Benaming van de stof of groep van stoffen of van het mengsel | |
---|
1. | Polychloorterfenylen (pct's)
| Mogen niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt: - —
- —
in mengsels, met inbegrip van afgewerkte oliën, of in apparaten, in een concentratie van meer dan 50 mg/kg (0,005 gewichtsprocent).
|
2. | Chlooretheen (vinylchloride) | Mag niet worden gebruikt als drijfgas in spuitbussen voor welk gebruik dan ook. Spuitbussen die de stof als drijfgas bevatten, mogen niet in de handel worden gebracht. |
3. | Vloeibare stoffen of mengsels of waarvoor[lees: waarvoor] de criteria van een of meer van de volgende gevarenklassen of categorieën van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vervuld zijn:
- a)
de gevarenklassen 2.1 tot en met 2.4, 2.6 en 2.7, 2.8 typen A en B, 2.9, 2.10, 2.12, 2.13 categorieën 1 en 2, 2.14 categorieën
1 en 2, en 2.15 typen A tot en met F;
- b)
de gevarenklassen 3.1 tot en met 3.6, 3.7 schadelijke effecten op de seksuele functie en de vruchtbaarheid of de ontwikkeling,
3.8 andere effecten dan een narcotische werking, 3.9 en 3.10;
- c)
- d)
| - 1.
Mogen niet worden gebruikt: - —
in siervoorwerpen bestemd om licht- of kleureffecten te verkrijgen door verschillende fasen, bijvoorbeeld in sfeerlampen en
asbakken,
- —
in scherts- en fopartikelen, - —
in spelen voor een of meer personen of in alle voorwerpen die bestemd zijn om als zodanig te worden gebruikt, zelfs als deze
fungeren als siervoorwerp.
- 2.
Voorwerpen die niet met punt 1 in overeenstemming zijn, mogen niet in de handel worden gebracht. - 3.
Mogen niet in de handel worden gebracht als zij een kleurstof bevatten, tenzij dat om fiscale redenen vereist is, of een geurstof
of beide, en als zij:
- —
als brandstof kunnen worden gebruikt in decoratieve olielampen die bestemd zijn voor het grote publiek, en - —
gevaarlijk zijn bij inademing en met H304 worden gekenmerkt.
- 4.
Decoratieve olielampen die voor het grote publiek bestemd zijn mogen slechts in de handel worden gebracht indien zij voldoen
aan de door het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) vastgestelde Europese norm inzake decoratieve olielampen (EN 14059).
- 5.
Onverminderd de toepassing van andere bepalingen van de Unie inzake de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en
mengsels moeten de leveranciers ervoor zorgen dat de producten, voordat zij in de handel worden gebracht, aan de volgende
voorschriften voldoen:
- a)
lampoliën die met H304 worden gekenmerkt en voor het grote publiek bestemd zijn, moeten zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar
de volgende vermeldingen dragen: ‘Lampen die met deze vloeistof gevuld zijn buiten het bereik van kinderen houden’; en, uiterlijk
op 1 december 2010, ‘Een klein slokje lampolie — of nog maar zuigen aan de pit van lampen — kan levensbedreigende longschade
tot gevolg hebben’;
- b)
aanmaakvloeistoffen voor barbecues die met H304 worden gekenmerkt en voor het grote publiek bestemd zijn, moeten uiterlijk
op 1 december 2010 leesbaar en onuitwisbaar de volgende vermelding dragen: ‘Een klein slokje aanmaakvloeistof kan levensbedreigende
longschade tot gevolg hebben’;
- c)
lampoliën en aanmaakvloeistoffen voor barbecues die met H304 worden gekenmerkt en voor het grote publiek bestemd zijn, worden
uiterlijk op 1 december 2010 verpakt in zwarte ondoorzichtige recipiënten van maximaal 1 liter.
|
4. | Tris(2,3-dibroompropyl)fosfaat | - 1.
Mag niet worden gebruikt in textielartikelen die bestemd zijn om in contact te komen met de huid, bijvoorbeeld kleding, onderkleding
en linnengoed.
- 2.
Voorwerpen die niet met punt 1 in overeenstemming zijn, mogen niet in de handel worden gebracht.
|
5. | | - 1.
Mag niet worden gebruikt in speelgoed of onderdelen van speelgoed indien de concentratie aan vrij benzeen groter is dan 5 mg/kg
(0,0005 %) van het gewicht van het stuk speelgoed of onderdeel van het speelgoed.
- 2.
Speelgoed en onderdelen van speelgoed die niet met punt 1 in overeenstemming zijn, mogen niet in de handel worden gebracht. - 3.
Mag niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt: - —
- —
als bestanddeel van andere stoffen of van mengsels, in een concentratie van 0,1 gewichtsprocent of meer.
- 4.
Punt 3 is echter niet van toepassing op: - a)
brandstoffen die onder Richtlijn 98/70/EG vallen;
- b)
stoffen en mengsels die bestemd zijn om te worden gebruikt in industriële procedés waarbij geen grotere benzeenemissie kan
plaatsvinden dan is voorzien in de bestaande wetgeving;
- c)
aardgas dat voor consumenten in de handel wordt gebracht, voor zover de concentratie aan benzeen lager blijft dan 0,1 volumeprocent.
|
6. | - a)
- b)
- c)
- d)
- e)
- f)
| - 1.
De vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van deze vezels en van voorwerpen en mengsels waaraan deze vezels
opzettelijk zijn toegevoegd, zijn verboden.
Indien echter voor het gebruik van chrysotiel bevattende diafragma's voor elektrolyse-installaties die op 13 juli 2016 in
gebruik waren, vrijstelling was verleend door een lidstaat overeenkomstig de versie van dit punt die tot die datum gold, is
de eerste alinea tot 1 juli 2025 niet van toepassing op het gebruik in die installaties van dergelijke diafragma's of uitsluitend
voor het onderhoud van dergelijke diafragma's gebruikt chrysotiel, mits dit gebruik plaatsvindt in overeenstemming met de
overeenkomstig Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde vergunningsvoorwaarden.
Elke downstreamgebruiker die van een dergelijke vrijstelling gebruikmaakt, moet uiterlijk op 31 januari van ieder kalenderjaar
aan de lidstaat op het grondgebied waarvan de betrokken elektrolyse-installatie zich bevindt, een verslag toezenden waarin
de hoeveelheid chrysotiel wordt vermeld die op grond van de vrijstelling in diafragma's wordt gebruikt. De lidstaat moet een
afschrift daarvan aan de Europese Commissie toezenden.
Wanneer een lidstaat met het oog op de bescherming van de gezondheid en veiligheid van werknemers verlangt dat downstreamgebruikers
chrysotiel in de lucht monitoren, moeten de resultaten daarvan in dat verslag worden opgenomen.
- 2.
Het gebruik van voorwerpen die de in punt 1 genoemde asbestvezels bevatten en die al vóór 1 januari 2005 geïnstalleerd en/of
in bedrijf waren, blijft toegestaan totdat zij worden verwijderd of aan vervanging toe zijn. De lidstaten mogen echter om
redenen van gezondheidsbescherming het gebruik van dergelijke voorwerpen beperken, verbieden of aan bepaalde voorwaarden onderwerpen
voordat deze worden verwijderd of aan vervanging toe zijn.
De lidstaten mogen het in de handel brengen van voorwerpen in hun geheel die de in punt 1 genoemde asbestvezels bevatten en
die al vóór 1 januari 2005 geïnstalleerd en/of in bedrijf waren, toestaan onder bepaalde voorwaarden waardoor een hoog beschermingsniveau
voor de menselijke gezondheid gewaarborgd is. De lidstaten delen die nationale maatregelen uiterlijk op 1 juni 2011 aan de
Commissie mee. De Commissie maakt deze informatie openbaar.
- 3.
Onverminderd de toepassing van andere communautaire bepalingen betreffende de indeling, verpakking en etikettering van stoffen
en mengsels mag het in de handel brengen en het gebruik van voorwerpen die deze vezels bevatten, voor de bovengenoemde uitzonderingen
slechts worden toegestaan indien de leveranciers er vóór het in de handel brengen voor zorgen dat deze voorwerpen zijn geëtiketteerd
overeenkomstig aanhangsel 7 van deze bijlage.
|
7. | Tris(aziridinyl)fosfineoxide | - 1.
Mag niet worden gebruikt in textielartikelen die bestemd zijn om in contact te komen met de huid, bijvoorbeeld kleding, onderkleding
en linnengoed.
- 2.
Voorwerpen die niet met punt 1 in overeenstemming zijn, mogen niet in de handel worden gebracht.
|
8. | Polybroombifenylen (pbb's) | - 1.
Mogen niet worden gebruikt in textielartikelen die bestemd zijn om in contact te komen met de huid, bijvoorbeeld kleding,
onderkleding en linnengoed.
- 2.
Voorwerpen die niet met punt 1 in overeenstemming zijn, mogen niet in de handel worden gebracht.
|
9. | - a)
(Quillaja saponaria) en derivaten daarvan die saponinen bevatten
- b)
Poeder van de wortels van Helleborus viridis en Helleborus niger - c)
Poeder van de wortels van de witte nieswortel (Veratrum album) en de zwarte nieswortel (Veratrum nigrum) - d)
Benzidine en/of derivaten daarvan - e)
- f)
| - 1.
Mogen niet worden gebruikt in fop- en schertsartikelen of in mengsels of voorwerpen die bestemd zijn om als zodanig te worden
gebruikt, bijvoorbeeld als bestanddeel van niespoeder en stinkbommen.
- 2.
Fop- en schertsartikelen en mengsels of voorwerpen die bestemd zijn om als zodanig te worden gebruikt, en die niet met punt
1 in overeenstemming zijn, mogen niet in de handel gebracht worden.
- 3.
De punten 1 en 2 zijn echter niet van toepassing op stinkbommen die niet meer dan 1,5 ml vloeistof bevatten.
|
10. | - a)
- b)
- c)
| - 1.
Mogen niet worden gebruikt in fop- en schertsartikelen of in mengsels of voorwerpen die bestemd zijn om als zodanig te worden
gebruikt, bijvoorbeeld als bestanddeel van niespoeder en stinkbommen.
- 2.
Fop- en schertsartikelen en mengsels of voorwerpen die bestemd zijn om als zodanig te worden gebruikt, en die niet met punt
1 in overeenstemming zijn, mogen niet in de handel gebracht worden.
- 3.
De punten 1 en 2 zijn echter niet van toepassing op stinkbommen die niet meer dan 1,5 ml vloeistof bevatten.
|
11. | Vluchtige esters van broomazijnzuur: - a)
- b)
- c)
- d)
| - 1.
Mogen niet worden gebruikt in fop- en schertsartikelen of in mengsels of voorwerpen die bestemd zijn om als zodanig te worden
gebruikt, bijvoorbeeld als bestanddeel van niespoeder en stinkbommen.
- 2.
Fop- en schertsartikelen en mengsels of voorwerpen die bestemd zijn om als zodanig te worden gebruikt, en die niet met punt
1 in overeenstemming zijn, mogen niet in de handel gebracht worden.
- 3.
De punten 1 en 2 zijn echter niet van toepassing op stinkbommen die niet meer dan 1,5 ml vloeistof bevatten.
|
12. | EG-nr. 202-080-4 en zouten daarvan EG-nr. 202-199-1 en zouten daarvan 15. 4-Aminobifenyl, xenylamine EG-nr. 202-177-1 en zouten daarvan | Voor de vermeldingen 12 tot en met 15 geldt: Mogen niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt als stof of in mengsels in een concentratie van meer dan 0,1 gewichtsprocent. |
16. | - a)
neutraal watervrij loodcarbonaat (PbCO3)
- b)
triloodbis(carbonaat)dihydroxide 2Pb CO3-Pb(OH)2
| Mogen niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt als stof of in mengsels, indien de stof of het mengsel bestemd
is om als verf te worden gebruikt.
De lidstaten mogen echter overeenkomstig de bepalingen van IAO-Verdrag nr. 13 het gebruik van de stof of het mengsel op hun
grondgebied toestaan voor de restauratie en het onderhoud van kunstwerken en van historische gebouwen en hun interieurs, alsook
het in de handel brengen voor dergelijk gebruik. De lidstaten die van deze afwijking gebruikmaken, stellen de Commissie daarvan
in kennis.
|
17. | - a)
- b)
| Mogen niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt als stof of in mengsels, indien de stof of het mengsel bestemd
is om als verf te worden gebruikt.
De lidstaten mogen echter overeenkomstig de bepalingen van IAO-Verdrag nr. 13 het gebruik van de stof of het mengsel op hun
grondgebied toestaan voor de restauratie en het onderhoud van kunstwerken en van historische gebouwen en hun interieurs, alsook
het in de handel brengen voor dergelijk gebruik. De lidstaten die van deze afwijking gebruikmaken, stellen de Commissie daarvan
in kennis.
|
18. | Kwikverbindingen | Mogen niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt als stof of in mengsels, indien de stof of het mengsel bestemd
is om te worden gebruikt:
- a)
ter voorkoming van de aangroeiing van micro-organismen, planten of dieren op: - —
- —
fuiken, drijvers, netten, alsmede alle overige apparatuur of uitrusting die bij de teelt van vissen en schaal- en schelpdieren
wordt gebruikt;
- —
alle apparatuur of uitrusting die zich geheel of gedeeltelijk onder water bevindt.
- b)
voor de verduurzaming van hout; - c)
voor de impregnatie van zware industriële textielproducten en garens bestemd voor de fabricage daarvan; - d)
bij de behandeling van industrieel water, ongeacht het gebruik daarvan.
|
18bis. | | - 1.
Mag niet in de handel worden gebracht: - a)
- b)
in andere meettoestellen bedoeld voor verkoop aan het grote publiek (zoals manometers, barometers, sfygmomanometers, andere
thermometers dan koortsthermometers).
- 2.
De beperkingen in punt 1 zijn niet van toepassing op meettoestellen die vóór 3 april 2009 in de Gemeenschap in gebruik waren.
De lidstaten mogen echter het in de handel brengen van dergelijke meettoestellen beperken of verbieden.
- 3.
De beperking in punt 1, onder b), is niet van toepassing op: - a)
meettoestellen die op 3 oktober 2007 meer dan 50 jaar oud waren; - b)
barometers (met uitzondering van onder a) bedoelde barometers) tot en met 3 oktober 2009.
- 4.
- 5.
De volgende kwikhoudende meettoestellen voor industrieel en professioneel gebruik worden niet meer in de handel gebracht na
10 april 2014:
- a)
- b)
- c)
- d)
- e)
rekstrookjes voor gebruik bij plethysmografen; - f)
- g)
thermometers en andere niet-elektrische thermometrische toepassingen.
Deze beperking is eveneens van toepassing op onder a) tot en met g) genoemde meettoestellen die leeg in de handel worden gebracht,
indien het de bedoeling is dat zij met kwik worden gevuld.
- 6.
De beperking in punt 5 is niet van toepassing op: - a)
sfygmomanometers bedoeld voor: - i.
epidemiologische studies die al lopen op 10 oktober 2012, - ii.
gebruik als referentiestandaard voor klinische valideringsstudies van kwikvrije sfygmomanometers;
- b)
thermometers die uitsluitend bedoeld zijn om proeven uit te voeren volgens normen die het gebruik van kwikthermometers vereisen
tot 10 oktober 2017;
- c)
kwikhoudende tripelpuntcellen voor kalibratie van platinaweerstandsthermometers.
- 7.
De volgende kwikgebruikende meettoestellen voor professioneel en industrieel gebruik worden niet meer in de handel gebracht
na 10 april 2014:
- a)
kwikhoudende pyknometers; - b)
kwikhoudende meetinrichtingen voor het bepalen van het verwekingspunt.
- 8.
De beperkingen in de punten 5 en 7 zijn niet van toepassing op: - a)
meettoestellen die op 3 oktober 2007 meer dan 50 jaar oud zijn; - b)
meettoestellen die om culturele en historische redenen op openbare tentoonstellingen worden geëxposeerd.
|
19. | Arseenverbindingen | - 1.
Mogen niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt als stof of in mengsels, indien de stof of het mengsel bestemd
is ter voorkoming van de aangroeiing van micro-organismen, planten of dieren op:
- —
- —
fuiken, drijvers, netten, alsmede alle overige apparatuur of uitrusting die bij de teelt van vissen en schaal- en schelpdieren
wordt gebruikt;
- —
alle apparatuur of uitrusting die zich geheel of gedeeltelijk onder water bevindt.
- 2.
Mogen niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt als stof of in mengsels, indien de stof of het mengsel bestemd
is voor de behandeling van industrieel water, ongeacht het gebruik daarvan.
- 3.
Mogen niet worden gebruikt voor de verduurzaming van hout. Evenmin mag aldus behandeld hout in de handel worden gebracht. - 4.
In afwijking van punt 3 geldt het volgende: - a)
stoffen en mengsels voor de verduurzaming van hout mogen alleen worden gebruikt in industriële installaties die van vacuüm-
of druktechnologie gebruikmaken om hout te impregneren, als het oplossingen van anorganische verbindingen van koper, chroom
en arseen (CCA) van type C zijn en als zij toegelaten zijn overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Richtlijn 98/8/EG. Aldus behandeld hout mag niet in de handel worden gebracht voordat het verduurzamingsmiddel volledig
is gefixeerd;
- b)
hout dat overeenkomstig punt a) met CCA-oplossingen is behandeld, mag voor professionele en industriële toepassingen in de
handel worden gebracht, indien de structurele integriteit van het hout vereist is voor de veiligheid van mensen of vee en
het onwaarschijnlijk is dat mensen er gedurende de levensduur van dit hout mee in aanraking komen:
- —
- —
- —
als constructiehout in zoetwatergebieden en in brak water, bv. voor aanlegsteigers en bruggen; - —
- —
- —
voor veiligheidshekken en vangrails langs snelwegen; - —
als afrasteringspalen van rond naaldhout zonder bast, voor de veeteelt; - —
- —
voor telefoon- en elektriciteitspalen; - —
als ondergrondse dwarsliggers;
- c)
de leveranciers zorgen er vóór het in de handel brengen voor dat al het in de handel gebrachte behandelde hout, onverminderd
de toepassing van andere communautaire bepalingen inzake de indeling, verpakking en etikettering van stoffen en mengsels,
wordt gekenmerkt met de tekst ‘Uitsluitend voor professionele en industriële toepassingen. Bevat arseen.’ Bovendien moet het
in de handel gebrachte hout zijn voorzien van een label met de tekst ‘Draag handschoenen bij het omgaan met dit hout. Draag
een stofmasker en oogbescherming bij het zagen of anderszins bewerken van dit hout. Afval van dit hout moet door een daartoe
gemachtigde onderneming als gevaarlijk afval worden behandeld.’;
- d)
het in punt a) bedoelde behandelde hout mag niet worden gebruikt: - —
voor de woningbouw, ongeacht het doel; - —
voor toepassingen waarbij gevaar van herhaald huidcontact bestaat; - —
- —
voor landbouwdoeleinden, met uitzondering van gebruik als afrasteringspalen voor de veeteelt of voor utiliteitsgebouwen zoals
bedoeld in punt b);
- —
voor toepassingen waarbij het behandelde hout in contact kan komen met tussenproducten of eindproducten die bestemd zijn voor
menselijke of dierlijke consumptie.
- 5.
Met arseenverbindingen behandeld hout dat vóór 30 september 2007 in de Gemeenschap in gebruik was of dat overeenkomstig punt
4 in de handel is gebracht, mag op zijn plaats blijven en verder worden gebruikt tot het einde van zijn levensduur.
- 6.
Met CCA van type C behandeld hout dat vóór 30 september 2007 in de Gemeenschap in gebruik was of overeenkomstig punt 4 in
de handel is gebracht:
- —
mag worden gebruikt of hergebruikt onder de in punt 4, onder b), c) en d), vermelde voorwaarden; - —
mag in de handel worden gebracht onder de in punt 4, onder b), c) en d), vermelde voorwaarden.
