritsen), aant. bij de art. 250-253 (oud); HugenholtzfHeemskerk, Hoofdlijnen, 2002, nrs. 68-71; SteinfRueb, Compendium, 2002, p. 127-130; Snijders/Ynzonides/Meijer, 2002, nrs. 170-172.
Zie daarover W.H. Heemskerk, De eis in reconventie (diss. Leiden), 1972, p. 195 e.v.; Kluwer Rv (Ger-ritsen), aant. 11 bij art. 250 (oud).
Zie ook daarover W.H. Heemskerk, De eis in reconventie (diss. Leiden), 1972, p. 235 e.v.; Hugenholtz/Heemskerk, Hoofdlijnen, 2002, nr. 71; SteinfRueb, Compendium, 2002, p. 147-148.
Zie over liquiditeit van vorderingen zowel in materieel als in processueel opzicht Asser/Hartkamp 2000 (4-1), nrs. 550-551.
Dit soort gevallen doet zich in de praktijk vaak bij koopovereenkomsten voor, waarbij de verkoper in conventie betaling van de koopsom vordert en de koper in reconventie schadevergoeding op grond van wanprestatie. Deze gevallen laten zich ook goed in de sleutel van derdenbeslag denken.
Zie aldus W.H. Heemskerk, De eis in reconventie (diss. Leiden), 1972, nr. 36.
Dit wordt niet anders wanneer de derde-beslagene op de voet van art. 477a lid 1 jegens de beslaglegger wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd 'als ware hij daarvan zelf schuldenaar'. Ook in dat geval zal de derde in geval van betaling jegens de be-slagdebiteur wordt gekweten, zodat ook met die schuld niet een 'vreemde' tegenvordering kan worden verrekend.
Deze situatie deed zich voor in de zaak De Jong/Carnifour (zie voor de verschillende vindplaatsen noot 180), waarin Carnifour, nadat zij onder voorbehoud het aanvankelijk door haar schuldig verklaarde bedrag aan De Jong had voldaan, dit bedrag, na herroeping van haar Verklaring, in reconventie van De Jong terugvorderde. Die vordering is ook door de rechtbank toegewezen.
Zie aldus W.H. Heemskerk, De eis in reconventie (diss. Leiden), 1972, nr. 36, onder verwijzing (in noot 3 op p.64) naar Hof 's-Gravenhage 16 juni 1965, NJ 1967, 26.
De oplossing zou dan hierin gevonden moeten worden dat de derde-beslagene, wil hij het instellen van zijn eis in reconventie veilig stellen, tevens of zelfs eerst de beslagdebiteur op de voet van art. 477b lid 3 jo. art. 118 in het geding zou moeten roepen. Dat lijkt echter een weinig praktische oplossing.
In deze zin ook W.H. Heemskerk, De eis in reconventie (diss. Leiden), 1972, nr. 36.
Onder het oude recht (art. 1436 lid 2) moesten de vorderingen over en weer voor dadelijke vereffening vatbaar ('liquide') zijn. In de zaak Nieuwkoop/Ontvanger heeft de Hoge Raad die eis nog voor het oude recht afgezwakt, door deze niet ook aan de in verrekening te brengen schuld te stellen (HR 28 mei 1993, NJ 1994, 435, m.nt. HJS).
Zie daarover Asser/Hartkamp 2000 (4-1), nr. 551, met verwijzing naar veel oudere rechtspraak.
