Onder verwijzing naar HR 30 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:2022, r.o. 3.1 onder (d).
HR, 13-09-2022, nr. 21/01154
ECLI:NL:HR:2022:1115
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-09-2022
- Zaaknummer
21/01154
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1115, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑09‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:548
ECLI:NL:PHR:2022:548, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑06‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1115
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Poging tot het dwingen van stagiair om ontslag te nemen bij beveiligingsbedrijf van verdachte door bedreiging met smaad, art. 284.1.2 Sr. 1. Klachtvereiste. Had hof zich ambtshalve moeten uitlaten of tijdig een klacht was ingediend ook al heeft gemachtigde raadsman ttz. geen verweer gevoerd, omdat uit de stukken het ernstig en rechtstreeks vermoeden rijst dat OM n-o is? 2. Bewijsklacht. Redengevendheid brief voor bewijs. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01154
Datum 13 september 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 10 maart 2021, nummer 22-003553-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben J.S. Nan en N. Gonzalez Bos, beiden advocaat te 's‑Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman Nan heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 september 2022.
Conclusie 14‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Art. 284.2 Sr. Klachtvereiste na veroordeling ex art. 284 lid 1 onder 2° Sr. Middel: het hof had zich ambtshalve moeten uitlaten of tijdig een klacht was ingediend ook al heeft de gemachtigde raadsman ttz geen verweer gevoerd, omdat uit de stukken het ernstig en rechtstreeks vermoeden rijst dat het OM n-o is. Strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/01154
Zitting 14 juni 2022
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951,
hierna: de verdachte.
Inleiding
1. De verdachte is bij arrest van 10 maart 2021 door het gerechtshof Den Haag wegens onder 2 primair “poging tot een ander door bedreiging met smaad dwingen iets te doen” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van zestig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door dertig dagen hechtenis. Het hof heeft ook beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest is omschreven. Ter zake van het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn strafvervolging.
2. Namens de verdachte hebben J.S. Nan en N. Gonzalez Bos, advocaten te Den Haag, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3. Het middel komt met twee klachten op tegen de veroordeling van de verdachte door het hof. De eerste klacht houdt verband met de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van het onder 2 primair tenlastegelegde, terwijl de tweede klacht betrekking heeft op de bewezenverklaring van het onder 2 primair tenlastegelegde en de bewijsvoering daarvan.
4. Onder 2 (impliciet) primair is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
“2. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 maart 2018 tot en met 10 augustus 2018 te Leerdam, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [benadeelde] , door geweld en/of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met smaad en/of smaadschrift gericht tegen voornoemde [benadeelde] , wederrechtelijk te dwingen iets te doen, te weten voornoemde [benadeelde] ontslag in te laten dienen / ontslag te laten nemen bij [A] B.V., immers
1. heeft hij, verdachte, in (een) gesprek(ken) tegen voornoemde [benadeelde] gezegd:
- ‘Je bent een vieze pedofiel, je lag een mokkeltje van 15 jaar te neuken, ik ga alles tegen je gebruiken’ en/of
- ‘Je gaat of dat hele verhaal van die [betrokkene 1] weghalen en doe je dat niet en als je door blijft gaan, dan moet je het zelf weten, da[n] zit jij volgende week op het politiebureau en ga ik aangifte doen wegens pedofilie. Omdat je gewoon een vieze pedofiel bent’ en/of
-‘Als je niet akkoord gaat (met ontslag) dan ga ik aangifte doen bij de politie en dan vertel ik aan iedereen dat je een pedofiel bent’ en/of
- ‘Jij gaat gewoon een andere baan zoeken’ en/of
- ‘Nou dan moet je gewoon mij geen gelijk geven, doorgaan waar je mee bezig bent, dan wordt je volgende week vanzelf wel opgehaald. Dan kun je je eigen daar vast op voorbereiden. Ga ik aangifte doen van pedofilie’ en/of
- ‘Je gaat nu je ontslag indienen, anders ga ik aangifte doen van pedofilie in mijn bedrijf’,
althans woorden van gelijke aard en/of strekking
en/of
2. heeft hij, verdachte, in (een) gesprek(ken) tegen [betrokkene 1] gezegd:
- ‘Als je morgenavond geen uitsluitsel geeft, ga ik aangifte doen om van hem at te komen’ en/of
- zakelijk weergegeven – dat als voornoemde [benadeelde] zelfstandig op zou stappen, (zal hij/verdachte) geen aangifte tegen voornoemde [benadeelde] zou (doen) worden gedaan,
althans woorden van gelijke aard en/of strekking
en/of
3. heeft hij, verdachte, via het bedrijf [B] B.V., een brief gestuurd aan voornoemde [benadeelde] waarin staat dat voornoemde [benadeelde] zich schuldig heeft gemaakt (tijdens werktijd en daarbuiten) aan seksueel ontoelaatbaar gedrag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(subsidiair)
[…].”
