Vgl. HR 6 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1020 en HR 28 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3022.
HR, 11-09-2018, nr. 16/02519
ECLI:NL:HR:2018:1539
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-09-2018
- Zaaknummer
16/02519
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1539, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑09‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:583
ECLI:NL:PHR:2018:583, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑06‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1539
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0333
Uitspraak 11‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen gekwalificeerde diefstal door vanuit Zeist naar golfclub in Friesland te rijden en aldaar d.m.v. braak uit kantoor kluis mee te nemen, art. 311.1 Sr en art. 43a Sr. 1. Voor het bewijs gebruikte politieverklaring medeverdachte gedenatureerd? 2. Bewezenverklaarde strafverzwarende omstandigheid van art. 43a Sr kan niet uit de gebezigde b.m. worden afgeleid. Ad 1. HR: Op gronden vermeld in CAG kan klacht niet tot cassatie leiden. CAG: Medeverdachte heeft t.a.v. beschrijving inzittenden auto en uitvoering inbraak weliswaar verklaard hetgeen het Hof heeft aangehaald, maar de wijze waarop het Hof deze verklaring heeft ingekort en weergegeven zou, ten onrechte, de indruk kunnen wekken dat “we” telkens in belastende zin betrekking heeft op alle personen die worden genoemd in de eerste zin van het b.m. en dus ook op verdachte, zulks terwijl medeverdachte juist heeft verklaard dat verdachte niet aanwezig was bij de inbraak. Deze onvolkomenheid behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, nu ook met weglating van de onjuiste suggestie dat met “we” tevens verdachte werd bedoeld de bewezenverklaring z.m. toereikend is gemotiveerd. Ad 2. HR: Op gronden vermeld in CAG kan klacht niet tot cassatie leiden. CAG: De in art. 43a Sr voorziene grond voor strafverzwaring kan bij de strafoplegging slechts in aanmerking worden genomen indien zij aan verdachte is tlgd. en d.m.v. wettige b.m. is bewezen. Middel klaagt terecht dat dit onderdeel van de bewezenverklaring geen steun vindt in enig door het Hof gebezigd b.m. Deze omissie hoeft echter niet tot cassatie te leiden. Bij de stukken van het geding bevindt zich namelijk een uittreksel JD waaruit blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de pleegdatum wegens een soortgelijk feit onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf. Om die reden ontbeert verdachte rechtens te respecteren belang bij cassatie. Samenhang met 16/01310 en 17/01479.
Partij(en)
11 september 2018
Strafkamer
nr. S 16/02519
SA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 4 maart 2016, nummer 21/002005-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R. van Leusden, advocaat te Amsterdam, en D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof de voor het bewijs gebruikte verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gedenatureerd.
2.2.
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5, 6 en 11 tot en met 14 kan de klacht niet tot cassatie leiden.
2.3.
Het middel klaagt voorts dat de tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafverzwarende omstandigheid van art. 43a Sr niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.4.
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 16 en 17 kan ook deze klacht niet tot cassatie leiden.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier maanden.
4. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze drie maanden en twee weken beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 september 2018.
Conclusie 12‑06‑2018
Nr. 16/02519 Zitting: 12 juni 2018 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 4 maart 2016 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming, terwijl nog geen vijf jaren zijn verstreken sedert een veroordeling van verdachte wegens een soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van voorarrest.
Er bestaat samenhang met de zaken 16/01310 en 17/01479. Ook in die zaken zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel keert zich met twee motiveringsklachten tegen de bewezenverklaring. Ten eerste zou uit de bewijsmiddelen niet kunnen worden afgeleid dat de verdachte als medepleger bij de inbraak betrokken was. Ten tweede zou het bestanddeel ‘’terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan’’ in het geheel niet door enig bewijsmiddel worden gedekt.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
‘’hij op 10 juni 2013, te Legemeer, in de gemeente Skarsterlân, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een pand, gelegen, aldaar, aan de [a-straat 1] , heeft weggenomen een kluis (inhoudende onder meer (ongeveer) vijfhonderd aan contanten en waardepapier(en) en (een) sleutel(s), toebehorende aan [A] Holding, waarbij verdachte en verdachtes mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak en inklimming, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.’’
6. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
‘’1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL02EJ 2013061651-1, d.d. 10 juni 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegd opsporingsambtenaar (bladzijden 52 tot en met 55 van een dossier met nummer 2013061651) - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van aangeefster [betrokkene 1]:
Ik ben namens [A] Holding te Purmerend gerechtigd tot het doen van aangifte. Op 10 juli 2013 om 01:42 uur werd ik gebeld door de alarmcentrale van Securitas. Zij vertelden mij dat er een inbraak was geweest bij [A] te Legemeer. Om 02:15 uur was ik ter plaatse op de [a-straat 1] te Legemeer. Ik zag dat aan de achterzijde van het bedrijfspand een raam kapot was en dat het kozijn ontwricht was. Het betreft het kantoorgedeelte waar twee kluizen staan. Ik zag dat bijna het hele raam eruit was gehaald. Ik zag dat de kleine kluis, die is verankerd met één grote bout, miste. Ik kan u vertellen dat in de kluis ongeveer vijfhonderd euro aan contanten zit. Verder zitten er waardepapieren in en een lopersleutel. Ik weet dat in de kluis ook de sleutels van de buggy’s van het bedrijf liggen. Aan de achterzijde van het kantoor, waar de daders ook naar binnen zijn gegaan, kun je niet naar binnen kijken.
2. Een proces-verbaal van relaas met nummer PL02JS 2013061651-40, d.d. 10 juli 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegd opsporingsambtenaar (bladzijden 20 tot en met 23 van een dossier met nummer 2013061651) - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als relaas van verbalisant:
Op 10 juni 2013 omstreeks 01:20 uur kwam een melding binnen van een inbraak bij [A] te Legemeer, gemeente Skarsterlân. Omstreeks 01:30 uur werd door een eenheid van de politie gezien dat een personenauto van het merk Volkswagen Golf, kenteken [AA-00-BB] vanuit de richting Spannenburg in de richting Sneek reed. Teneinde de identiteit van de inzittenden vast te stellen werd het voertuig gevolgd. Deze verhoogde de snelheid en nam een afslag bij Jutrijp, waarna het voertuig tot stilstand werd gebracht. Uit het voertuig wisten hierop vier personen te vluchten. In het voertuig bleek in de kofferruimte een kluis te liggen. Na een gezamenlijke actie, waarbij tevens een politiehelikopter werd ingezet, konden op verschillende tijdstippen tussen 01:50 uur en 04:20 uur als verdachten van de inbraak worden aangehouden:
[medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ;
[betrokkene 2] , geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ;
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ;
[medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] .
Uit onderzoek bleek dat de in de auto aangetroffen kluis afkomstig was van de inbraak bij de golfclub.
In de kofferruimte werden een breekijzer, een sloopbreekijzer en een schroevendraaier aangetroffen en veiliggesteld. In het voertuig werden op de volgende locaties de volgende goederen aangetroffen en veiliggesteld:
- minizaklampje op zitting bijrijder stoel;
- 1 paar handschoenen en bivakmuts in portiervak bestuurderszijde;
- in zwarte jas op achterbank 1 paar handschoenen en bivakmuts;
- bij middenconsole bijrijderzijde 1 paar handschoenen en bivakmuts;
- in vakje achter bestuurdersstoel 1 paar handschoenen;
- in vakje achter bijrijderstoel 1 handschoen en bivakmuts in Volmar tas;
- onder deze tas een grof gebreide bivakmuts.
3. Een proces-verbaal van sporenonderzoek met nummer PL02N3 2013061651-42, d.d. 18 juni 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegd opsporingsambtenaar (bladzijden 74 tot en met 76 van een dossier met nummer 2013061651) - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als relaas van verbalisant:
Op 10 juni 2013 werd door mij als forensisch onderzoeker een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een diefstal door middel van braak in een kantoor, bij de benadeelde [A] te Legemeer.
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door mij het volgende bevonden en waargenomen. De toegang tot het pand werd verkregen door aan de achterzijde van het kantoor een draairaam in te slaan. De toegang tot het pand werd vervolgens verkregen door het raam open te wrikken. Op dit raam werden braaksporen aangetroffen, welke gelet op de vorm en de breedte van de sporen waren gezet met een breekijzer en een schroevendraaier. Drie indruksporen werden door mij afgevormd, gewaarmerkt en veiliggesteld:
spoor : 87841
SIN : AAFS5264NL
soort : breekijzer
plaats veiligstellen : Op kopse kant van draairaam kantoor backoffice
spoor : 87843
SIN : AAFS5265NL
soort : schroevendraaier
plaats veiligstellen : Op kopse kant draairaam backoffice
4. Een proces-verbaal van sporenonderzoek met nummer PL02N3 2013061651-43, d.d. 18 juni 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegd opsporingsambtenaar (bladzijden 77 tot en met 83 van een dossier met nummer 2013061651) - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als relaas van verbalisant:
Op 10 juni 2013 werd door mij als forensisch onderzoeker een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een diefstal door middel van braak in een kantoor.