Algemeen juridisch kader
264. Niet alleen de eisende partij, ook de gedaagde partij kan zijnerzijds, maar dat alleen in eerste aanleg (art. 137) een eigen en zelfstandige vordering tegen de eiser instellen. Daartoe dient de gedaagde op grond van voormelde bepaling 'dadelijk bij het antwoord' een eis in reconventie in te stellen.1 Tussen de eis in reconventie en de vordering in conventie behoeft geen bijzonder verband of samenhang te bestaan.2 Dit neemt niet weg dat meestal wel enige samenhang aanwezig is tussen de vordering in conventie en die in reconventie. Zo heeft het instellen van een eis in reconventie niet zelden de functie om in gevallen waarin vorderingen over en weer niet dadelijk compensabel zijn, verrekening uiteindelijk mogelijk te maken.3 Daarbij valt bijv. te denken aan gevallen waarin de tegenvordering van de gedaagde nog niet opeisbaar is (art. 6:127 lid 2) en/of niet op eenvoudige wijze is vast te stellen (art. 6:136) of niet liquide is.4 De gedaagde zal zich dan in conventie op verrekening beroepen, waarna hij zijn tegenvordering, meestal voorwaardelijk, als eis in reconventie instelt.5
Aangezien ook de schuldenaar onder wie derdenbeslag is gelegd in beginsel bevoegd is zich tegenover de beslaglegger (en uiteraard de beslagdebiteur) op verrekening te beroepen (art. 6:130 lid 2) - het is vermoedelijk een van de meest voorkomende verweermiddelen van derde-beslagenen (zie daarover verder § 5.5.2) - doet dat tevens de vraag rijzen of deze derde óók bevoegd is om in het kader van een van de procedures van art. 477a tegen de beslaglegger een eis in reconventie in te stellen. Onder het oude recht werd dit zowel in de literatuur als ook in enige lagere rechtspraak wel aangenomen.6 Er is geen grond om daarover voor het huidige derdenbeslagrecht anders te oordelen, nu op deze punten tussen de onderscheiden wettelijke systemen en bevoegdheden geen verschillen zitten. Dit neemt echter niet weg dat aan een en ander nog wel enige juridische haken en ogen vastzitten, waarop hierna (nr. 265) zal worden ingegaan.
Beperkte mogelijkheid én beperkte behoefte
265. Anders dan Heemskerk meent zal een derde-beslagene dan ook niet in alle gevallen7
'de gelegenheid te baat (mogen) nemen om de beslaglegger te bejegenen met een tegenvordering, die hij toevallig op hem heeft.'
Daarvoor gelden dezelfde redenen op grond waarvan de beslaglegger, zoals in § 5.43.1 is uiteengezet, zijn vordering niet overeenkomstig art. 130 lid 1 mag uitbreiden met een 'vreemde' vordering, dat wil zeggen een vordering die volledig buiten het gelegde derdenbeslag staat. Zo zal de derde-beslagene dus geen tegenvordering in verrekening kunnen brengen die hij niet op de beslagdebiteur als zijn schuldeiser heeft, maar die hem uit anderen hoofde alléén jegens de beslaglegger toekomt. Dit stuit met name ook af op het bezwaar dat de te verrekenen tegenvordering die de derde rechtstreeks op de beslaglegger heeft, niet op grond van het bepaalde in art. 477b lid 1 kan gelden
'als betaling aan de geëxecuteerde.'
Het verrekenen van zo'n 'vreemde' tegenvordering is derhalve strijdig met aard en karakter van het derdenbeslag, aangezien een en ander zich daarmee geheel zou afspelen buiten de rechtsverhouding (B)-(C). Hetzelfde zal dan ook moeten gelden voor het door de derde in reconventie instellen van zodanige 'vreemde' tegenvordering, jáist nu de reconventie er veelal toe strekt die verrekening mogelijk te maken. Verrekening zou ook in strijd komen met het bepaalde in art. 6:127 lid 1 nu (C) als derde weliswaar een vordering op de beslaglegger heeft, maar hij rechtens geen schuld aan hém heeft: die schuld heeft hij immers alleen aan de beslagdebiteur (B).8 Vindt de tegenvordering van de derde evenwel zijn grondslag rechtstreeks in het derdenbeslag - bijv. terugbetaling van reeds aan de beslaglegger afgedragen gelden - dan is een eis in reconventie zeker mogelijk.9
Anderzijds lijkt echter ook niet zonder meer juist de opvatting van Heemskerk, dat de derde-beslagene in een verklaringsprocedure geen tegenvordering op de be-slagdebiteur zou kunnen geldend maken, enkel op de grond dat10
'de geëxecuteerde geen procespartij in dit geding is.'