- 7.
De lidstaten mogen toestaan dat met andere typen CCA-oplossingen behandeld hout dat vóór 30 september 2007 in de Gemeenschap
in gebruik was:
- —
onder de in punt 4, onder b), c) en d), vermelde voorwaarden wordt gebruikt of hergebruikt; - —
onder de in punt 4, onder b), c) en d), vermelde voorwaarden in de handel wordt gebracht.
|
20. | Organische tinverbindingen | - 1.
Mogen niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt als stof of in mengsels, indien de stof of het mengsel fungeert
als biocide in los gebonden aangroeiwerende verf.
- 2.
Mogen niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt als stof of in mengsels, indien de stof of het mengsel fungeert
als biocide ter voorkoming van de aangroeiing van micro-organismen, planten of dieren op:
- a)
alle vaartuigen, ongeacht hun lengte, bedoeld voor gebruik op volle zee, in kustgebieden, in estuaria, op binnenwateren of
op meren;
- b)
fuiken, drijvers, netten, alsmede alle overige apparatuur of uitrusting die bij de teelt van vissen en schaal- en schelpdieren
wordt gebruikt;
- c)
alle apparatuur of uitrusting die zich geheel of gedeeltelijk onder water bevindt.
- 3.
Mogen niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt als stof of in mengsels, indien de stof of het mengsel bestemd
is voor de behandeling van industrieel water.
- 4.
Trigesubstitueerde organische tinverbindingen: - a)
Trigesubstitueerde organische tinverbindingen zoals tributyltin (TBT)-verbindingen en trifenyltin (TPT)-verbindingen mogen
na 1 juli 2010 niet meer worden gebruikt in voorwerpen wanneer de concentratie in dit voorwerp of een deel daarvan groter
is dan het equivalent van 0,1 gewichtsprocent tin.
- b)
Voorwerpen die niet voldoen aan punt a) mogen na 1 juli 2010 niet meer in de handel worden gebracht, met uitzondering van
voorwerpen die vóór die datum reeds in de Gemeenschap in gebruik waren.
- 5.
Dibutyltin (DBT)-verbindingen: - a)
Dibutyltin (DBT)-verbindingen mogen na 1 januari 2012 niet meer worden gebruikt in mengsels en voorwerpen bestemd voor levering
aan het grote publiek, wanneer de concentratie in het mengsel of het voorwerp, of een deel daarvan, groter is dan het equivalent
van 0,1 gewichtsprocent tin.
- b)
Voorwerpen en mengsels die niet voldoen aan punt a) mogen na 1 januari 2012 niet meer in de handel worden gebracht, met uitzondering
van voorwerpen die vóór die datum reeds in de Gemeenschap in gebruik waren.
- c)
Bij wijze van afwijking zijn de punten a) en b) tot 1 januari 2015 niet van toepassing op de volgende voorwerpen en mengsels
bestemd voor levering aan het grote publiek:
- —
eencomponent- en tweecomponentenkamertemperatuurvulcanisatiekit (RTV-1- en RTV-2-kit) en kleefstoffen, - —
verf en coatings die DBT-verbindingen als katalysator bevatten, wanneer toegepast op voorwerpen, - —
profielen van zachte polyvinylchloride (pvc), op zich alleen of gecoëxtrudeerd met harde pvc, - —
weefsels gecoat met pvc bevattende DBT-verbindingen als stabilisator, wanneer bedoeld voor toepassingen buitenshuis, - —
regenwaterbuizen, afvoergoten en hulpstukken voor gebruik buiten, alsook dakbedekkings- en gevelbekledingsmateriaal.
- d)
Bij wijze van afwijking zijn de punten a) en b) niet van toepassing op materialen en voorwerpen die onder Verordening (EG)
nr. 1935/2004 vallen.
- 6.
Dioctyltin (DOT)-verbindingen: - a)
Dioctyltin (DOT)-verbindingen mogen na 1 januari 2012 niet meer worden gebruikt in de volgende voorwerpen, bestemd voor levering
aan of gebruik door het grote publiek, wanneer de concentratie in het voorwerp, of een deel daarvan, groter is dan het equivalent
van 0,1 gewichtsprocent tin:
- —
textielartikelen bestemd om in aanraking te komen met de huid, - —
- —
schoenen of delen van schoenen bestemd om in aanraking te komen met de huid, - —
muurbekledingen en vloerbedekkingen, - —
kinderverzorgingsartikelen, - —
hygiëneproducten voor vrouwen, - —
- —
tweecomponenten-kamertemperatuurvulcanisatieafvormkits (RTV-2-afvormkits).
- b)
Voorwerpen die niet voldoen aan punt a) mogen na 1 januari 2012 niet meer in de handel worden gebracht, met uitzondering van
voorwerpen die vóór die datum reeds in de Gemeenschap in gebruik waren.
|
21. | Di-μ-oxo-di-n-butylstannio-hy-droxyboraan/dibutyltinhydro-geenboraat C8H19BO3Sn (DBB)
| Mag niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt als stof of in mengsels in een concentratie van 0,1 gewichtsprocent
of meer.
De eerste alinea is echter niet van toepassing op deze stof (DBB) en mengsels die deze stof bevatten, indien deze uitsluitend
worden verwerkt tot voorwerpen waarin de stof niet meer voorkomt in een concentratie van 0,1 % of meer.
|
22. | Vervallen. | |
23. | EG-nr. 231-152-8 en cadmiumverbindingen | De tussen vierkante haken vermelde codes en hoofdstukken zijn de codes en hoofdstukken van de tarief- en statistieknomenclatuur
van het gemeenschappelijk douanetarief zoals vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 2658/87.
- 1.
Mag niet worden gebruikt in mengsels en voorwerpen die uit de volgende synthetische organische polymeren (hierna ‘kunststof’
te noemen) zijn vervaardigd:
- —
polyvinylchloride en copolymeren daarvan (pvc) [3904 10] [3904 21] - —
polyurethaan (PUR) [3909 50] - —
polyethyleen met lage dichtheid (LDPE), met uitzondering van polyethyleen met lage dichtheid dat wordt gebruikt voor de vervaardiging
van gekleurde basispolymeren [3901 10]
- —
celluloseacetaat (CA) [3912 11] - —
celluloseacetaatbutyraat (CAB) [3912 11] - —
- —
melamineformaldehydeharsen (MF) [3909 20] - —
ureumformaldehydeharsen (UF) [3909 10] - —
onverzadigde polyesters (UP) [3907 91] - —
polyethyleentereftalaat (pet) [3907 60] - —
polybutyleentereftalaat (PBT) - —
kristallijn/standaard polystyreen [3903 11] - —
acrylonitril-methylmethacrylaat (AMMA) - —
vernet polyethyleen (VPE) - —
slag-/schokvast polystyreen - —
polypropyleen (PP) [3902 10]
Het is verboden uit de bovengenoemde kunststoffen vervaardigde mengsels en voorwerpen in de handel te brengen met een cadmiumconcentratie
(uitgedrukt als Cd metaal) van 0,01 gewichtsprocent of meer van de kunststof.
De tweede alinea is echter niet van toepassing op voorwerpen die vóór 10 december 2011 in de handel zijn gebracht. De eerste en tweede alinea zijn van toepassing onverminderd Richtlijn 94/62/EGen op grond daarvan vastgestelde besluiten.
Uiterlijk op 19 november 2012 zal de Commissie het Europees Agentschap voor chemische stoffen overeenkomstig artikel 69 verzoeken een dossier overeenkomstig de voorschriften van bijlage XV samen te stellen om te beoordelen of het gebruik van cadmium en cadmiumverbindingen in andere kunststoffen dan die welke
in punt 1 zijn vermeld, moet worden beperkt.
- 2.
Mogen in verf met de codes [3208] [3209] niet worden gebruikt of in de handel worden gebracht in een concentratie (uitgedrukt
in Cd metaal) van 0,01 gewichtsprocent of meer.
Voor verf met de codes [3208] [3209] met een zinkgehalte van meer dan 10 gewichtsprocent van de verf mag de cadmiumconcentratie
(uitgedrukt in Cd metaal) geen 0,1 gewichtsprocent of meer bedragen.
Het is verboden geverfde voorwerpen in de handel te brengen met een cadmiumconcentratie (uitgedrukt in Cd metaal) van 0,1
gewichtsprocent of meer van de verf op het geverfde voorwerp.
- 3.
De punten 1 en 2 zijn echter niet van toepassing op voorwerpen die om veiligheidsredenen met cadmiumhoudende mengsels zijn
gekleurd.
- 4.
De tweede alinea van punt 1 is echter niet van toepassing op: - —
uit pvc-afval vervaardigde mengsels (hierna ‘nuttig toegepast pvc’ te noemen), - —
mengsels en voorwerpen die nuttig toegepast pvc bevatten, indien de cadmiumconcentratie ervan (uitgedrukt als Cd metaal) niet
hoger is dan 0,1 gewichtsprocent van de kunststof voor de volgende toepassingen van hard pvc:
- a)
profielen en stijve platen voor bouwtoepassingen, - b)
deuren, ramen, luiken, muren, jaloezieën, hekken en dakgoten, - c)
- d)
- e)
leidingen voor water dat geen drinkwater is, indien het nuttige toegepaste pvc in de middelste laag van een meerlagige leiding
wordt gebruikt en geheel wordt bedekt door een laag van nieuw geproduceerd pvc dat aan de bepalingen van punt 1 voldoet.
Alvorens mengsels en voorwerpen die nuttig toegepast pvc bevatten voor het eerst in de handel te brengen, zorgen leveranciers
ervoor dat zij voorzien zijn van de volgende zichtbare, leesbare en onuitwisbare vermelding: ‘Bevat nuttig toegepast pvc’,
dan wel van het volgende pictogram:
Overeenkomstig artikel 69 van deze richtlijn zal de in punt 4 genoemde uitzondering vóór 31 december 2017 worden herzien, met name om de grenswaarde
voor cadmium te verlagen en de uitzondering voor de onder a) tot en met e) genoemde toepassingen opnieuw te beoordelen.
- 5.
Voor de toepassing van deze vermelding wordt onder ‘cadmeren’ verstaan het aanbrengen van lagen of bekledingen van metallisch
cadmium op een metaaloppervlak.
Mogen niet worden gebruikt voor het cadmeren van metalen voorwerpen of onderdelen van voorwerpen die in de hierna genoemde
sectoren/toepassingen worden gebruikt:
- a)
apparatuur en machines voor - —
de voedingsindustrie [8210] [8417 20] [8419 81] [8421 11] [8421 22] [8422] [8435] [8437] [8438] [8476 11] - —
de landbouw [8419 31] [8424 81] [8432] [8433] [8434] [8436] - —
koelen en invriezen [8418] - —
drukkerijen en boekbinderijen [8440] [8442] [8443]
- b)
apparatuur en machines voor de fabricage van - —
huishoudapparaten [7321] [8421 12] [8450] [8509] [8516] - —
meubilair [8465] [8466] [9401] [9402] [9403] [9404] - —
toiletartikelen en sanitaire artikelen [7324]
- —
centrale verwarming en klimaatregeling [7322] [8403] [8404] [8415]
Ongeacht gebruik of eindbestemming is het in alle gevallen verboden gecadmeerde voorwerpen of componenten van die voorwerpen
die in de onder a) en b) genoemde sectoren/toepassingen worden gebruikt en voorwerpen die in de onder b) genoemde sectoren
worden vervaardigd, in de handel te brengen.
- 6.
Punt 5 is ook van toepassing op gecadmeerde voorwerpen en componenten van die voorwerpen die in de hierna onder de punten
a) en b) genoemde sectoren/toepassingen worden gebruikt en voorwerpen die in de hierna onder b) genoemde sectoren worden vervaardigd:
- a)
apparatuur en machines voor de fabricage van - —
papier en karton [841932] [8439] [8441] textiel en kleding [8444] [8445] [8447] [8448] [8449] [8451] [8452];
- b)
apparatuur en machines voor de fabricage van - —
verladingsmaterieel [8425] [8426] [8427] [8428] [8429] [8430] [8431] - —
weg- en landbouwvoertuigen [hoofdstuk 87]
- —
- —
- 7.
De beperkingen in de punten 5 en 6 zijn echter niet van toepassing op: - —
voorwerpen en componenten van voorwerpen die worden gebruikt in lucht- en ruimtevaart, mijnbouw, ‘offshore’ en de nucleaire
sector waarbij van de toepassingen een hoog veiligheidsniveau wordt geëist, en tevens op veiligheidsvoorzieningen in weg-
en landbouwvoertuigen, treinen en schepen;
- —
elektrische contacten, ongeacht de sector waarin zij worden toegepast, indien dat nodig is voor de betrouwbaarheid van de
toestellen waarin zij worden geïnstalleerd.
- 8.
Mag niet worden gebruikt in hardsoldeer in concentraties van 0,01 gewichtsprocent of meer. Het is verboden hardsoldeer met een cadmiumconcentratie (uitgedrukt als Cd metaal) van 0,01 gewichtsprocent of meer in de
handel te brengen.
Voor de toepassing van dit punt wordt onder hardsolderen een verbindingstechniek verstaan waarbij legeringen worden gebruikt
en die bij temperaturen van meer dan 450 °C wordt uitgevoerd.
- 9.
Punt 8 is echter niet van toepassing op hardsoldeer dat voor defensie- en lucht- en ruimtevaarttoepassingen wordt gebruikt,
of op hardsoldeer dat om veiligheidsredenen wordt gebruikt.
- 10.
Mag niet worden gebruikt of in de handel worden gebracht in een concentratie van 0,01 gewichtsprocent of meer van het metaal
in:
- i)
metalen kralen en andere metalen onderdelen voor de vervaardiging van juwelen, - ii)
metalen delen van juwelen, namaakjuwelen en haaraccessoires, met inbegrip van: - —
armbanden, kettingen en ringen, - —
- —
polshorloges en polssieraden, - —
broches en manchetknopen.
- 11.
Punt 10 is echter niet van toepassing op voorwerpen die vóór 10 december 2011 in de handel zijn gebracht, of op juwelen die
op 10 december 2011 meer dan 50 jaar oud zijn.
|
24. | Monomethyltetrachloordifenylmethaan | - 1.
Mag niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt als stof of in mengsels. Voorwerpen die deze stof bevatten, mogen niet in de handel worden gebracht. - 2.
Punt 1 is echter niet van toepassing op: - a)
installaties en apparaten die op 18 juni 1994 reeds in bedrijf waren, tot de afdanking van deze installaties en apparaten; - b)
het onderhoud van installaties en apparaten die op 18 juni 1994 reeds in een lidstaat in bedrijf waren.
Voor de toepassing van punt a) mogen de lidstaten ter wille van de bescherming van de gezondheid en het milieu het gebruik
op hun grondgebied van deze installaties of apparaten vóór hun afdanking verbieden.
|
25. | Monomethyldichloordifenylmethaan | Mag niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt als stof of in mengsels. Voorwerpen die deze stof bevatten, mogen niet in de handel worden gebracht. |
26. | Monomethyldibroomdifenylmethaan, broombenzylbroomtolueen, mengsel van isomeren | Mag niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt als stof of in mengsels. Voorwerpen die deze stof bevatten, mogen niet in de handel worden gebracht. |
27. | EG-nr. 231-111-4 en nikkelverbindingen | - 1.
Mogen niet worden gebruikt: - a)
in staafjes die in gaatjes in de oren en in andere delen van het menselijke lichaam worden geplaatst, tenzij de hoeveelheid
nikkel die uit dergelijke staafjes vrijkomt, niet groter is dan 0,2 μg/cm2/week (migratielimiet);
- b)
in voorwerpen bestemd om in direct en langdurig contact met de huid te komen, zoals: - —
- —
halskettingen, armbanden en kettingen, enkelringen en vingerringen, - —
armbandhorlogekasten, horlogebanden en -sluitingen, - —
drukknopen, sluitingen, klinknagels, ritssluitingen en metalen merktekens, wanneer deze in kleding worden gebruikt,
indien de hoeveelheid nikkel die vrijkomt uit delen van deze voorwerpen die in direct en langdurig contact met de huid komen,
groter is dan 0,5 μg/cm2/week;
- c)
in voorwerpen zoals de onder b) genoemde, wanneer deze een niet-nikkelen coating hebben, tenzij deze coating voldoende is
om ervoor te zorgen dat de hoeveelheid nikkel die vrijkomt uit de delen van dergelijke voorwerpen die in direct en langdurig
contact met de huid komen, niet groter is dan 0,5 μg/cm2/week gedurende een periode van ten minste twee jaar van normaal gebruik van het voorwerp.
- 2.
Voorwerpen die onder punt 1 vallen, mogen niet in de handel worden gebracht tenzij zij voldoen aan de in dat punt genoemde
voorschriften.
- 3.
De door het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) vastgestelde normen worden gebruikt als testmethoden om aan te tonen dat
voorwerpen aan de punten 1 en 2 voldoen.
|
28. | Stoffen die in bijlage VI, deel 3, van Verordening (EG) nr. 1272/2008 als kankerverwekkende stof van categorie 1A of 1B zijn ingedeeld en in respectievelijk
aanhangsel 1 of 2 zijn opgenomen.
| Onverminderd de andere delen van deze bijlage is het volgende op de vermeldingen 28 tot en met 30 van toepassing:
- 1.
Mogen niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt: - —
- —
hetzij de in deel 3 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde desbetreffende algemene concentratiegrens.
- —
voor levering aan het grote publiek, in afzonderlijke concentraties gelijk aan of groter dan: - —
hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde desbetreffende specifieke concentratiegrens,
- —
hetzij de in Richtlijn 1999/45/EG vastgestelde desbetreffende concentratiegrens wanneer geen specifieke concentratiegrens is vastgesteld in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008.
|
29. | Stoffen die in bijlage VI, deel 3, van Verordening (EG) nr. 1272/2008 als in geslachtscellen mutagene stof van categorie 1A of 1B zijn ingedeeld en
in respectievelijk aanhangsel 3 of 4 zijn opgenomen.
| Onverminderd de toepassing van andere communautaire bepalingen inzake de indeling, verpakking en etikettering van stoffen
en mengsels zorgen de leveranciers er vóór het in de handel brengen voor dat op de verpakking van dergelijke stoffen en mengsels
zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar het volgende wordt vermeld:
‘Uitsluitend voor gebruik door professionele gebruiker.’ |
30. | Stoffen die in bijlage VI, deel 3, van Verordening (EG) nr. 1272/2008 als voor de voortplanting giftige stof van categorie 1A of 1B zijn ingedeeld
en in respectievelijk aanhangsel 5 of 6 zijn opgenomen.
| - 2.
Punt 1 is echter niet van toepassing op: - a)
geneesmiddelen voor menselijk of diergeneeskundig gebruik in de zin van Richtlijn 2001/82/EG en Richtlijn 2001/83/EG;
- b)
cosmetische producten in de zin van Richtlijn 76/768/EEG; - c)
de volgende brandstoffen en olieproducten: - —
brandstoffen als bedoeld in Richtlijn 98/70/EG,
- —
derivaten van minerale oliën, bestemd voor gebruik als brandstof in mobiele of vaste verbrandingsinstallaties, - —
brandstoffen die in een gesloten systeem worden verkocht (bijvoorbeeld flessen vloeibaar gas);
- d)
kunstschilderverven die onder Verordening (EG) nr. 1272/2008 vallen;
- e)
de in aanhangsel 11, kolom 1, vermelde stoffen voor de in kolom 2 van dat aanhangsel vermelde toepassingen. Indien in kolom
2 van aanhangsel 11 een datum wordt vermeld, geldt de afwijking tot en met die datum;
- f)
hulpmiddelen die onder Verordening (EU) 2017/745 vallen
|
31. | - a)
- b)
Creosootolie; benzol-wasolie - c)
Destillaten (koolteer), naftaleenoliën; naftaleenolie - d)
Creosootolie, acenafteenfractie; benzol-wasolie EG-nr. 283-484-8EG-nr. 292-605-3 - e)
Destillaten (koolteer), bovenste; zware antraceenolie - f)
- g)
Teerzuren, kool, ruw; ruwe fenolen - h)
- i)
Lagetemperatuurkoolteerolie, alkalische; extractieresiduen (kool), lagetemperatuurkoolteeralkalische
| - 1.