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door mij het volgende bevonden en waargenomen. Het betrof een personenauto van het merk Volkswagen, type Golf en voorzien van kenteken [AA-00-BB] . In de kofferbak van bovengenoemd voertuig werd door mij een kluis aangetroffen. Aan de onderzijde van deze kluis werd door mij een krasspoor aangetroffen, veroorzaakt door een breekijzer. Dit spoor werd door mij afgevormd, gewaarmerkt en veiliggesteld en voorzien van SIN AAFS5262NL.
In de kofferbak werd door mij tevens een breekijzer, een sloopbreekijzer en een schroevendraaier aangetroffen. Deze breekvoorwerpen zijn door mij veiliggesteld en voorzien van SIN AAGA6116NL, AAGA6117NL en AAFS5261NL. De breekwerktuigen voorzien van SIN AAGA6116NL, AAGA6117NL en AAFS5261NL worden door mij aangeboden aan de werktuigsporendeskundige voor een vergelijkend onderzoek.
5. Een proces-verbaal betreffende vergelijkend werktuigsporenonderzoek naar aanleiding van een inbraak in een bedrijf aan de Legemeersterweg te Legemeer met zaaknummer 02- 2013061651, d.d. 14 juni 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegd opsporingsambtenaar (bladzijden 84 tot en met 86 van een dossier met nummer 2013061651) - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als relaas van verbalisant:
Op 12 juni 2013 ontving ik het volgende:
sporen:
- [1] een afvorming van een werktuigspoor, gewaarmerkt met SIN AAFS5265NL
- [2] een afvorming van een werktuigspoor, gewaarmerkt met SIN AAFS5262NL
- [3] een afvorming van een werktuigspoor, gewaarmerkt met SIN AAFS5264NL
Deze sporen zijn veiliggesteld bij het sporenonderzoek n.a.v. deze inbraak, werktuigen:
- [A] een schroevendraaier, gewaarmerkt met SIN AAFS5261NL
- [B] een breekijzer, gewaarmerkt met SIN AAGA6116NL
Resultaten van het vergelijkend microscopisch onderzoek:
- Bij vergelijking van enerzijds de afgevormde indruksporen in [1] en anderzijds de afgevormde proefindruksporen en replica van [A] zijn in [1] diverse onregelmatigheden waargenomen die qua plaats en vorm geheel overeenkomen met karakteristieke beschadigingen van het blad van [A],
Verder is bij de vergelijking van enerzijds het afgevormde krasspoor in [1] en anderzijds de afgevormde proefkrassporen van [A] een aansluitend krasspoor aangetroffen.
- Bij vergelijking van enerzijds het afgevormde krasspoor [2] en anderzijds de afgevormde proefkrassporen van [B] zijn enkele aansluitende kraslijnen aangetroffen.
- Bij vergelijking van enerzijds de afgevormde indruksporen in [3] en anderzijds de afgevormde proefindruksporen en replica van [B] zijn in [2] onregelmatigheden waargenomen die qua plaats en vorm (grotendeels of globaal) overeenkomen met karakteristieke beschadigingen van het blad van [B].
Conclusies:
Aan de hand van het werktuigsporenonderzoek concludeer ik dat:
- Het afgevormde krasspoor in [1] (zeker) is veroorzaakt met schroevendraaier [A],
- De afgevormde indruksporen in [1] (zeker) zijn veroorzaakt met schroevendraaier [A],
- Het afgevormde krasspoor in [2] mogelijk is veroorzaakt met breekijzer [B].
- De afgevormde indruksporen in [3] waarschijnlijk zijn veroorzaakt met breekijzer [B].
6. Een schriftelijk stuk, te weten een fotokopie van een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL02JS 2013061651-59, d.d. 15 juli 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegd opsporingsambtenaar - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [medeverdachte 2] :
Ik was samen met [betrokkene 2] , [medeverdachte 1] waarvan ik de achternaam niet weet en met [verdachte] . We waren in de auto van [betrokkene 2] , dat was een Volkswagen Golf. We zijn op 9 juni 2013 tussen 23:00 uur en 23:30 uur vanuit Zeist vertrokken.
