In de aanvulling op het verkorte arrest heeft het Hof overwogen dat 'het punt van aanrijding' dient te worden vervangen door 'vlak voor het punt van aanrijding'.
HR, 03-07-2012, nr. 10/03916
ECLI:NL:HR:2012:BW4254, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen, Terugverwijzing: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-07-2012
- Zaaknummer
10/03916
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BW4254
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Verkeersrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW4254, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑07‑2012
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2010:BN5754
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2010:BN5754
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW4254
ECLI:NL:HR:2012:BW4254, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑07‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2010:BN5754, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW4254
Terugverwijzing naar: ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ0343, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑02‑2011
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2012/489 met annotatie van F.W. Bleichrodt
VR 2013/69
VA 2013/27 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
JIN 2012/168 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
NbSr 2012/291
Conclusie 03‑07‑2012
Mr. Vegter
Partij(en)
Nr. 10/03916
Mr. Vegter
Zitting 28 februari 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
De verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 26 augustus 2010 wegens "overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht" veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid van twee jaren.
2.
Mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, heeft cassatie ingesteld. Namens de verdachte heeft mr. M.L. Plas, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.1.
Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaarde schuld niet uit de bewijsmiddelen blijkt, althans dat het oordeel van het Hof dat de verdachte zich als bestuurder van een personenauto roekeloos heeft gedragen zodanig dat een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden - zonder nadere motivering die ontbreekt - onbegrijpelijk is.
3.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 17 januari 2008 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto (taxi) -in de hoedanigheid van beroepschauffeur-, daarmee rijdende over de tram/busbaan van de Marnixstraat zich zodanig, te weten roekeloos heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenletsel en een gebroken linker onderbeen werd toegebracht;
bestaande dat gedrag uit het volgende:
de verdachte, heeft toen daar, als bestuurder van voornoemde personenauto gereden over de tram/busbaan van de Marnixstraat, komende uit de richting van de Rozengracht en gaande in de richting van het Leidseplein,
- -
terwijl het donker was en
- -
terwijl het wegdek vochtig was en
- -
terwijl hij niet in het bezit was van een ontheffing om de tram/busbaan te mogen berijden en
- -
terwijl hij met de verkeerssituatie ter plaatse goed bekend was;
de verdachte heeft, bij nadering van de kruising van de Marnixstraat met de Elandsgracht waargenomen dat er zich een voetganger ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats - gelegen gezien verdachtes rijrichting, vlak na de kruising van de Marnixstraat met de Elandsgracht bevond;
de verdachte is vervolgens die kruising overgestoken, terwijl hij de tram/busbaan is blijven berijden en heeft zich er daarbij niet van vergewist en is er zich er niet van blijven vergewissen dat die voetganger, [slachtoffer], wilde oversteken;
immers heeft de verdachte niet tijdig en niet voldoende afgeremd en is de verdachte niet tijdig en niet voldoende uitgeweken voor deze voetganger, die doende was, gezien verdachtes rijrichting van rechts naar links, over te steken,
hierdoor is de verdachte tegen voornoemde voetganger aangereden en aangebotst waardoor aan deze voetganger ([slachtoffer]) het hiervoor omschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht."
3.3.
De bestreden uitspraak houdt onder meer in:
"Bewijsoverwegingen
De advocaat-generaal heeft zich aan de hand van een door haar aan het hof overgelegde notitie op het standpunt gesteld dat in het onderhavige geval sprake is van roekeloosheid. Daarnaast heeft zij gesteld dat voor de verdachte een 'Garantenstellung' geldt: nu de verdachte een taxichauffeur is mag van hem als weggebruiker meer worden verwacht.
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting primair op het standpunt gesteld dat bij de verdachte geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat, indien het hof van oordeel is dat bij de verdachte wel sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, de zwaarste schuldvorm, te weten roekeloosheid, niet kan worden bewezen. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd, kort samengevat, dat uit de stukken van het dossier niet volgt dat het slachtoffer op het moment dat hij door de verdachte werd aangereden zich op de voetgangersoversteekplaats bevond. Nu dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld is de vraag of de verdachte bedacht heeft moeten zijn op overstekende voetgangers, dan wel of de verdachte de plicht had om het slachtoffer voorrang te verlenen. Voorts blijkt uit het NFI-rapport dat de verdachte heeft afgeremd. Het feit dat de verdachte zonder ontheffing op de trambaan reed, met een hogere snelheid dan daar is toegestaan, is onvoldoende om te spreken van roekeloos rijgedrag, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
Voor de beoordeling van het verkeersgedrag van de verdachte in het onderhavige geval, beziet het hof het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de omstandigheden van het geval.
Ten aanzien van de plaats van het ongeval
Het ongeval vond plaats op de Marnixstraat, net na de kruising met de Elandsgracht; dit is in het centrum van Amsterdam. De Marnixstraat bestaat daar uit één rijbaan met één verkeersstrook voor het verkeer komende uit de richting van de Rozengracht en gaande in de richting van het Leidseplein. Links naast deze rijstrook bevindt zich een afgescheiden baan voor trams en bussen in beide richtingen, waarop de verdachte met zijn auto reed. Vanuit die richting bezien, is direct na het kruisen van het kruispunt op de Marnixstraat een voetgangersoversteekplaats gelegen en enkele meters daarna een tram/nachtbushalte.
Vaststaat dat het slachtoffer kort na 2 uur 's nachts de Marnixstraat, ter hoogte van de hoek van het politiebureau, is gaan oversteken. Uit beelden van de camera die is bevestigd aan het politiebureau, valt op te maken dat het slachtoffer, (bezien vanaf de Elandsgracht-Kinkerstraat) in de lijn van het midden van de onderdoorgang van het politiebureau, de Marnixstraat is overgestoken. Dit is ter hoogte van genoemde voetgangersoversteekplaats. Het slachtoffer heeft de Marnixstraat dus overgestoken op of vlak na een voetgangersoversteekplaats en in de directe nabijheid van een tramhalte.
Daarnaast staat vast dat het slachtoffer, voordat de verdachte hem heeft aangereden reeds de eerste verkeersstrook had overgestoken en inmiddels bezig was de trambaan over te steken.
Ten aanzien van de gereden snelheid
Het NFI heeft aan de hand van camerabeelden de snelheid van de door de verdachte bestuurde auto met een grote mate van nauwkeurigheid kunnen vaststellen, zoals weergegeven in het NFI-rapport van 13 april 2010. De bevindingen van het NFI komen er op neer dat de verdachte bij het benaderen van het kruispunt met een snelheid gelegen tussen 57 en 68 km/u heeft gereden.
Voorts blijkt dat de verdachte het kruispunt met een snelheid gelegen tussen de 58 en 67 km/u is overgestoken en dat hij in het laatste traject, namelijk gelegen na het kruispunt tot het punt van aanrijding1. een snelheid had, gelegen tussen de 39 en 49 km/u.
De verdachte heeft aldus veel te snel gereden. Niet alleen voor wat betreft het rijden binnen de bebouwde kom, maar ook voor wat betreft het naderen van een kruispunt. Voor wat betreft de gereden snelheid ter hoogte van de tramhalte geldt het hiernavolgende.
Ten aanzien van de trambaan
De verdachte is ter hoogte van de Rozengracht op de trambaan van de Marnixstraat (in de richting van het Leidseplein) gaan rijden. Het is voor automobilisten verboden om over deze trambaan te rijden, maar taxichauffeurs kunnen daarvoor een ontheffing krijgen. Daartoe is onder meer vereist dat de taxichauffeur een specifieke opleiding volgt en met goed gevolg afrondt. De verdachte is - en was ook ten tijde van het ongeval op 17 januari 2008 - taxichauffeur in Amsterdam, maar op die datum nog niet in het bezit van een trambaanontheffing. Wel was de verdachte in die periode bezig met de opleiding voor het verkrijgen daarvan en hij was op de hoogte van de regels die gelden voor het rijden op de trambaan.