Mogen niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt als stof of in mengsels, indien de stof of het mengsel bestemd
is om te worden gebruikt voor het behandelen van hout. Evenmin mag aldus behandeld hout in de handel worden gebracht.
- 2.
- a)
mogen de genoemde stoffen en mengsels worden gebruikt voor de behandeling van hout in industriële installaties of door professionele
gebruikers op wie de wetgeving van de Gemeenschap inzake de bescherming van werknemers van toepassing is, maar alleen voor
herbehandeling in situ, indien zij
- i)
benzo[a]pyreen in een concentratie van minder dan 50 mg/kg (0,005 gewichtsprocent), en - ii)
met water extraheerbare fenolen in een concentratie van minder dan 3 gewichtsprocent bevatten.
Deze stoffen en mengsels die voor de behandeling van hout in industriële installaties of door professionele gebruikers worden
gebruikt,
- —
mogen uitsluitend in verpakkingen van 20 l of meer in de handel worden gebracht; - —
mogen niet aan consumenten worden verkocht.
Onverminderd de toepassing van andere communautaire bepalingen inzake de indeling, verpakking en etikettering van stoffen
en mengsels zorgen de leveranciers er vóór het in de handel brengen voor dat op de verpakking van dergelijke stoffen en mengsels
zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar het volgende wordt vermeld:
‘Uitsluitend bestemd voor gebruik in industriële installaties of voor behandeling door professionele gebruikers’; - b)
mag hout dat overeenkomstig punt a) in industriële installaties of door professionele gebruikers is behandeld en dat voor
het eerst in de handel wordt gebracht of in situ wordt herbehandeld, uitsluitend door professionele gebruikers en in industriële
toepassingen worden gebruikt, bijvoorbeeld voor spoorwegen, bij de transmissie van elektriciteit en telecommunicatie, voor
omheiningen, voor agrarische doeleinden (bv. palen ter ondersteuning van bomen) en in haveninstallaties en waterwegen;
- c)
is het verbod op het in de handel brengen van punt 1 niet van toepassing op hout dat vóór 31 december 2002 met de onder a)
tot en met i) genoemde stoffen is behandeld, indien dit hout als tweedehands product voor hergebruik in de handel wordt gebracht.
- 3.
Het in punt 2, onder b) en c), bedoelde behandelde hout mag echter niet worden gebruikt: - —
binnen gebouwen, ongeacht de bestemming ervan; - —
- —
- —
in parken, tuinen en andere voorzieningen voor recreatie en vrijetijdsbesteding buitenshuis, indien het gevaar bestaat dat
dit hout regelmatig met de huid in aanraking komt;
- —
voor de vervaardiging van tuinmeubilair, zoals picknicktafels; - —
voor de vervaardiging, het gebruik en de hernieuwde behandeling van: - —
- —
verpakkingen die in aanraking kunnen komen met voor menselijke en/of dierlijke voeding bestemde onbewerkte producten, tussenproducten
of eindproducten;
- —
ander materiaal dat de hierboven genoemde voorwerpen kan verontreinigen.
|
32. | | Onverminderd de andere delen van deze bijlage is het volgende op de vermeldingen 32 tot en met 38 van toepassing:
- 1.
Mogen niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt: - —
- —
als bestanddeel van andere stoffen of van mengsels, in een concentratie van 0,1 gewichtsprocent of meer,
indien de stof of het mengsel bestemd is voor levering aan het grote publiek en/of voor toepassingen waarbij de betrokken
stoffen kunnen vrijkomen, zoals oppervlaktereiniging en het reinigen van textiel.
- 2.
Onverminderd de toepassing van andere communautaire bepalingen inzake de indeling, verpakking en etikettering van stoffen
en mengsels zorgen de leveranciers er vóór het in de handel brengen voor dat op de verpakking van deze stoffen en van mengsels
die deze stoffen in concentraties van 0,1 gewichtsprocent of meer bevatten, zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar het volgende
wordt vermeld:
‘Uitsluitend bestemd voor gebruik in industriële installaties’. Dit geldt echter niet voor: - a)
geneesmiddelen voor menselijk of diergeneeskundig gebruik in de zin van Richtlijn 2001/82/EG en Richtlijn 2001/83/EG;
- b)
cosmetische producten in de zin van Richtlijn 76/768/EEG.
|
34. | |
35. | 1,1,2,2-Tetrachloorethaan |
36. | 1,1,1,2-Tetrachloorethaan |
37. | |
38. | |
40. | Stoffen die zijn ingedeeld als ontvlambare gassen van categorie 1 of 2, ontvlambare vloeistoffen van categorie 1, 2 of 3,
ontvlambare vaste stoffen van categorie 1 of 2, stoffen en mengsels die in contact met water ontvlambare gassen ontwikkelen
van categorie 1, 2 of 3, pyrofore vloeistoffen van categorie 1 of pyrofore vaste stoffen van categorie 1, ongeacht of zij
in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 zijn opgenomen.
| - 1.
Mogen niet als stof of in mengsels worden gebruikt in aerosolen die in de handel worden gebracht voor levering aan het grote
publiek voor amusements- of decoratiedoeleinden, zoals:
- —
metaalglitter (hoofdzakelijk bedoeld als decoratieartikel); - —
kunstsneeuw en -rijp (decoratieartikel); - —
‘scheetkussens’ (fopartikel); - —
‘silly string’ (schertsartikel); - —
- —
feesttoeters (amusementsartikel); - —
vlokken en schuim (decoratieartikel); - —
imitatiespinnenwebben (fopartikel); - —
stinkbommen (schertsartikel).
- 2.
Onverminderd de toepassing van andere communautaire bepalingen inzake de indeling, verpakking en etikettering van stoffen
zorgen de leveranciers er vóór het in de handel brengen voor dat op de verpakking van de bovenbedoelde aerosolen zichtbaar,
leesbaar en onuitwisbaar het volgende wordt vermeld:
‘Uitsluitend bestemd voor professionele gebruikers’. - 3.
De punten 1 en 2 gelden echter niet voor aerosolen als bedoeld in artikel 8, lid 1 bis, van Richtlijn 75/324/EEG van de Raad.
- 4.
De in de punten 1 en 2 bedoelde aerosolen mogen niet in de handel worden gebracht, tenzij zij voldoen aan de in die punten
genoemde voorschriften.
|
41. | | Mag niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt als stof of in mengsels, indien de stof of het mengsel bestemd is
om te worden gebruikt bij de fabricage of bewerking van non-ferrometalen.
|
43. | Azokleurstoffen | - 1.
Azokleurstoffen die door reductieve splitsing van een of meer azogroepen een of meer van de in aanhangsel 8 genoemde amines
kunnen afgeven in aantoonbare concentraties, d.w.z. hoger dan 30 mg/kg (0,003 gewichtsprocent) in het voorwerp of in de geverfde
onderdelen daarvan, bepaald volgens de in aanhangsel 10 vermelde testmethoden, mogen niet worden gebruikt in voorwerpen van
textiel en leder die langdurig rechtstreeks in aanraking kunnen komen met de menselijke huid of mondholte, zoals:
- —
kleding, beddengoed, handdoeken, haarstukjes, pruiken, hoeden, luiers en andere toiletartikelen, slaapzakken; - —
schoeisel, handschoenen, horlogebandjes, handtassen, portemonnees en portefeuilles, aktetassen, stoelbekleding en nektasjes; - —
speelgoed van textiel of leder en speelgoed met kledingstukken van textiel of leder; - —
garen en weefsels bestemd voor de eindgebruiker.
- 2.
Voorts mogen de in punt 1 bedoelde voorwerpen van textiel en leder uitsluitend in de handel worden gebracht indien zij aan
de in dat punt genoemde eisen voldoen.
- 3.
Azokleurstoffen, vermeld in aanhangsel 9, ‘Lijst van azokleurstoffen’, mogen niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt
als stof of in mengsels in een concentratie van meer dan 0,1 gewichtsprocent, indien de stof of het mengsel bestemd is voor
het verven van voorwerpen van textiel en leder.
|
45. | Difenylether, octabroomderivaat | - 1.
Mag niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt: - —
- —
als bestanddeel van andere stoffen of van mengsels, in een concentratie van meer dan 0,1 gewichtsprocent.
- 2.
Voorwerpen mogen niet in de handel worden gebracht indien zij, ofwel brandvertragende onderdelen daarvan, een concentratie
van meer dan 0,1 gewichtsprocent van deze stof bevatten.
- 3.
Punt 2 is echter niet van toepassing op: - —
voorwerpen die vóór 15 augustus 2004 in de Gemeenschap in gebruik waren; - —
elektrische en elektronische apparatuur die onder Richtlijn 2002/95/EG valt.
|
46. | - a)
- b)
| Mogen niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt als stof of in mengsels in een concentratie van 0,1 gewichtsprocent
of meer voor de volgende toepassingen:
- 1.
industriële en institutionele reiniging, behalve: - —
chemische reiniging in gecontroleerde gesloten systemen met recycling of verbranding van het wasmiddel; - —
reiniging in systemen waarbij het wasmiddel in een speciale behandeling wordt gerecycled of verbrand;
- 2.
huishoudelijke reiniging; - 3.
textiel- en leerbewerking, behalve: - —
bewerking zonder lozing in afvalwater; - —
bewerking in systemen waarbij de organische fractie in een speciale behandeling volledig uit het proceswater wordt verwijderd
vóór het afvalwater biologisch wordt behandeld (ontvetting van schapenvachten);
- 4.
emulgatoren in speendippers voor landbouwgebruik; - 5.
metaalbewerking, behalve: in gecontroleerde gesloten systemen met recycling of verbranding van het wasmiddel; - 6.
vervaardiging van pulp en papier; - 7.
- 8.
andere persoonlijke verzorgingsproducten, behalve: - 9.
co-formulanten in gewasbeschermingsmiddelen en biociden. In het geval van vóór 17 juli 2003 verleende nationale toelatingen
voor gewasbeschermingsmiddelen of biociden die nonylfenolethoxylaten als co-formulant bevatten, geldt deze beperking echter
pas vanaf het verstrijken van de toelating.
|
46 bis. | Nonylfenolethoxylaten (NPE) | - 1.
Mogen niet meer in de handel worden gebracht na 3 februari 2021 in textielartikelen waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht
dat zij tijdens hun normale levenscyclus in water zullen worden gewassen, in concentraties gelijk aan of groter dan 0,01 gewichtsprocent
van dat textielartikel of van elk onderdeel van het textielartikel.
- 2.
Punt 1 is niet van toepassing op het in de handel brengen van tweedehandstextielartikelen of op het in de handel brengen van
nieuwe textielartikelen die uitsluitend van gerecycled textiel en zonder het gebruik van NPE zijn vervaardigd.
- 3.
Voor de toepassing van de punten 1 en 2, wordt onder ‘textielartikel’ verstaan elk af te werken, half afgewerkt en afgewerkt
product dat ten minste voor 80 gewichtsprocent uit textielvezels bestaat, of enig ander product dat een onderdeel bevat dat
ten minste voor 80 gewichtsprocent uit textielvezels bestaat, waaronder producten zoals kleding, accessoires, interieurtextiel,
vezels, garens, weefsels en breiwerk.
|
47. | Chroom(VI)verbindingen | - 1.
Cement en cementhoudende mengsels mogen niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt indien het gehalte aan oplosbaar
chroom(VI) bij de gehydrateerde vorm van het cement of het mengsel meer dan 2 mg/kg (0,0002 %) van het totale drooggewicht
van het cement bedraagt.
- 2.
Als er reductiemiddelen worden gebruikt, zorgen de leveranciers er vóór het in de handel brengen voor dat op de verpakking
van cement en cementhoudende mengsels zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar informatie wordt vermeld over de verpakkingsdatum,
de opslagomstandigheden en de opslagperiode waarbinnen de activiteit van het reductiemiddel gehandhaafd blijft en waarbinnen
het gehalte oplosbaar chroom(VI) onder de in punt 1 vermelde limiet blijft, onverminderd de toepassing van andere communautaire
bepalingen inzake de indeling, verpakking en etikettering van stoffen en mengsels.
- 3.
De punten 1 en 2 gelden niet voor het in de handel brengen en het gebruik in gecontroleerde, gesloten en volledig geautomatiseerde
processen waarin cement en cementhoudende mengsels alleen door machines worden behandeld en er geen kans op huidcontact bestaat.
- 4.
De door het Europees Comité voor Normalisatie goedgekeurde norm voor het testen van het wateroplosbaar chroom (VI)-gehalte
van cement en cementhoudende mengsels wordt gebruikt als de testmethode om aan te tonen dat aan het bepaalde in punt 1 wordt
voldaan.
- 5.
Lederwaren die in contact komen met de huid mogen niet in de handel worden gebracht indien het gehalte aan chroom(VI) gelijk
is aan of groter is dan 3 mg/kg (0,0003 gewichtsprocenten) van het totale drooggewicht van het leer.
- 6.
Voorwerpen met leren onderdelen die in contact komen met de huid mogen niet in de handel worden gebracht indien het gehalte
aan chroom(VI) gelijk is aan of groter is dan 3 mg/kg (0,0003 gewichtsprocenten) van het totale drooggewicht van dat leren
onderdeel.
- 7.
De punten 5 en 6 zijn niet van toepassing op het in de handel brengen van tweedehandsvoorwerpen die voor 1 mei 2015 in eindgebruik
waren in de Unie.
|
48. | | Mag niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt als stof of in mengsels in een concentratie van 0,1 gewichtsprocent
of meer, indien de stof of het mengsel wordt gebruikt in kleefstoffen of spuitverf die bestemd zijn voor levering aan het
grote publiek.
|
49. | | Mag niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt als stof of in mengsels in een concentratie van 0,1 gewichtsprocent
of meer voor alle toepassingen behalve:
- —
als tussenproduct in syntheses, of - —
als procesoplosmiddel in gesloten chemische toepassingen voor chloreerreacties, of - —
bij de vervaardiging van 1,3,5-triamino-2,4,6-trinitrobenzeen (TATB).
|
50. | Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (pak's): - a)
- b)
- c)
- d)
- e)
benzo[b]fluorantheen (BbFA) - f)
benzo[j]fluorantheen (BjFA) - g)
benzo[k]fluorantheen (BkFA) - h)
dibenzo[a,h]antraceen (DBahA)
| - 1.
Procesoliën voor rubberverwerking mogen vanaf 1 januari 2010 niet in de handel gebracht en voor de productie van banden of
delen van banden gebruikt worden indien zij:
- —
meer dan 1 mg/kg (0,0001 gewichtsprocent) BaP of - —
meer dan 10 mg/kg (0,001 gewichtsprocent) van alle hier vermelde pak's tezamen bevatten.
De norm EN 16143:2013 (Aardolieproducten — bepaling van het gehalte van benzo(a)pyreen (BaP) en geselecteerde polycyclische
aromatische koolwaterstoffen (PAK's) in procesoliën — procedure met dubbele LC-reiniging en GC/MS-analyse) wordt gebruikt
als testmethode om naleving van de in de eerste alinea vermelde limieten aan te tonen.
Tot 23 september 2016 wordt aan de in de eerste alinea vermelde maximumgehalten geacht te zijn voldaan als het PCA-extract
minder dan 3 gewichtsprocent bedraagt, gemeten volgens norm IP 346:1998 van het Institute of Petroleum (Bepaling van polycyclische
aromaten (PCA) in ongebruikte smeeroliën en asfalteenvrije petroleumfracties — dimethylsulfoxide-extractie met brekingsindexmeting),
mits de naleving van de limieten voor BaP en de in de lijst vermelde PAK's alsmede de correlatie tussen de meetwaarden en
het PCA-extract om de zes maanden of, als dit eerder is, na elke belangrijke operationele verandering, door de fabrikant of
importeur worden gemeten.
- 2.
Banden en loopvlakken die na 1 januari 2010 worden vervaardigd en procesoliën bevatten die niet aan de in punt 1 genoemde
maximumgehalten voldoen, mogen niet in de handel worden gebracht.
Aan deze maximumgehalten wordt geacht te zijn voldaan als de gevulkaniseerde rubberverbindingen niet meer dan 0,35 % ‘bay’-protonen
bevatten, zoals gemeten en berekend volgens ISO 21461 (Rubber gevulkaniseerd — Bepaling van de aromaticiteit van olie in gevulkaniseerde
rubberverbindingen).
- 3.
Punt 2 is echter niet van toepassing op banden die van een nieuw loopvlak zijn voorzien, als de procesoliën die dit loopvlak
bevat, aan de in punt 1 genoemde maximumgehalten voldoen.
- 4.
Voor de toepassing van deze vermelding wordt onder ‘banden’ verstaan banden voor voertuigen die vallen onder: - —
Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring
van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan,
- —
Richtlijn 2003/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de typegoedkeuring van landbouw- of
bosbouwtrekkers en aanhangwagens, verwisselbare getrokken machines, systemen, onderdelen en technische eenheden daarvan, en
- —
Richtlijn 2002/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 maart 2002 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige
motorvoertuigen en de intrekking van Richtlijn 92/61/EEG van de Raad.
- 5.
Voorwerpen mogen niet voor levering aan het grote publiek in de handel worden gebracht wanneer rubber of kunststof onderdelen
ervan die bij normale of redelijkerwijs te verwachten gebruiksomstandigheden direct, langdurig of herhaald kortdurend in contact
komen met de menselijke huid of de mondholte meer dan 1 mg/kg (0,0001 gewichtsprocenten van dat onderdeel) van een of meer
van de in de lijst opgenomen pak’s bevatten.
Dergelijke voorwerpen zijn onder meer: - —
sportuitrusting zoals fietsen, golfclubs, rackets, - —
huishoudartikelen, trolleys, looprekken, - —
instrumenten voor huishoudelijk gebruik, - —
kleding, schoeisel, handschoenen, sportkledij, - —
horlogebandjes, polsbandjes, maskers, hoofdbanden.
- 6.
Speelgoed, waaronder speeltoestellen, en kinderverzorgingsartikelen mogen niet in de handel worden gebracht wanneer rubber
of kunststof onderdelen ervan die bij normale of redelijkerwijs te verwachten gebruiksomstandigheden direct, langdurig of
herhaald kortdurend in contact komen met de menselijke huid of de mondholte meer dan 0,5 mg/kg (0,00005 gewichtsprocenten
van dat onderdeel) van een of meer van de in de lijst opgenomen pak’s bevatten.
- 7.
Bij wijze van afwijking zijn de punten 5 en 6 niet van toepassing op voorwerpen die vóór 27 december 2015 voor het eerst in
de handel zijn gebracht.
- 8.
Uiterlijk 27 december 2017 beziet de Commissie de grenswaarden in de punten 5 en 6 opnieuw in het licht van nieuwe wetenschappelijke
informatie, waaronder informatie over de migratie van pak’s van de in dat punt vermelde voorwerpen, en de beschikbaarheid
van alternatieve grondstoffen en wijzigt zij die punten in voorkomend geval dienovereenkomstig.
- 9.