We zijn bij een gebouw gestopt. Toen ik weer bij de jongens kwam, vertelden zij mij dat ze in het kantoor van dat gebouw een kluis hadden zien staan. Door de ruit die we open hadden gebroken hebben we de kluis weggenomen en in de auto getild. Hierna zijn we snel weggereden. We hebben een koevoet en een schroevendraaier gebruikt om de ruit open te breken.
7. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL02JS 2013061651-60, d.d. 23 juli 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegd opsporingsambtenaar - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als relaas van verbalisant:
Uit de rapportage van de inbraakmelding van de alarmcentrale van de Meldkamer Noord-Nederland blijkt dat de inbraakmelding bij de alarmcentrale binnenkwam op 10 juni 2013 te 01:17 uur. Uit navraag bij de alarmcentrale blijkt dat er een vertraging op het alarm zit van dertig seconden, zodat het alarm geactiveerd werd te 01:16:30 uur. De inbraakmelding kwam bij de politie Noord-Nederland binnen te 01:20 uur. De bij de inbraak betrokken personenauto van het merk Volkswagen Golf, kenteken [AA-00-BB] werd omstreeks 01:30 uur door een eenheid van de politie vanuit de richting Spannenburg in de richting Sneek gesignaleerd. De eenheid van de politie bevond zich op dat moment op de Jeltewei te Hommerts. De reisduur tussen de golfclub en Hommerts bedraagt tussen elf en dertien minuten. Tussen het tijdstip van activeren van het alarm en het signaleren van het voertuig zit ongeveer 13:30 minuten.’’
7. Voorts heeft het hof, naar aanleiding van hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep van 19 februari 2016 naar voren is gebracht, het volgende overwogen:
‘’Overweging met betrekking tot het bewijs
Namens de verdachte heeft de raadsman op de terechtzitting van het hof het standpunt van verdachte in eerste aanleg herhaald, – zakelijk weergegeven – inhoudende dat verdachte niet bij het onderhavige feit betrokken is geweest. Verdachte zou weliswaar met de medeverdachte vanuit Zeist naar Friesland zijn meegereden, maar daar zou hij door de anderen zijn afgezet bij een woning in Spannenburg. In die woning zou verdachte een vriendin hebben bezocht. Na korte tijd zou verdachte zijn opgebeld door medeverdachte [medeverdachte 2] die hem had gezegd dat als hij mee terug wilde rijden naar Zeist, hij direct naar buiten moest komen. Eenmaal terug in de auto zouden de anderen hem hebben verteld van de inbraak. Toen de anderen bij het zien van de politie op een lopen zetten, had verdachte ook maar besloten om te vluchten.
Het hof is van oordeel dat de gevoerde verweren worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. De alternatieve lezing van verdachte wordt weersproken door deze bewijsmiddelen, waarbij het hof met name opmerkt dat op grond van de tijdlijn (met name het moment waarop het alarm bij de inbraak afgaat en de plaats waar en het moment waarop de verdachte en zijn medeverdachten daarna door de politie voor het eerst worden gesignaleerd maakt dat de lezing van verdachte als onwaarschijnlijk kan worden aangemerkt. Daar komt bij dat verdachte nalaat om degene die de door hem gestelde gang van zaken kan bevestigen bekend te maken, zodat hij ervoor kiest zijn verklaring oncontroleerbaar te laten.
Het hof verwerpt daarom het verweer.’’
8. De klacht dat de betrokkenheid van de verdachte (als medepleger) bij de inbraak niet uit de gebezigde bewijsmiddelen zou blijken, berust op twee pijlers: ’s hofs oordeel dat de verklaring van de verdachte onwaarschijnlijk is, is niet zonder meer begrijpelijk; het hof heeft de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] (het zesde bewijsmiddel) gedenatureerd.
9. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte samen met drie andere verdachten in een Volkswagen Golf – tussen 23:00 en 23:30 uur – vanuit Zeist naar Friesland is vertrokken (b.m. 6). Om 01:20 uur kwam bij de politie de inbraakmelding bij een Golfclub binnen (b.m. 2 en 7). Omstreeks 01:30 uur werd de Volkswagen Golf door de politie gesignaleerd (b.m. 2 en 7). De Volkswagen Golf reed met verhoogde snelheid weg toen zij door de politie werd gevolgd. Niettemin werd de Volkswagen Golf tot stilstand gebracht (b.m. 2, ook wat het vervolg betreft). Vier personen – waaronder de verdachte – wisten aanvankelijk te vluchten, maar werden korte tijd later op verschillende tijdstippen door de politie aangehouden. In de kofferbak van de auto zijn een gestolen kluis en inbrekerswerktuig aangetroffen, terwijl de cabine van de auto zo ongeveer bezaaid was met handschoenen en bivakmutsen (in het portiervak bestuurderszijde, in de vakjes achter de bestuurders- en bijrijdersstoel, bij de middenconsole, in een zwarte jas, en in en onder een Volmar tas; in totaal 4 paar handschoenen, een handschoen, en 5 bivakmutsen). Gebleken is dat de kluis en (het gebruik van) de breekwerktuigen aan de inbraak kunnen worden gelinkt (b.m. 3, 4 en 5).
10. Gelet op het voorgaande (met name de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen 2, 6 en 7 in onderling verband en samenhang bezien), is het niet onbegrijpelijk dat het hof de verklaring van de verdachte als onwaarschijnlijk ter zijde heeft geschoven. Het hof heeft daarbij nog eens expliciet op de zeer korte tijdlijn gewezen en (terecht) overwogen dat het op de weg van de verdachte had gelegen om zijn verklaring aannemelijk te maken.1.Een aannemelijke verklaring van zijn kant is echter geheel uitgebleven.
11. Wel heeft de steller van het middel in zekere zin een punt wat de denaturering van de verklaring van [medeverdachte 2] betreft. De bij de politie afgelegde verklaring van [medeverdachte 2] houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“V: Wat wil je over die inbraak op maandag 10 juni 2013 omstreeks 01:20 uur, in een kantoorruimte van [A] te Legemeer, verklaren?
A: We wilden in eerste instantie uitgaan in Friesland.
Ik was samen met [betrokkene 2] , met [medeverdachte 1] waarvan ik de achternaam niet weet en met [verdachte] . We waren in de auto van [betrokkene 2] , dat was een VW Golf 4 TDI, zilvergrijs van kleur.
We zijn op zondag 9 juni 2013 ergens tussen 23:00 uur en 23:30 uur vanuit Zeist vertrokken.
Op weg naar de plaats waar we in hebben gebroken hebben weer eerst nog [verdachte] afgezet in een dorpje. Hij heeft daar een verhouding met een getrouwde vrouw en daar is hij geweest.
Hij was er dan ook niet bij toen wij die inbraak pleegden.
Omdat ik wat last had van diarree zijn we daar bij dat gebouw gestopt. Ik heb daar gepoept in de bosjes bij een parkeerplaats. Het was daar erg donker. Toen ik weer bij de jongens kwam, vertelden die mij dat ze in het kantoor van dat gebouw een kluis hadden zien staan.
V: Wie besluit dan in te gaan breken?
A: Met zijn drieën hebben we daar toen besloten om in te gaan breken. Ik was dus samen met [betrokkene 2] en met [medeverdachte 1] .
V: Je vertelde dat jullie daar in hadden gebroken .Kun je ook vertellen wie wat heeft gedaan om daar binnen te komen.
A: Dat weet ik niet meer precies.
V : Wat heb je zelf gedaan ?
A: Ik heb meegeholpen de kluis uit dat kantoor te tillen.
V: Er was een ruit opengebroken. Wie heeft dat gedaan?
A: Dat weet ik niet meer precies.
Door de ruit die we open hadden gebroken hebben we de kluis die onder het bureau stond weggenomen en in de auto getild.
De kluis was behoorlijk zwaar. Het was donker buiten dus ik weet de kleur van de kluis niet meer precies.
We hebben die kluis toen met zijn drieën in de kofferbak van de auto van [betrokkene 2] getild .Hierna zijn we snel weggerend.
V: wat hebben jullie gebruikt om daar die ruit open te breken?
A: Een koevoet en een schroevendraaier. Ik weet het niet zeker want ik had het gereedschap niet in mijn handen.
V: Van wie was het gereedschap?
A: Van [betrokkene 2] , hij heeft een eigen bouwbedrijf en hij heeft die spullen altijd in zijn auto liggen.
V: Ging er ook een alarm af?
