Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/7.3.1
7.3.1 De procedurele waarborgen onder artikel 1 EP EVRM: een eerste overzicht
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
EHRM 23 september 1982, NJ 1988, 290, m.nt. E.A. Alkema (Grote Kamer) (Sporrong en Lönnroth t. Zweden).
EHRM 23 september 1982, NJ 1988, 290, m.nt. E.A. Alkema, par. 70 en 72 (Grote Kamer) (Sporrong Lönnroth t. Zweden). Vgl. ook: Akkermans 2013, p. 1311.
EHRM 23 september 1982, NJ 1988, 290, m.nt. E.A. Alkema, par. 73 (Grote Kamer) (Sporrong Lönnroth t. Zweden).
EHRM 23 september 1982, NJ 1988, 290, m.nt. E.A. Alkema, par. 70-74 (Grote Kamer) (Sporrong Lönnroth t. Zweden) en zie ook: EHRM 21 februari 1986, NJCM 1986, 546, m.nt. A.W. Heringa, par. 50 (Grote Kamer) (James e.a. t. Verenigd Koninkrijk).
EHRM 16 september 1996, zaaknr. 15777/89, par. 98 (Matos e Silva Lda e.a. t. Portugal) (in casu resulteerde langdurige onzekerheid (13 jaar) over een voorgenomen onteigening en het bedrag aan compensatie in een onevenredig zware last voor klager); EHRM 29 maart 2011, EHRC 2011, 99, m.nt. T. de Jong & M.K.G. Tjepkema (Potomska en Potomski t. Polen). Zie ook Vlemminx 2002, p. 85.
Christoffersen 2009, p. 498.
Christoffersen 2009, p. 498. Zie ook Van Dijk e.a. 2006, p. 876 en noot nummer 60 waar wordt gewezen op de focus van het Hof op procedurele zaken onder verwijzing naar de uitspraken: EHRM 23 april 1987, par. 77 en par. 68 in de zaken Erkner en Hofauer t. Oostenrijk en Poiss t. Oostenrijk. De nadruk op de aanwezigheid van een effectief rechtsmiddel in het nationale recht zagen we eerder in het 13 EVRM-hoofdstuk.
Zie voor deze procedurele positieve verplichtingen: hoofdstuk 4 (paragraaf 4.3), hoofdstuk 5 (paragraaf 5.3) en hoofdstuk 6 (paragraaf 6.3).
EHRM 29 maart 2011, EHRC 2011, 99, m.nt. T. de Jong & M.K.G. Tjepkema, par. 74 (Potomska en Potomski t. Polen), en ook in eerdere jurisprudentie: EHRM 7 december 2010, zaaknr. 27480/02, par. 103 (Tarnawczyk t. Polen). Tegelijkertijd kan over de kwalificatie van deze plicht als materieel dan wel procedureel wel weer discussie ontstaan. In de eerder genoemde Grote Kamer uitspraak in Oneryildiz (par. 134), ziet de positieve verplichting meer op een positieve materiële verplichting om maatregelen te treffen ter bescherming van het eigendomsrecht. Overigens spreekt het Hof in die zaak ook niet van een ‘judicial mechanism’.
Vande Lanotte & Haeck 2004b, p. 365; Tjepkema 2010, p. 650. EHRM 23 september 1982, NJ 1988, 290, m.nt. E.A. Alkema, par. 70-74 (Grote Kamer) (Sporrong en Lönnroth t. Zweden). Vgl. ook: Barkhuysen & Van Emmerik 2017, p. 87-88.
Tjepkema 2010, p. 650 en de daar genoemde jurisprudentie.
EHRM 24 november 2005, RvdW 2006, 64, par. 134 (Capital Bank AD t. Bulgarije). Vgl. eerdere uitspraken: EHRM 24 oktober 1986, zaaknr. 9118/80, par. 59 (AGOSI t. Verenigd Koninkrijk), EHRM 5 mei 1995, zaaknr. 18465/91, par. 44 (Air Canada t. Verenigd Koninkrijk) en EHRM 21 mei 2002, EHRC 2002, 56, par. 45 (Jokela t. Finland). Zie ook Harris e.a. 2014, p. 900 waar zij onder verwijzing naar onder meer de AGOSI zaak het belang van ‘procedural avenues’ benadrukken.
EHRM 14 mei 2013, AB 2014, 14, m.nt. T. Barkhuysen & M.L. van Emmerik, EHRC 2013, 170, m.nt. A.E.M. Leijten, FED 2013, 79, m.nt. M.R.T. Pauwels, par. 64 (N.K.M. t. Hongarije).
Waaronder Hentrich en Jokela. EHRM 22 september 1994, zaaknr. 13616/88, par. 49 (Hentrich t. Frankrijk); EHRM 21 mei 2002, EHRC 2002, 56, par. 45 (Jokela t. Finland).