Het zou immers niet in overeenstemming zijn met het beginsel dat de derde, als gevolg van het onder hem gelegde beslag niet slechter af mag zijn dan wanneer hij door zijn schuldeiser - de beslagdebiteur - rechtstreeks in rechte zou zijn aangesproken (het non peius-beginsel), om hem in déze situatie de mogelijkheid te ontzeggen een eis in reconventie in te stellen. Het enkele feit dat de beslagdebiteur 'geen procespartij in dit geding' is, kan niet zonder meer overtuigen11: het is immers juist de beslaglegger die de rechten van de beslagdebiteur in de verklaringsprocedure geldend maakt, zodat de reconventionele eis ook alleen tegen hém kan worden ingesteld en geldend gemaakt, mits deze betrekking heeft op een vordering van de derde op de beslagdebiteur. Aan een en ander doet niet af dat de beslaglegger niet kan worden aangemerkt als vertegenwoordiger van de beslagdebiteur. En evenmin dat het in de praktijk niet vaak zal voorkomen dat er voor de derde wérkelijk de noodzaak zal zijn zo'n eis in reconventie in te stellen. Immers, wanneer hij ondanks het onder hem gelegde beslag tóch kan verrekenen, zal hij geen behoefte hebben aan het ook nog instellen van een (voorwaardelijke) eis in reconventie, terwijl anderzijds, wanneer de derde als gevolg van het gelegde beslag niet kan verrekenen (vgl. art. 6:130 lid 2), het instellen van zo'n eis tegen de beslaglegger geen zin zal hebben.12
Een derde-beslagene kan onder omstandigheden nog wél belang hebben een eis in reconventie in te stellen, wanneer er, gelet op de door de beslaglegger tegen het beroep van de derde op verrekening gevoerde verweren, rekening gehouden moet worden met de mogelijkheid dat de rechter op grond van art. 6:13613 dit beroep niet zal aanvaarden. In zo'n geval zou hij de derde zonder meer kunnen veroordelen tot betaling aan de beslaglegger, omdat
'de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen.'
Een en ander komt erop neer dat, wanneer de tegenvordering die de derde op de be-slagdebiteur stelt te hebben op goede gronden door de beslaglegger wordt bestreden, én de rechter dit geschil alleen in het kader van een uitvoerige procesvoering (met bewijslevering door getuigen, enz.) kan beslechten14, hij in beginsel bevoegd is de vordering van de eiser/beslaglegger, indien die 'overigens voor toewijzing vatbaar is' (art. 6:136), dadelijk toe te wijzen en daarmee het beroep op verrekening te passeren. In zo'n geval zou de derde een reëel processueel belang (kunnen) hebben om ter zake wél een (voorwaardelijke) eis in reconventie in te stellen, teneinde zijn beroep op verrekening alsnog veilig te stellen, en daarmee te voorkomen dat de rechter de vordering van de beslaglegger in conventie - ingesteld op de voet van art. 477a lid 2 - meteen volledig toewijst. Daarmee wordt dan ook het processuele kader geschapen om, zo nodig, de hiervóór bedoelde bewijsvoering te doen plaatsvinden, opdat de rechter ten gronde de verweren van de beslaglegger kan beoordelen. In zo'n geval zou de rechter dan ook geen gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid de conventie en de reconventie niet gezamenlijk af te doen (art. 138 lid 1). Wanneer de rechter desondanks in conventie de vordering van de beslaglegger alvast zou (willen) toewijzen en de beslissing in reconventie aanhouden, heeft de derde als eiser in reconventie nog de mogelijkheid op grond van art. 479h jo. art. 724 conservatoir beslag onder zich zelf ('eigenbeslag') te leggen. Ook langs die weg kan de derde immers in beginsel bereiken dat hij later toch nog kan verrekenen.