Deze zaak hangt samen met de zaken 09/01883 en 09/03969 waarin ik heden eveneens concludeer.
HR, 22-02-2011, nr. 09/01884
ECLI:NL:HR:2011:BO8001
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-02-2011
- Zaaknummer
09/01884
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BO8001
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO8001, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑02‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO8001
ECLI:NL:PHR:2011:BO8001, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑12‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO8001
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Lokaalvredebreuk, art. 138 Sr. Wederrechtelijkheid. Voor zover het middel berust op de opvatting dat in een geval als i.c., waarin aan verdachte schriftelijk de toegang tot de desbetreffende horecagelegenheden was ontzegd, de enkele omstandigheid dat verdachte feitelijk in die gelegenheden is binnengelaten, meebrengt dat van ‘wederrechtelijk binnendringen’ geen sprake kan zijn, faalt het omdat die opvatting onjuist is. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden.
22 februari 2011
Strafkamer
Nr. 09/01884
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 24 april 2009, nummer 21/001526-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L. Plas, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsvrouwe heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof het verweer dat de wederrechtelijkheid niet kan worden bewezen op ontoereikende gronden heeft verworpen.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 24 augustus 2007 te Apeldoorn wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal (een café) gelegen aan de [a-straat] en in gebruik bij café [A], welke wederrechtelijkheid hieruit bestond dat hem, verdachte, (schriftelijk) voor de duur van één jaar de toegang tot de horeca in en om het [c-straat] is ontzegd (ingaande 21 maart 2007);
2. hij op 11 november 2007 te Apeldoorn wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal (een discotheek) gelegen aan de [a-straat] en in gebruik bij [B], welke wederrechtelijkheid hieruit bestond dat hem, verdachte, (schriftelijk) voor de duur van één jaar de toegang tot de horeca in en om het [c-straat] is ontzegd (ingaande 21 maart 2007);
3. hij op 2 februari 2008 in de gemeente Apeldoorn wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal (een horecagelegenheid [C]) gelegen aan de [b-straat], welke wederrechtelijkheid hieruit bestond dat hem, verdachte, (schriftelijk) voor de duur van één jaar de toegang tot de horeca in en om het [c-straat] is ontzegd (ingaande 21 maart 2007)."
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een "Algemene horecaontzegging Apeldoorn centrum", gedateerd 21 maart 2007, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
"Met ingang van heden wordt u de toegang tot alle hierna te noemen horecagelegenheden ontzegd voor de duur van 12 maanden, beginnend op 21 maart 2007 en eindigend op 21 maart 2008. Indien u één van de deelnemende horecagelegenheden betreedt in genoemde periode maakt u zich schuldig aan huisvredebreuk (artikel 138 Wetboek van Strafrecht). Het betreden van een horecagelegenheid die deel uitmaakt van de overeengekomen collectieve ontzegging is ook strafbaar als u per abuis bent toegelaten. Bij het constateren van dit strafbare feit kunt u aangehouden worden, waarna er te allen tijde door de politie proces-verbaal wordt opgemaakt.
In persoon uitgereikt aan:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum]1988 te [geboorteplaats]."
b. een lijst van samenwerkende horecagelegenheden voorzover inhoudende:
"Deze collectieve ontzegging heeft betrekking op de volgende samenwerkende horecagelegenheden waarvoor getekend:
- Café [A], [a-straat 1];
- [B], [a-straat 2] en
- [C], [b-straat 1]."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 21 maart 2007 werd door mij namens de collectieve samenwerkende horecaondernemers een horecaontzegging in persoon uitgereikt aan [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats]."
d. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Door ons wordt met betrekking tot de aanhouding van de hieronder vermelde verdachte het volgende verklaard:
Verdachte:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats]
Datum aanhouding:
24 augustus 2007
Locatie aanhouding:
Café [A], [a-straat 1] te Apeldoorn.
Reden van de aanhouding:
Verdachte heeft een ontzegging voor een groot aantal horecaondernemingen in het centrum van Apeldoorn, waaronder café [A], gevestigd aan de [a-straat 1] te Apeldoorn. Van een horecaondernemer hoorden wij dat in café [A] een man zat met een ontzegging. Door een portier werd deze man uit het café gehaald. De man, naar later bleek verdachte [verdachte], verklaarde desgevraagd dat hij wist dat hij een ontzegging had, onder andere voor café [A]. Hierop is [verdachte] door ons aangehouden."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik ben met de politie en justitie in aanraking geweest ter zake van openlijk geweld tegen personen. Dit is in maart 2007 gebeurd. Toen ik vastzat, heb ik een brief gekregen waarin stond vermeld dat ik één jaar niet in een aantal cafés op het [c-straat] te Apeldoorn mocht komen.