5. Het hof heeft het onder 2 primair tenlastegelegde bewezenverklaard met dien verstande dat:
“hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 maart 2018 tot en met 10 augustus 2018 te Leerdam, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [benadeelde] , door geweld en/of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met smaad en/of smaadschrift gericht tegen voornoemde [benadeelde] , wederrechtelijk te dwingen iets te doen, te weten voornoemde [benadeelde] ontslag in te laten dienen / ontslag te laten nemen bij [A] B.V., immers
1. heeft hij, verdachte, in (een) gesprek(ken) tegen voornoemde [benadeelde] gezegd:
- ‘Je bent een vieze pedofiel, je lag een mokkeltje van 15 jaar te neuken, ik ga alles tegen je gebruiken’ en/of
- ‘Je gaat of dat hele verhaal van die [betrokkene 1] weghalen en doe je dat niet en als je door blijft gaan, dan moet je het zelf weten, da[n] zit jij volgende week op het politiebureau en ga ik aangifte doen wegens pedofilie. Omdat je gewoon een vieze pedofiel bent’ en/of
-‘Als je niet akkoord gaat (met ontslag) dan ga ik aangifte doen bij de politie en dan vertel ik aan iedereen dat je een pedofiel bent’ en/of
- ‘Jij gaat gewoon een andere baan zoeken’ en/of
- ‘Nou dan moet je gewoon mij geen gelijk geven, doorgaan waar je mee bezig bent, dan wordt je volgende week vanzelf wel opgehaald. Dan kun je je eigen daar vast op voorbereiden. Ga ik aangifte doen van pedofilie’ en/of
- ‘Je gaat nu je ontslag indienen, anders ga ik aangifte doen van pedofilie in mijn bedrijf’,
althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
2. heeft hij, verdachte, in (een) gesprek(ken) tegen [betrokkene 1] gezegd:
- ‘Als je morgenavond geen uitsluitsel geeft, ga ik aangifte doen om van hem at te komen’ en/of
- zakelijk weergegeven – dat als voornoemde [benadeelde] zelfstandig op zou stappen, (zal hij/verdachte) geen aangifte tegen voornoemde [benadeelde] zou (doen) worden gedaan, althans woorden van gelijke aard en/of strekking
en/of
3. heeft hij, verdachte, via het bedrijf [B] B.V., een brief gestuurd aan voornoemde [benadeelde] waarin staat dat voornoemde [benadeelde] zich schuldig heeft gemaakt (tijdens werktijd en daarbuiten) aan seksueel ontoelaatbaar gedrag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid”.