Granulaat of mulch met een totaalgehalte aan in de lijst opgenomen pak’s van meer dan 20 mg/kg (0,002 gewichtsprocenten) mag
niet voor gebruik als instrooimateriaal voor kunstgrasvelden of in losse vorm voor speelplaatsen of in sporttoepassingen in
de handel worden gebracht.
- 10.
Granulaat of mulch met een totaalgehalte aan in de lijst opgenomen pak’s van meer dan 20 mg/kg (0,002 gewichtsprocenten) mag
niet als instrooimateriaal voor kunstgrasvelden of in losse vorm voor speelplaatsen of in sporttoepassingen worden gebruikt.
- 11.
Op partijen granulaat dat of mulch die voor gebruik als instrooimateriaal voor kunstgrasvelden of in losse vorm voor speelplaatsen
of in sporttoepassingen in de handel wordt gebracht, wordt een uniek identificatienummer aangebracht.
- 12.
De punten 9, 10 en 11 zijn van toepassing met ingang van 10 augustus 2022. - 13.
Granulaat dat of mulch die op 9 augustus 2022 in de Unie in gebruik is als instrooimateriaal in kunstgrasvelden of in losse
vorm op speelplaatsen of in sporttoepassingen, mag blijven liggen en ter plaatse met hetzelfde doel blijven worden gebruikt.
- 14.
Voor de toepassing van de punten 9 tot en met 13 wordt verstaan onder: - a)
‘granulaat’: mengsels van vaste deeltjes van 1 tot 4 mm, vervaardigd van rubber of ander gevulkaniseerd of polymeer materiaal,
gerecycleerd of nieuw, of verkregen uit een natuurlijke bron;
- b)
‘mulch’: mengsels van vaste deeltjes in de vorm van schilfers met een lengte van 4 tot en met 130 mm en een breedte van 10
tot en met 15 mm, vervaardigd van rubber of ander gevulkaniseerd of polymeermateriaal, gerecycleerd of nieuw, of verkregen
uit een natuurlijke bron;
- c)
‘instrooimateriaal voor kunstgrasvelden’: granulaat dat in kunstgrasvelden wordt gebruikt om de sporttechnische kenmerken
van het kunstgras te verbeteren;
- d)
‘gebruik in losse vorm voor speelplaatsen of in sporttoepassingen’: elk gebruik van granulaat of mulch in losse vorm op speelplaatsen
of voor andere sportdoeleinden dan als instrooimateriaal voor kunstgrasvelden.
|
51. | Bis(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP) | - 1.
Mogen niet worden gebruikt als stof of in mengsels, afzonderlijk of in een combinatie van de in kolom 1 van deze vermelding
genoemde ftalaten, in een concentratie die gelijk is aan of groter is dan 0,1 gewichtsprocent van het weekgemaakte materiaal
in speelgoed en kinderverzorgingsartikelen.
- 2.
Mogen niet in de handel worden gebracht in speelgoed of kinderverzorgingsartikelen, afzonderlijk of in een combinatie van
de eerste drie in kolom 1 van deze vermelding genoemde ftalaten, in een concentratie die gelijk is aan of groter is dan 0,1
gewichtsprocent van het weekgemaakte materiaal.
Daarnaast mag DIBP ook niet in de handel worden gebracht na 7 juli 2020 in speelgoed of kinderverzorgingsartikelen, afzonderlijk
of in combinatie met de eerste drie in kolom 1 van deze vermelding genoemde ftalaten, in een concentratie die gelijk is aan
of groter is dan 0,1 gewichtsprocent van het weekgemaakte materiaal.
- 3.
Mogen niet in de handel worden gebracht na 7 juli 2020 in voorwerpen, afzonderlijk of in een combinatie van de in kolom 1
van deze vermelding genoemde ftalaten, in een concentratie die gelijk is aan of groter is dan 0,1 gewichtsprocent van het
weekgemaakte materiaal in het voorwerp.
- 4.
Punt 3 is niet van toepassing op: - a)
voorwerpen die uitsluitend voor industrieel of landbouwgebruik zijn bestemd, of uitsluitend voor gebruik in de openlucht,
op voorwaarde dat geen weekgemaakt materiaal in contact met de menselijke slijmvliezen of in langdurig contact met de menselijke
huid komt;
- b)
luchtvaartuigen die vóór 7 januari 2024 in de handel zijn gebracht, of voorwerpen, ongeacht wanneer deze in de handel zijn
gebracht, die uitsluitend zijn bestemd voor gebruik voor het onderhoud of de reparatie van die luchtvaartuigen, voor zover
die voorwerpen van essentieel belang zijn voor de veiligheid en luchtwaardigheid van de luchtvaartuigen;
- c)
motorvoertuigen binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2007/46/EG die vóór 7 januari 2024 in de handel zijn gebracht,
of voorwerpen, ongeacht wanneer deze in de handel zijn gebracht, die uitsluitend zijn bestemd voor gebruik voor het onderhoud
of de reparatie van die voertuigen, voor zover die voertuigen zonder die voorwerpen niet kunnen functioneren zoals bedoeld;
- d)
voorwerpen die vóór 7 juli 2020 in de handel zijn gebracht; - e)
meetinstrumenten voor gebruik in het laboratorium, of onderdelen daarvan; - f)
materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG)
nr. 1935/2004 of Verordening (EU) nr. 10/2011 van de Commissie;
- g)
medische hulpmiddelen binnen het toepassingsgebied van de Richtlijnen 90/385/EEG, 93/42/EEG of 98/79/EG, of onderdelen daarvan; - h)
elektrische en elektronische apparatuur binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2011/65/EU;
- i)
de primaire verpakking van geneesmiddelen binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 726/2004, Richtlijn 2001/82/EG of Richtlijn 2001/83/EG;
- j)
speelgoed en kinderverzorgingsartikelen zoals bedoeld in punt 1 of punt 2.
- 5.
Voor de toepassing van de punten 1, 2, 3 en 4, onder a), wordt verstaan onder: - a)
‘weekgemaakt materiaal’:een van de volgende homogene materialen: - —
polyvinylchloride (pvc), polyvinylideenfluoride (PVDC), polyvinylacetaat (PVA), polyurethanen; - —
alle andere polymeren (met inbegrip van onder meer polymeerschuim en rubber materialen) met uitzondering van siliconenrubber
en natuurlijke latexcoatings;
- —
oppervlaktecoatings, antislipcoatings, afwerkingen, decalcomanieën, bedrukkingen; - —
kleefstoffen, afdichtingsmiddelen, verf en inkt;
- b)
‘langdurig contact met de menselijke huid’: een voortdurend contact gedurende meer dan 10 minuten of intermitterend contact
gedurende een periode van 30 minuten, per dag;
- c)
‘kinderverzorgingsartikel’: artikelen voor het in slaap brengen van kinderen, ontspanning, hygiëne, het voeden van kinderen
of het zuigen door kinderen.
- 6.
Voor de toepassing van punt 4, onder b), wordt onder ‘luchtvaartuig’ verstaan: - a)
een burgerluchtvaartuig dat is geproduceerd overeenkomstig een typecertificaat afgegeven krachtens Verordening (EG) nr. 216/2008, of overeenkomstig de goedkeuring van een ontwerp die is afgegeven krachtens de nationale regelgeving van een verdragsluitende
staat van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO), of waarvoor een bewijs van luchtwaardigheid is afgegeven door
een verdragsluitende staat van de ICAO krachtens bijlage 8 bij het op 7 december 1944 in Chicago ondertekende Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, of
- b)
een militair luchtvaartuig.
|
52. | De volgende ftalaten (of andere CAS- en EG-nummers die betrekking hebben op de stof): - a)
di-‘isononyl’-ftalaat (DINP) CAS-nr. 28553-12-0 en 68515-48-0 EG-nr. 249-079-5 en 271-090-9 - b)
di-‘isodecyl’-ftalaat (DIDP) CAS-nr. 26761-40-0 en 68515-49-1 EG-nr. 247-977-1 en 271-091-4 - c)
| - 1.
Mogen niet worden gebruikt als stof of in mengsels in een concentratie van meer dan 0,1 gewichtsprocent van het weekgemaakte
materiaal in speelgoed- en kinderverzorgingsartikelen die door kinderen in de mond kunnen worden gestopt.
- 2.
Dergelijk speelgoed en dergelijke kinderverzorgingsartikelen die deze ftalaten bevatten in een concentratie van meer dan 0,1
gewichtsprocent van het weekgemaakte materiaal, mogen niet in de handel gebracht worden.
- 3.
- 4.
Voor de toepassing van deze vermelding wordt onder ‘kinderverzorgingsartikel’ verstaan: artikelen voor het in slaap brengen
van kinderen, ontspanning, hygiëne, het voeden van kinderen of het zuigen door kinderen.
|
54. | 2-(2-Methoxyethoxy)ethanol (DEGME) | Mag na 27 juni 2010 niet in de handel worden gebracht als bestanddeel, in een concentratie van 0,1 gewichtsprocent of meer,
van verven, verfafbijtmiddelen, reinigingsmiddelen, zelfglanzende emulsies en vloerkitten die bestemd zijn voor levering aan
het grote publiek.
|
55. | 2-(2-Butoxyethoxy)ethanol (DEGBE) | - 1.
Mag na 27 juni 2010 niet voor het eerst in de handel worden gebracht als bestanddeel, in een concentratie van 3 gewichtsprocent
of meer, van spuitverven of spuitreinigingsmiddelen in aerosolen die bestemd zijn voor het grote publiek.
- 2.
Spuitverven en spuitreinigingsmiddelen in aerosolen die DEGBE bevatten en niet aan punt 1 voldoen, mogen na 27 december 2010
niet in de handel worden gebracht voor levering aan het grote publiek.
- 3.
Onverminderd andere communautaire wetgeving betreffende de indeling, verpakking en etikettering van stoffen en mengsels zorgen
de leveranciers er vóór het in de handel brengen voor dat op andere verven dan spuitverven, die DEGBE bevatten in een concentratie
van 3 gewichtsprocent of meer en in de handel worden gebracht voor levering aan het grote publiek, uiterlijk op 27 december
2010 zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar het volgende wordt vermeld:
‘Niet gebruiken in verfspuitapparatuur’.
|
56. | Methyleendifenyldiisocyanaat (MDI) inclusief de volgende afzonderlijke isomeren: - a)
4,4' -methyleendifenyldiisocyanaat: - b)
2,4'-methyleendifenyldiisocyanaat: - c)
2,2'-methyleendifenyldiisocyanaat:
| - 1.
Mag na 27 december 2010 niet in de handel worden gebracht als bestanddeel, in een concentratie van 0,1 gewichtsprocent of
meer, van mengsels die bestemd zijn voor levering aan het grote publiek, tenzij de leveranciers er vóór het in de handel brengen
voor zorgen dat de verpakking:
- a)
beschermende handschoenen bevat die aan de vereisten van Richtlijn 89/686/EEG van de Raad voldoen;
- b)
onverminderd andere communautaire wetgeving betreffende de indeling, verpakking en etikettering van stoffen en mengsels voorzien
is van de volgende, zichtbare, leesbare en onuitwisbare vermelding:
- ‘—
Bij personen die al voor diisocyanaten gesensibiliseerd zijn, kunnen bij gebruik van dit product allergische reacties optreden. - —
Personen die lijden aan astma, eczeem of huidproblemen, moeten contact met dit product, inclusief huidcontact, vermijden. - —
Dit product niet bij slechte ventilatie gebruiken, tenzij een beschermend masker met een geschikte gasfilter (type A1 overeenkomstig
norm EN 14387) wordt gedragen.’
- 2.
Punt 1, onder a), geldt niet voor smeltlijmen.
|
57. | | - 1.
Mag na 27 juni 2010 niet voor het eerst in de handel worden gebracht als bestanddeel, in een concentratie van 0,1 gewichtsprocent
of meer, van contactlijmen op basis van neopreen in een verpakking van meer dan 350 g die bestemd zijn voor levering aan het
grote publiek.
- 2.
Contactlijmen op basis van neopreen die cyclohexaan bevatten en niet aan punt 1 voldoen, mogen na 27 december 2010 niet in
de handel worden gebracht voor levering aan het grote publiek.
- 3.
Onverminderd andere communautaire wetgeving betreffende de indeling, verpakking en etikettering van stoffen en mengsels zorgen
de leveranciers er vóór het in de handel brengen voor dat op contactlijmen op basis van neopreen die cyclohexaan bevatten
in een concentratie van 0,1 gewichtsprocent of meer en na 27 december 2010 in de handel worden gebracht voor levering aan
het grote publiek, zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar het volgende wordt vermeld:
- ‘—
Dit product mag niet worden gebruikt bij slechte ventilatie. - —
Dit product mag niet worden gebruikt voor het leggen van vloerbedekking’.
|
58. | | - 1.
Mag na 27 juni 2010 niet voor het eerst in de handel worden gebracht als stof of in mengsels die meer dan 28 gewichtsprocent
stikstof in verhouding tot het ammoniumnitraat bevatten, voor gebruik als vaste, enkelvoudige of samengestelde meststof, tenzij
de meststof voldoet aan de technische bepalingen voor meststoffen op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte
zoals vastgesteld in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake meststoffen.
|
59. | | - 1.
Verfafbijtmiddelen die dichloormethaan bevatten in een concentratie van 0,1 gewichtsprocent of meer mogen niet: - a)
voor het eerst op de markt worden gebracht voor levering aan het grote publiek of aan beroepsmatige gebruikers na 6 december
2010;
- b)
op de markt worden gebracht voor levering aan het grote publiek of aan beroepsmatige gebruikers na 6 december 2011; - c)
door beroepsmatige gebruikers worden gebruikt na 6 juni 2012. Voor de toepassing van deze vermelding wordt verstaan onder: - i)
‘beroepsmatige gebruiker’: iedere natuurlijke of rechtspersoon, met inbegrip van werknemers en zelfstandigen, die in het kader
van zijn beroepsactiviteit buiten een industriële installatie verf afbijt;
- ii)
‘industriële installatie’: een installatie die gebruikt wordt voor het afbijten van verf.
- 2.
In afwijking van punt 1 mogen de lidstaten het gebruik van dichloormethaanhoudende verfafbijtmiddelen door beroepsmatige gebruikers
met een specifieke opleiding voor bepaalde activiteiten op hun grondgebied toestaan en het op de markt brengen van die verfafbijtmiddelen
voor levering aan die beroepsmatige gebruikers toestaan.
De lidstaten die van deze afwijking gebruikmaken, stellen de nodige voorschriften vast voor de bescherming van de gezondheid
en veiligheid van de beroepsmatige gebruikers van dichloormethaanhoudende verfafbijtmiddelen en stellen de Commissie daarvan
in kennis.
Een van deze voorschriften is de vereiste dat de beroepsmatige gebruiker over een door de lidstaat waarin hij werkzaam is
erkend certificaat beschikt, dan wel ander desbetreffend bewijsmateriaal kan overleggen, of anderszins door die lidstaat erkend
is, waaruit blijkt dat hij de juiste opleiding heeft genoten en over de vakbekwaamheid beschikt om dichloormethaanhoudende
verfafbijtmiddelen veilig te gebruiken.
De Commissie stelt een lijst op van de lidstaten die van de afwijking van dit punt gebruik hebben gemaakt, en maakt deze via
internet bekend.
- 3.
Een beroepsmatige gebruiker die van de in punt 2 bedoelde afwijking gebruik maakt, mag alleen werkzaam zijn in lidstaten die
van die afwijking gebruik hebben gemaakt. De in punt 2 bedoelde opleiding omvat ten minste:
- a)
bewustmaking, beoordeling en beheer van de gezondheidsrisico's, met inbegrip van informatie over bestaande vervangingsmiddelen
of procedés die bij de desbetreffende gebruiksomstandigheden minder gevaarlijk voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers
zijn;
- b)
gebruik van deugdelijke ventilatie; - c)
gebruik van deugdelijke persoonlijke beschermingsmiddelen die aan Richtlijn 89/686/EEG voldoen.
Werkgevers en zelfstandigen gebruiken bij voorkeur in plaats van dichloormethaan een chemische stof of procedé die/dat bij
de desbetreffende gebruiksomstandigheden geen of een lager risico voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer oplevert.
De beroepsmatige gebruiker past alle relevante veiligheidsmaatregelen toe, met inbegrip van het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. - 4.
Onverminderd andere communautaire wetgeving inzake de bescherming van werknemers mogen dichloormethaanhoudende verfafbijtmiddelen
in een concentratie van 0,1 gewichtsprocent of meer slechts in industriële installaties worden gebruikt als ten minste aan
de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- a)
doeltreffende ventilatie in alle werkruimten, met name bij de natte behandeling en het drogen van de behandelde voorwerpen:
plaatselijke afvoerventilatie bij afbijtbaden, aangevuld met geforceerde ventilatie in die ruimten teneinde de blootstelling
tot een minimum te beperken en voor zover technisch mogelijk de desbetreffende grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling
na te leven;
- b)
getroffen maatregelen om verdamping uit afbijtbaden tot een minimum te beperken, waaronder: deksels waarmee de afbijtbaden
afgedekt zijn, behalve tijdens het inbrengen en uithalen van de voorwerpen; passende voorzorgen voor het inbrengen en uithalen;
en spoelbaden met water of pekel om overmaat oplosmiddel na het uithalen te verwijderen;
- c)
getroffen maatregelen om veilig met dichloormethaan om te gaan, waaronder: pompen en leidingen om het verfafbijtmiddel in
de baden te brengen en te verwijderen; en passende voorzorgen om op een veilige manier de baden schoon te maken en het bezinksel
te verwijderen;
- d)
persoonlijke beschermingsmiddelen die voldoen aan Richtlijn 89/686/EEG, waaronder: deugdelijke beschermingshandschoenen, veiligheidsbrillen en beschermende kleding; en deugdelijke ademhalingsbeschermingsapparatuur
indien de grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling niet op andere wijze kunnen worden nageleefd;
- e)
goede informatie, instructie en training voor het gebruik van deze apparatuur voor de gebruikers.
- 5.
Onverminderd andere communautaire bepalingen betreffende de indeling, de etikettering en de verpakking van stoffen en mengsels
moet op de verpakking van verfafbijtmiddelen die dichloormethaan in een concentratie van 0,1 gewichtsprocent of meer bevatten,
uiterlijk 6 december 2011 zichtbaar, duidelijk leesbaar en onuitwisbaar de volgende vermelding worden aangebracht:
‘Uitsluitend bestemd voor industrieel gebruik en voor beroepsmatige gebruikers die erkend zijn in bepaalde lidstaten van de
Europese Unie — Vergewis u ervan of gebruik toegestaan is.’
|
60. | | Mag na 5 november 2012 niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt als stof of bestanddeel van mengsels in een concentratie
van 0,1 gewichtsprocent of meer voor voegwerk.
|
61. | | Mag niet in voorwerpen of delen ervan worden gebruikt in concentraties van meer dan 0,1 mg/kg. Voorwerpen of delen ervan die DMF bevatten in concentraties van meer dan 0,1 mg/kg, mogen niet in de handel worden gebracht. |
62 | - a)
- b)
- c)
Fenylkwik-2-ethylhexanoaat - d)
- e)
| - 1.
Mag niet worden vervaardigd, in de handel worden gebracht of worden gebruikt als stof of in mengsels na 10 oktober 2017 indien
de kwikconcentratie in de mengsels gelijk is aan of hoger is dan 0,01 gewichtsprocent.
- 2.
Voorwerpen of onderdelen ervan die een of meer van deze stoffen bevatten, mogen niet in de handel worden gebracht na 10 oktober
2017 indien de kwikconcentratie in de voorwerpen of enig onderdeel ervan gelijk is aan of hoger is dan 0,01 gewichtsprocent.
|
63. | en de verbindingen daarvan | - 1.
Mogen niet in de handel gebracht of gebruikt worden in enig afzonderlijk deel van juwelen als de loodconcentratie (uitgedrukt
als metaal) in dat deel gelijk aan of groter dan 0,05 gewichtsprocent is.