Ik ben daarna echter wel vaker in enkele cafés op het [c-straat] geweest, ondanks deze ontzegging. Ik weet dat het strafbaar is als ik in deze cafés kom. Vandaag, 24 augustus 2007, was ik in café [A]. Ik weet dat dit café ook in de brief vermeld stond, dus ik mocht daar niet binnen zijn. Ik was ongeveer een halfuur binnen toen ik door de portier werd verzocht om mee naar buiten te gaan. Ik deed dit en werd aldaar aangesproken door u. Ik heb meteen bevestigd dat ik wist dat ik een ontzegging had."
f. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 4], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 11 november 2007 kwam er een melding dat een persoon met een algemene horecaontzegging zich in de discotheek [B] bevond. Door de eigenaar van genoemde discotheek werd een persoon naar buiten begeleid die ik herkende als [verdachte]. Het was mij bekend dat [verdachte] een algemene ontzegging had voor de horecagelegenheden in Apeldoorn op en rond het uitgaanscentrum [c-straat]. Hierop werd de verdachte [verdachte] aangehouden."
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"In maart 2007 heb ik een algehele horecaontzegging voor de cafés in Apeldoorn gekregen voor de duur van één jaar. Dat is mij schriftelijk medegedeeld. Op 11 november 2007 ben ik naar discotheek [B] gegaan. Ik werd aangesproken door de eigenaar van genoemde discotheek. Hij vertelde dat ik een ontzegging had en niet binnen mocht komen. Vervolgens werd ik buiten de discotheek aangehouden."
h. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 5], [verbalisant 6], [verbalisant 7] en [verbalisant 8], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op 2 februari 2008 waren wij bezig met de handhaving van de openbare orde in het uitgaansgebied van Apeldoorn. In de volksmond wordt dit gebied "[c-straat]" genoemd. Omstreeks 2:55 uur kregen wij van onze collega [verbalisant 1] door dat de ons ambtshalve bekende [verdachte] zich in horecagelegenheid [C] aan de [b-straat] te Apeldoorn bevond. Het was ons ambtshalve bekend dat [verdachte] een collectieve horecaontzegging had voor horecagelegenheden op het [c-straat]. Door ons werd vervolgens [verdachte] in de genoemde horecagelegenheid aangetroffen. Op ons verzoek is hij mee naar buiten gelopen, waar hij werd aangehouden voor lokaalvredebreuk."
i. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik ben aangehouden omdat ik mij vannacht bij de horecagelegenheid [C] ophield terwijl ik een collectieve horecaontzegging heb. Op 2 februari 2008 omstreeks 2.15 uur kwam ik met een vriend aan in het centrum van Apeldoorn. We hebben bij [C] wat te eten besteld. Niet veel later stond de politie op de stoep en die vertelde mij dat ik was aangehouden omdat ik mij niet aan de horecaontzegging had gehouden. Ik wist dat ik niet bij [C] mocht komen."
3.2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsvrouw van verdachte heeft ter zitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder 1, 2 en 3 tenlastgelegde. Volgens de raadsvrouw kan de 'wederrechtelijkheid' bij alle drie de feiten niet worden bewezen. Daartoe heeft de raadsvrouw in de eerste plaats aangevoerd dat haar cliënt de bijlage bij de algemene horecaontzegging niet heeft ontvangen en in de tweede plaats dat haar cliënt op de in de tenlastelegging genoemde data tot de horecagelegenheden is toegelaten. Verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de eigenaar van horecagelegenheid "[C]" tegen hem had gezegd dat hij naar binnen mocht.
(...)
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. In het bijzonder wordt het volgende overwogen.
Aan verdachte is op 21 maart 2007 een algemene horecaontzegging voor het centrum van Apeldoorn uitgereikt. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal gerelateerd dat hij op 21 maart 2007 aan verdachte in persoon een horecaontzegging heeft uitgereikt. Aldus staat naar het oordeel van het hof vast dat verdachte het verbod heeft ontvangen. In de ontzegging staat vermeld dat verdachte de toegang wordt ontzegd tot 'alle hierna te noemen horecagelegenheden'. Het hof acht het aldus niet aannemelijk dat aan verdachte niet tevens is uitgereikt de bij het verbod behorende bijlage, te weten de lijst van samenwerkende horecagelegenheden die zijn toegetreden tot de collectieve overeenkomst.
In de algemene horecaontzegging staat vermeld dat het ook strafbaar is als verdachte per abuis wordt toegelaten tot één van de collectieve horecaondernemingen. Daarbij komt dat de eigenaar van "[C]" - in tegenstelling tot wat verdachte beweert - uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij verdachte géén toestemming heeft gegeven om binnen te komen. Verdachte is de in de tenlastelegging genoemde horecagelegenheden derhalve wederrechtelijk binnengegaan."
3.3.1. Voor zover het middel berust op de opvatting dat in een geval als het onderhavige, waarin aan de verdachte schriftelijk de toegang tot de desbetreffende horecagelegenheden was ontzegd, de enkele omstandigheid dat de verdachte feitelijk in die gelegenheden is binnengelaten, meebrengt dat van "wederrechtelijk binnendringen" geen sprake kan zijn, faalt het omdat die opvatting onjuist is.
3.3.2. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 22 februari 2011.