6. Het hof heeft het feit gekwalificeerd als “poging tot een ander door bedreiging met smaad dwingen iets te doen”.
De eerste klacht
7. De klacht houdt in dat “het hof niet heeft doen blijken van een onderzoek naar de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging ter zake van het onder 2 (primair) tenlastegelegde (en uiteindelijk bewezen verklaarde)” feit. De stellers van het middel voeren aan dat het hof daarvan had moeten doen blijken omdat uit de stukken van het geding “het ernstig en rechtstreeks vermoeden” rijst dat “het openbaar ministerie in de vervolging niet-ontvankelijk is”.1.Aangezien het om een ambtshalve verplichting van de rechter gaat, zou daaraan niet afdoen dat in hoger beroep door of namens de verdachte niet het verweer is gevoerd dat het OM niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ter zake van het onder 2 primair tenlastegelegde feit. Hier komt bij, zo voeren de stellers van het middel aan, dat in de tenlastelegging onder 2 primair tevens het verwijt was opgenomen dat verzoeker (heeft gepoogd) ‘door geweld en/of enige andere feitelijkheden/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid’ [benadeelde] voornoemd ontslag te laten nemen.” In zoverre was onder 2 primair geen klachtdelict ten laste gelegd. Dat werd het onder 2 primair tenlastegelegde feit pas nadat het hof de verdachte had vrijgesproken van het voormelde onderdeel van de tenlastelegging: “Derhalve is eerst na de vrijspraak van dit onderdeel van de tenlastelegging een klachtmisdrijf overgebleven ten aanzien waarvan de klachttermijn is overschreden.”
8. De tenlastelegging is gebaseerd op art. 284 Sr, dat ten tijde van het bewezenverklaarde feit en ook nu, als volgt luidt:
“1 Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft:
1°. hij die een ander door geweld of enige andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid, gericht hetzij tegen die ander hetzij tegen derden, wederrechtelijk dwingt iets te doen, niet te doen of te dulden;
2°. hij die een ander door bedreiging met smaad of smaadschrift dwingt iets te doen, niet te doen of te dulden.
2 In het geval onder 2° omschreven wordt het misdrijf niet vervolgd dan op klacht van hem tegen wie het gepleegd is.”
9. Het onder 2 primair bewezenverklaarde feit is strafbaar gesteld in art. 284, eerste lid aanhef en onder 2°, Sr. Op grond van ar. 284, tweede lid, Sr wordt in “het geval onder 2° omschreven misdrijf […] niet vervolgd dan op klacht van hem tegen wie het gepleegd is.”
10. Uit een arrest van 27 september 2011 blijkt dat niet met vrucht voor het eerst in cassatie kan worden geklaagd dat géén klacht is ingediend indien dat verweer niet ter terechtzitting is gevoerd terwijl de verdachte ter terechtzitting is verschenen en door een raadsman is bijgestaan. De zaak had betrekking op de bewezenverklaarde belaging door de verdachte van een vrouw en vier kinderen. In cassatie werd geklaagd dat het hof het openbaar ministerie ten onrechte ontvankelijk had geoordeeld in de vervolging omdat niet was gebleken dat door of namens alle “belaagden” een klacht was ingediend. De Hoge Raad overwoog het volgende:
“In aanmerking genomen dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep enerzijds inhoudt dat de verdachte aldaar is verschenen en is bijgestaan door een raadsman, en anderzijds niet inhoudt dat het verweer is gevoerd dat niet is gebleken dat door alle ‘belaagden’ een klacht is ingediend, kan daarover niet met vrucht voor het eerst in cassatie worden geklaagd.”2.
11. Hetzelfde geldt voor een zaak zoals de onderhavige, waarin de verdachte niet ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen, maar wel diens raadsman die volgens het proces-verbaal dat van de terechtzitting is opgemaakt, heeft medegedeeld dat hij door de verdachte uitdrukkelijk is gemachtigd de verdediging te voeren. Het gaat erom dat een raadsman de mogelijkheid heeft gehad ter terechtzitting het verweer te voeren dat géén klacht is ingediend.
12. Uit het proces-verbaal dat van de terechtzitting is opgemaakt blijkt niet dat de raadsman het verweer heeft gevoerd dat geen klacht is ingediend voor wat betreft het onder 2 primair ten laste gelegde.3.Om die reden faalt de klacht dat het hof “niet heeft doen blijken van een onderzoek naar de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging ter zake van het onder 2 (primair) tenlastegelegde (en uiteindelijk bewezen verklaarde)”. Het hof hoefde dat niet te doen omdat ter terechtzitting aanwezige gemachtigde raadsman op dit punt geen verweer heeft gevoerd.