Eén van deze regels houdt in dat ter hoogte van een tramhalte met een gepaste snelheid van 20 à 30 km/u dient te worden gereden. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat, vanwege de zich in het wegdek bevindende gladde tramrails, auto's op een trambaan een langere remweg hebben. Uit genoemd NFI-onderzoek blijkt echter dat de verdachte met een veel te hoge snelheid de tramhalte is genaderd en zeker niet heeft gereden conform de daarvoor geldende ontheffingsregels.
Ten aanzien van de weer- en verkeerssituatie
Ten tijde van het ongeval (rond 2 uur 's nachts) was het droog, maar het wegdek was nog vochtig van een eerdere regenbui. Er was weinig verkeer op de Marnixstraat en het kruispunt was goed verlicht. Het zicht van de verdachte was onbelemmerd.
Ten aanzien van de positie van het slachtoffer
In zijn verklaringen van 17 en 18 januari 2008 en op de terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij vóór het kruispunt het slachtoffer met zijn fiets in de richting van het Leidseplein aan de hand, heeft zien staan bij het politiebureau op de hoek van de Marnixstraat met de Elandsgracht. De verdachte dacht daarom dat het slachtoffer naar het Leidseplein zou gaan. Daarna heeft de verdachte niet meer op het slachtoffer gelet. Deze verklaringen heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd.
Het slachtoffer bevond zich op het moment dat de verdachte hem voor het eerst had waargenomen vlakbij een voetgangersoversteekplaats. De verdachte had hier alert op moeten zijn én blijven, nu het slachtoffer zeer wel er toe kon besluiten gebruik te maken van deze voetgangersoversteekplaats. Doordat de verdachte zich er niet van is blijven vergewissen wat het slachtoffer zou gaan doen, heeft hij niet gezien dat het slachtoffer reeds bezig was met het oversteken van de Marnixstraat.
De veronderstelling van de verdachte dat het slachtoffer vast van plan zou zijn geweest zich richting het Leidseplein te begeven zodat hij niet meer op hem hoefde te letten is een ernstige beoordelingsfout geweest. Hierbij komt dat de verdachte werkt(e) als taxichauffeur in Amsterdam en aldus ruime ervaring behoort te hebben met het waarnemen en inschatten van het gedrag van andere verkeersdeelnemers, juist ter hoogte van voetgangersoversteekplaatsen in het centrum van Amsterdam. Juist van een taxichauffeur mag wat dat betreft een verhoogde alertheid worden verwacht.
Conclusie: roekeloos rijgedrag
Naar het uiterlijk waarneembare rijgedrag van de verdachte, met inbegrip van de omstandigheden zoals die zich objectief voordeden, komt het hof, gelet op voorgaande vastgestelde omstandigheden, tot de slotsom dat de verdachte heeft blijk gegeven van een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid aangaande zijn rijgedrag. Dat rijgedrag wordt door het hof aangemerkt als roekeloos rijgedrag, ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel beeft bekomen."
3.4.
In de lastig te doorgronden toelichting op het middel wordt met een beroep op de Memorie van Toelichting bij het voorstel tot Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994, in verband met de herijking van een aantal wettelijke strafmaxima2. gesteld dat roekeloosheid een of meerdere gedragingen vereist die erop duiden dat door de bestuurder welbewust onaanvaardbare risico's zijn genomen. In het algemeen zal bij roekeloosheid sprake moeten zijn van bewustheid van het risico van ernstige gevolgen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico's zicht niet zullen realiseren. Uit de gebruikte bewijsmiddelen en de overwegingen van het Hof blijkt echter niet dat er bij de verdachte sprake was van bewustheid van ernstige risico's, noch dat hij er op lichtzinnige manier van uit is gegaan dat die risico's zich niet voordeden, aldus de steller van het middel.
3.5.
Ik stel op deze plaats voorop dat in cassatie slechts kan worden onderzocht of de schuld aan het verkeersongeval in de zin van art. 6 van de Wegenverkeerswet 1994, in het onderhavige geval de bewezenverklaarde roekeloosheid, uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.3.
3.6.
De steller van het middel vervolgt de toelichting met de opmerking dat het Hof het rijgedrag van de verdachte heeft aangemerkt als roekeloos, onder meer omdat hij zich er niet van heeft vergewist en is blijven vergewissen dat het latere slachtoffer zou oversteken en dat de veronderstelling van de verdachte dat het slachtoffer zich in de richting van het Leidseplein zou begeven zodat de verdachte niet meer op hem hoefde te letten een ernstige beoordelingsfout is geweest. De steller van het middel roept vervolgens de vraag op of de verdachte voorafgaand aan het ongeval een andere inschatting had moeten maken en komt tot een ontkennend antwoord op die vraag. Volgens de steller van het middel was het geen (ernstige) beoordelingsfout om te veronderstellen dat het slachtoffer richting het Leidseplein zou gaan, is het slachtoffer niet overgestoken op een daartoe bestemde plaats en heeft alles zich in slechts een paar seconden afgespeeld.
- 3.6.
Het Hof heeft geoordeeld dat, naar het uiterlijk waarneembare rijgedrag van de verdachte - met inbegrip van de omstandigheden zoals die zich voordeden - en gelet op de door het Hof vastgestelde omstandigheden, de verdachte blijk heeft gegeven van een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid aangaande zijn rijgedrag. Dit rijgedrag wordt door het Hof aangemerkt als roekeloos rijgedrag. Hoewel de steller van het middel dat op zichzelf niet betwist, merk ik op dat de hiervoor onder 3.6 genoemde ernstige beoordelingsfout dus niet de enige omstandigheid is op grond waarvan het Hof tot roekeloosheid heeft geconcludeerd.
- 3.7.
Het Hof heeft de volgende feiten en omstandigheden vastgesteld:
- -
het ongeval vond plaats op de Marnixstraat in Amsterdam, net na de kruising met de Elandsgracht. De Marnixstraat bestaat daar uit één rijbaan met één verkeersstrook voor verkeer richting het Leidseplein. Links naast deze rijstrook bevindt zich een afgescheiden baan voor trams en bussen in beide richtingen, waarop verdachte met zijn auto reed in de richting van het Leidseplein. Vanuit die richting bezien, is direct na de kruising een voetgangersoversteekplaats gelegen en enkele meters daarna een tram/nachtbushalte.
- -
het slachtoffer is de Marnixstraat overgestoken ter hoogte van (dat wil zeggen: op of vlak na) genoemde voetgangersoversteekplaats en in de directe nabijheid van een tramhalte.
- -
het slachtoffer had, voor de aanrijding, de eerste verkeersstrook reeds overgestoken en was bezig de trambaan over te steken.
- -
de verdachte reed bij het naderen van de kruising met een snelheid gelegen tussen de 57 en 68 km/u.
- -
de verdachte is de kruising overgestoken met een snelheid gelegen tussen de 58 en 67 km/u.
- -
het traject na het kruispunt tot het punt van de aanrijding heeft de verdachte gereden met een snelheid gelegen tussen de 39 en 49 km/u.
- -
de verdachte heeft aldus veel te snel gereden; niet alleen wat betreft het rijden binnen de bebouwde kom, maar ook wat betreft het naderen van een kruispunt.
- -
de verdachte was taxichauffeur, maar niet in het bezit van een ontheffing om over de trambaan te rijden. Wel volgde de verdachte in die periode een opleiding om een ontheffing te verkrijgen en was hij op de hoogte van de regels die gelden voor het rijden op de trambaan. Eén van deze regels houdt in dat ter hoogte van een tramhalte met een snelheid van maximaal 20 à 30 km/u dient te worden gereden. De verdachte was ervan op de hoogte dat auto's vanwege de tramrails op de trambaan een langere remweg hebben.
- -
de verdachte is met een veel te hoge snelheid de tramhalte genaderd en heeft niet gereden conform de geldende ontheffingsregels.