Conclusie 07‑12‑2010
Mr. Silvis
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Verdachte is bij arrest van 24 april 2009 door het gerechtshof te Arnhem wegens 1. 2. en 3. telkens ‘in het besloten lokaal, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen’, veroordeeld tot een werkstraf van twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis.
2.
Namens verdachte heeft mr. M. Plas, advocaat te Utrecht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Ten laste van verdachte is telkens bewezenverklaard dat hij een besloten lokaal, zijnde een café, een discotheek en een horecagelegenheid, wederrechtelijk is binnengedrongen nu hem (schriftelijk) voor de duur van één jaar de toegang tot onder meer die horecagelegenheden was ontzegd.
4.
Het eerste middel klaagt over 's hofs uitleg van het begrip besloten lokaal en klaagt blijkens de toelichting in het bijzonder erover dat niet, zonder nadere motivering die ontbreekt, kan worden gesteld dat de horecazaken waar het hier om gaat besloten lokalen zijn, nu deze uit de aard der zaak onbeperkt voor het publiek toegankelijk zijn.
5.
De tenlasteleggingen zijn toegesneden op art. 138 Sr. Van een besloten lokaal als bedoeld in die bepaling is sprake als dat lokaal kenbaar is afgescheiden van de omgeving.2. Anders dan de steller van het middel kennelijk meent, is niet van belang of de toegang tot dat lokaal al dan niet is opengesteld.3. Het middel faalt derhalve reeds daarom, nog daargelaten dat horecagelegenheden in de regel niet, zoals in de toelichting op het middel wordt gesteld, onbeperkt (of onvoorwaardelijk) toegankelijk zijn maar gedurende bepaalde uren (en onder bepaalde voorwaarden) zijn opengesteld.4.Ik merk ten overvloede op dat het hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting van belang heeft kunnen achten dat een café niet voor de openbare dienst bestemd is, omdat in dat geval geen sprake zou zijn van een besloten lokaal als bedoeld in art. 138 Sr, maar van een lokaal als bedoeld in art. 139 Sr.5.
6.
Het tweede middel klaagt over 's hofs verwerping van het verweer dat de wederrechtelijkheid niet kan worden bewezen.
7.
Het middel behelst in dat verband ten eerste de klacht dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat verzoeker bij de uitreiking van de horecaontzegging de bijbehorende lijst van horecagelegenheden heeft ontvangen. Die klacht stuit af op de aan de feitenrechter voorbehouden selectie en waardering van het bewijsmateriaal die in cassatie slechts op begrijpelijkheid kan worden getoetst. Het hof heeft overwogen dat nu de horecaontzegging blijkens een in wettelijk vorm opgemaakt proces-verbaal in persoon aan verdachte is uitgereikt en in de ontzegging staat vermeld dat verdachte de toegang wordt ontzegd tot ‘alle hierna te noemen horecagelegenheden’, het niet aannemelijk is dat aan verdachte niet tevens de bij het verbod behorende lijst is uitgereikt. Dat oordeel acht ik ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.
8.
Voor zover het middel klaagt over 's hofs verwerping van het verweer dat verdachte niet wederrechtelijk de horecagelegenheden is binnengedrongen nu hij daar is toegelaten en (dus) niet tegen de wil van de gebruiker is binnengetreden, faalt het middel eveneens. Het hof heeft overwogen dat gelet op de vermelding in de ontzegging dat het ook strafbaar is als verdachte bij abuis wordt binnengelaten, terwijl bovendien de eigenaar van één van de bedoelde horecaondernemingen heeft verklaard dat hij verdachte geen toestemming heeft gegeven om binnen te komen, verdachte de genoemde horecagelegenheden wederrechtelijk is binnengegaan. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Het hof heeft op grond van genoemde vermelding in de ontzegging kunnen oordelen dat de omstandigheid dat verdachte niet is tegengehouden bij het binnengaan van de bedoelde horecagelegenheden, er niet aan afdoet dat verdachte daartoe niet gerechtigd was.6.
9.
Het middel faalt.
10.
De voorgestelde middelen kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
11.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
12.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑12‑2010
HR 3 juni 2008, LJN BC7921, NJ 2008/331.
Vgl. HR 23 november 1971, LJN AB5759, NJ 1972/76. Zie ook: Noyon/Langemeijer/ Remmelink, aant. 7 op art. 138 en aant. 7 op art. 139a op art. (bijgewerkt door Prof.mr. J.W. Fokkens tot en met 1 mei 2007).
Vgl. de conclusie van mijn voormalige ambtgenoot Remmelink voor HR 14 december 1982, LJN AC3907, NJ 1983/392.
HR 1 december 1970, LJN AB3455, NJ 1971/384. Zie ook: Noyon/Langemeijer/ Remmelink, aant. 6 op art. 138 en aant. 2 op art. 139 (bijgewerkt door Prof.mr. J.W. Fokkens tot en met 1 mei 2007).
Vgl. Noyon/Langemeijer/ Remmelink, aant. 22 op art. 138 (bijgewerkt door Prof.mr. J.W. Fokkens tot en met 1 mei 2007).