EHRM 14 mei 2013, AB 2014, 14, m.nt. T. Barkhuysen & M.L. van Emmerik, EHRC 2013, 170, m.nt. A.E.M. Leijten, FED 2013, 79, m.nt. M.R.T. Pauwels, par. 64 (N.K.M. t. Hongarije).
EHRM 24 november 2005, RvdW 2006, 64, par. 134 (Capital Bank AD t. Bulgarije). Zie ook: Harris e.a. 2014, p. 878 e.v.
Zie Schild 2012, p. 133 en de verwijzing naar: EHRM 26 september 2006, EHRC 2006, 138, m.nt. Adriaansens, par. 79 (Fleri Soler [amp]#38; Camilleri t. Malta).
EHRM 15 juni 2006, zaaknr. 57785/00, par. 76 (Zlinsat, spol s.r.o. t. Bulgarije).
Barkhuysen & Van Emmerik 2011, p. 75 en recenter: Barkhuysen & Van Emmerik 2017, p.87-88. In paragraaf 7.3.2 volgt een uitgebreidere bespreking van de toepassing van deze eisen in de jurisprudentie van het Hof.
De procedurele kernverplichting onder artikel 1 EP EVRM ziet op de mogelijkheid die in het nationale recht dient te bestaan om met behulp van een effectief rechtsmiddel een eigendom aantastende maatregel aan te vechten. In dit verband is de zaak Sporrong en Lönnroth1 van belang. Dit arrest kan worden gezien als een van de eerste zaken waarin het Hof bepaalde dat de ontbrekende procedurele mogelijkheid om de regulering van het eigendomsrecht ter toetsing voor te leggen aan een daartoe bevoegde autoriteit bijdroeg aan de schending van artikel 1 EP EVRM.
In deze zaak heeft de Zweedse regering aan het gemeentebestuur van Stockholm een onteigeningsvergunning verleend voor de percelen die toekomen aan de klagers Sporrong en Lönnroth. Naast de onteigeningsvergunning wordt ook een bouwverbod opgelegd aan klagers.
Deze zaak kent echter een aantal procedurele gebreken volgens het Hof. Zo ontbrak in het nationale recht de mogelijkheid voor klagers om tussentijds een rechterlijk oordeel te krijgen over de rechtmatigheid van de onteigeningsvergunning en het opgelegde bouwverbod. Klagers verkeerden bovendien lange tijd in onzekerheid omdat de Zweedse uitvoerende autoriteiten voor een periode van respectievelijk 23 en acht jaar niet tot onteigening zijn overgegaan, en het bouwverbod ook gedurende 25 en twaalf jaar van kracht bleef.2 Deze procedurele tekortkomingen hebben tot gevolg dat het EHRM in deze zaak heeft geoordeeld dat een fair balance tussen het algemeen belang (doel: stedelijke ontwikkeling) en het belang van klagers ontbreekt. Het EHRM heeft dit als volgt geformuleerd:
‘Being combined in this way, the two series of measures created a situation which upset the fair balance which should be struck between the protection of the right of property and the requirements of the general interest: the Sporrong Estate and Mrs. Lönnroth bore an individual and excessive burden which could have been rendered legitimate only if they had had the possibility of seeking a reduction of the time-limits or of claiming compensation. Yet at the relevant time Swedish law excluded these possibilities and it still excludes the second of them.’3
Bij een langdurige beperking van het eigendomsrecht, met als gevolg rechtsonzekerheid, moet naar het oordeel van het Hof in het nationale recht zijn voorzien in een mogelijkheid om een tussentijdse beoordeling te krijgen van de rechtmatigheid van de eigendomsbeperkende maatregel,4 dit is in latere jurisprudentie bevestigd.5 Deze mogelijkheid en de optie om een schadevergoedingsverzoek in te dienen waren afwezig.6 Van een fair balance is derhalve geen sprake. Dit, in combinatie met de onteigeningsvergunning en het daarbij komende bouwverbod leveren een schending van artikel 1 EP EVRM op.
De overkoepelende verplichting houdt in dat naar nationaal recht een mogelijkheid moet worden geboden om op te komen tegen een eigendomsbeperkende maatregel. Dit betekent meer concreet dat het voor de betrokkenen mogelijk moet zijn om een oordeel te krijgen over de rechtmatigheid van de beperkende maatregel (voor een rechterlijke instantie). Daarnaast moet eventueel een schadevergoeding kunnen worden gevorderd.
