Hof Amsterdam, 26-08-2010, nr. 23-005452-09
ECLI:NL:GHAMS:2010:BN5754, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
26-08-2010
- Zaaknummer
23-005452-09
- LJN
BN5754
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2010:BN5754, Uitspraak, Hof Amsterdam, 26‑08‑2010; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BW4254, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BW4254
- Wetingang
art. 6 Wegenverkeerswet 1994
- Vindplaatsen
Jwr 2010/82
Uitspraak 26‑08‑2010
Inhoudsindicatie
Artikel 6 Wegenverkeerswet. Wegens roekeloos rijden met als gevolg zwaar lichamelijk letsel veroordeeld tot 4 maanden gevangenisstraf en twee jaar ontzegging van de rijbevoegdheid. Taxichauffeur rijdt rond 2 uur ‘s nachts, zonder ontheffing, over de trambaan en rijdt vlak na een kruispunt een voetganger aan, die op of vlak na de zebra oversteekt. Het zicht was onbelemmerd, het wegdek vochtig en de tramrails waren glad. Verdachte rijdt op het kruispunt minimaal 58 km per uur en nadert veel harder dan het daar geldende maximum van 20 a 30 km/uur de tram/nachtbushalte, die zich pal na de zebra bevindt.
Partij(en)
parketnummer: 23-005452-09
datum uitspraak: 26 augustus 2010
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 oktober 2009 in de strafzaak onder parketnummer 13-518027-08 tegen
N. E.H.,
geboren te [geboorteplaats + geboortedatum],
adres: [straatnaam + plaatsnaam].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 8 oktober 2009 en op de terechtzitting in hoger beroep van 12 augustus 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 17 januari 2008 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto (taxi) -in de hoedanigheid van beroepschauffeur- , daarmee rijdende over de weg, de tram/busbaan van de Marnixstraat zich zodanig, te weten roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenletsel en/of een gebroken linker onderbeen werd toegebracht, althans zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
bestaande dat gedrag hieruit:
hij, verdachte, heeft toen aldaar, als bestuurder van voornoemde personenauto gereden over de tram/busbaan van de Marnixstraat, komende uit de richting van de Rozengracht en gaande in de richting van het Leidseplein,
- -
terwijl het donker was en/of
- -
terwijl het wegdek vochtig was en/of
- -
terwijl hij niet in het bezit was van een ontheffing om de tram/busbaan te mogen berijden en/of
- -
terwijl hij, verdachte, met de (verkeers)situatie ter plaatse (goed) bekend was;
verdachte heeft, bij nadering van de kruising van de Marnixstraat met de Elandsgracht waargenomen dat er zich een voetganger ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats -gelegen, gezien verdachtes rijrichting, vlak na de kruising van de Marnixstraat met de Elandsgracht- bevond;
verdachte is vervolgens voornoemde kruising overgestoken, althans over gaan steken en heeft daarbij zijn snelheid opgevoerd, terwijl hij, verdachte, de tram/busbaan is blijven berijden en/of heeft zich daarbij niet, althans niet tijdig en/of is er zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende van blijven vergewissen dat voornoemde voetganger (zijnde [slachtoffer]) voornoemde voetgangersoversteekplaats wilde oversteken en/of heeft verdachte zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende van vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende van blijven vergewissen dat hij deze voetganger op voornoemde voetgangersoversteekplaats voorrang diende te verlenen, althans voor diende te laten gaan;
immers heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor deze voetganger, die doende was voornoemde voetgangersoversteekplaats, gezien verdachtes (rij)richting van rechts naar links, over te steken, althans die zich (daartoe) op voornoemde voetgangersoversteekplaats bevond;
hierdoor is verdachte tegen voornoemde voetganger aangereden en/of aangebotst, waardoor aan deze voetganger ([slachtoffer]) vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht;
subsidiair:
hij op of omstreeks 17 januari 2008 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Marnixstraat, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt;
bestaande dat gedrag hieruit:
hij, verdachte, heeft toen aldaar, als bestuurder van voornoemde personenauto gereden over de tram/busbaan van de Marnixstraat, komende uit de richting van de Rozengracht en gaande in de richting van het Leidseplein,
- -
terwijl het donker was en/of
- -
terwijl het wegdek vochtig was en/of
- -
terwijl hij niet in het bezit was van een ontheffing om de tram/busbaan te mogen berijden en/of
- -
terwijl hij, verdachte, met de (verkeers)situatie ter plaatse (goed) bekend was;
verdachte heeft, bij nadering van de kruising van de Marnixstraat met de Elandsgracht waargenomen dat er zich een voetganger ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats -gelegen, gezien verdachtes rijrichting, vlak na de kruising van de Marnixstraat met de Elandsgracht- bevond;
verdachte is vervolgens voornoemde kruising overgestoken, althans over gaan steken en heeft daarbij zijn snelheid opgevoerd, terwijl hij, verdachte, de tram/busbaan is blijven berijden en/of heeft zich daarbij niet, althans niet tijdig en/of is er zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende van blijven vergewissen dat voornoemde voetganger (zijnde [slachtoffer]) voornoemde voetgangersoversteekplaats wilde oversteken en/of heeft verdachte zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende van vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende van blijven vergewissen dat hij deze voetganger op voornoemde voetgangersoversteekplaats voorrang diende te verlenen, althans voor diende te laten gaan;
immers heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor deze voetganger, die doende was voornoemde voetgangersoversteekplaats, gezien verdachte (rij)richting van rechts naar links, over te steken, althans die zich (daartoe) op voornoemde voetgangersoversteekplaats bevond;
hierdoor is verdachte tegen voornoemde voetganger aangereden en/of aangebotst.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging.