- 2.
Voor de toepassing van punt 1: - i)
wordt onder ‘juwelen’ verstaan juwelen, namaakjuwelen en haaraccessoires, met inbegrip van: - a)
armbanden, kettingen en ringen, - b)
- c)
polshorloges en polssieraden, - d)
broches en manchetknopen;
- ii)
omvat ‘enig afzonderlijk deel’ zowel de materialen waarvan de juwelen zijn vervaardigd als de afzonderlijke bestanddelen van
de juwelen.
- 3.
Punt 1 is ook van toepassing op afzonderlijke delen wanneer zij in de handel gebracht of gebruikt worden voor het maken van
juwelen.
- 4.
Punt 1 is niet van toepassing op: - a)
kristalglas zoals omschreven in bijlage I (categorieën 1, 2, 3 en 4) bij Richtlijn 69/493/EEG van de Raad ;
- b)
inwendige onderdelen van horloges, waar de consument niet bij kan komen; - c)
natuurlijke edelstenen en halfedelstenen (GN-code 7103 volgens Verordening (EEG) nr. 2658/87), tenzij zij zijn behandeld met lood, loodverbindingen of mengsels die deze stoffen bevatten;
- d)
email, gedefinieerd als verglaasbare mengsels die voortkomen uit het smelten, verglazen of sinteren van mineralen die bij
een temperatuur van minimaal 500 °C worden gesmolten.
- 5.
Punt 1 is niet van toepassing op juwelen die vóór 9 oktober 2013 voor het eerst in de handel gebracht zijn of die vóór 10
december 1961 vervaardigd zijn.
- 6.
Uiterlijk op 9 oktober 2017 evalueert de Commissie de punten 1 tot en met 5 van deze vermelding in het licht van nieuwe wetenschappelijke
informatie, waaronder de beschikbaarheid van alternatieven en de migratie van lood uit de in punt 1 bedoelde voorwerpen, en
wijzigt zij deze vermelding indien en voor zover nodig.
- 7.
Mogen niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt in artikelen die voor het grote publiek bestemd zijn, indien de
loodconcentratie (uitgedrukt als metaal) in die voorwerpen of toegankelijke delen ervan gelijk is aan of hoger is dan 0,05
gewichtspercent, en kinderen deze artikelen of delen daarvan bij normale of redelijkerwijs te verwachten omstandigheden van
gebruik in de mond kunnen nemen.
Deze limiet is niet van toepassing indien kan worden aangetoond dat de afgifte van lood uit dergelijke voorwerpen of toegankelijke
delen daarvan, al dan niet gecoat, niet groter is dan 0,05 μg/cm2 per uur (wat overeenkomt met 0,05 μg/g/h), en voor gecoate voorwerpen, dat de coating afdoende is om ervoor te zorgen dat
deze afgifte per tijdseenheid niet wordt overschreden gedurende een periode van ten minste twee jaar van normaal of redelijkerwijze
te voorzien gebruik van het voorwerp.
Voor de toepassing van dit punt is de Commissie van oordeel dat een voorwerp of een toegankelijk deel van een voorwerp door
kinderen in de mond kan worden gestopt als het kleiner is dan 5 cm in één dimensie of een afneembaar of uitstekend deel van
die omvang heeft.
- 8.
Punt 7 is bij wijze van uitzondering niet van toepassing op: - a.
sieraden die onder punt 1 vallen; - b.
kristalglas zoals omschreven in bijlage I (categorieën 1, 2, 3 en 4) bij Richtlijn 69/493/EEG; - c.
natuurlijke edelstenen en halfedelstenen (GN-code 7103 volgens Verordening (EEG) nr. 2658/87), tenzij die zijn behandeld met lood, loodverbindingen of mengsels die deze stoffen bevatten;
- d.
email, gedefinieerd als verglaasbare mengsels die voortkomen uit het smelten, verglazen of sinteren van mineralen die bij
een temperatuur van minimaal 500 °C worden gesmolten;
- e.
sleutels en sloten, met inbegrip van hangsloten; - f.
- g.
artikelen en delen van artikelen bestaande uit messing legeringen, als de loodconcentratie (uitgedrukt als metaal) in de legering
niet meer bedraagt dan 0,5 % van het totale gewicht;
- h.
de punten van pennen en potloden; - i.
- j.
draagbare zinkkoolstofbatterijen en knoopcelbatterijen; - k.
artikelen binnen de werkingssfeer van: - i)
- ii)
Verordening (EG) nr. 1935/2004; - iii)
Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad - iv)
Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad .
- 9.
De Commissie evalueert uiterlijk op 1 juli 2019 punten 7 en 8 e), f), i) en j) van deze vermelding opnieuw in het licht van
nieuwe wetenschappelijke gegevens, met inbegrip van de beschikbaarheid van alternatieven en de migratie van lood van de in
artikel 7 bedoelde artikelen en de voorschriften betreffende de duurzaamheid van coating, en past deze vermelding dienovereenkomstig
aan, indien nodig.
- 10.
Bij wijze van uitzondering is punt 7 niet van toepassing op artikelen die voor de eerste maal in de handel worden gebracht
vóór 1 juni 2016.
- 11.
Na 15 februari 2023 is het in watergebieden of op 100 meter of minder van watergebieden verwijderd verboden om: - a)
hagel met een concentratie aan lood (uitgedrukt als metaal) gelijk aan of groter dan 1 gewichtspercent af te vuren; - b)
tijdens het schieten in watergebieden of als onderdeel van het gaan schieten in watergebieden dergelijke hagel bij zich te
hebben.
Voor de toepassing van de eerste alinea geldt dat: - a)
onder ‘op 100 meter of minder van watergebieden verwijderd’ wordt verstaan: op een afstand van maximaal 100 meter van een
willekeurig punt aan de buitengrens van een watergebied;
- b)
onder ‘schieten in watergebied’ wordt verstaan: een schietactiviteit in watergebieden of op 100 meter of minder van watergebieden
verwijderd;
- c)
indien een persoon in watergebieden of op 100 meter of minder van watergebieden verwijderd tijdens het schieten of als onderdeel
van het gaan schieten wordt aangetroffen met hagel bij zich, wordt die schietactiviteit gezien als schieten in watergebied,
tenzij die persoon kan aantonen dat het om andere soort schietactiviteit gaat.
De in de eerste alinea neergelegde beperking is niet van toepassing in een lidstaat indien die lidstaat de Commissie overeenkomstig
lid 12 in kennis stelt van zijn voornemen om van de bij dat lid toegestane optie gebruik te maken.
- 12.
Indien in totaal minstens 20 % van het grondgebied van een lidstaat, exclusief de territoriale wateren, watergebieden zijn,
kan die lidstaat, in plaats van de in de eerste alinea van lid 11 neergelegde beperking, vanaf 15 februari 2024 de volgende
handelingen verbieden:
- a)
het in de handel brengen van hagel met een concentratie aan lood (uitgedrukt als metaal) gelijk aan of groter dan 1 gewichtspercent; - b)
het afvuren van dergelijke hagel; - c)
het bij zich hebben van dergelijke hagel tijdens het schieten of als onderdeel van het gaan schieten.
Een lidstaat die voornemens is gebruik te maken van de bij de eerste alinea toegestane optie, stelt de Commissie hiervan uiterlijk
op 15 augustus 2021 in kennis. De lidstaat stelt de Commissie onverwijld en in elk geval uiterlijk op 15 augustus 2023 in
kennis van de tekst van de door hem vastgestelde nationale maatregelen. De Commissie maakt dergelijke kennisgevingen van voornemens
en teksten van nationale maatregelen die zij heeft ontvangen, onverwijld openbaar.
- 13.
Voor de toepassing van de leden 11 en 12 wordt verstaan onder: - a)
‘watergebieden’: moerassen, vennen, veen- of plasgebieden, natuurlijk of kunstmatig, blijvend of tijdelijk, met stilstaand
of stromend water, zoet, brak of zout, met inbegrip van zeewater waarvan de diepte bij eb niet meer is dan zes meter;
- b)
‘hagel’: pellets die worden gebruikt of bestemd zijn om te worden gebruikt in één lading of patroon in een hagelgeweer; - c)
‘hagelgeweer’: een vuurwapen met gladde loop, met uitzondering van met perslucht werkende geweren en karabijnen; - d)
‘schietactiviteit’: het schieten met een hagelgeweer; - e)
‘bij zich hebben’: het bij zich dragen of op enige andere wijze vervoeren; - f)
om te bepalen of een persoon die wordt aangetroffen met hagel, hagel bij zich heeft ‘als onderdeel van het gaan schieten’: - i)
moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval; - ii)
hoeft de persoon bij wie hagel wordt aangetroffen niet noodzakelijkerwijs de persoon te zijn die schiet.
- 14.
De lidstaten kunnen nationale bepalingen voor de bescherming van het milieu of de gezondheid van de mens die van kracht zijn
op 15 februari 2021 handhaven en het gebruik van lood in hagel strenger beperken dan in lid 11 is bepaald.
De lidstaat stelt de Commissie onverwijld in kennis van de tekst van die nationale bepalingen. De Commissie maakt dergelijke
teksten van nationale bepalingen die zij heeft ontvangen, onverwijld openbaar.
- 15.
Mogen niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt in voorwerpen die uit polymeren of copolymeren van vinylchloride
(pvc) zijn vervaardigd indien de concentratie lood gelijk is aan of groter is dan 0,1 gewichtsprocent van het pvc-materiaal.
- 16.
Punt 15 is van toepassing met ingang van 29 november 2024. - 17.
Bij wijze van afwijking is punt 15 tot en met 28 mei 2025 niet van toepassing op pvc- voorwerpen die teruggewonnen flexibel
pvc bevatten.
- 18.
Bij wijze van afwijking is punt 15 tot en met 28 mei 2033 niet van toepassing op de volgende pvc-voorwerpen die teruggewonnen
hard pvc bevatten, indien de concentratie lood lager is dan 1,5 gewichtsprocent van het teruggewonnen hard pvc:
- a)
profielen en platen voor buitentoepassingen in gebouwen en civieltechnische werken, met uitzondering van dekken en terrassen; - b)
profielen en platen voor dekken en terrassen, mits het teruggewonnen pvc in een middenlaag wordt gebruikt en volledig bedekt
is met een laag pvc of ander materiaal waarvan de concentratie lood lager is dan 0,1 gewichtsprocent;
- c)
profielen en platen voor gebruik in verborgen of holle ruimten in gebouwen en civieltechnische werken (indien tijdens normaal
gebruik, met uitzondering van onderhoudswerkzaamheden, niet toegankelijk, bijvoorbeeld kabelgoten);
- d)
profielen en platen voor binnenbouwtoepassingen, mits het volledige oppervlak van het profiel of de plaat dat na installatie
ervan naar de verblijfsruimten van een gebouw is gericht, vervaardigd is met pvc of een ander materiaal waarvan de concentratie
lood lager is dan 0,1 gewichtsprocent;
- e)
meerlagige leidingen (met uitzondering van leidingen voor drinkwater), mits het teruggewonnen pvc in een middelste laag wordt
gebruikt en volledig wordt bedekt door een laag van pvc of ander materiaal waarvan de concentratie lood lager is dan 0,1 gewichtsprocent;
- f)
fittingen, met uitzondering van fittingen voor drinkwaterleidingen.
Vanaf 28 mei 2026 mag hard pvc dat is teruggewonnen uit de in punt a) tot en met d) bedoelde categorieën voorwerpen alleen
worden gebruikt voor de productie van nieuwe voorwerpen van een van die categorieën.
Leveranciers van pvc-voorwerpen die teruggewonnen hard pvc bevatten met een loodgehalte gelijk aan of groter dan 0,1 gewichtsprocent
van het pvc-materiaal, zorgen ervoor dat deze voorwerpen, voordat ze in de handel worden gebracht, zichtbaar, leesbaar en
onuitwisbaar zijn voorzien van de volgende vermelding: ‘Bevat ≥ 0,1 gewichtsprocent aan lood’. Indien de markering wegens
de aard van het voorwerp niet op het voorwerp kan worden aangebracht, moet zij op de verpakking van het voorwerp worden aangebracht.
Leveranciers van pvc-voorwerpen die teruggewonnen hard pvc bevatten dienen bij de nationale handhavingsautoriteiten op verzoek
bewijsstukken in ter staving van de claims dat het pvc in die voorwerpen van terugwinning afkomstig is. Certificaten die de
traceerbaarheid en het gehalte aan gerecycleerd materiaal aantonen, zoals die welke zijn ontwikkeld overeenkomstig EN 15343:2007
of gelijkwaardige erkende normen, kunnen worden gebruikt om dergelijke claims voor in de Unie geproduceerde pvc-voorwerpen
te staven. Claims dat het pvc in ingevoerde voorwerpen afkomstig is van terugwinning, moeten vergezeld gaan van een door een
onafhankelijke derde afgegeven certificaat dat de traceerbaarheid en het gehalte aan gerecycleerd materiaal op gelijkwaardige
wijze aantoont. Uiterlijk op 28 mei 2028 herziet de Commissie dit punt in het licht van nieuwe wetenschappelijke informatie
en wijzigt zij dit punt indien nodig dienovereenkomstig.
- 19.
Bij wijze van afwijking is punt 15 niet van toepassing op: - a)
pvc-silica-separatoren in zuur-loodaccu’s, tot en met 28 mei 2033; - b)
voorwerpen die vallen onder punt 1, overeenkomstig de punten 2 tot en met 5, en onder punt 7, overeenkomstig de punten 8 en
10;
- c)
voorwerpen binnen de werkingssfeer van: - i)
Verordening (EG) nr. 1935/2004; - ii)
- iii)
- iv)
- 20.
Bij wijze van afwijking is punt 15 niet van toepassing op pvc-voorwerpen die tot en met 28 november 2024 in de handel worden
gebracht.
|
64. | | Mag niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt als stof of bestanddeel van mengsels in een concentratie van 1 gewichtsprocent
of meer indien de stof of het mengsel in de handel is gebracht is om te worden gebruikt als of wordt gebruikt als luchtverfrisser
of reukverdrijver in toiletten, huizen, kantoren of andere overdekte openbare ruimten.
|
65. | Anorganische ammoniumzouten | - 1.
Mogen na 14 juli 2018 niet meer in de handel worden gebracht of worden gebruikt in isolerende mengsels van cellulose of isolerende
voorwerpen van cellulose, tenzij de ammoniakemissie uit deze mengsels of voorwerpen onder de in punt 4 gespecificeerde testvoorwaarden
resulteert in een concentratie van minder dan 3 ppm, uitgedrukt op basis van volume (2,12 mg/m3).
Een leverancier van een anorganische ammoniumzouten bevattend isolerend mengsel van cellulose moet de ontvanger of consument
op de hoogte stellen van de maximaal toelaatbare belasting van het isolerende mengsel van cellulose, uitgedrukt in dikte en
densiteit.
Een downstreamgebruiker van een anorganische ammoniumzouten bevattend isolerend mengsel van cellulose moet ervoor zorgen dat
de door de leverancier meegedeelde maximaal toelaatbare belasting niet wordt overschreden.
- 2.
Bij wijze van uitzondering is punt 1 niet van toepassing op het in de handel brengen van isolerende mengsels van cellulose
die uitsluitend bestemd zijn voor de productie van isolerende voorwerpen van cellulose, of op het gebruik van die mengsels
bij de productie van isolerende voorwerpen van cellulose.
- 3.
In het geval van een lidstaat die op 14 juli 2016 beschikt over voorlopige nationale maatregelen die krachtens artikel 129, lid 2, onder a), door de Commissie zijn goedgekeurd, zijn de bepalingen van de leden 1 en 2 met ingang van die datum van toepassing.
- 4.
De naleving van de in punt 1, eerste alinea, gespecificeerde emissiegrenswaarde moet worden aangetoond overeenkomstig de technische
specificatie CEN/TS 16516, met de volgende aanpassingen:
- a)
de duur van de test bedraagt ten minste 14 dagen, in plaats van 28 dagen; - b)
gedurende de test moet de emissie van ammoniakgas ten minste een maal per dag worden gemeten; - c)
de emissiegrenswaarde mag niet worden bereikt of overschreden voor elke tijdens de test verrichte meting; - d)
de relatieve vochtigheid bedraagt 90 %, in plaats van 50 %; - e)
er moet een geschikte methode voor het meten van de emissie van ammoniakgas worden gebruikt; - f)
de belasting, uitgedrukt in dikte en densiteit, wordt geregistreerd gedurende de bemonstering van de te testen isolerende
mengsels of voorwerpen van cellulose.
|
66. | | Mag na 2 januari 2020 niet in de handel worden gebracht in thermisch papier in concentraties gelijk aan of groter dan 0,02
gewichtsprocent.
|
67. | Vervallen. | |
68. | Lineaire en vertakte perfluorcarbonzuren met de formule CnF2n+1−C(= O)OH, waarbij n = 8, 9, 10, 11, 12 of 13 (C9-C14-PFCA's), met inbegrip van zouten daarvan en alle combinaties van deze
producten.
Aan C9-C14-PFCA verwante stoffen die geen rechtstreeks met een ander koolstofatoom verbonden perfluorgroep met de formule
CnF2n+1 hebben, waarbij n = 9, 10, 11, 12, 13 of 14, als een van de structurele elementen, met inbegrip van de zouten en alle combinaties
daarvan.
De volgende stoffen zijn van deze omschrijving uitgesloten: - —
CnF2n+1−X, waarbij X = F, Cl, of Br
waarbij n = 9, 10, 11, 12, 13 of 14, met inbegrip van combinaties daarvan; - —
CnF2n+1−C(= O)OX' waarbij n> 13 en X' = elke groep, met inbegrip van zouten.
| - 1.
Mogen vanaf 25 februari 2023 niet worden vervaardigd of in de handel worden gebracht als stoffen als zodanig. - 2.
Mogen vanaf 25 februari 2023 niet worden gebruikt of in de handel worden gebracht in: - a)
een andere stof, als bestanddeel; - b)
- c)
tenzij de concentratie in de stof, het mengsel of het voorwerp lager is dan 25 ppb voor de som van C9-C14-PFCA's en zouten
daarvan of 260 ppb voor de som van aanverwante stoffen.
- 3.
In afwijking van punt 2 bedraagt de maximumconcentratie 10 ppm voor de som van C9-C14-PFCA's, zouten daarvan en aanverwante
stoffen, wanneer zij aanwezig zijn in een stof die als een vervoerd geïsoleerd tussenproduct wordt gebruikt, mits aan de voorwaarden
van artikel 18, lid 4, punten a) tot en met f), van deze verordening is voldaan voor de vervaardiging van fluorchemicaliën
met een perfluorkoolstofketen van ten hoogste zes atomen. De Commissie evalueert deze maximumconcentratie uiterlijk op 25
augustus 2023.
- 4.
Punt 2 is van toepassing vanaf 4 juli 2023 op: - i)
olie- en waterafstotend textiel voor de bescherming van werknemers tegen gevaarlijke vloeistoffen die risico's voor hun gezondheid
en veiligheid inhouden;
- ii)
vervaardiging van polytetrafluorethyleen (PTFE) en polyvinylideenfluoride (PVDF) voor de vervaardiging van: - —
hoogwaardige, corrosiebestendige en gasfiltermembranen, waterfiltermembranen en membranen voor medisch textiel, - —
warmtewisselaar op basis van industriële afvalstoffen, - —
industriële afdichtingsmiddelen die het weglekken van vluchtige organische stoffen en PM2.5-deeltjes kunnen voorkomen.
- 5.
