Rechtbank Amsterdam 30 maart 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1541.
Rb. Noord-Nederland, 14-06-2022, nr. 9072422
ECLI:NL:RBNNE:2022:2019
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
14-06-2022
- Zaaknummer
9072422
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2022:2019, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 14‑06‑2022; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig, Op tegenspraak)
ECLI:NL:RBNNE:2021:5247, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 21‑12‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Proceskostenveroordeling, Op tegenspraak, Tussenuitspraak)
- Vindplaatsen
JBPr 2022/64 met annotatie van Bosselaar, M.J., Sprietsma, P.E.
Uitspraak 14‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Dieselfraudezaak. Volkswagen verzoekt (opnieuw) om aanhouding van een individuele procedure, in afwachting van de uitkomst van collectieve procedures die tegen haar over dezelfde kwestie lopen bij andere gerechten. De kantonrechter wijst het aanhoudingsverzoek af. Volkswagen kan nu een conclusie van antwoord in de hoofdzaak nemen.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rolnummer: 9072422 \ CV EXPL 21-1364
rolbeslissing van de kantonrechter d.d. 14 juni 2022
inzake
de stichting
VOLKSWAGEN GROUP DIESEL EFFIENCY STICHTING,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
hierna te noemen: VGDES,
gemachtigde: mr. J.H. Lemstra, advocaat te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
VOLKSWAGEN AKTIENGESELLSCHAFT
gevestigd te Wolfsburg (Duitsland),
gedaagde,
hierna te noemen: Volkswagen,
gemachtigde: mr. J.K. van Hezewijk, advocaat te Amsterdam.
1. Procesverloop
1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van de kantonrechter van 21 december 2021 in het verwijzingsincident tevens rolbeslissing op het aanhoudingsverzoek;
- de akte van VGDES;
- de akte van Volkswagen.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.
1.3.
Op 7 juni 2022 is een e-mailbericht van de advocaat van Volkswagen binnengekomen. Hierop heeft de advocaat van VGDES bij e-mail van 9 juni 2022 gereageerd. De kantonrechter laat deze e-mails buiten beschouwing, omdat aan partijen niet (meer) de gelegenheid was gegeven om zich nog nader (inhoudelijk) uit te laten.
2. De beoordeling
2.1.
De inhoud van voornoemde rolbeslissing moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd. Hierbij heeft de kantonrechter beslist dat de zaak wordt aangehouden tot er duidelijkheid is over de vraag of op de bij de rechtbank Amsterdam aanhangige SDEJ-procedure de WAMCA van toepassing is. Partijen hebben zich ter rolle van 17 mei 2022 bij akte uitgelaten, nadat door de rechtbank Amsterdam op 30 maart 20221.vonnis is gewezen.
2.2.
Volkswagen heeft bij akte na tussenvonnis opnieuw een verzoek tot aanhouding van de onderhavige procedure gedaan. Zij voert daartoe, samengevat, het volgende aan.
In de SCC-procedure is inmiddels hoger beroep ingesteld. De beslissingen in de SCC-procedure vormen een belangrijk precedent voor deze procedure, omdat de voorliggende feitelijke vragen en rechtsvragen vrijwel identiek zijn. VGDES noemt dit zelf een "spoorboekje". Voorts acht de wetgever het onwenselijk dat er bij massaschade vele individuele procedures worden gevoerd en dat er in identieke individuele zaken tegenstrijdige uitspraken (kunnen) worden gedaan. In de SDEJ-procedure vraagt de rechtbank zich ook af of het gewenst en efficiënt is dat er verschillende procedures lopen. Daarnaast wijst Volkswagen erop dat de Consumentenbond bekend heeft gemaakt dat zij gaat samenwerken met SCC in collectieve claims tegen autofabrikanten ten aanzien van defeat devices in dieselvoertuigen, dit terwijl de Consumentenbond eerst alleen met VGDES samenwerkte. Gelet op het voorgaande is het opportuun en efficiënt dat de onderhavige procedure wordt aangehouden totdat er in de SCC-procedure in hoger beroep uitspraak is gedaan. Het belang van VGDES althans [consument] om eerder een vonnis te krijgen in deze individuele procedure weegt niet op tegen het belang van Volkswagen om het hoger beroep in de SCC-procedure af te wachten. Daarbij moet ook in aanmerking worden genomen dat [consument] door VGDES al financieel is gecompenseerd. Ten slotte wijst Volkswagen erop dat de appeltermijn tegen het vonnis van 30 maart 2022, waarin de rechtbank over de toepasselijkheid van de WAMCA op de SDEJ-procedure heeft geoordeeld, nog niet is verstreken.
2.3.
VGDES voert in haar akte na tussenvonnis, samengevat, het volgende aan. Er is geen grond voor verdere aanhouding van de onderhavige procedure, nu de rechtbank Amsterdam in genoemd vonnis heeft beslist dat de WAMCA niet van toepassing is op de SDEJ-procedure en dat hiervoor het wettelijk kader van artikel 3:305a (oud) BW geldt. Een dergelijke collectieve procedure rechtvaardigt geen aanhouding van individuele procedures. Het afwachten van de uitkomst van de SDEJ-procedure zal voor VGDES/[consument] tot een onredelijke vertraging van de onderhavige procedure leiden en dient ook geen redelijk doel. VGDES/[consument] hebben ook een zwaarwegend belang bij voortzetting, omdat [consument] slechts voor een gedeelte (18,8%) van zijn totale vordering op Volkswagen door VGDES is gecompenseerd en nog een aanzienlijke restantvordering (maximaal € 11.601,-) op Volkswagen heeft. Volkswagen dient tegen deze achtergrond, zonder dat nader uitstel mogelijk is, voor antwoord te concluderen, aldus VGDES.
2.4.