- -
ten tijde van het ongeval was het wegdek vochtig, er was weinig verkeer, het kruispunt was goed verlicht en het zicht van de verdachte was onbelemmerd.
- -
de verdachte heeft vóór het kruispunt het slachtoffer met zijn fiets in de richting van het Leidseplein zien staan bij het politiebureau op de hoek van de Marnixstraat met de Elandsgracht. De verdachte dacht dat het slachtoffer in de richting van het Leidseplein zou gaan. Daarna heeft de verdachte niet meer op het slachtoffer gelet. Het slachtoffer bevond zich op het moment waarop de verdachte hem voor het eerst waarnam vlakbij een voetgangersoversteekplaats. De verdachte had hierop alert moeten zijn en blijven. Doordat hij dat niet heeft gedaan, heeft hij niet gezien dat het slachtoffer reeds bezig was de Marnixstraat over te steken.
- 3.8.
De verdachte heeft dus met te hoge snelheid en zonder ontheffing gereden op de trambaan, was op de hoogte van de daar geldende lagere maximumsnelheid en het gevaar van de langere remweg op de tramrails, heeft het slachtoffer gezien maar gedacht dat deze een andere kant op zou gaan, heeft niet meer op het slachtoffer gelet, is door blijven rijden en heeft het slachtoffer - terwijl deze de rijbaan reeds was overgestoken ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats en doende was de trambaan over te steken - aangereden. Dat het Hof uit dat complex van omstandigheden de conclusie heeft getrokken dat de verdachte roekeloos heeft gereden, kan ik niet onbegrijpelijk vinden.
- 3.9.
De steller van het middel maakt er voorts bezwaar tegen dat het Hof bij de beoordeling van de (mate van) schuld ook heeft betrokken dat de verdachte te hard heeft gereden bij de nadering van het kruispunt, alsmede dat hij op een trambaan reed terwijl hij daar geen ontheffing voor had. Die twee aspecten betreffen communicerende vaten, aldus de steller van het middel.
- 3.10.
Ik kan de steller van het middel hierin niet volgen. Dat de verdachte op de trambaan heeft gereden is één overtreding, dat hij zich niet aan de snelheid op de trambaan heeft gehouden een tweede. Dat het Hof dat zo heeft gezien is althans niet onbegrijpelijk. Overigens merk ik op dat het nog maar de vraag is of er geen sprake zou zijn geweest van een snelheidsovertreding op het moment dat de verdachte op de rijbaan had gereden. Art. 19 RVV bepaalt immers dat de bestuurder in staat moet zijn zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is. Dat kan met zich meebrengen dat ook 50 km/u te snel kan zijn. Tenslotte wijs ik er op dat, anders dan de steller van het middel kennelijk wil, in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van art. 6 WVW 1994. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.4.
- 3.11.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
4.
Het middel kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
5.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑07‑2012
Kamerstukken II, 2001-2002, 28484, nr. 3, in het bijzonder p. 12.
HR 1 juni 2004, LJN AO5822, NJ 2005/252 m.nt. Knigge en HR 29 april 2008, LJN BD0544, NJ 2008/440 m.nt. Keijzer (onder NJ 2008/442).
HR 1 juni 2004, LJN AO5822, NJ 2005/252 m.nt. Knigge en HR 29 april 2008, LJN BD0544, NJ 2008/440 m.nt. Keijzer (onder NJ 2008/442).
Uitspraak 03‑07‑2012
Inhoudsindicatie
Artt. 6 en 175 WVW 1994. Schuld. Roekeloosheid. HR herhaalt de relevante overwegingen t.a.v. schuld i.d.z.v. art. 6 WVW 1994 en “roekeloosheid” uit HR LJN A05822 en HR LJN BU2016. De motivering van het Hof schiet tekort. De door het Hof genoemde omstandigheden zouden toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte "zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam" heeft gereden, maar zij zijn niet zonder meer toereikend voor het oordeel van het Hof dat de verdachte "roekeloos" i.d.z.v. art. 6 WVW jo. art. 175 WVW heeft gereden.
3 juli 2012
Strafkamer
nr. S 10/03916
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 augustus 2010, nummer 23/005452-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L. Plas, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Tenlastelegging, bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"Primair
hij op of omstreeks 17 januari 2008 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto (taxi) -in de hoedanigheid van beroepschauffeur-, daarmee rijdende over de weg, de tram/busbaan van de Marnixstraat zich zodanig, te weten roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenletsel en/of een gebroken linker onderbeen werd toegebracht, althans zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
bestaande dat gedrag hieruit:
hij, verdachte, heeft toen aldaar, als bestuurder van voornoemde personenauto gereden over de tram/busbaan van de Marnixstraat, komende uit de richting van de Rozengracht en gaande in de richting van het Leidseplein,
- terwijl het donker was en/of
- terwijl het wegdek vochtig was en/of
- terwijl hij niet in het bezit was van een ontheffing om de tram/busbaan te mogen berijden en/of
- terwijl hij, verdachte, met de (verkeers)situatie ter plaatse (goed) bekend was;
verdachte heeft, bij nadering van de kruising van de Marnixstraat met de Elandsgracht waargenomen dat er zich een voetganger ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats -gelegen, gezien verdachtes rijrichting, vlak na de kruising van de Marnixstraat met de Elandsgracht- bevond;
verdachte is vervolgens voornoemde kruising overgestoken, althans over gaan steken en heeft daarbij zijn snelheid opgevoerd, terwijl hij, verdachte, de tram/busbaan is blijven berijden en/of heeft zich daarbij niet, althans niet tijdig en/of is er zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende van blijven vergewissen dat voornoemde voetganger (zijnde [slachtoffer]) voornoemde voetgangersoversteekplaats wilde oversteken en/of heeft verdachte zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende van vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende van blijven vergewissen dat hij deze voetganger op voornoemde voetgangersoversteekplaats voorrang diende te verlenen, althans voor diende te laten gaan;
immers heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor deze voetganger, die doende was voornoemde voetgangersoversteekplaats, gezien verdachtes (rij)richting van rechts naar links, over te steken, althans die zich (daartoe) op voornoemde voetgangersoversteekplaats bevond;
hierdoor is verdachte tegen voornoemde voetganger aangereden en/of aangebotst, waardoor aan deze voetganger ([slachtoffer]) vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht;
Subsidiair
hij op of omstreeks 17 januari 2008 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Marnixstraat, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt;
bestaande dat gedrag hieruit:
hij, verdachte, heeft toen aldaar, als bestuurder van voornoemde personenauto gereden over de tram/busbaan van de Marnixstraat, komende uit de richting van de Rozengracht en gaande in de richting van het Leidseplein,
- terwijl het donker was en/of
- terwijl het wegdek vochtig was en/of
- terwijl hij niet in het bezit was van een ontheffing om de tram/busbaan te mogen berijden en/of
- terwijl hij, verdachte, met de (verkeers)situatie ter plaatse (goed) bekend was;
verdachte heeft, bij nadering van de kruising van de Marnixstraat met de Elandsgracht waargenomen dat er zich een voetganger ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats -gelegen, gezien verdachtes rijrichting, vlak na de kruising van de Marnixstraat met de Elandsgracht- bevond;
verdachte is vervolgens voornoemde kruising overgestoken, althans over gaan steken en heeft daarbij zijn snelheid opgevoerd, terwijl hij, verdachte, de tram/busbaan is blijven berijden en/of heeft zich daarbij niet, althans niet tijdig en/of is er zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende van blijven vergewissen dat voornoemde voetganger (zijnde [slachtoffer]) voornoemde voetgangersoversteekplaats wilde oversteken en/of heeft verdachte zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende van vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende van blijven vergewissen dat hij deze voetganger op voornoemde voetgangersoversteekplaats voorrang diende te verlenen, althans voor diende te laten gaan;
immers heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor deze voetganger, die doende was voornoemde voetgangersoversteekplaats, gezien verdachtes (rij)richting van rechts naar links, over te steken, althans die zich (daartoe) op voornoemde voetgangersoversteekplaats bevond;
hierdoor is verdachte tegen voornoemde voetganger aangereden en/of aangebotst."