In afwijking van punt 2 is het gebruik van C9-C14-PFCA's, zouten daarvan en aanverwante stoffen tot en met 4 juli 2025 toegestaan
voor:
- i)
fotolithografische of etsprocessen bij de vervaardiging van halfgeleiders; - ii)
fotografische coatings voor films; - iii)
invasieve en implanteerbare medische hulpmiddelen; - iv)
blusschuim voor de bestrijding van dampen van vloeibare brandstoffen en branden van vloeibare brandstoffen (branden van klasse
B), dat al in geïnstalleerde, zowel mobiele als vaste, installaties aanwezig is, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- —
blusschuim dat C9-C14-PFCA's, zouten daarvan en/of aanverwante stoffen bevat of kan bevatten, wordt niet voor opleidingsdoeleinden
gebruikt;
- —
blusschuim dat C9-C14-PFCA's, zouten daarvan en/of aanverwante stoffen bevat of kan bevatten, wordt niet voor testdoeleinden
gebruikt, tenzij alle vrijgekomen stoffen worden opgevangen;
- —
vanaf 1 januari 2023 wordt het gebruik van blusschuim dat C9-C14-PFCA's, zouten daarvan en/of aanverwante stoffen bevat of
kan bevatten, alleen toegestaan in sites waar alle vrijgekomen stoffen kunnen worden opgevangen;
- —
voorraden van blusschuim dat C9-C14-PFCA's, zouten daarvan en/of aanverwante verbindingen bevat of kan bevatten, worden beheerd
overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) 2019/1021.
- 6.
Punt 2, c), is niet van toepassing op voorwerpen die vóór 25 februari 2023 in de handel worden gebracht. - 7.
Punt 2 is niet van toepassing op het coaten van bussen voor dosisinhalatoren onder druk tot 25 augustus 2028. - 8.
Punt 2, c), is van toepassing vanaf 31 december 2023 op: - a)
halfgeleiders als zodanig; - b)
halfgeleiders in halfafgewerkte en afgewerkte elektronische apparatuur.
- 9.
Punt 2, c), is met ingang van 31 december 2030 van toepassing op halfgeleiders die worden gebruikt in reserveonderdelen of
vervangingsonderdelen voor afgewerkte elektronische apparatuur die vóór 31 december 2023 in de handel is gebracht.
- 10.
Tot 25 augustus 2024 bedraagt de in punt 2 bedoelde maximumconcentratie 2 000 ppb voor de som van C9-C14-PFCA’s in fluorkunststof
en fluorelastomeren die perfluoralkoxygroepen bevatten. Vanaf 26 augustus 2024 bedraagt de maximumconcentratie 100 ppb voor
de som van C9C-14-PFCA’s in fluorkunststof en fluorelastomeren die perfluoralkoxygroepen bevatten. Alle uitstoot van C9-C14-PFCA's
bij de vervaardiging en het gebruik van fluorkunststof en fluorelastomeren die perfluoralkoxygroepen bevatten, wordt vermeden
en, indien dit niet mogelijk is, beperkt voor zover dit technisch en praktisch mogelijk is. Deze afwijking geldt niet voor
de in punt 2, c), bedoelde voorwerpen. De Commissie evalueert deze afwijking uiterlijk op 25 augustus 2024.
- 11.
De in punt 2 bedoelde maximumconcentratie bedraagt 1 000 ppb voor de som van C9-C14-PFCA’s, indien deze aanwezig zijn in PTFE-micropoeders
die worden geproduceerd door ioniserende doorstraling of door thermische afbraak, alsmede in mengsels en voorwerpen voor industrieel
en professioneel gebruik die PTFE-micropoeders bevatten. Alle uitstoot van C9-C14-PFCA's bij de vervaardiging en het gebruik
van PTFE-micropoeders wordt vermeden en, indien dit niet mogelijk is, beperkt voor zover dit technisch en praktisch mogelijk
is. De Commissie evalueert deze afwijking uiterlijk op 25 augustus 2024.
- 12.
Voor de toepassing van deze vermelding zijn aan C9-C14-PFCA verwante stoffen stoffen die gezien hun moleculaire structuur
worden geacht te kunnen vervallen tot of worden omgezet in C9-C14-PFCA's.’
|
69 | | Mag na 9 mei 2019 niet in een concentratie van 0,6 gewichtsprocent of meer in ruitensproeiervloeistoffen of ruitontdooiers
voor het grote publiek in de handel worden gebracht.
|
70 | Octamethylcyclotetrasiloxaan (D4) Decamethylcyclopentasiloxaan (D5) Dodecamethylcyclohexasiloxaan (D6) | - 1.
Mag niet in de handel worden gebracht: - a)
- b)
als bestanddeel van andere stoffen, of - c)
- 2.
Mag niet worden gebruikt als oplosmiddel voor het chemisch reinigen van textiel, leder en bont na 6 juni 2026. - 3.
- a)
is punt 1, c), voor D4 en D5 in afwasbare cosmetische producten van toepassing na 31 januari 2020. Voor de toepassing van dit punt worden onder ‘afwasbare cosmetische producten’ cosmetische producten verstaan zoals gedefinieerd
in artikel 2, lid 1, punt a), van Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad die onder normale gebruiksomstandigheden na het aanbrengen met water worden verwijderd;
- b)
is punt 1 voor alle andere dan de in punt 3, a), genoemde cosmetische producten van toepassing na 6 juni 2027; - c)
is punt 1 voor hulpmiddelen zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 4, van Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement
en de Raad en in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad van toepassing na 6 juni 2031;
- d)
is punt 1 voor geneesmiddelen zoals gedefinieerd in artikel 1, punt 2, van Richtlijn 2001/83/EC en voor diergeneesmiddelen,
zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 1, van Verordening (EU) 2019/6 van toepassing na 6 juni 2031;
- e)
zijn de punten 1 en 2 voor D5 als oplosmiddel voor het chemisch reinigen van textiel, leder en bont van toepassing na 6 juni
2034.
- 4.
Bij wijze van afwijking is punt 1 niet van toepassing op: - a)
het in de handel brengen van D4, D5 en D6 voor de volgende industriële toepassingen: - —
als monomeer bij de productie van siliconenpolymeer; - —
als tussenproduct bij de productie van andere siliciumproducten; - —
als monomeer bij polymerisatie; - —
bij de formulering of (her)verpakking van mengsels; - —
bij de vervaardiging van voorwerpen; - —
bij de behandeling van niet-metalen oppervlakken;
- b)
het in de handel brengen van D5 en D6 voor gebruik als hulpmiddelen, zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 4, van Verordening
(EU) 2017/745, voor de behandeling en verzorging van littekens en wonden, het voorkomen van wonden en de verzorging van stoma’s;
- c)
het in de handel brengen van D5 voor professioneel gebruik bij het reinigen of herstellen van kunstvoorwerpen en antiquiteiten; - d)
het in de handel brengen van D4, D5 en D6 voor gebruik als laboratoriumreagens bij onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten
die onder gecontroleerde omstandigheden worden uitgevoerd.
- 5.
Bij wijze van afwijking is punt 1, b), niet van toepassing op het in de handel brengen van D4, D5 en D6: - —
als bestanddeel van een siliconenpolymeer als stof als zodanig; - —
als bestanddeel van een siliconenpolymeer in een mengsel waarvoor een vrijstelling krachtens punt 6 geldt.
- 6.
Bij wijze van afwijking is punt 1, c), niet van toepassing op het in de handel brengen van mengsels die D4, D5 of D6 als residuen
van siliconenpolymeren bevatten, onder de volgende voorwaarden:
- a)
D4, D5 of D6 in een concentratie gelijk aan of kleiner dan 1 gewichtsprocent van de desbetreffende stof in het mengsel, voor
gebruik bij hechting, afdichting, lijmen en gieten;
- b)
D4 in een concentratie gelijk aan of kleiner dan 0,5 gewichtsprocent, of D5 of D6 in een concentratie gelijk aan of kleiner
dan 0,3 gewichtsprocent van een van beide stoffen in het mengsel, voor gebruik als beschermende coatings (met inbegrip van
mariene coatings);
- c)
D4, D5 of D6 in een concentratie gelijk aan of kleiner dan 0,2 gewichtsprocent van de desbetreffende stof in het mengsel,
voor gebruik als hulpmiddelen zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 4, van Verordening (EU) 2017/745 en in artikel 1, lid 2,
van Verordening (EU) 2017/746, anders dan de in punt 6, d), genoemde hulpmiddelen;
- d)
D5 in een concentratie gelijk aan of kleiner dan 0,3 gewichtsprocent in het mengsel of D6 in een concentratie gelijk aan of
kleiner dan 1 gewichtsprocent in het mengsel, voor gebruik als hulpmiddelen zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 4, van Verordening
(EU) 2017/745, voor het maken van tandafdrukken;
- e)
D4 in een concentratie gelijk aan of kleiner dan 0,2 gewichtsprocent in het mengsel, of D5 of D6 in een concentratie gelijk
aan of kleiner dan 1 gewichtsprocent van een van beide stoffen in het mengsel, voor gebruik als silicone inlegzolen voor paarden,
of als hoefijzers;
- f)
D4, D5 of D6 in een concentratie gelijk aan of kleiner dan 0,5 gewichtsprocent van de desbetreffende stof in het mengsel,
voor gebruik als hechtingsbevorderende middelen;
- g)
D4, D5 of D6 in een concentratie gelijk aan of kleiner dan 1 gewichtsprocent van de desbetreffende stof in het mengsel, voor
gebruik bij 3D-printen;
- h)
D5 in een concentratie gelijk aan of kleiner dan 1 gewichtsprocent in het mengsel of D6 in een concentratie gelijk aan of
kleiner dan 3 gewichtsprocent in het mengsel, voor snelle prototyping en het maken van gietvormen, of hoogwaardige toepassingen
met stabilisering met behulp van kwartsvulstof;
- i)
D5 of D6 in een concentratie gelijk aan of kleiner dan 1 gewichtsprocent van een van beide stoffen in het mengsel, voor gebruik
bij tampondruk of de vervaardiging van druktampons;
- j)
D6 in een concentratie gelijk aan of kleiner dan 1 gewichtsprocent van het mengsel, voor professioneel gebruik bij het reinigen
of herstellen van kunstvoorwerpen en antiquiteiten.
- 7.
Bij wijze van afwijking zijn de punten 1 en 2 niet van toepassing op het in de handel brengen voor gebruik, of op het gebruik,
van D5 als oplosmiddel voor de chemische reiniging van textiel, leder en bont in strikt gecontroleerde gesloten systemen met
recycling of verbranding van het reinigingsoplosmiddel.
|
71 | 1-methyl-2-pyrrolidon (NMP) | - 1.
Mag niet in de handel worden gebracht als stof als zodanig of in mengsels in een concentratie gelijk aan of groter dan 0,3
% na 9 mei 2020, tenzij de fabrikanten, importeurs en downstreamgebruikers afgeleide doses zonder effect (DNEL's) voor blootstelling
van werknemers van 14,4 mg/m3 voor blootstelling via inademing en 4,8 mg/kg/dag bij dermale blootstelling hebben opgenomen
in de desbetreffende chemische veiligheidsrapporten en veiligheidsinformatiebladen.
- 2.
Mag niet worden vervaardigd of worden gebruikt als stof als zodanig of in mengsels in een concentratie gelijk aan of groter
dan 0,3 % na 9 mei 2020, tenzij de fabrikanten en downstreamgebruikers passende risicobeheersmaatregelen nemen en zorgen voor
operationele omstandigheden die garanderen dat de blootstelling van werknemers lager is dan de DNEL's overeenkomstig punt
1.
- 3.
In afwijking van de punten 1 en 2 zijn de daarin vervatte verplichtingen met ingang van 9 mei 2024 van toepassing op het in
de handel brengen voor gebruik als of het gebruik als oplosmiddel of reactieve stof bij het coaten van kabels.
|
72 | De in kolom 1 van de tabel in aanhangsel 12 vermelde stoffen: | - 1.
Mogen na 1 november 2020 niet in de handel worden gebracht in: - a)
kledingstukken of -accessoires; - b)
andere textielwaren dan kledingstukken, die onder normale of redelijkerwijs te verwachten gebruiksomstandigheden in vergelijkbare
mate als kledingstukken in aanraking komen met de menselijke huid, en
- c)
indien de kledingstukken en -accessoires, andere textielwaren dan kledingstukken, of schoeisel bestemd zijn voor gebruik door
consumenten en de stof aanwezig is in een concentratie, gemeten in homogeen materiaal, die gelijk is aan of groter is dan
de voor die stof in aanhangsel 12 gespecificeerde concentratie.
- 2.
Bij wijze van afwijking en in verband met het in de handel brengen van formaldehyde [CAS-nr. 50–00-0] in jassen, mantels of
bekleding van meubels, bedraagt de voor de toepassing van punt 1 relevante concentratie gedurende de periode tussen 1 november
2020 en 1 november 2023 300 mg/kg. Daarna is de in aanhangsel 12 vermelde concentratie van toepassing.
- 3.
Punt 1 is niet van toepassing op: - a)
kledingstukken en -accessoires of schoeisel, of delen daarvan, die volledig zijn vervaardigd uit natuurlijk leder, vachten
of huiden;
- b)
decoratieve bevestigingsmiddelen en verbindingsmiddelen van andere materialen dan textiel; - c)
tweedehands kledingstukken en -accessoires en andere textielwaren dan kledingstukken of schoeisel; - d)
kamerbrede tapijten en vloerbedekkingen van textiel voor gebruik binnenshuis, vloerkleden en lopers.
- 4.
Punt 1 is niet van toepassing op kledingstukken en -accessoires, andere textielwaren dan kledingstukken, of schoeisel die
binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2016/425 van het Europees Parlement en de Raad of dat van Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad vallen.
- 5.
Punt 1, onder b), is niet van toepassing op wegwerptextielwaren. Onder ‘wegwerptextielwaren’ worden textielwaren verstaan die zijn ontworpen om slechts eenmaal of voor een beperkte tijdsduur te worden gebruikt en
niet zijn bestemd voor later gebruik voor dezelfde of een vergelijkbare toepassing.
- 6.
De punten 1 en 2 zijn van toepassing onverminderd de toepassing van eventuele strengere beperkingen die in deze bijlage of
in andere toepasselijke wetgeving van de Unie zijn opgenomen.
- 7.
De Commissie herziet de vrijstelling van punt 3, onder d), en, indien zij dat passend acht, wijzigt dat punt dienovereenkomstig.
|
73 | (3,3,4,4,5,5,6,6,7,7,8,8,8-tridecafluoroctyl)silaantriol Mono-, di- of tri-O-(alkyl)-derivaten daarvan (TDFA's) | - 1.
Mogen niet in de handel worden gebracht voor levering aan het grote publiek na 2 januari 2021, afzonderlijk of in combinatie,
in een concentratie gelijk aan of groter dan 2 ppb op basis van het gewicht van de organische oplosmiddelen bevattende mengsels,
in sprayproducten.
- 2.
Voor de toepassing van deze vermelding wordt onder ‘sprayproducten’ verstaan: aerosolen, pompsprays en verstuivers die in
de handel worden gebracht voor spraytoepassingen voor het waterdicht maken of impregneren.
- 3.
Onverminderd de toepassing van andere EU-bepalingen inzake de indeling, verpakking en etikettering van stoffen en mengsels
moet op de verpakking van sprayproducten die (3,3,4,4,5,5,6,6,7,7,8,8,8-tridecafluoroctyl)silaantriol en/of TDFA's bevatten
in combinatie met organische oplosmiddelen als bedoeld in punt 1 en die in de handel worden gebracht voor professioneel gebruik
duidelijk leesbaar en onuitwisbaar zijn vermeld: ‘Uitsluitend bestemd voor professionele gebruikers’ en ‘Dodelijk bij inademing’
met een afbeelding van het pictogram GHS06.
- 4.
Punt 2.3 van het veiligheidsinformatieblad bevat de volgende informatie: ‘mengsels van (3,3,4,4,5,5,6,6,7,7,8,8,8-tridecafluoroctyl)silaantriol
en/of elk van de mono-, di- of tri-O-(alkyl)-derivaten daarvan in een concentratie gelijk aan of groter dan 2 ppb en organische
oplosmiddelen in sprayproducten zijn alleen bedoeld voor professionele gebruikers en worden gemarkeerd met het opschrift ‘Dodelijk
bij inademing’.’
- 5.
Onder de in de punten 1, 3 en 4 bedoelde organische oplosmiddelen vallen ook organische oplosmiddelen gebruikt als aerosoldrijfgas.
|
74 | Diisocyanaten, O=C=N-R-N=C=O, waarbij R een alifatische of aromatische koolwaterstofeenheid van onbepaalde lengte is | - 1.
Mogen na 24 augustus 2023 niet als stoffen als zodanig, als bestanddeel in andere stoffen of in mengsels voor industrieel
en beroepsmatig gebruik worden gebruikt, tenzij:
- a)
de concentratie aan diisocyanaten, afzonderlijk en in combinaties, lager is dan 0,1 gewichtsprocent, of - b)
de werkgever of de zelfstandige ervoor zorgt dat industriële of beroepsmatige gebruikers vóór het gebruik van de stof(fen)
of mengsel(s) met succes een opleiding over het veilig gebruik van diisocyanaten hebben voltooid.
- 2.
Mogen na 24 februari 2022 niet als stoffen als zodanig, als bestanddeel in andere stoffen of in mengsels voor industrieel
en beroepsmatig gebruik in de handel worden gebracht, tenzij:
- a)
de concentratie aan diisocyanaten, afzonderlijk en in combinaties, lager is dan 0,1 gewichtsprocent, of - b)
de leverancier ervoor zorgt dat de ontvanger van de stof(fen) of mengsel(s) wordt voorzien van informatie over de voorschriften
als bedoeld in punt 1, onder b), en dat op de verpakking, duidelijk te onderscheiden van de overige informatie op het etiket,
de volgende tekst wordt aangebracht: ‘per 24 augustus 2023 moet voor industrieel of beroepsmatig gebruik een passende opleiding
zijn voltooid’.
- 3.
Voor de toepassing van deze vermelding wordt onder ‘industriële en beroepsmatige gebruiker(s)’ verstaan: alle werknemers en
zelfstandigen die met diisocyanaten als zodanig, als bestanddeel in andere stoffen of in mengsels voor industrieel en beroepsmatig
gebruik werken, of toezicht houden op deze taken.
- 4.
De in punt 1, onder b), bedoelde opleiding omvat de instructies over het onder controle houden van de blootstelling aan diisocyanaten
via de huid en de luchtwegen op de werkplek, onverminderd eventuele nationale grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling
of andere passende risicobeheersmaatregelen op nationaal niveau. De opleiding wordt gegeven door een deskundige op het gebied
van veiligheid en gezondheid op het werk die de benodigde competenties via een relevante beroepsopleiding heeft opgedaan.
De opleiding omvat ten minste:
- a)
de in punt 5, onder a), genoemde opleidingsonderdelen voor alle vormen van industrieel en beroepsmatig gebruik; - b)
de in punt 5, onder a) en b), genoemde opleidingsonderdelen voor de volgende vormen van gebruik: - —
omgang met open mengsels bij omgevingstemperatuur (met inbegrip van schuimtunnels); - —
spuiten in een geventileerde spuitcabine; - —
- —
- —
aanbrengen door onderdompeling en gieten; - —
mechanische nabehandeling (bv. snijden) van niet volledig uitgeharde artikelen die niet meer warm zijn; - —
- —
alle andere toepassingen waarbij zich vergelijkbare blootstelling via de huid en/of door inademing kan voordoen;
- c)
de in punt 5, onder a), b) en c), genoemde opleidingsonderdelen voor de volgende vormen van gebruik: - —
werken met niet volledig uitgeharde artikelen (bv. pas uitgehard, nog warm); - —
toepassingen in gieterijen; - —
onderhoud en reparaties waarvoor toegang tot apparatuur nodig is; - —
open hantering van warme of hete formuleringen (> 45 °C); - —
spuiten in de open lucht, met beperkte of alleen natuurlijke ventilatie (hieronder vallen ook grote bedrijfshallen) en hoogenergetische
spuitprocessen (bv. schuim, elastomeren),
- —
en alle andere toepassingen waarbij zich vergelijkbare blootstelling via de huid en/of door inademing kan voordoen.