Het Hof legt in deze zaak de nadruk op de mogelijkheid voor betrokkene om de duur van de eigendomsaantasting te beperken (via een rechterlijke herziening) en de mogelijkheid om een claim tot schadevergoeding in te dienen.7 Of de duur van de inmenging dus ook daadwerkelijk is teruggebracht en of een schadevergoeding is betaald, is voor het Hof minder relevant. Volgens Christoffersen volgt hieruit de duidelijke procedurele focus van het Hof.8
In meer algemene zin valt in de voorgaande overweging op, en ook in de hierna te bespreken 1 EP-jurisprudentie, dat de formulering van deze verplichting verschilt van de klassieke procedurele positieve verplichting-formulering behorend bij de artikelen 2, 3 en 8 EVRM.9 De aanwezigheid van procedurele garanties (i.e. waarborgen) in de nationale procedure, waaronder de beschikbaarheid van een rechtsmiddel om de eigendom aantastende maatregel te betwisten, maakt onderdeel uit van de belangenafweging van het Hof onder het eigendomsrecht. Hoewel het Hof in de regel nalaat om deze procedurele waarborgen expliciet te formuleren als een procedurele positieve verplichting, laat dit naar mijn opvatting onverlet dat de nationale autoriteiten in hun procesrecht deze waarborgen ter bescherming van het eigendomsrecht in acht moeten nemen. De waarborgen vormen tenslotte een vast onderdeel van de proportionaliteitstoets van het Hof behorend bij artikel 1 EP EVRM. Bovendien zijn er ook zaken waarin het Hof in het kader van de proportionaliteit van de inmenging wel expliciet spreekt van ‘positive obligations’ en ‘an obligation to provide a judicial mechanism for settling effectively property disputes and to ensure compliance of those mechanisms with the procedural and material safeguards enshrined in the Convention.’10 Kortom: de EHRM-rechtspraak verschilt op dit punt van de procedurele positieve verplichtingen behorend bij het recht op leven, het folterverbod en het recht op privé- en familieleven. Toch rust op de nationale autoriteiten de plicht om bij een inmenging in het eigendomsrecht te zorgen voor procedurele waarborgen die de negatieve inbreuk kunnen rechtvaardigen. Wel hebben de Staten hier meer vrijheid, omdat het geen zelfstandige verplichting is maar onderdeel van de algehele belangenafweging, en een tekortkoming dus kan worden gecompenseerd.
Hoewel artikel 1 EP EVRM (net als artikel 8 EVRM overigens) geen expliciete procedurele eisen bevat, moet het onder dit artikel dus toch mogelijk zijn om een effectief rechtsmiddel aan te wenden bij de verantwoordelijke autoriteiten tegen elke inmenging in het eigendomsrecht.11 Bij de toets of aan dit vereiste is voldaan, kijkt het Hof zowel naar de bestuurlijke voorprocedure als ook naar de rechterlijke procedure.12 Helder heeft het Hof dit als volgt geformuleerd in een van zijn uitspraken in een eigendomszaak:
‘It is true that Article 1 of Protocol No. 1 contains no explicit procedural requirements and the absence of judicial review does not amount, in itself, to a violation of that provision. Nevertheless, it implies that any interference with the peaceful enjoyment of possessions must be accompanied by procedural guarantees affording to the individual or entity concerned a reasonable opportunity of presenting their case to the responsible authorities for the purpose of effectively challenging the measures interfering with the rights guaranteed by this provision. In ascertaining whether this condition has been satisfied, a comprehensive view must be taken of the applicable judicial and administrative procedures.13
Het Hof heeft deze general principle in meerdere zaken bevestigd. Bovendien herhaalt het Hof dat ondanks de ontbrekende expliciete procedurele vereisten onder het eigendomsrecht, het Hof bij het beoordelen van de proportionaliteit toch kijkt naar de bescherming tegen willekeur.
In een latere eigendomszaak14 gaat het Hof onder het eigendomsrecht in op de procedurele waarborgen ‘adversarial proceeding’ en ‘equality of arms’, onder verwijzing naar eerdere zaken.15 Deze waarborgen horen van origine bij artikel 6 EVRM thuis, en worden hiermee ook onderdeel van het eigendomsrecht. De betreffende overweging van het Hof:
‘(…) in order to assess the proportionality of the interference the Court looks at the degree of protection from arbitrariness that is afforded by the proceedings in the case. In particular, the Court examines whether the proceedings concerning the interference with the applicants’ right to the peaceful enjoyment of their possessions were attended by basic procedural safeguards. It has already held that an interference cannot be legitimate in the absence of adversarial proceedings that comply with the principle of equality of arms, enabling argument to be presented on the issues relevant for the outcome of a case. A comprehensive view must be taken of the applicable procedures’ [cursivering: TdJ].16
Het Hof kan, als gezegd besluiten om de toets aan de procedurele waarborgen te behandelen onder het law- vereiste17 of in het kader van de fair balance-test.18
Naast de mogelijkheid die voor het individu dient te bestaan om op te komen tegen een eigendomsbeperkende maatregel, en de incorporatie van sommige 6 EVRM-eisen (waaronder het onder omstandigheden horen van belanghebbenden),19 heeft het Hof onder artikel 1 EP EVRM ook nog andere procedurele verplichtingen geformuleerd voor de Staten. Zo rust op grond van artikel 1 EP EVRM op de rechter onder meer de plicht zaken zorgvuldig te behandelen, en daarnaast moet de rechter de afweging van de uitvoerende autoriteit tussen het algemeen belang en het individueel belang zelf beoordelen.20