2.2. Daarvan heeft het Hof bewezenverklaard dat hij:
"op 17 januari 2008 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto (taxi) -in de hoedanigheid van beroepschauffeur-, daarmee rijdende over de tram/busbaan van de Marnixstraat zich zodanig, te weten roekeloos heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenletsel en een gebroken linker onderbeen werd toegebracht;
bestaande dat gedrag uit het volgende:
de verdachte, heeft toen daar, als bestuurder van voornoemde personenauto gereden over de tram/busbaan van de Marnixstraat, komende uit de richting van de Rozengracht en gaande in de richting van het Leidseplein,
- terwijl het donker was en
- terwijl het wegdek vochtig was en
- terwijl hij niet in het bezit was van een ontheffing om de tram/busbaan te mogen berijden en
- terwijl hij met de verkeerssituatie ter plaatse goed bekend was;
de verdachte heeft, bij nadering van de kruising van de Marnixstraat met de Elandsgracht waargenomen dat er zich een voetganger ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats - gelegen gezien verdachtes rijrichting, vlak na de kruising van de Marnixstraat met de Elandsgracht- bevond;
de verdachte is vervolgens die kruising overgestoken, terwijl hij de tram/busbaan is blijven berijden en heeft zich er daarbij niet van vergewist en is er zich er niet van blijven vergewissen dat die voetganger, [slachtoffer], wilde oversteken;
immers heeft de verdachte niet tijdig en niet voldoende afgeremd en is de verdachte niet tijdig en niet voldoende uitgeweken voor deze voetganger, die doende was, gezien verdachtes rijrichting van rechts naar links, over te steken,
hierdoor is de verdachte tegen voornoemde voetganger aangereden en aangebotst waardoor aan deze voetganger ([slachtoffer]) het hiervoor omschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht."
2.3.1. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik heb vaak op die weg en dus over die drempels gereden. Het klopt dat ik toen niet in het bezit was van de trambaanontheffing en toch op de trambaan reed. (...) Het klopt dat ik het slachtoffer heb zien staan. Hij stond ter hoogte van de hoofdingang van het politiebureau aan de Marnixstraat. (...) Ik heb het slachtoffer voor het eerst gezien toen ik afremde voor het kruispunt. Hij stond met zijn fiets richting het Leidseplein. (...) Bij de kruising keek ik om me heen en zag ik hem. Toen ik ging afremmen heb ik om me heen gekeken en ben ik doorgereden. Ik heb niet meer op het slachtoffer gelet. Ik heb ook niet gezien dat hij de rijbaan overstak. Ik heb niet meer op hem gelet en hem dus niet meer gezien. (...) Op het moment dat ik hem zag ben ik gaan remmen en heb ik naar links gestuurd. Ik had hem toen al geraakt. Dit gebeurde iets voorbij het zebrapad."
2. een proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming van 17 januari 2008, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Ik, verbalisant, heb de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Volgnummer: 1
Categorie omschrijving: Geluid- en beeldapparatuur
Object: Cd (video)."
3. een proces-verbaal 'Opname en interpretatie plaats ongeval' van 25 maart 2008, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"4.2. Oorzaak, toedracht en gevolg
Gezien de schadesporen en de sporen aan de rechtervoorzijde van de taxi en het feit dat het slachtoffer letsel had aan de linkerzijde van het hoofd, was de voetganger c.q. fietser de tram/busbaan opgelopen dan wel gereden van rechts naar links ten opzichte van de rijrichting van de taxi, dus vanaf het trottoir van het hoofdbureau."
4. een proces-verbaal van bevindingen van 4 maart 2008, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Pleegplaats werkgebied: Amsterdam
Via de camera welke is bevestigd aan het hoofdbureau van politie zijde Elandsgracht en gericht is naar de Marnixstraat is te zien dat [slachtoffer] en zijn vriendin in beeld verschijnen. Zij stoppen en staan stil midden in beeld bij de onderdoorgang van het hoofdbureau van politie op de hoek Elandsgracht/Marnixstraat. Te zien is dat [slachtoffer] direct hierna oversteekt via de voetgangersoversteekplaats welke direct voor de onderdoorgang van het hoofdbureau ligt. De taxi verschijnt in beeld voor de kruising Marnixstraat/Elandsgracht. Op 17-01-2008 te 02:08:50 heeft de aanrijding plaatsgevonden."
5. een proces-verbaal 'Opname en interpretatie plaats ongeval' van 25 maart 2008, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"2.2. Omschrijving plaats ongeval
De Marnixstraat bestond ter plaatse, net na de kruising met de Elandsgracht, uit 1 rijbaan met 1 rijstrook voor het verkeer komende uit de richting van de Rozengracht en gaande in de richting van het Leidseplein. Links naast deze rijstrook bevond zich een afgescheiden tram/busbaan voor trams en bussen in beide richtingen. De aanrijding had plaatsgevonden op de tram/busbaan in de richting van het Leidseplein (...)
2.2.1.
Het ongeval had plaatsgevonden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Marnixstraat te Amsterdam. Direct na de kruising met de Elandsgracht, gezien vanuit de richting Rozengracht, is er een voetgangersoversteekplaats gesitueerd. De weg was gelegen binnen de bebouwde kom. De wettelijk toegestane maximum snelheid bedroeg ter plaatse 50 km/h.
(...)
2.2.4.
Op het moment van de aanrijding was het nacht.
2.2.5.
De straatverlichting was in werking.
(...)
2.2.7.
Het wegdek van de Marnixstraat en met name de trambaan was verhard en bestond uit betonplaten. Het wegdek was vochtig.
(...)
5.1. Foto's
(...) Door twee beveiligingscamera's van het hoofdbureau van politie zijn een aantal opnames gemaakt welke in de bijlage van de fotomap zijn verwerkt. De foto's 1a t/m 4a zijn gemaakt door de beveiligingscamera die hangt aan de gevel op de Elandsgracht.(...)
Foto: la zicht vanaf het hoofdbureau van politie naar de Marnixstraat
Foto: 2a zicht vanaf het hoofdbureau van politie naar de Marnixstraat met links het ongevalsvoertuig
Foto: 3a idem met rechts boven het ongevalsvoertuig met vermoedelijk de remlichten ontstoken
Foto: 4a idem met rechts boven het ongevalsvoertuig met vermoedelijk de remlichten ontstoken."
6. een deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut van 13 april 2010, opgemaakt door Ir. B. Hoogeboom en Dr. J. Alberink, voor zover inhoudende:
"1. Te onderzoeken materiaal
Stukken van overtuiging (SVO): 1.001
Omschrijving: CD-recordable
(...)
4. Onderzoek
De beelden aangetroffen op de CD [1.001] zijn afgespeeld met de bijgeleverde software. (...) Er zijn vier beelden aangetroffen waarop de aangewezen auto zichtbaar is. Deze beelden zijn in Figuur l afgebeeld (p.3).
(...)
Om de snelheid van de auto te kunnen berekenen is het noodzakelijk om de positie van de auto in de verschillende beelden te kunnen bepalen. Uit de afstand tussen twee posities volgt dan de afgelegde weg van de auto tussen die twee beelden.(...)
In Figuur 2 (p. 4) is een montage afgebeeld van de vier beelden van de auto samengevoegd in één beeld. Hierin zijn de drie trajecten schematisch aangegeven waarover de snelheid in deze rapportage bepaald is. De afstand van het totale traject bedraagt circa 40 meter."