Bewijsoverwegingen
De advocaat-generaal heeft zich aan de hand van een door haar aan het hof overgelegde notitie op het standpunt gesteld dat in het onderhavige geval sprake is van roekeloosheid. Daarnaast heeft zij gesteld dat voor de verdachte een ‘Garantenstellung’ geldt: nu de verdachte een taxichauffeur is mag van hem als weggebruiker meer worden verwacht.
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting primair op het standpunt gesteld dat bij de verdachte geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat, indien het hof van oordeel is dat bij de verdachte wel sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, de zwaarste schuldvorm, te weten roekeloosheid, niet kan worden bewezen. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd, kort samengevat, dat uit de stukken van het dossier niet volgt dat het slachtoffer op het moment dat hij door de verdachte werd aangereden zich op de voetgangersoversteekplaats bevond. Nu dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld is de vraag of de verdachte bedacht heeft moeten zijn op overstekende voetgangers, dan wel of de verdachte de plicht had om het slachtoffer voorrang te verlenen. Voorts blijkt uit het NFI-rapport dat de verdachte heeft afgeremd. Het feit dat de verdachte zonder ontheffing op de trambaan reed, met een hogere snelheid dan daar is toegestaan, is onvoldoende om te spreken van roekeloos rijgedrag, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
Voor de beoordeling van het verkeersgedrag van de verdachte in het onderhavige geval, beziet het hof het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de omstandigheden van het geval.
Ten aanzien van de plaats van het ongeval
Het ongeval vond plaats op de Marnixstraat, net na de kruising met de Elandsgracht; dit is in het centrum van Amsterdam. De Marnixstraat bestaat daar uit één rijbaan met één verkeersstrook voor het verkeer komende uit de richting van de Rozengracht en gaande in de richting van het Leidseplein. Links naast deze rijstrook bevindt zich een afgescheiden baan voor trams en bussen in beide richtingen, waarop de verdachte met zijn auto reed. Vanuit die richting bezien, is direct na het kruisen van het kruispunt op de Marnixstraat een voetgangersoversteekplaats gelegen en enkele meters daarna een tram/nachtbushalte.
Vaststaat dat het slachtoffer kort na 2 uur ’s nachts de Marnixstraat, ter hoogte van de hoek van het politiebureau, is gaan oversteken. Uit beelden van de camera die is bevestigd aan het politiebureau, valt op te maken dat het slachtoffer, (bezien vanaf de Elandsgracht-Kinkerstraat) in de lijn van het midden van de onderdoorgang van het politiebureau, de Marnixstraat is overgestoken. Dit is ter hoogte van genoemde voetgangersoversteekplaats. Het slachtoffer heeft de Marnixstraat dus overgestoken op of vlak na een voetgangersoversteekplaats en in de directe nabijheid van een tramhalte.
Daarnaast staat vast dat het slachtoffer, voordat de verdachte hem heeft aangereden reeds de eerste verkeersstrook had overgestoken en inmiddels bezig was de trambaan over te steken.