A: Volgens mij was het een luid alarm, maar dat weet ik alleen niet zeker.
V: Wanneer hebben jullie [verdachte] weer opgehaald?
A: dat was kort daarna. Toen we daar van dat clubgebouw waar we hadden ingebroken wegreden hebben we [verdachte] gebeld. Ik vertelde hem dat wanneer hij mee wilde dat hij met spoed naar buiten moest komen.
[verdachte] is daar ook niet langer dan een halfuur bij die vrouw geweest.
V: Wist [verdachte] dat jullie een inbraak zouden gaan plegen?
A: Nee hij wist van niets. Hij zit hier onschuldig en dat is ook voor een deel waarom dat ik nu een verklaring afleg.
We hebben [verdachte] over de inbraak die we hadden gepleegd verteld, toen hij weer bij ons in de auto zat.”
12. Vooropgesteld dient te worden dat de feitenrechter (binnen de door de wet getrokken grenzen) vrij is om van het beschikbare materiaal datgene tot het bewijs te bezigen wat hem uit oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht.2.Het is dan ook aan de feitenrechter om te beoordelen of een afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd en, zo ja, welke onderdelen daarvan redengevend worden geacht. Daarbij geldt dat de rechter niet gehouden is te motiveren waarom hij bepaalde onderdelen van een verklaring weglaat. Maar bij het weglaten van bepaalde onderdelen van de verklaring mag de verklaring geen andere lading of betekenis krijgen, omdat dan sprake kan zijn van denatureren.3.
13. [medeverdachte 2] heeft weliswaar verklaard hetgeen het hof heeft aangehaald, maar de wijze waarop het hof deze verklaring heeft ingekort en weergegeven zou, ten onrechte, de indruk kunnen wekken dat “we” telkens in belastende zin betrekking heeft op alle personen die worden genoemd in de eerste zin van het bewijsmiddel en dus ook op de verdachte, zulks terwijl [medeverdachte 2] juist heeft verklaard dat de verdachte niet aanwezig was bij de inbraak. Deze onvolkomenheid behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, nu ook met weglating van de onjuiste suggestie dat [medeverdachte 2] met “we” tevens het oog heeft gehad op de verdachte de bewezenverklaring zonder meer toereikend is gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat de als bewijsmiddel 6 opgenomen verklaring van [medeverdachte 2] voor het overige nog altijd redengevend is voor de bewezenverklaring, nu daaruit immers kan worden afgeleid hoe de daders te werk zijn gegaan.
14. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt genoegzaam dat de verdachte als medepleger bij de inbraak betrokken is geweest. In zoverre faalt het middel.
15. De tweede klacht houdt in dat de bewezenverklaarde strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in art. 43a Sr niet uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt.
16. Art. 43a Sr houdt onder meer in dat de op een misdrijf gestelde vrijheidsstraf kan worden verhoogd indien tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling tot gevangenisstraf. De in art. 43a Sr voorziene grond voor strafverzwaring kan bij de strafoplegging slechts in aanmerking worden genomen indien zij aan de verdachte is tenlastegelegd en door middel van wettige bewijsmiddelen is bewezen.4.Het middel klaagt terecht dat dit onderdeel van de bewezenverklaring geen steun vindt in enig door het hof gebezigd bewijsmiddel.
17. Anders dan de steller van het middel, ben ik van oordeel dat deze omissie in de bewijsvoering niet tot cassatie hoeft te leiden. Bij de stukken van het geding bevindt zich namelijk een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 januari 2016. Kennelijk is in de strafoverwegingen van het hof een typefout geslopen voor zover het hof verwijst naar een uittreksel met als datum 20 januari 2016. De datum van het in het dossier aanwezige uittreksel (27 januari 2016) ligt in ieder geval vóór de behandeling van de zaak in hoger beroep, zodat kan worden aangenomen dat dit uittreksel deel uitmaakte van het dossier en dat het hof zijn vaststellingen op dat uittreksel heeft gebaseerd. Welnu, blijkens dat uittreksel is de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de onderhavige pleegdatum wegens een soortgelijk feit onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf.5.Het hof heeft daar in de strafmotivering expliciet naar verwezen. Daarmee heeft het – zij het niet in de vorm van een wettig bewijsmiddel, maar in het raam van de strafmotivering – tot uitdrukking gebracht dat aan de voorwaarde van art. 43a Sr is voldaan. De omissie van het hof om dit – in het onderhavige verband op zichzelf onbetwiste – gegeven op te nemen in de bewijsconstructie, zou dus met een simpele correctie kunnen worden rechtgezet. Om die reden ontbeert mijns inziens de verdachte op dit onderdeel van het middel een rechtens te respecteren belang bij cassatie en terugwijzing van de zaak.