Betrouwbaarheid (%) | Traject | Minimale gemiddelde snelheid (km/u) | Maximale gemiddelde snelheid (km/u) |
99 | 1 | 57 | 68 |
2 | 58 | 67 | |
3 | 39 | 49 |
een medische verklaring betreffende [slachtoffer] van 14 februari 2008, opgemaakt door N. Lindenbergh, arts-assistent neurochirurgie, voor zover inhoudende:
"Medische informatie betreffende: [slachtoffer].
Uitwendig waargenomen letsel:
Fractuur linker onderbeen waarvoor externe fixatie is geplaatst.
Psychische stoornissen en/of storingen in het bewustzijn?
Comateus bij binnenkomst.
Bijzondere mededelingen:
Patiënt had een acute hersenbloeding - acuut subduraal hematoom - (levensbedreigend), die behandeld werd middels verwijderen van de bloeding. Tijdens operatie waren de hersenen zodanig gezwollen dat de verwijderde botlap nog niet teruggeplaatst kon worden."
2.3.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a Sv houdt onder het opschrift "Nadere bewijsoverwegingen" in:
"- Het is een feit van algemene bekendheid dat de abri die staat afgebeeld op de foto's die zich bevinden in de fotorapportage bij verkeersongevalanalyse (PV-nummer 2008015590) een gecombineerde tram/(nacht) bushalte betreft.
- Het hof stelt vast dat de in bewijsmiddel 6 bedoelde vier 'aangetroffen beelden' identiek zijn aan de in bewijsmidde1 5 respectievelijk bedoelde foto's 2a, la, 3a en 4a. Op foto 4a is de auto te zien juist voordat hij rechts buiten het bereik van de camera zal komen, dus vlak voor het punt van aanrijding. Het hof verbetert de in het verkort arrest gegeven bewijsoverwegingen in zoverre, dat onder het tussenkopje Ten aanzien van de gereden snelheid in de zin 'Voorts blijkt dat de verdachte het kruispunt met een snelheid gelegen tussen de 58 en 67 km/u is overgestoken en dat hij in het laatste traject, namelijk gelegen na het kruispunt tot het punt van aanrijding een snelheid had, gelegen tussen de 39 en 49 km/u, 'het punt van aanrijding' wordt vervangen door 'vlak voor het punt van aanrijding'.
- Het hof begrijpt dat de door het NFI onderzochte cd-recordable, aldaar aangeduid als SVO 1.001, de in bewijsmiddel 2 met volgnummer 1 aangeduide cd(video) betreft.
(...)"
2.3.3. Het bestreden arrest houdt onder het hoofd "Bewijsoverwegingen" voorts nog het volgende in:
"De advocaat-generaal heeft zich aan de hand van een door haar aan het hof overgelegde notitie op het standpunt gesteld dat in het onderhavige geval sprake is van roekeloosheid. Daarnaast heeft zij gesteld dat voor de verdachte een 'Garantenstellung' geldt: nu de verdachte een taxichauffeur is mag van hem als weggebruiker meer worden verwacht.
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting primair op het standpunt gesteld dat bij de verdachte geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat, indien het hof van oordeel is dat bij de verdachte wel sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, de zwaarste schuldvorm, te weten roekeloosheid, niet kan worden bewezen. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd, kort samengevat, dat uit de stukken van het dossier niet volgt dat het slachtoffer op het moment dat hij door de verdachte werd aangereden zich op de voetgangersoversteekplaats bevond. Nu dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld is de vraag of de verdachte bedacht heeft moeten zijn op overstekende voetgangers, dan wel of de verdachte de plicht had om het slachtoffer voorrang te verlenen. Voorts blijkt uit het NFI-rapport dat de verdachte heeft afgeremd. Het feit dat de verdachte zonder ontheffing op de trambaan reed, met een hogere snelheid dan daar is toegestaan, is onvoldoende om te spreken van roekeloos rijgedrag, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
Voor de beoordeling van het verkeersgedrag van de verdachte in het onderhavige geval, beziet het hof het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de omstandigheden van het geval.
Ten aanzien van de plaats van het ongeval
Het ongeval vond plaats op de Marnixstraat, net na de kruising met de Elandsgracht; dit is in het centrum van Amsterdam. De Marnixstraat bestaat daar uit één rijbaan met één verkeersstrook voor het verkeer komende uit de richting van de Rozengracht en gaande in de richting van het Leidseplein. Links naast deze rijstrook bevindt zich een afgescheiden baan voor trams en bussen in beide richtingen, waarop de verdachte met zijn auto reed. Vanuit die richting bezien, is direct na het kruisen van het kruispunt op de Marnixstraat een voetgangersoversteekplaats gelegen en enkele meters daarna een tram/nachtbushalte.
Vaststaat dat het slachtoffer kort na 2 uur 's nachts de Marnixstraat, ter hoogte van de hoek van het politiebureau, is gaan oversteken. Uit beelden van de camera die is bevestigd aan het politiebureau, valt op te maken dat het slachtoffer, (bezien vanaf de Elandsgracht-Kinkerstraat) in de lijn van het midden van de onderdoorgang van het politiebureau, de Marnixstraat is overgestoken. Dit is ter hoogte van genoemde voetgangersoversteekplaats. Het slachtoffer heeft de Marnixstraat dus overgestoken op of vlak na een voetgangersoversteekplaats en in de directe nabijheid van een tramhalte.
Daarnaast staat vast dat het slachtoffer, voordat de verdachte hem heeft aangereden reeds de eerste verkeersstrook had overgestoken en inmiddels bezig was de trambaan over te steken.
Ten aanzien van de gereden snelheid
Het NFI heeft aan de hand van camerabeelden de snelheid van de door de verdachte bestuurde auto met een grote mate van nauwkeurigheid kunnen vaststellen, zoals weergegeven in het NFI-rapport van 13 april 2010. De bevindingen van het NFI komen er op neer dat de verdachte bij het benaderen van het kruispunt met een snelheid gelegen tussen 57 en 68 km/u heeft gereden.
Voorts blijkt dat de verdachte het kruispunt met een snelheid gelegen tussen de 58 en 67 km/u is overgestoken en dat hij in het laatste traject, namelijk gelegen na het kruispunt tot het punt van aanrijding een snelheid had, gelegen tussen de 39 en 49 km/u.
De verdachte heeft aldus veel te snel gereden. Niet alleen voor wat betreft het rijden binnen de bebouwde kom, maar ook voor wat betreft het naderen van een kruispunt. Voor wat betreft de gereden snelheid ter hoogte van de tramhalte geldt het hiernavolgende.
Ten aanzien van de trambaan
De verdachte is ter hoogte van de Rozengracht op de trambaan van de Marnixstraat (in de richting van het Leidseplein) gaan rijden. Het is voor automobilisten verboden om over deze trambaan te rijden, maar taxichauffeurs kunnen daarvoor een ontheffing krijgen. Daartoe is onder meer vereist dat de taxichauffeur een specifieke opleiding volgt en met goed gevolg afrondt. De verdachte is - en was ook ten tijde van het ongeval op 17 januari 2008 - taxichauffeur in Amsterdam, maar op die datum nog niet in het bezit van een trambaanontheffing. Wel was de verdachte in die periode bezig met de opleiding voor het verkrijgen daarvan en hij was op de hoogte van de regels die gelden voor het rijden op de trambaan.
Eén van deze regels houdt in dat ter hoogte van een tramhalte met een gepaste snelheid van 20 à 30 km/u dient te worden gereden. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat, vanwege de zich in het wegdek bevindende gladde tramrails, auto's op een trambaan een langere remweg hebben. Uit genoemd NFI-onderzoek blijkt echter dat de verdachte met een veel te hoge snelheid de tramhalte is genaderd en zeker niet heeft gereden conform de daarvoor geldende ontheffingsregels.
Ten aanzien van de weer- en verkeerssituatie
Ten tijde van het ongeval (rond 2 uur 's nachts) was het droog, maar het wegdek was nog vochtig van een eerdere regenbui. Er was weinig verkeer op de Marnixstraat en het kruispunt was goed verlicht. Het zicht van de verdachte was onbelemmerd.