Ten aanzien van de gereden snelheid
Het NFI heeft aan de hand van camerabeelden de snelheid van de door de verdachte bestuurde auto met een grote mate van nauwkeurigheid kunnen vaststellen, zoals weergegeven in het NFI-rapport van 13 april 2010. De bevindingen van het NFI komen er op neer dat de verdachte bij het benaderen van het kruispunt met een snelheid gelegen tussen 57 en 68 km/u heeft gereden . Voorts blijkt dat de verdachte het kruispunt met een snelheid gelegen tussen de 58 en 67 km/u is overgestoken en dat hij in het laatste traject, namelijk gelegen na het kruispunt tot het punt van aanrijding een snelheid had, gelegen tussen de 39 en 49 km/u.
De verdachte heeft aldus veel te snel gereden. Niet alleen voor wat betreft het rijden binnen de bebouwde kom, maar ook voor wat betreft het naderen van een kruispunt. Voor wat betreft de gereden snelheid ter hoogte van de tramhalte geldt het hiernavolgende.
Ten aanzien van de trambaan
De verdachte is ter hoogte van de Rozengracht op de trambaan van de Marnixstraat (in de richting van het Leidseplein) gaan rijden. Het is voor automobilisten verboden om over deze trambaan te rijden, maar taxichauffeurs kunnen daarvoor een ontheffing krijgen. Daartoe is onder meer vereist dat de taxichauffeur een specifieke opleiding volgt en met goed gevolg afrondt. De verdachte is – en was ook ten tijde van het ongeval op 17 januari 2008 – taxichauffeur in Amsterdam, maar op die datum nog niet in het bezit van een trambaanontheffing. Wel was de verdachte in die periode bezig met de opleiding voor het verkrijgen daarvan en hij was op de hoogte van de regels die gelden voor het rijden op de trambaan.
Eén van deze regels houdt in dat ter hoogte van een tramhalte met een gepaste snelheid van 20 à 30 km/u dient te worden gereden. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat, vanwege de zich in het wegdek bevindende gladde tramrails, auto’s op een trambaan een langere remweg hebben. Uit genoemd NFI-onderzoek blijkt echter dat de verdachte met een veel te hoge snelheid de tramhalte is genaderd en zeker niet heeft gereden conform de daarvoor geldende ontheffingsregels.
Ten aanzien van de weers- en verkeerssituatie
Ten tijde van het ongeval (rond 2 uur ’s nachts) was het droog, maar het wegdek was nog vochtig van een eerdere regenbui. Er was weinig verkeer op de Marnixstraat en het kruispunt was goed verlicht. Het zicht van de verdachte was onbelemmerd.
Ten aanzien van de positie van het slachtoffer
In zijn verklaringen van 17 en 18 januari 2008 en op de terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij vóór het kruispunt het slachtoffer met zijn fiets in de richting van het Leidseplein aan de hand, heeft zien staan bij het politiebureau op de hoek van de Marnixstraat met de Elandsgracht. De verdachte dacht daarom dat het slachtoffer naar het Leidseplein zou gaan. Daarna heeft de verdachte niet meer op het slachtoffer gelet. Deze verklaringen heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd.
Het slachtoffer bevond zich op het moment dat de verdachte hem voor het eerst had waargenomen vlakbij een voetgangersoversteekplaats. De verdachte had hier alert op moeten zijn én blijven, nu het slachtoffer zeer wel er toe kon besluiten gebruik te maken van deze voetgangersoversteekplaats. Doordat de verdachte zich er niet van is blijven vergewissen wat het slachtoffer zou gaan doen, heeft hij niet gezien dat het slachtoffer reeds bezig was met het oversteken van de Marnixstraat.
De veronderstelling van de verdachte dat het slachtoffer vast van plan zou zijn geweest zich richting het Leidseplein te begeven zodat hij niet meer op hem hoefde te letten is een ernstige beoordelingsfout geweest. Hierbij komt dat de verdachte werkt(e) als taxichauffeur in Amsterdam en aldus ruime ervaring behoort te hebben met het waarnemen en inschatten van het gedrag van andere verkeersdeelnemers, juist ter hoogte van voetgangersoversteekplaatsen in het centrum van Amsterdam. Juist van een taxichauffeur mag wat dat betreft een verhoogde alertheid worden verwacht.
