Einde inhoudsopgave
Verdrag van Unidroit inzake gestolen of onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen
Artikel 4
Geldend
Geldend vanaf 01-07-1998
- Bronpublicatie:
24-06-1995, Trb. 1997, 46 (uitgifte: 25-02-1997, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-07-1998, Internet 1998, www.unidroit.org (uitgifte: 01-07-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
1.
De bezitter van een gestolen cultuurgoed, die het dient terug te geven, heeft recht op betaling, op het moment van de teruggave, van een redelijke vergoeding, mits hij niet wist of redelijkerwijs had moeten weten dat het cultuurgoed gestolen was en mits hij kan bewijzen dat hij bij de verwerving van het voorwerp de nodige zorgvuldigheid heeft betracht.
2.
Onverminderd het in het vorige lid bedoelde recht van de bezitter op vergoeding, worden redelijke pogingen gedaan om de persoon die het cultuurgoed aan de bezitter heeft geleverd of enige eerdere vervreemder de vergoeding te laten betalen, wanneer dit overeenkomt met het recht van de Staat waar de rechtsvordering wordt ingesteld.
3.
De betaling van vergoeding aan de bezitter door de eiser, wanneer dit is vereist, doet geen afbreuk aan het recht van de eiser zich op enig ander persoon te verhalen.
4.
Om vast te stellen of de bezitter de nodige zorgvuldigheid heeft betracht, dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van de verwerving, met name de hoedanigheid van de partijen, de betaalde prijs, het feit of de bezitter elk redelijkerwijs toegankelijk register met betrekking tot gestolen cultuurgoederen en elke andere relevante informatie en documentatie die hij redelijkerwijs zou kunnen hebben gekregen heeft geraadpleegd, en het feit of de bezitter toegankelijke instanties heeft geraadpleegd of alle andere stappen heeft genomen die een verstandige persoon in die omstandigheden zou hebben genomen.
5.
De rechtspositie van de bezitter mag niet gunstiger zijn dan die van de persoon van wie hij het cultuurgoed heeft geërfd of anderszins om niet heeft verkregen.