13. Ook overigens faalt de klacht. Het onder 2 primair bewezenverklaarde feit is begaan in de periode van 11 maart 2018 tot en met 10 augustus 2018 en bestaat onder meer uit het door de verdachte, via het bedrijf [B] B.V., sturen van een brief aan [benadeelde] waarin staat dat voornoemde [benadeelde] zich schuldig heeft gemaakt (tijdens werktijd en daarbuiten) aan seksueel ontoelaatbaar gedrag. Het hof heeft de inhoud van deze brief van 9 augustus 2018 als volgt voor het bewijs van het onder 2 primair bewezenverklaarde gebruikt in de aanvulling met de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv:
“3. Een geschrift, zijnde een brief van [B] B.V. d.d. 9 augustus 2018 opgemaakt en ondertekend door [betrokkene 2] . Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 10—12):
Geachte [benadeelde] ,
Tot ons wendde zich de besloten vennootschap naar Nederlands recht [A] , hierna te noemen cliënt, u genoegzaam bekend, o.m. vanwege uw dienstverband in het verleden, met het verzoek u, namens haar, het volgende mede te delen.
In woord en gebaar heeft u zich schuldig gemaakt, tijdens werktijd en daarbuiten, aan seksueel ontoelaatbaar gedrag.
Hoogachtend, [B] B.V.”
14. Het hof heeft voor het bewijs van het onder 2 primair bewezenverklaarde ook gebruikt een, ik citeer, “proces-verbaal van aangifte [benadeelde] d.d. 17 augustus 2018”. Verder heeft het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen voor een bedrag van € 50. Hieruit volgt dat [benadeelde] zich als benadeelde partij heeft gevoegd, wat wordt bevestigd door het formulier “Verzoek tot Schadevergoeding” dat zich bij de stukken bevindt en door [benadeelde] is ondertekend en als datum 22 oktober 2018 vermeldt. Hieruit blijkt afdoende dat [benadeelde] de bedoeling had dat de verdachte werd vervolgd, overigens binnen de drie maanden termijn omdat het bewezenverklaarde feit is begaan in de periode van 11 maart 2018 tot en met 10 augustus 2018 en uit de brief volgt dat een deel van het feit is begaan op 10 augustus 2018 toen de brief door [benadeelde] werd ontvangen.
15. In ieder geval volgt uit een en ander dat uit de stukken niet, zoals de stellers van het middel aanvoeren, het ernstig en rechtstreeks vermoeden rijst dat het OM niet-ontvankelijk is.
16. De eerste klacht faalt.
De tweede klacht
17. De klacht houdt in dat “de bewezenverklaring onder 2 primair voor zover inhoudende dat de verdachte (heeft gepoogd) [benadeelde] ontslag te laten nemen door middel van bedreiging met smaad eruit bestaande dat hij ‘3. (…) via het bedrijf [B] B.V., een brief [heeft] gestuurd aan voornoemde [benadeelde] waarin staat dat voornoemde [benadeelde] zich schuldig heeft gemaakt (tijdens werktijd en daarbuiten) aan seksueel ontoelaatbaar gedrag’, niet begrijpelijk althans innerlijk tegenstrijdig is en doordat bewijsmiddel 3 niet redengevend is voor de bewezenverklaring van feit 2 primair”.
18. Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte mede door middel van de brief van “ [B] B.V.” heeft gepoogd [benadeelde] dusdanig te bedreigen dat [benadeelde] ontslag zou nemen bij het beveiligingsbedrijf van de verdachte. Hieruit volgt dat de inhoud van de brief wel degelijk redengevend is voor de bewezenverklaring. Verder zie ik niet in waarom de vrijspraak wegens smaadschrift vervolgens zou maken dat de bewezenverklaring niet begrijpelijk en/of innerlijk tegenstrijdig is gemotiveerd. Voor de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit is het niet van belang of de brief kan worden aangemerkt als smaadschrift.
19. Ook de tweede klacht faalt.
Slotsom
20. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
21. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
22. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑06‑2022
HR 27 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6702, NJ 2012/461 m.nt. P.A.M. Mevis, r.o. 4.2.
Ook de stellers van het middel gaan hiervan uit.