Conclusie: roekeloos rijgedrag
Naar het uiterlijk waarneembare rijgedrag van de verdachte, met inbegrip van de omstandigheden zoals die zich objectief voordeden, komt het hof, gelet op voorgaande vastgestelde omstandigheden, tot de slotsom dat de verdachte heeft blijk gegeven van een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid aangaande zijn rijgedrag. Dat rijgedrag wordt door het hof aangemerkt als roekeloos rijgedrag, ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Primair:
hij op 17 januari 2008 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto (taxi) -in de hoedanigheid van beroepschauffeur-, daarmee rijdende over de tram/busbaan van de Marnixstraat zich zodanig, te weten roekeloos heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenletsel en een gebroken linker onderbeen werd toegebracht;
bestaande dat gedrag uit het volgende :
de verdachte, heeft toen daar, als bestuurder van voornoemde personenauto gereden over de tram/busbaan van de Marnixstraat, komende uit de richting van de Rozengracht en gaande in de richting van het Leidseplein,
- -
terwijl het donker was en
- -
terwijl het wegdek vochtig was en
- -
terwijl hij niet in het bezit was van een ontheffing om de tram/busbaan te mogen berijden en
- -
terwijl hij met de verkeerssituatie ter plaatse goed bekend was;
de verdachte heeft, bij nadering van de kruising van de Marnixstraat met de Elandsgracht waargenomen dat er zich een voetganger ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats – gelegen gezien verdachtes rijrichting, vlak na de kruising van de Marnixstraat met de Elandsgracht- bevond;
de verdachte is vervolgens die kruising overgestoken, terwijl hij de tram/busbaan is blijven berijden en heeft zich er daarbij niet van vergewist en is er zich er niet van blijven vergewissen
dat die voetganger, [slachtoffer], wilde oversteken;
immers heeft de verdachte niet tijdig en niet voldoende afgeremd en is de verdachte niet tijdig en niet voldoende uitgeweken voor deze voetganger, die doende was, gezien verdachtes rijrichting van rechts naar links, over te steken,
hierdoor is de verdachte tegen voornoemde voetganger aangereden en aangebotst waardoor aan deze voetganger ([slachtoffer]) het hiervoor omschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het hem ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis en voorts een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren met een proeftijd van 2 jaren.
Tegen dat vonnis heeft het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Blijkens de Landelijke Oriëntatiepunten voor Straftoemeting (LOVS) dient bij de bepaling van de straf in beginsel te worden uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden en 2 jaren ontzegging van de rijbevoegdheid. Het hof stelt voorop dat genoemde oriëntatiepunten zijn opgesteld ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging bij vaak voorkomende delicten. Naar het oordeel van het hof is het van groot belang dat ook bij feiten als het onderhavige een consistent landelijk straftoemetingsbeleid wordt gevolgd. In beginsel is het mogelijk om aan de verdachte in plaats van een gevangenisstraf een werkstraf op te leggen, maar het hof ziet daarvoor geen reden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft roekeloos rijgedrag vertoond. Dit roekeloze rijgedrag heeft de verdachte vertoond in de uitoefening van zijn beroep als taxichauffeur, terwijl juist van taxichauffeurs in zijn algemeenheid rijgedrag mag worden verwacht dat als voorbeeld kan dienen. Dit klemt te meer nu voor het rijden op de trambaan strikte snelheidsbeperkingen gelden en ook in dit verband van taxichauffeurs mag worden verwacht dat zij zich hieraan houden. De verdachte heeft zich, gelet op zijn roekeloze rijgedrag, daaraan niets gelegen laten liggen. Het hof rekent de verdachte dit ernstig aan. Door zijn roekeloze rijgedrag heeft de verdachte bovendien en niet in het minst een zeer ernstig verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan [slachtoffer] zeer zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. Het is slechts door aanhoudende bemoeienis van de ouders en de stand van zaken in de geneeskunde dat het slachtoffer nu een gunstige ontwikkeling doormaakt.
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij, slechts acht maanden na het ongeval, opnieuw een forse snelheidsovertreding heeft begaan.
Op grond van genoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte niet in aanmerking komt voor een werkstraf. Het hof acht dan ook, in overeenstemming met de landelijke oriëntatiepunten (LOVS), een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van hierna te noemen duur passend en geboden.
Op grond van diezelfde omstandigheden ziet het hof evenmin aanleiding om de gevorderde onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk op te leggen. Een onvoorwaardelijke ontzegging van langere duur is hier op zijn plaats.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte hem meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
ten aanzien van het onder primair bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 (twee) jaren.
Dit arrest is gewezen door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.L. Mastboom, mr. M. Jurgens en mr. N. van der Wijngaart, in tegenwoordigheid van mr. S.A.M. Borg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 augustus 2010.