- 5.
Onderdelen van de opleiding: - a)
een basisopleiding, met inbegrip van online-opleiding, over: - —
de chemische samenstelling van diisocyanaten; - —
de toxicologische risico's (waaronder acute toxiciteit); - —
blootstelling aan diisocyanaten; - —
grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling; - —
hoe sensibilisatie zich kan ontwikkelen; - —
geur als indicatie van gevaar; - —
het verband tussen vluchtigheid en risico's; - —
de viscositeit, de temperatuur en het moleculair gewicht van diisocyanaten; - —
- —
de benodigde persoonlijke beschermingsmiddelen, met instructies over het correcte gebruik en de beperkingen daarvan; - —
de risico's bij contact met de huid en blootstelling via inademing; - —
het verband tussen de gekozen toepassing en de risico's; - —
huid- en ademhalingsbescherming; - —
- —
schoonmaken, lekkages, onderhoud; - —
verwijdering van lege verpakkingen; - —
bescherming van omstanders; - —
het onderscheiden van de kritieke stadia in de omgang met het materiaal; - —
specifieke nationale codesystemen (indien van toepassing); - —
- —
certificaten of schriftelijke stukken die aantonen dat een opleiding met succes is voltooid;
- b)
opleiding op een middelhoog niveau, met inbegrip van onlineopleiding, over: - —
aanvullende gedragsgerelateerde aspecten; - —
- —
- —
evaluatie van bestaande veiligheidsvoorschriften; - —
het verband tussen de gekozen toepassing en de risico's; - —
certificaten of schriftelijke stukken die aantonen dat een opleiding met succes is voltooid;
- c)
opleiding op een hoger niveau, met inbegrip van onlineopleiding, over: - —
alle benodigde aanvullende certificering voor de behandelde specifieke toepassingen; - —
spuiten buiten een spuitcabine; - —
open hantering van hete of warme formuleringen (> 45 °C); - —
certificaten of schriftelijke stukken die aantonen dat een opleiding met succes is voltooid.
- 6.
De opleiding moet voldoen aan de eisen van de lidstaat waar de industriële of beroepsmatige gebruiker(s) actief is/zijn. De
lidstaten mogen hun eigen nationale voorschriften betreffende het gebruik van de stoffen of mengsels toepassen of blijven
toepassen mits aan de in de punten 4 en 5 vastgestelde minimumvoorschriften wordt voldaan.
- 7.
De in punt 2, onder b), genoemde leverancier zorgt ervoor dat de ontvangers opleidingsmateriaal en cursussen overeenkomstig
de punten 4 en 5 krijgen in een officiële taal van de lidstaat waar de stof(fen) of het/de mengsel(s) worden geleverd. De
opleiding is afgestemd op de specifieke kenmerken van de geleverde producten, waaronder de samenstelling, de verpakking en
het ontwerp daarvan.
- 8.
Het succesvol voltooien van de in de punten 4 en 5 bedoelde opleiding moet door de werkgever of de zelfstandige worden gedocumenteerd.
De opleiding wordt ten minste om de vijf jaar vernieuwd.
- 9.
De lidstaten nemen in hun verslagen uit hoofde van artikel 117, lid 1, de volgende informatie op:
- a)
alle eventueel door hen gestelde opleidingseisen en andere risicobeheersmaatregelen in verband met het industrieel en beroepsmatig
gebruik van diisocyanaten waarin de nationale wetgeving voorziet;
- b)
het jaarlijkse aantal gemelde en erkende, aan diisocyanaten gerelateerde gevallen van beroepsastma en van beroepsaandoeningen
van de luchtwegen en de huid;
- c)
de nationale grenzen voor beroepsmatige blootstelling voor diisocyanaten, in voorkomend geval; - d)
informatie over handhavingsactiviteiten met betrekking tot deze beperking.
- 10.
Deze beperking geldt onverminderd andere wetgeving van de Unie inzake de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van
werknemers op de werkplek.
|
75. | - a)
in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 zijn ingedeeld: - —
als kankerverwekkende stof, categorie 1A, 1B of 2, of mutageen voor geslachtscellen, categorie 1A, 1B of 2, behalve als de
indeling van die stoffen uitsluitend is gebaseerd op de gevolgen van blootstelling door inademing;
- —
als voor de voortplanting giftig, categorie 1A, 1B of 2, behalve als de indeling van die stoffen uitsluitend is gebaseerd
op de gevolgen van blootstelling door inademing;
- —
als huidallergeen van categorie 1, 1A of 1B; - —
als bijtend voor de huid categorie 1, 1A, 1B of 1C, of irriterend voor de huid, categorie 2; - —
wegens ernstig oogletsel, categorie 1 of irriterend voor de ogen, categorie 2, en/of
- b)
in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad zijn opgenomen, en/of
- c)
met een voorwaarde in ten minste een van de kolommen g, h en i van de tabel in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1223/2009
zijn opgenomen, en/of
- d)
in aanhangsel 13 bij deze bijlage zijn genoemd.
De aanvullende voorschriften in de punten 7 en 8 van kolom 2 van deze vermelding zijn van toepassing op alle voor tatoeagedoeleinden
te gebruiken mengsels, ongeacht of zij een stof bevatten die onder a) tot en met d) van deze vermelding valt.
| - 1.
Mogen niet in de handel worden gebracht in mengsels voor tatoeagedoeleinden, en mengsels die dergelijke stoffen bevatten,
mogen niet voor tatoeagedoeleinden worden gebruikt na 4 januari 2022 indien de stof(fen) in kwestie aanwezig is(zijn) of indien
de volgende omstandigheden zich voordoen:
- a)
in het geval van een stof die in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 is ingedeeld als kankerverwekkende
stof van categorie 1A, 1B of 2, of als voor geslachtscellen mutagene stof van categorie 1A, 1B of 2, de concentratie van die
stof in het mengsel gelijk is aan of groter is dan 0,00005 gewichtspercent;
- b)
in het geval van een stof die in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 is ingedeeld als giftig voor de
voortplanting, categorie 1A, 1B of 2, de concentratie van die stof in het mengsel gelijk is aan of groter is dan 0,001 gewichtspercent;
- c)
in het geval van een stof die in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 is ingedeeld als huidallergeen van
categorie 1, 1A of 1B, de concentratie van die stof in het mengsel gelijk is aan of groter is dan 0,001 % gewichtspercent;
- d)
in het geval van een stof die in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 is ingedeeld als bijtend voor de
huid, categorie 1, 1A, 1B of 1C, of irriterend voor de huid, categorie 2, of voor ernstig oogletsel van categorie 1 of als
irriterend voor de ogen, categorie 2, de concentratie van die stof in het mengsel gelijk is aan of groter is dan:
- i)
0,1 gewichtspercent, indien de stof uitsluitend als pH-regelaar wordt gebruikt; - ii)
0,01 gewichtspercent, in alle andere gevallen;
- e)
in het geval van een stof die in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 is opgenomen, een concentratie in het mengsel gelijk aan of groter dan 0,00005 gewichtspercent;
- f)
in het geval van een stof waarvoor in kolom g (Producttype, lichaamsdelen) van de tabel in bijlage IV bij Verordening (EG)
nr. 1223/2009 een of meer van de volgende soorten voorwaarden is aangegeven, de concentratie van de stof in het mengsel gelijk
aan of groter dan 0,00005 gewichtspercent:
- i)
‘Producten die worden af-, uit- of weggespoeld’; - ii)
‘Niet gebruiken in producten die op de slijmvliezen worden aangebracht’; - iii)
‘Niet gebruiken in oogproducten’;
- g)
in het geval van een stof waarvoor in kolom h (Maximale concentratie in het gebruiksklare product) of kolom i (andere) van
de tabel in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 een voorwaarde is aangegeven, de concentratie van de stof in het
mengsel niet voldoet aan de in die kolom vermelde voorwaarde, of de stof op een andere wijze daar niet aan voldoet;
- h)
in het geval van een in aanhangsel 13 bij deze bijlage opgenomen stof, de concentratie van de stof in het mengsel gelijk aan
of groter dan de in dat aanhangsel voor die stof vastgestelde concentratiegrens.
- 2.
In het kader van deze vermelding wordt onder gebruikmaking van een mengsel ‘voor tatoeagedoeleinden’ verstaan: het inspuiten
of inbrengen van het mengsel in de huid, de slijmvliezen of de oogbol van een persoon door middel van een proces of procedure
(waaronder procedures die gewoonlijk worden aangeduid als ‘permanente make-up’, cosmetische tatoeage, ‘microblading’ en ‘micropigmentatie’),
met als doel een permanent(e) merk of tekening op het lichaam van die persoon achter te laten.
- 3.
Indien een stof die niet in aanhangsel 13 is vermeld, onder meer dan een van de punten a) tot en met g) van lid 1 valt, geldt
voor die stof de strengste van de in die punten vastgestelde concentratiegrenzen. Indien een in aanhangsel 13 vermelde stof
ook onder een of meer van de punten a) tot en met g) van punt 1 valt, is de in punt 1, onder h), vastgestelde concentratiegrens
op die stof van toepassing.
- 4.
In afwijking hiervan is lid 1 niet van toepassing op de volgende stoffen tot 4 januari 2023: - a)
Pigment Blue 15:3 (CI 74160, EG-nr. 205-685-1, CAS-nr. 147-14-8); - b)
Pigment Green 7 (CI 74260, EG-nr. 215-524-7, CAS-nr. 1328-53-6).
- 5.
Indien deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 na 4 januari 2021 wordt gewijzigd en daarbij een stof zodanig
wordt ingedeeld of opnieuw wordt ingedeeld dat die stof onder a), b), c) of d) van punt 1 van deze vermelding valt, of onder
een ander punt valt dan voorheen, en indien de datum van toepassing van die nieuwe of herziene indeling na de in punt 1 bedoelde
datum of, naargelang van het geval, punt 4 van deze vermelding is, wordt die wijziging voor de toepassing van deze vermelding
op die stof behandeld als van toepassing op de datum van toepassing van die nieuwe of herziene indeling.
- 6.
Indien de vermelding van een stof in bijlage II of bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 na 4 januari 2021 zodanig
wordt gewijzigd dat de stof onder e), f) of g) van punt 1 van deze vermelding valt, of onder een ander punt dan voorheen,
en indien de wijziging van kracht wordt na de in punt 1 of, in voorkomend geval, punt 4, bedoelde datum van deze vermelding,
wordt die wijziging voor wat betreft de toepassing van deze vermelding op die stof behandeld als van toepassing wordend met
ingang van de datum die valt 18 maanden na de inwerkingtreding van de handeling waarbij die wijziging is vastgesteld.
- 7.
Leveranciers die een mengsel na 4 januari 2022 voor tatoeagedoeleinden op de markt brengen, zorgen ervoor dat de volgende
informatie op het mengsel is vermeld:
- a)
de tekst ‘Mengsel voor gebruik in tatoeages of permanente make-up’; - b)
een uniek referentienummer voor identificatie van de partij; - c)
de lijst van ingrediënten overeenkomstig de nomenclatuur die is vastgesteld in de woordenlijst van gemeenschappelijke benamingen
van ingrediënten overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EG) nr. 1223/2009, of, bij ontbreken van een gemeenschappelijke
benaming, de IUPAC-benaming. Bij ontbreken van een gemeenschappelijke benaming van ingrediënten of IUPAC-benaming, het CAS-
en EG-nummer. De ingrediënten worden vermeld in afnemende volgorde van gewicht of volume van de ingrediënten op het moment
van de samenstelling. Onder ‘ingrediënt’ wordt verstaan elke stof die tijdens het samenstellen van het mengsel voor tatoeagedoeleinden
wordt toegevoegd en daarin aanwezig is. Onzuiverheden worden niet als ingrediënten beschouwd. Indien de naam van een stof
die als ingrediënt in de zin van deze vermelding wordt gebruikt, reeds overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 op het
etiket moet worden vermeld, hoeft die ingrediënt niet overeenkomstig deze verordening te worden vermeld;
- d)
de aanvullende vermelding ‘pH-regelaar’ voor stoffen die vallen onder lid 1, onder d), i); - e)
de vermelding ‘Bevat nikkel. Kan allergische reacties veroorzaken.’ als het mengsel nikkel bevat onder de in aanhangsel 13
vermelde concentratiegrens;
- f)
de vermelding ‘Bevat zeswaardig chroom (VI). Kan allergische reacties veroorzaken.’ als het mengsel chroom (VI) bevat onder
de in aanhangsel 13 vermelde concentratiegrens;
- g)
veiligheidsvoorschriften voor het gebruik, voor zover deze niet reeds overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 op het
etiket moeten worden vermeld.
De informatie moet duidelijk zichtbaar, gemakkelijk leesbaar en onuitwisbaar zijn aangebracht.
De informatie wordt vermeld in de officiële taal of talen van de lidstaat of -staten waar het mengsel in de handel wordt gebracht,
tenzij door de betrokken lidstaat of -staten anders is bepaald.
Indien er op de verpakking niet genoeg ruimte is voor de in de eerste alinea bedoelde informatie, wordt die informatie, behalve
voor wat punt a) betreft, opgenomen in de gebruiksaanwijzing.
De persoon die het mengsel toedient, verstrekt de gegevens die overeenkomstig dit punt op de verpakking of in de gebruiksaanwijzing
zijn vermeld aan de persoon die de procedure ondergaat voordat het mengsel voor tatoeagedoeleinden wordt gebruikt.
- 8.
Mengsels zonder de tekst ‘Mengsel voor gebruik in tatoeages of permanente make-up’ mogen niet voor tatoeagedoeleinden worden
gebruikt.
- 9.
Deze vermelding is niet van toepassing op stoffen die gassen zijn bij een temperatuur van 20 °C en druk van 101,3 kPa, of
die een dampspanning genereren van meer dan 300 kPa bij een temperatuur van 50 °C, met uitzondering van formaldehyde (CAS-nr.
50-00-0, EG-nr. 200-001-8).
- 10.
Deze vermelding is niet van toepassing op het in de handel brengen of het gebruiken van mengsels voor tatoeagedoeleinden die
uitsluitend als medisch hulpmiddel of toebehoren van een medisch hulpmiddel in de zin van Verordening (EU) 2017/745 in de
handel wordt gebracht of gebruikt. Wanneer een mengsel niet uitsluitend als medisch hulpmiddel of toebehoren van een medisch
hulpmiddel in de handel is gebracht of kan worden gebruikt, zijn de voorschriften van Verordening (EU) 2017/745 en de voorschriften
van deze verordening cumulatief van toepassing.
|
76 | N, N-dimethylformamide CAS-nr. 68-12-2 EG-nr. 200-679-5 | - 1.
Mag niet in de handel worden gebracht als stof als zodanig, als bestanddeel van andere stoffen of in mengsels in een concentratie
gelijk aan of groter dan 0,3 % na 12 december 2023 tenzij de fabrikanten, importeurs en downstreamgebruikers afgeleide doses
zonder effect (DNEL’s) voor blootstelling van werknemers van 6 mg/m3 voor blootstelling via inademing en 1,1 mg/kg/dag voor
blootstelling via de huid hebben opgenomen in de desbetreffende chemischeveiligheidsrapporten en veiligheidsinformatiebladen.
- 2.
Mag niet worden vervaardigd of worden gebruikt als stof als zodanig, als bestanddeel van andere stoffen of in mengsels in
een concentratie gelijk aan of groter dan 0,3 % na 12 december 2023 tenzij de fabrikanten en downstreamgebruikers passende
risicobeheersmaatregelen nemen en zorgen voor passende operationele omstandigheden die garanderen dat de blootstelling van
werknemers lager is dan de in punt 1 vastgestelde DNEL’s.
- 3.
In afwijking van de punten 1 en 2 zijn de daarin vervatte verplichtingen met ingang van 12 december 2024 van toepassing op
het in de handel brengen voor gebruik als of op het gebruik als oplosmiddel bij de rechtstreekse aanbrenging of de overbrenging
van polyurethaancoating op textiel en papier of bij de productie van polyurethaanmembranen, en met ingang van 12 december
2025 van toepassing op het in de handel brengen voor gebruik als of op het gebruik als oplosmiddel bij het droog- en natspinnen
van synthetische vezels.
|
77 | en formaldehydeafgevende stoffen | - 1.
Mogen na 6 augustus 2026 niet in de handel worden gebracht in voorwerpen, indien, onder de in aanhangsel 14 uiteengezette
testvoorwaarden, de concentratie van de formaldehyde die uit die voorwerpen vrijkomt hoger is dan:
- a)
0,062 mg/m3 voor meubels en voorwerpen op houtbasis;
- b)
0,080 mg/m3 voor andere voorwerpen dan meubels en voorwerpen op houtbasis.
De eerste alinea is niet van toepassing op: - a)
voorwerpen waarin formaldehyde of formaldehydeafgevende stoffen van nature aanwezig zijn in de materialen waarvan die voorwerpen
zijn gemaakt;
- b)
voorwerpen die uitsluitend bestemd zijn voor gebruik buitenhuis onder voorzienbare omstandigheden; - c)
voorwerpen in bouwwerken die uitsluitend buiten de bouwschil en de dampwerende laag worden gebruikt en waaruit geen formaldehyde
in de binnenlucht vrijkomt;
- d)
voorwerpen die uitsluitend bestemd zijn voor industrieel of beroepsmatig gebruik, tenzij het daaruit vrijkomende formaldehyde
onder voorzienbare gebruiksomstandigheden leidt tot blootstelling van het grote publiek;
- e)
voorwerpen waarvoor de beperking van vermelding 72 geldt; - f)
voorwerpen die biociden zijn, die onder het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement
en de Raad vallen;
- g)
hulpmiddelen die onder het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2017/745 vallen; - h)
persoonlijke beschermingsmiddelen die onder het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2016/425 vallen; - i)
voorwerpen die bestemd zijn om direct of indirect met levensmiddelen in contact te komen, en onder het toepassingsgebied van
Verordening (EG) nr. 1935/2004 vallen;
- j)
- 2.
Mogen na 6 augustus 2027 niet in de handel worden gebracht in wegvoertuigen, indien, onder de in aanhangsel 14 uiteengezette
testvoorwaarden, de concentratie van de formaldehyde in het interieur van die voertuigen hoger is dan 0,062 mg/m3.
De eerste alinea is niet van toepassing op: - a)
wegvoertuigen die uitsluitend bestemd zijn voor industrieel of beroepsmatig gebruik, tenzij de formaldehydeconcentratie in
het interieur van die voertuigen leidt tot blootstelling van het grote publiek;
- b)
|
78 | Synthetische polymeermicrodeeltjes: vaste polymeren die aan beide volgende voorwaarden voldoen: - a)
zij maken deel uit van deeltjes en vertegenwoordigen ten minste 1 % van het gewicht van die deeltjes; of zij vormen een continue
oppervlaktecoating op deeltjes;
- b)
ten minste 1 % (naar gewicht) van de in punt a) bedoelde deeltjes voldoet aan een van de volgende voorwaarden: - i)
alle afmetingen van de deeltjes zijn gelijk aan of kleiner dan 5 mm; - ii)
de lengte van de deeltjes is gelijk aan of kleiner dan 15 mm en de verhouding lengte/diameter ervan is groter dan 3.