18. Het eerste middel faalt in beide onderdelen.
19. Het tweede middel klaagt dat de motivering van de aan de verdachte opgelegde vrijheidsbenemende straf onvoldoende begrijpelijk is, “voor zover” die overwegingen inhouden dat uit de Justitiële Documentatie van 20 januari 2016 blijkt dat de verdachte “zowel op 14 maart 2013 (...) en op 20 augustus 2012 telkens door de politierechter (...) onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van respectievelijk drie en vier maanden ”, aangezien het voorgaande niet strookt met de inhoud van de Justitiële Documentatie van 27 januari 2016, terwijl de Justitiële Documentatie van 20 januari 2016 zich niet bij de stukken bevindt.
20. Het bestreden arrest houdt met betrekking tot de strafmotivering het volgende in:
‘’De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is in de nacht van 9 op 10 juni 2013 samen met zijn medeverdachten vanuit Zeist naar Friesland gereden om daar bij [A] te Legemeer in te breken. Nadat zij een ruit hadden vernield, zijn verdachte en (enkele) van zijn mededaders het pand van [A] in gegaan en hebben zij een kluis meegenomen. Verdachte heeft daarmee een gebrek aan respect voor het eigendom van een ander getoond. Voorts heeft verdachte met zijn handelen schade en overlast voor het slachtoffer veroorzaakt.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 januari 2016 waaruit blijkt dat verdachte al vele malen, onder meer wegens soortgelijke delicten, is veroordeeld. Zo is verdachte zowel op 14 maart 2013, een paar maanden vóór het begaan van het onderhavige feit, en 20 augustus 2012 telkens door de politierechter wegens gekwalificeerde diefstallen onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van respectievelijk drie en vier maanden. Deze veroordelingen hebben verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden om opnieuw de fout in te gaan.
Het hof acht, gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden.’’
21. Met verwijzing naar hetgeen ik in mijn bespreking van het eerste middel heb opgemerkt, ben ik van mening dat ’s hofs aanhaling van “een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 januari 2016” op een kennelijke verschrijving berust. Ongetwijfeld zal het uittreksel met als datum 27 januari 2016 bedoeld zijn. In dit uittreksel wordt weliswaar gerept van onherroepelijke veroordelingen op 14 maart 2013 en 20 augustus 2012, maar niet van – de toelichting op het middel wijst daar terecht op – “tot een gevangenisstraf van respectievelijk drie en vier maanden”. Het gaat blijkens het uittreksel van 27 januari 2016 om gevangenisstraffen van 4 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk (14 maart 2013) en 3 maanden (20 augustus 2012). Ook dit een en ander in de strafmotivering, merk ik aan als een kennelijke misslag. Ik wijs er daarbij op dat de duur van de onherroepelijk opgelegde gevangenisstraf hier niet relevant is; de verwijzing naar het uittreksel uit de Justitiële Documentatie is bedoeld ter onderbouwing van ’s Hofs niet onbegrijpelijke overweging dat de onherroepelijke veroordelingen tot een gevangenisstraf de verdachte er niet van hebben weerhouden het onderhavige feit te plegen.
22. Ook het tweede middel faalt.
23. Het derde middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM in cassatie is overschreden.
24. Het cassatieberoep is ingesteld op 8 maart 2016. Blijkens een op de aanbiedingsbrief van de processtukken geplaatst stempel zijn de stukken van het geding eerst op 15 maart 2017 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen, zodat de inzendtermijn van acht maanden met ruim vier maanden is overschreden. Deze overschrijding kan niet meer worden gecompenseerd door een voortvarende behandeling in cassatie. Dit dient te leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf.
25. Het derde middel is terecht voorgesteld.
26. De eerste twee middelen falen en kunnen met de aan art. 81, eerste lid RO ontleende motivering worden afgedaan. Het derde middel slaagt.
27. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
28. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑06‑2018
A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, achtste druk, 2015, p. 278.
G.J.M. Corstens/M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, achtste druk, 2014, p. 766.
HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1099.
Zie p. 11 en 12 van het 23 pagina’s tellende uittreksel.