Ten aanzien van de positie van het slachtoffer
In zijn verklaringen van 17 en 18 januari 2008 en op de terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij vóór het kruispunt het slachtoffer met zijn fiets in de richting van het Leidseplein aan de hand, heeft zien staan bij het politiebureau op de hoek van de Marnixstraat met de Elandsgracht. De verdachte dacht daarom dat het slachtoffer naar het Leidseplein zou gaan. Daarna heeft de verdachte niet meer op het slachtoffer gelet. Deze verklaringen heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd.
Het slachtoffer bevond zich op het moment dat de verdachte hem voor het eerst had waargenomen vlakbij een voetgangersoversteekplaats. De verdachte had hier alert op moeten zijn én blijven, nu het slachtoffer zeer wel er toe kon besluiten gebruik te maken van deze voetgangersoversteekplaats. Doordat de verdachte zich er niet van is blijven vergewissen wat het slachtoffer zou gaan doen, heeft hij niet gezien dat het slachtoffer reeds bezig was met het oversteken van de Marnixstraat.
De veronderstelling van de verdachte dat het slachtoffer vast van plan zou zijn geweest zich richting het Leidseplein te begeven zodat hij niet meer op hem hoefde te letten is een ernstige beoordelingsfout geweest. Hierbij komt dat de verdachte werkt(e) als taxichauffeur in Amsterdam en aldus ruime ervaring behoort te hebben met het waarnemen en inschatten van het gedrag van andere verkeersdeelnemers, juist ter hoogte van voetgangersoversteekplaatsen in het centrum van Amsterdam. Juist van een taxichauffeur mag wat dat betreft een verhoogde alertheid worden verwacht.
Conclusie: roekeloos rijgedrag
Naar het uiterlijk waarneembare rijgedrag van de verdachte, met inbegrip van de omstandigheden zoals die zich objectief voordeden, komt het hof, gelet op voorgaande vastgestelde omstandigheden, tot de slotsom dat de verdachte heeft blijk gegeven van een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid aangaande zijn rijgedrag. Dat rijgedrag wordt door het hof aangemerkt als roekeloos rijgedrag, ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen."
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de verdachte als bestuurder van een personenauto zich roekeloos heeft gedragen, zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.
3.2. Het primair tenlastegelegde is toegesneden op art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994. De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term "roekeloos" moet derhalve geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 175, tweede lid aanhef en onder b, WVW 1994.
3.3.1. Ingevolge bestendige rechtspraak kan in cassatie slechts worden onderzocht of de schuld aan een verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (vgl. HR 1 juni 2004, LJN AO5822, NJ 2005/252).
3.3.2. Voor de schuldvorm "roekeloosheid" geldt op zichzelf hetzelfde, zij het dat daarbij moet worden betrokken dat deze roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als "de zwaarste vorm van het culpose delict" wordt aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, dus de zwaarste vorm van schuld, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter in voorkomende gevallen daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven (vgl. HR 22 mei 2012, LJN BU2016).
3.4. In het licht van het voorafgaande schiet de motivering van het Hof tekort. De door het Hof genoemde omstandigheden dat de verdachte in de hoedanigheid van beroeps(taxi)chauffeur 's nachts op een nat wegdek met onbelemmerd zicht met een veel te hoge snelheid en zonder ontheffing heeft gereden op de trambaan, dat de verdachte op de hoogte was van de daar geldende lagere maximumsnelheid en het gevaar van de langere remweg op de tramrails, en voorts dat de verdachte de voetganger heeft gezien maar heeft gedacht dat deze een andere kant op zou gaan en vervolgens die voetganger - terwijl deze de rijbaan reeds was overgestoken ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats en doende was de trambaan over te steken - heeft aangereden, zouden toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte - zoals hem onder primair eveneens is tenlastegelegd - "zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam" heeft gereden, maar zij zijn niet zonder meer toereikend voor het oordeel van het Hof dat de verdachte "roekeloos" in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994 heeft gereden.
3.5. Het middel is gegrond.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 3 juli 2012.
Beroepschrift 20‑02‑2011
Geeft eerbiedig te kennen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats];
dat verzoeker van cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof Amsterdam, uitgesproken op 26 augustus 2010, het volgende middel van cassatie voordraagt.
Middel I.
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften.
In het bijzonder zijn de artikelen 358, 359 en 415 van het Wetboek van Strafvordering geschonden, aangezien de bewezenverklaarde schuld niet uit de bewijsmiddelen blijkt, althans dat het oordeel van het hof dat verzoeker zich als bestuurder van een personenauto roekeloos heeft gedragen zodanig dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden — zonder nadere motivering die ontbreekt — onbegrijpelijk is.
Toelichting
2.
Overeenkomstig de tenlastelegging heeft het gerechtshof bewezen verklaard dat verzoeker — kort gezegd — op 18 januari 2008 te Amsterdam als bestuurder van een personenauto in de hoedanigheid van beroepschauffeur, rijdende op een tram/busbaan van de Marnixstraat zich zodanig, te weten roekeloos heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Verzoeker heeft — aldus het hof —
- —
terwijl het donker was en
- —
terwijl het wegdek vochtig was en
- —
terwijl hij niet in het bezit was van een ontheffing op om de trambaan te mogen rijden en
- —
terwijl hij met de verkeerssituatie goed bekend was,
bij nadering van het kruispunt een voetganger waargenomen ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats, die kruising overgestoken terwijl hij over de trambaan is blijven rijden en heeft zich daarbij er niet van vergewist en is zich er niet van blijven vergewissen dat die voetganger wilde oversteken, immers heeft verzoeker niet tijdig en niet voldoende afgeremd en niet tijdig en voldoende uitgeweken.
3.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 12 augustus 2010 heeft de raadsvrouw van verzoeker betoogd dat er geen sprake was van schuld in de zin van artikel 6 WVW, subsidiair dat er geen sprake was van de zwaarste schuldvorm, te weten roekeloosheid. Kort gezegd heeft de raadsvrouw daartoe aangevoerd dat uit de stukken van het dossier niet volgt dat het slachtoffer op het moment dat hij door verzoeker werd aangereden zich op de voetgangersoversteekplaats bevond. Nu dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld is de vraag of verzoeker bedacht heeft moeten zijn op overstekende voetgangers, dan wel of verzoeker de plicht had om het slachtoffer voorrang te verlenen. Voorts blijkt uit het NFI rapport dat verzoeker heeft afgeremd. Het feit dat verzoeker zonder ontheffing op de trambaan reed met een hogere snelheid dan daar was toegestaan, is onvoldoende om te spreken van roekeloos gedrag. De raadsvrouw heeft hierbij haar verweren herhaald die in eerste aanleg zijn gevoerd en die nader zijn toegelicht in de door haar overgelegde pleitnotities die aan het proces-verbaal van die terechtzitting zijn gevoegd, een en ander met uitzondering van het verweer met betrekking tot de gereden snelheid, aangezien het rapport met daarin een weergave van de berekende snelheid eerst na de behandeling in eerste aanleg bij de stukken is gevoegd.
4.
Het hof heeft met betrekking tot deze verweren en ook overigens ten aanzien van het bewijs het volgende overwogen:
‘Voor de beoordeling van het verkeersgedrag van verdachte in het onderhavige geval, beziet het hof het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de omstandigheden van het geval.
Ten aanzien van de plaats van het ongeval
Het ongeval vond plaats op de Marnixstraat, net na de kruising met de Elandsgracht; dit is in het centrum van Amsterdam. De Marnixstraat bestaat daar uit één rijbaan met één verkeersstrook voor het verkeer komende uit de richting van de Rozengracht en gaande in de richting van het Leidseplein. Links naast deze rijstrook bevindt zich een afgescheiden baan voor trams en bussen in beide richtingen, waarop de verdachte met zijn auto reed. Vanuit die richting bezien, is direct na het kruisen van het kruispunt op de Marnixstraat een voetgangersoversteekplaats gelegen en enkele meters daarna een tram/nachtbushalte.