De volgende polymeren zijn van deze omschrijving uitgesloten: - a)
polymeren die het resultaat zijn van een polymerisatieproces dat in de natuur heeft plaatsgevonden, ongeacht het proces waarmee
zij zijn geëxtraheerd, en die geen chemisch gemodificeerde stoffen zijn;
- b)
polymeren die afbreekbaar zijn, zoals aangetoond overeenkomstig aanhangsel 15; - c)
polymeren met een oplosbaarheid van meer dan 2 g/l, zoals aangetoond overeenkomstig aanhangsel 16; - d)
polymeren zonder koolstofatomen in hun chemische structuur.
| - 1.
Mogen niet in de handel worden gebracht als stoffen als zodanig of, indien de synthetische polymeermicrodeeltjes aanwezig
zijn om een gewenste eigenschap te verkrijgen, in mengsels in een concentratie van 0,01 gewichtsprocent of meer.
- 2.
Voor de toepassing van deze vermelding wordt verstaan onder: - a)
‘deeltje’: een miniem stukje materiaal, met uitzondering van afzonderlijke moleculen, met afgebakende fysieke grenzen; - b)
‘vaste stof’: een stof of mengsel anders dan een vloeistof of een gas; - c)
‘gas’: een stof die of een mengsel dat bij 50 °C een (absolute) dampspanning van meer dan 300 kPa heeft, of volledig gasvormig
is bij 20 °C en een standaarddruk van 101,3 kPa;
- d)
‘vloeistof’: een stof die of een mengsel dat aan een van de volgende voorwaarden voldoet: - i)
de stof of het mengsel heeft bij 50 °C een dampspanning van ten hoogste 300 kPa, is niet volledig gasvormig bij 20 °C en een
standaarddruk van 101,3 kPa en heeft een smeltpunt of beginsmeltpunt van 20 °C of minder bij een standaarddruk van 101,3 kPa;
- ii)
de stof of het mengsel voldoet aan de criteria van norm D4359-90 (standaardtestmethode om te bepalen of een materiaal een
vloeistof of een vaste stof is) van de ASTM (American Society for Testing and Materials);
- iii)
de stof of het mengsel voldoet aan de vloeibaarheidstest (penetrometertest) zoals beschreven in deel 2, hoofdstuk 2.3.4, van
bijlage A bij de op 30 september 1957 te Genève gesloten Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van
gevaarlijke goederen over de weg (ADR);
- e)
‘make-upproduct’: elke stof die of elk mengsel dat bestemd is om in contact te worden gebracht met specifieke uiterlijke delen
van het menselijke lichaam, namelijk de opperhuid, de wenkbrauwen en de wimpers, met als enige of voornaamste doel om het
voorkomen daarvan te wijzigen.
- 3.
Indien de concentratie van de synthetische polymeermicrodeeltjes waarop deze vermelding betrekking heeft, niet met behulp
van de beschikbare analysemethoden of de begeleidende documentatie kan worden vastgesteld om na te gaan of aan de in punt
1 bedoelde concentratiegrens wordt voldaan, worden alleen deeltjes van ten minste de volgende grootte in aanmerking genomen:
- a)
0,1 μm voor elke afmeting, voor deeltjes waarvan alle afmetingen gelijk zijn aan of kleiner zijn dan 5 mm; - b)
0,3 μm in de lengte, voor deeltjes met een lengte gelijk aan of kleiner dan 15 mm en een lengte-diameterverhouding van meer
dan 3.
- 4.
Punt 1 is niet van toepassing op het in de handel brengen van: - a)
synthetische polymeermicrodeeltjes, als stoffen als zodanig of in mengsels, bestemd om te worden gebruikt op industrielocaties; - b)
geneesmiddelen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2001/83/EG vallen en diergeneesmiddelen die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad vallen;
- c)
EU-bemestingsproducten die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad vallen;
- d)
levensmiddelenadditieven die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad vallen;
- e)
hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, met inbegrip van hulpmiddelen die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad vallen;
- f)
levensmiddelen in de zin van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 178/2002 die niet onder punt d) van dit punt vallen, en diervoeders zoals gedefinieerd in artikel
3, punt 4, van die verordening.
- 5.
Punt 1 is niet van toepassing op het in de handel brengen van de volgende synthetische polymeermicrodeeltjes, als stoffen
als zodanig of in mengsels:
- a)
synthetische polymeermicrodeeltjes die met technische middelen zijn ingesloten, zodat het vrijkomen ervan in het milieu bij
gebruik overeenkomstig de gebruiksaanwijzing tijdens het beoogde eindgebruik worden voorkomen;
- b)
synthetische polymeermicrodeeltjes waarvan de fysische eigenschappen tijdens het beoogde eindgebruik permanent zodanig zijn
gewijzigd dat het polymeer niet langer onder het toepassingsgebied van deze vermelding valt;
- c)
synthetische polymeermicrodeeltjes die tijdens het beoogde eindgebruik permanent in een vaste matrix zijn opgenomen.
- 6.
Punt 1 is als volgt van toepassing op de volgende vormen van gebruik: - a)
met ingang van 17 oktober 2029 voor synthetische polymeermicrodeeltjes voor gebruik bij de inkapseling van geurstoffen; - b)
met ingang van 17 oktober 2027 voor ‘producten die worden af-, uit- of weggespoeld’ zoals gedefinieerd in punt 1), a), van
de inleiding bij de bijlagen II tot en met VI bij Verordening (EG) nr. 1223/2009, tenzij dergelijke producten onder punt a) hierboven vallen of synthetische polymeermicrodeeltjes
bevatten voor gebruik als schuurmiddel, d.w.z. om mee te exfoliëren, te polijsten of schoon te maken (‘microkorrels’);
- c)
met ingang van 17 oktober 2035 voor lipproducten zoals gedefinieerd in punt 1), e), van de inleiding bij de bijlagen II tot en met VI bij Verordening (EG) nr. 1223/2009, nagelproducten zoals gedefinieerd in punt 1), g), van de inleiding bij de bijlagen II
tot en met VI bij die verordening, en make-upproducten die binnen het toepassingsgebied van die verordening vallen, tenzij
die producten onder de punten a) of b) hierboven vallen of microkorrels bevatten;
- d)
met ingang van 17 oktober 2029 voor ‘producten die niet worden af-, uit- of weggespoeld’ zoals gedefinieerd in punt 1), b),
van de inleiding bij de bijlagen II tot en met VI bij Verordening (EG) nr. 1223/2009, tenzij dergelijke producten onder de punten a) of c) hierboven vallen;
- e)
met ingang van 17 oktober 2028 voor detergentia, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Verordening (EG) nr. 648/2004, boenwas, poetsmiddelen en luchtverzorgingsproducten, tenzij die producten onder punt
a) hierboven vallen of microkorrels bevatten;
- f)
met ingang van 17 oktober 2029 voor ‘hulpmiddelen’ binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad , tenzij die hulpmiddelen microkorrels bevatten;
- g)
met ingang van 17 oktober 2028 voor ‘bemestingsproducten’, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) 2019/1009, die niet binnen het toepassingsgebied van die verordening vallen;
- h)
met ingang van 17 oktober 2031 voor gewasbeschermingsmiddelen in de zin van artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad en zaden die met dergelijke middelen zijn behandeld, en voor biociden zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad ;
- i)
met ingang van 17 oktober 2028 voor producten voor landbouw- en tuinbouwtoepassingen die niet onder de punten g) of h) vallen; - j)
met ingang van 17 oktober 2031 voor granulaat voor gebruik op synthetische sportvelden en -vloeren.
- 7.
Met ingang van 17 oktober 2025 verstrekken leveranciers van synthetische polymeermicrodeeltjes als bedoeld in punt 4, a),
de volgende informatie:
- a)
aanwijzingen voor het gebruik en de verwijdering waarin aan industriële downstreamgebruikers wordt uitgelegd hoe het vrijkomen
van synthetische polymeermicrodeeltjes in het milieu kan worden voorkomen;
- b)
de volgende verklaring: ‘De geleverde synthetische polymeermicrodeeltjes zijn onderworpen aan de voorwaarden zoals vastgesteld
in vermelding 78 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad.’;
- c)
de informatie over de hoeveelheid of, in voorkomend geval, de concentratie van synthetische polymeermicrodeeltjes in de stof
of het mengsel;
- d)
algemene informatie over de identiteit van de polymeren in de stof of het mengsel die fabrikanten, industriële downstreamgebruikers
en andere leveranciers in staat stelt te voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van de punten 11 en 12.
- 8.
Met ingang van 17 oktober 2026 voor leveranciers van de in punt 4, e), bedoelde producten die synthetische polymeermicrodeeltjes
bevatten, en met ingang van 17 oktober 2025 voor leveranciers van de in punt 4, d), en punt 5 bedoelde producten die synthetische
polymeermicrodeeltjes bevatten, verstrekken de genoemde leveranciers aanwijzingen voor het gebruik en de verwijdering waarin
aan professionele gebruikers en het grote publiek wordt uitgelegd hoe het vrijkomen van synthetische polymeermicrodeeltjes
in het milieu kan worden voorkomen.
- 9.
Van 17 oktober 2031 tot 16 oktober 2035 verstrekken leveranciers van de in punt 6, c), bedoelde producten die synthetische
polymeermicrodeeltjes bevatten, de volgende verklaring: ‘Dit product bevat microplastics.’. Op producten die vóór 17 oktober
2031 in de handel zijn gebracht, hoeft die verklaring echter niet te worden weergegeven tot 17 december 2031.
- 10.
De tekst of de pictogrammen worden aangebracht op het etiket, de verpakking of de bijsluiter van de producten die synthetische
polymeermicrodeeltjes bevatten of, wat de informatie in lid 7 betreft, op het veiligheidsinformatieblad. Naast de tekst of
pictogrammen kunnen leveranciers een digitaal instrument aanbieden dat toegang geeft tot een elektronische versie van die
informatie.
Indien overeenkomstig de punten 7, 8 en 9 aanwijzingen voor het gebruik en de verwijdering worden verstrekt in de vorm van
een tekst, moeten deze worden opgesteld in de officiële talen van de lidstaten waar de stof of het mengsel in de handel wordt
gebracht, tenzij de betrokken lidstaten anders bepalen.
- 11.
Met ingang van 2026, voor fabrikanten en industriële downstreamgebruikers van synthetische polymeermicrodeeltjes in de vorm
van pellets, vlokken en poeders die als grondstof voor de productie van kunststoffen op industrielocaties worden gebruikt,
en, met ingang van 2027, voor andere fabrikanten van synthetische polymeermicrodeeltjes en andere industriële downstreamgebruikers
die synthetische polymeermicrodeeltjes op industrielocaties gebruiken, dienen de genoemde fabrikanten uiterlijk op 31 mei
van elk jaar de volgende informatie bij het Agentschap in:
- a)
een beschrijving van de vormen van het gebruik van synthetische polymeermicrodeeltjes in het voorafgaande kalenderjaar; - b)
voor elke vorm van gebruik van synthetische polymeermicrodeeltjes, algemene informatie over de identiteit van de gebruikte
polymeren;
- c)
voor elke vorm van gebruik van synthetische polymeermicrodeeltjes, een schatting van de hoeveelheid synthetische polymeermicrodeeltjes
die in het voorafgaande kalenderjaar in het milieu is vrijgekomen, met inbegrip van de hoeveelheid synthetische polymeermicrodeeltjes
die tijdens het vervoer in het milieu is vrijgekomen;
- d)
voor elke vorm van gebruik van synthetische polymeermicrodeeltjes, een verwijzing naar de in punt 4, a), vastgestelde afwijking.
- 12.
Met ingang van 2027 dienen leveranciers van de in punt 4, b), d) en e), en punt 5 bedoelde producten die synthetische polymeermicrodeeltjes
bevatten en die voor het eerst in de handel worden gebracht voor professionele gebruikers en het grote publiek, uiterlijk
op 31 mei van elk jaar de volgende informatie bij het Agentschap in:
- a)
een beschrijving van de vormen van eindgebruik waarvoor de synthetische polymeermicrodeeltjes in het voorafgaande kalenderjaar
in de handel zijn gebracht;
- b)
voor elke vorm van eindgebruik waarvoor de synthetische polymeermicrodeeltjes in de handel zijn gebracht, algemene informatie
over de identiteit van de polymeren die in het voorafgaande kalenderjaar in de handel zijn gebracht;
- c)
voor elke vorm van eindgebruik waarvoor de synthetische polymeermicrodeeltjes in de handel zijn gebracht, een schatting van
de hoeveelheid synthetische polymeermicrodeeltjes die in het voorafgaande kalenderjaar in het milieu is vrijgekomen, met inbegrip
van de hoeveelheid synthetische polymeermicrodeeltjes die tijdens het vervoer in het milieu is vrijgekomen;
- d)
voor elke vorm van gebruik van synthetische polymeermicrodeeltjes, een verwijzing naar de in punt 4, b), d) of e), of punt
5, a), b) of c), vastgestelde afwijking of afwijkingen.
- 13.
Het Agentschap stelt de krachtens de punten 11 en 12 ingediende informatie ter beschikking van de lidstaten. - 14.
Fabrikanten en industriële downstreamgebruikers van producten die synthetische polymeermicrodeeltjes bevatten, verstrekken
aan de bevoegde autoriteiten op hun verzoek specifieke informatie over de identiteit van de polymeren die onder deze vermelding
vallen en over de functie van die polymeren in de producten. De specifieke informatie over de identiteit van de polymeren
moet toereikend zijn om polymeren ondubbelzinnig te identificeren en omvat ten minste de in de punten 2.1 tot en met 2.2.3
en de punten 2.3.5, 2.3.6 en 2.3.7 van bijlage VI bedoelde informatie bevatten, indien van toepassing.
Indien de informatie niet beschikbaar is voor industriële downstreamgebruikers, vragen zij deze binnen zeven dagen na ontvangst
van het verzoek van de bevoegde autoriteiten op bij hun leverancier en stellen zij de autoriteiten onverwijld in kennis van
het feit dat zij de informatie hebben opgevraagd.
Na ontvangst van het in de tweede alinea bedoelde verzoek verstrekken de leveranciers de gevraagde informatie binnen 30 dagen
aan de industriële downstreamgebruiker of rechtstreeks aan de bevoegde autoriteit die erom had verzocht.
Wanneer de leverancier de informatie aan de industriële downstreamgebruiker verstrekt, zendt de industriële downstreamgebruiker
die informatie onverwijld door naar de bevoegde autoriteiten.
Wanneer de leverancier de informatie rechtstreeks aan de autoriteiten verstrekt, stelt hij de betrokken industriële downstreamgebruiker
daarvan onverwijld in kennis.
- 15.
Fabrikanten, importeurs en industriële downstreamgebruikers van producten die polymeren bevatten waarvan wordt beweerd dat
zij wegens de afbreekbaarheid of oplosbaarheid ervan zijn uitgesloten van de indeling als synthetische polymeermicrodeeltjes,
verstrekken de bevoegde autoriteiten op hun verzoek onverwijld informatie waaruit blijkt dat die polymeren afbreekbaar zijn
overeenkomstig aanhangsel 15 of oplosbaar zijn overeenkomstig aanhangsel 16, naargelang het geval.
- 16.
Punt 1 is niet van toepassing op het in de handel brengen van synthetische polymeermicrodeeltjes, als zodanig of in mengsels,
die vóór 17 oktober 2023 in de handel zijn gebracht.
De eerste alinea is echter niet van toepassing op het in de handel brengen van synthetische polymeermicrodeeltjes voor de
in punt 6 vermelde toepassingen.
|
79 | Undecafluorhexaanzuur (PFHxA), zouten daarvan en aanverwante stoffen: - a)
met een lineaire of vertakte perfluoropentylgroep met de formule C5F11-, die rechtstreeks met een ander koolstofatoom verbonden is, als een van de structurele elementen, of
- b)
met een lineaire of vertakte perfluorhexylgroep met de formule C6F13-.
De volgende stoffen zijn van deze omschrijving uitgesloten - a)
- b)
C6F13-C(=O)OH, C6F13-C(=O)O-X′ or C6F13-CF2-X′ (waarbij X′ = eender welke groep, met inbegrip van zouten);
- c)
alle stoffen met een perfluoralkylgroep met de formule C6F13-, die rechtstreeks met een zuurstofatoom in een van de niet-eindstandige koolstofatomen zijn verbonden.
| - 1.
Mogen vanaf 10 oktober 2026 niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt in een concentratie gelijk aan of groter
dan 25 ppb voor de som van PFHxA en zouten daarvan, of 1 000 ppb voor de som van aan PFHxA-verwante stoffen, gemeten in homogeen
materiaal, in:
- a)
textiel, leder, bont en huiden in kledingstukken en -accessoires voor het grote publiek; - b)
schoeisel voor het grote publiek; - c)
papier en karton dat wordt gebruikt als met levensmiddelen in contact komend materiaal, binnen het toepassingsgebied van Verordening
(EG) nr. 1935/2004;
- d)
mengsels voor het grote publiek; - e)
cosmetische producten zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt a), van Verordening (EG) nr. 1223/2009.
- 2.
Mogen vanaf 10 oktober 2027 niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt in een concentratie gelijk aan of groter
dan 25 ppb voor de som van PFHxA en zouten daarvan, of 1 000 ppb voor de som van aan PFHxA-verwante stoffen, gemeten in homogeen
materiaal, in textiel, leder, bont en huiden, met uitzondering van kleding en aanverwante accessoires als bedoeld in lid 1,
voor het grote publiek.
- 3.
De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op: - a)
persoonlijke beschermingsmiddelen die bedoeld zijn om gebruikers te beschermen tegen risico’s die binnen het toepassingsgebied
van risicocategorie III, punten a), c) tot en met f), h) en l), van bijlage I bij Verordening (EU) 2016/425 vallen;
- b)
hulpmiddelen die onder het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2017/745 vallen; - c)
hulpmiddelen die onder het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2017/746 vallen; - d)
textiel dat als bouwtextiel wordt gebruikt.
- 4.
Mogen vanaf 10 april 2026 niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt in een concentratie gelijk aan of groter dan
25 ppb voor de som van PFHxA en zouten daarvan, of 1 000 ppb voor de som van aan PFHxA-verwante stoffen, in:
- a)
brandblusschuim en brandbestrijdingsschuimconcentraten voor opleiding en voor tests, met uitzondering van het functioneel
testen van de brandbestrijdingssystemen, mits alle lozingen onder controle zijn;
- b)
brandblusschuim en brandbestrijdingsschuimconcentraten voor openbare brandweerdiensten, behalve wanneer deze diensten ingrijpen
bij industriële branden in inrichtingen die onder Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad vallen en zij het schuim en de uitrusting uitsluitend voor dat doel gebruiken.
- 5.
Mogen vanaf 10 oktober 2029 niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt in brandblusschuim en brandbestrijdingsschuimconcentraten
voor de burgerluchtvaart (met inbegrip van burgerluchthavens) in een concentratie gelijk aan of groter dan 25 ppb voor de
som van PFHxA en zouten daarvan, of 1 000ppb voor de som van aan PFHxA verwante stoffen.
- 6.
De leden 1, 2, 4 en 5 zijn niet van toepassing op stoffen met een perfluoralkylgroep met de formule C6F13- die rechtstreeks
met een zwavelatoom is verbonden, die verboden zijn in bijlage I bij Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement
en de Raad .
- 7.
In afwijking van lid 1 is dat lid niet van toepassing op voorwerpen en mengsels die vóór 10 oktober 2026 in de handel zijn
gebracht. In afwijking van lid 1 is dat lid niet van toepassing op voorwerpen en mengsels die vóór 10 oktober 2026 in de handel
zijn gebracht.
- 8.
In afwijking van lid 2 is dat lid niet van toepassing op voorwerpen die vóór 10 oktober 2027 in de handel zijn gebracht. - 9.
Voor de toepassing van deze vermelding zijn aan PFHxA verwante stoffen stoffen die gezien hun moleculaire structuur worden
geacht te kunnen vervallen tot of worden omgezet in PFHxA.
|