Vaststaat dat het slachtoffer kort na 2 uur 's nachts de Marnixstraat, ter hoogte van de hoek van het politiebureau, is gaan oversteken. Uit beelden van de camera die is bevestigd aan het politiebureau, valt op te maken dat het slachtoffer, (bezien vanaf de Elandsgracht-Kinkerstraat) in de lijn van het midden van de onderdoorgang van het politiebureau, de Marnixstraat is overgestoken. Dit is ter hoogte van genoemde voetgangersoversteekplaats. Het slachtoffer heeft de Marnixstraat dus overgestoken op of vlak na een voetgangersoversteekplaats en in de directe nabijheid van een tramhalte.
Daarnaast staat vast dat het slachtoffer, voordat de verdachte hem heeft aangereden reeds de eerste verkeersstrook had overgestoken en inmiddels bezig was de trambaan over te steken.
Ten aanzien van de gereden snelheid
Het NFI heeft aan de hand van camerabeelden de snelheid van de door verdachte bestuurde auto met een grote mate van nauwkeurigheid kunnen vaststellen, zoals weergegeven in het NFI-rapport van 13 april 2010. De bevindingen van het NFI komen er op neer dat de verdachte bij het benaderen van het kruispunt met een snelheid gelegen tussen 57 en 68 km/u heeft gereden. Voorts blijkt dat de verdachte het kruispunt met een snelheid gelegen tussen de 58 en 67 km/u is overgestoken en dat hij in het laatste traject, namelijk gelegen na het kruispunt tot het punt van aanrijding een snelheid had, gelegen tussen de 39 en 49 km/u.
De verdachte heeft aldus veel te hard gereden. Niet alleen voor wat betreft het rijden binnen de bebouwde kom, maar ook voor wat betreft het naderen van het kruispunt. Voor wat betreft de gereden snelheid ter hoogte van de tramhalte geldt het hiernavolgende.
Ten aanzien van de trambaan
De verdachte is ter hoogte van de Rozengracht op de trambaan van de Marnixstraat (in de richting van het Leidseplein) gaan rijden. Het is voor automobilisten verboden om over deze trambaan te rijden, maar taxichauffeurs kunnen daarvoor een ontheffing krijgen. Daartoe is onder meer vereist dat de taxichauffeur een specifieke opleiding volgt en met goed gevolg afrondt. De verdachte is — en was ook ten tijde van het ongeval op 17 januari 2008 — taxichauffeur in Amsterdam, maar op die datum nog niet in het bezit van een trambaanontheffing. Wel was de verdachte in die periode bezig met de opleiding voor het verkrijgen daarvan en hij was op de hoogte van de regels die gelden voor het rijden op de trambaan.
Eén van deze regels houdt in dat ter hoogte van een tramhalte met een gepaste snelheid van 20 à 30 km/u dient te worden gereden. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat, vanwege de zich in het wegdek bevindende gladde tramrails, auto's op een trambaan een langere remweg hebben. Uit genoemd NFI-onderzoek blijkt echter dat de verdachte met een veel te hoge snelheid de tramhalte is genaderd en zeker niet heeft gereden conform de daarvoor geldende ontheffingsregels.
Ten aanzien van de weers- en verkeerssituatie
Ten tijde van het ongeval (rond 2 uur 's nachts) was het droog, maar het wegdek was nog vochtig van een eerdere regenbui. Er was weinig verkeer op de Marnixstraat en het kruispunt was goed verlicht. Het zicht van de verdachte was onbelemmerd.
Ten aanzien van de positie van het slachtoffer
In zijn verklaringen van 17 en 18 januari 2008 en op de terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij vóór het kruispunt het slachtoffer met zijn fiets in de richting van het Leidseplein aan de hand, heeft zien staan bij het politiebureau op de hoek van de Marnixstraat met de Elandsgracht. De verdachte dacht daarom dat het slachtoffer naar het Leidseplein zou gaan. Daarna heeft de verdachte niet meer op het slachtoffer gelet. Déze verklaringen heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd.
Het slachtoffer bevond zich op het moment dat de verdachte hem voor het eerst had waargenomen vlakbij een voetgangersoversteekplaats. De verdachte had hier alert op moeten zijn en blijven, nu het slachtoffer zeer wel er toe kon besluiten gebruik te maken van deze voetgangersoversteekplaats. Doordat de verdachte zich er niet van is blijven vergewissen wat het slachtoffer zou gaan doen, heeft hij niet gezien dat het slachtoffer reeds bezig was met het oversteken van de Marnixstraat.
De veronderstelling van de verdachte dat het slachtoffer vast van plan was geweest zich richting Leidseplein te begeven zodat hij niet meer op hem hoefde te letten is een ernstige beoordelingsfout geweest. Hierbij komt dat de verdachte werkt(e) als taxichauffeur in Amsterdam en aldus ruime ervaring behoort te hebben met het waarnemen en inschatten van het gedrag van andere verkeersdeelnemers, juist ter hoogte van voetgangersoversteekplaatsen in het centrum van Amsterdam. Juist van een taxichauffeur mag wat dat betreft een verhoogde alertheid worden verwacht.
Conclusie: roekeloos rijgedrag
Naar het uiterlijk waarneembare rijgedrag van de verdachte, met inbegrip van de omstandigheden die zich objectief voordeden, komt het hof, gelet op voorgaande vastgestelde omstandigheden, tot de slotsom dat de verdachte heeft blijk gegeven van een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid aangaande zijn rijgedrag. Dat rijgedrag wordt door het hof aangemerkt als roekeloos rijgedrag, ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.’
In de aanvulling op het arrest heeft het hof voorts de volgende nadere bewijsoverweging weergegeven:
‘Het hof stelt vast dat de in bewijsmiddel 6 bedoelde vier ‘aangetroffen beelden’ identiek zijn aan de in bewijsmiddel 5 respectievelijk bedoelde foto's 2a, 1a, 3a en 4a. Op foto 4a is de auto te zien juist voordat hij rechts buiten het bereik van de camera zal komen, dus vlak voor het punt van aanrijding. Het hof verbetert de in het verkort arrest gegeven bewijsoverweging in zoverre, dat onder het tussenkopje Ten aanzien van de gereden snelheid in de zin ‘Voorts blijkt dat de verdachte het kruispunt met een snelheid gelegen tussen de 58 en 67 km/u is overgestoken en dat hij in het laatste traject, namelijk gelegen na het kruispunt tot het punt van aanrijding een snelheid had, gelegen tussen de 39 en 49km/u’, ‘het punt van aanrijding’ wordt vervangen door ‘vlak voor het punt van aanrijding’.’
5.
Uit de Memorie van Toelichting bij de wijziging van onder meer de Wegenverkeerswet (Kamerstukken II, 28484, nr. 3) blijkt dat roekeloosheid een of meerdere gedragingen vereist die erop duiden dat door de bestuurder welbewust onaanvaardbare risico's zijn genomen. In het algemeen zal bij roekeloosheid sprake moeten zijn van bewustheid van het risico van ernstige gevolgen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico's zich niet zullen realiseren. In onderhavige zaak heeft het gerechtshof geoordeeld dat verzoeker roekeloos heeft gereden. Uit de gebruikte bewijsmiddelen en uit de hiervoor weergegeven motivering van het hof blijkt echter niet dat er bij verzoeker sprake was van bewustheid van ernstige risico's, noch dat hij er op lichtzinnige manier ervan uit is gegaan dat die risico's zich niet voordeden. Hiertoe geldt het volgende.
6.
Het hof heeft het rijgedrag van verzoeker aangemerkt als roekeloos, onder meer omdat hij zich ervan niet van heeft vergewist en is blijven vergewissen dat het latere slachtoffer zou oversteken. De veronderstelling van verzoeker dat het slachtoffer zich richting het Leidseplein zou begeven zodat verzoeker niet meer op hem hoefde te letten is een ernstige beoordelingsfout geweest, aldus het hof. Hoewel het achteraf bezien inderdaad een beoordelingsfout betreft, is het de vraag of verzoeker voorafgaand aan het ongeval een andere inschatting had moeten maken. Hiertoe geldt het volgende.
7.
Op het moment dat verzoeker afremde toen hij het kruispunt naderde zag hij [slachtoffer] op het trottoir staan met de fiets in de hand in de richting van het Leidseplein. Verzoeker dacht op dat moment dat [slachtoffer] richting Leidseplein zou gaan. Hij kon dat ook denken. Bezien vanuit de richting waaruit verzoeker kwam, stond [slachtoffer] immers aan de rechterzijde van de weg, derhalve in de richting van het Leidseplein. Als [slachtoffer] van het Leidseplein zou zijn afgekomen, had hij aan de linkerzijde van de weg gestaan. Daar komt bij dat de fiets van [slachtoffer] richting Leidseplein stond. Hieruit kan worden afgeleid dat verzoeker op dat moment geen (ernstige) beoordelingsfout maakte door te veronderstellen dat [slachtoffer] richting Leidseplein zou gaan en dat hij niet zou oversteken.
8.
Verzoeker is vervolgens verder gereden. Zoals uit zijn verklaring blijkt heeft hij daarna even niet meer op hem gelet, maar de vraag is of dat redelijkerwijs van hem kon worden verwacht. In de eerste plaats geldt in dit verband dat [slachtoffer] niet is overgestoken op de daartoe bestemde plaats, maar een stuk verderop. Dit blijkt uit de waarnemingen van de rechtbank, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat het betreffende zebrapad per definitie als grens van het waarnemingsveld dient te worden aangemerkt en dat op de camerabeelden het ongeval niet is te zien. Voorts blijkt dit uit de hiervoor weergegeven nadere bewijsoverwegingen van het hof, inhoudende: ‘Op foto 4a is de auto te zien juist voordat hij rechts buiten het bereik van de camera zal komen, dus vlak voor het punt van aanrijding’. [slachtoffer] had derhalve geen voorrang, terwijl hij wel is doorgelopen ondanks het feit dat hij een auto aan had moeten zien komen. In de tweede plaats heeft alles zich in slechts een paar seconden afgespeeld, zoals blijkt het uit NFI-rapport. In de paar seconden zag verzoeker eerst [slachtoffer] staan, vervolgens moest hij ook naar links kijken alvorens hij de kruising overstak, reed hij over de trambaan, zodat hij ook nog bedacht moest zijn op tegemoetkomend verkeerd, en moest hij opletten of vóór hem op de trambaan geen voetgangers liepen dan wel of die na de kruising van links de trambaan zouden passeren. Als verzoeker al die tijd naar rechts was blijven kijken om te bezien of [slachtoffer] — ondanks dat daar geen aanwijzingen voor waren — na de voetgangersoversteekplaats over zou steken, had verzoeker iets vanuit een andere richting kunnen missen. Daarbij is het ook niet zo dat verzoeker in het geheel niet meer naar rechts heeft gekeken. Hij heeft [slachtoffer] immers opgemerkt. Verzoeker heeft op dat moment adequaat gereageerd door te remmen, te toeteren en naar links uit te wijken. Hij is echter helaas doorgegleden, met zeer ernstige gevolgen van dien.
9.
Op grond van voorgaande feiten en omstandigheden blijkt niet dat verzoeker zich er van bewust was van het risico dat [slachtoffer] zou kunnen gaan oversteken en dat dit ernstige gevolgen met zich zou kunnen brengen, alsmede dat hij er op zeer lichtzinnige wijze vanuit is gegaan dat zulks niet zou gebeuren. Verzoeker heeft achteraf bezien een beoordelingsfout gemaakt, maar op het moment dat hij het kruispunt naderde was hij in de gerechtvaardigde veronderstelling dat [slachtoffer] niet zou oversteken. Hij heeft ook op hem gelet, zij het niet continue omdat hij ook op het overige verkeer moest letten.
10.
Bij de beoordeling van de (mate van) schuld heeft het hof voorts betrokken dat verzoeker te hard heeft gereden bij de nadering van het kruispunt, alsmede dat hij op een trambaan reed terwijl hij daar geen ontheffing voor had. Verzoeker meent dat deze twee aspecten communicerende vaten betreffen. Uit het NFI-rapport blijkt immers dat verzoeker in het derde traject, gelegen na het kruispunt tot vlak voor het punt van aanrijding, een snelheid had van 39 tot 49 km/u. Deze snelheid is lager dan te ter plaatse geldende maximumsnelheid, zodat — indien verzoeker niet op de trambaan had gereden — er geen sprake was van overschrijding van de maximumsnelheid. De door verzoeker gereden snelheid was alleen te hoog juist omdat hij op de trambaan ter hoogte van een tramhalte reed. Hierbij dient nog te worden opgemerkt dat verzoeker bij het naderen van het kruispunt heeft afgeremd en dat hij ook nadien nog heeft geremd. Verzoeker was de tramhalte nog niet geheel genaderd, zodat zijn snelheid ter hoogte van de tramhalte waarschijnlijk lager zou zijn dan de thans gemeten snelheid.
11.
Ten aanzien van het rijden op de trambaan geldt voorts dat verzoeker weliswaar geen ontheffing had om op de trambaan te rijden, maar dat hij wel bezig was met het verkrijgen van die ontheffing en dat hij op de hoogte was van de geldende regels. Hoewel het verzoeker (nog) niet was toegestaan op om de trambaan te rijden, is dat op basis hiervan op zichzelf niet onverantwoordelijk.
12.
Een en ander komt er derhalve op neer dat verzoeker rijdende op een trambaan met een te hoge snelheid het kruispunt en de tramhalte heeft genaderd. In zijn algemeenheid is één verkeersovertreding echter onvoldoende om van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 te beschouwen. Hierbij zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die zijn begaan. Verzoeker heeft afgeremd toen hij het kruispunt en de tramhalte naderde, het was droog, er was weinig verkeer en het kruispunt was goed verlicht. Het zicht van de verdachte was onbelemmerd. Onder deze omstandigheden maken dat het loutere overtreden van de maximum snelheid — al dan niet in onderling verband en samenhang beschouwd met het ten onrechte rijden op de trambaan — niet dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW en zeker niet van roekeloos rijgedrag.
13.
Concluderend kan worden vastgesteld dat verzoeker het kruispunt inderdaad te hard heeft genaderd, terwijl hij op de trambaan reed. Verzoeker hoefde er niet bedacht op te zijn dat het slachtoffer zou oversteken, zeker niet dat hij dat zou doen na de voetgangersoversteekplaats. Toen verzoeker het latere slachtoffer zag, heeft hij adequaat gereageerd door te remmen, uit te wijken en te toeteren. Helaas is verzoeker doorgegleden, zodat hij niet tijdig tot stilstand kwam. Hoewel de gevolgen voor het slachtoffer zeer ernstig zijn, kan op basis hiervan echter niet worden gezegd dat verzoeker welbewust onaanvaardbare risico's heeft genomen. Het oordeel van het hof dat verzoeker schuld heeft aan het ongeval in de zin van roekeloos rijgedrag is op grond hiervan — zonder nadere motivering die ontbreekt — onbegrijpelijk.
14.
Redenen, waarom verzoeker zich wendt tot uw hoogedelachtbaar college met het verzoek het voormelde arrest te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar het gerechtshof Amsterdam, dan wel te verwijzen naar een aangrenzend hof.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. M.L. Plas, advocaat te Utrecht, die verklaart daartoe door verzoeker bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
advocaat — gemachtigde
M.L. Plas