De kantonrechter wijst het thans voorliggende aanhoudingsverzoek van Volkswagen af. Daartoe is het volgende redengevend.
2.5.
De rechtbank Amsterdam heeft inmiddels, in haar vonnis van 30 maart 2022, geoordeeld dat de WAMCA niet van toepassing is op de SDEJ-procedure. In zoverre bestaat er dan ook geen grond meer voor verdere aanhouding van de onderhavige procedure. Hieraan doet niet af dat dit vonnis nog niet in kracht van gewijsde is gegaan.
2.6.
Het aanhoudingsverzoek van Volkswagen betreft een eenzijdig aanhoudingsverzoek. De kantonrechter dient dit verzoek te beoordelen aan de hand van onder meer het voorschrift dat onredelijke vertraging van de procedure dient te worden voorkomen (artikel 20 lid 1 Rv en artikel 6 lid 1 EVRM), de belangen van partijen en de eisen van de proceseconomie.2.Op grond van artikel 20 Rv dient de rechter te waken voor een onredelijke vertraging van de procedure. Een nadere uitwerking van dit beginsel is te vinden in het Landelijk procesreglement voor rolzaken kanton. Bij de beoordeling of het aanhoudingsverzoek leidt tot onredelijke vertraging zal de kantonrechter enerzijds de belangen van VGDES/[consument] op een voortvarende rechtspleging en anderzijds het belang van een doelmatig verloop van de procedure tegen elkaar moeten afwegen. In het feit dat een andere procedure loopt waarin dezelfde rechtsvragen spelen, kán de rechter aanleiding vinden om de bij hem lopende procedure aan te houden, maar ook dan moet voor onredelijke vertraging worden gewaakt.3.
2.7.
Niet in geschil is dat op de SCC-procedure het wettelijk regime van artikel 3:305a (oud) BW van toepassing is. Op grond van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2022 (r.ov. 5.32.) gaat de kantonrechter ervan uit dit óók ten aanzien van de SDEJ-procedure het geval is. Een collectieve actie op grond van artikel 3:305a (oud) BW heeft een aanvullend karakter: een individuele belanghebbende houdt de mogelijkheid om zelf een vordering in rechte over de desbetreffende kwestie in te stellen en is niet gebonden aan een uitspraak die door een belangenorganisatie is verkregen. Een door een belangenorganisatie verkregen uitspraak heeft slechts bindende kracht tussen deze organisatie en de aangesproken gedaagde. Dit systeem brengt met zich mee dat er in collectieve en individuele procedures (deels) andere uitspraken kunnen worden gedaan. In laatstgenoemde omstandigheid kan op zichzelf beschouwd dan ook geen grond voor aanhouding van deze individuele procedure worden gevonden in afwachting van de uitkomst van beide collectieve procedures, ook niet in samenhang bezien met de andere door Volkswagen aangevoerde redenen, zoals blijkt uit r.ov. 2.8. en 2.9.
2.8.
De kantonrechter ziet, anders dan Volkswagen bepleit, in het feit dat in de SCC-procedure en de SDEJ-procedure (deels) dezelfde feitelijke vragen en rechtsvragen spelen als in deze procedure onvoldoende grond om deze procedure aan te houden in afwachting van een eindbeslissing in de beide collectieve procedures. Het afwachten van de uitkomst in hoger beroep (en eventueel cassatie) in die procedures zou naar het oordeel van de kantonrechter leiden tot een onredelijke vertraging van de behandeling van deze procedure.4.
2.9.
In de door Volkswagen genoemde omstandigheid dat de Consumentenbond thans (ook) samenwerkt met Stichting Car Claim inzake de collectieve claim van deze stichting tegen Volkswagen c.s. kan naar het oordeel van de kantonrechter evenmin grond worden gevonden voor aanhouding van de onderhavige procedure in afwachting van de (definitieve) uitkomst van de SCC-procedure. De Consumentenbond is geen partij bij deze procedures, zodat haar positie in dezen niet ter zake doet. Overigens is ook niet gebleken dat de Consumentenbond met de samenwerking met de Stichting Car Claim haar (eerder aangegane) samenwerking met VGDES in de door laatstgenoemde aanhangig gemaakte individuele procedures heeft laten varen.
2.10.
Nu het aanhoudingsverzoek van Volkswagen wordt afgewezen, zal de kantonrechter de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een conclusie van antwoord door Volkswagen. Hiervoor zal - conform artikel 2.9. van het Landelijk procesreglement voor kantonzaken - aan Volkswagen in eerste instantie een termijn van vier weken worden verleend. Deze termijn kan op verzoek van Volkswagen met één termijn van vier weken worden verlengd. Het verzoek van VGDES om te bepalen dat Volkswagen slechts een termijn van vier weken zonder nader uitstel zal worden verleend voor het nemen van de conclusie van antwoord is hiermee niet in overeenstemming en wordt dan ook niet gehonoreerd.
2.11.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
BESLISSING
De kantonrechter:
3.1.
wijst het aanhoudingsverzoek van Volkswagen af;
3.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 12 juli 2022 voor conclusie van antwoord aan
de zijde van Volkswagen;
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gegeven door mr. I.F. Clement, kantonrechter, en op 14 juni 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
520 (MP)
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 14‑06‑2022
Vgl. Hoge Raad 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
Vgl. Hoge Raad 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:666 en het in noot 2 genoemde arrest.
In gelijke zin: Rechtbank Oost-Brabant 27 januari 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:247.
Uitspraak 21‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Dieselfraudezaak tegen Volkswagen. Individuele benadeelde, vertegenwoordigd door een claimstichting, stelt vordering tot schadevergoeding tegen Volkswagen in. Volkswagen vraagt in het incident verwijzing van de zaak naar de rechtbank Amsterdam, waar al een collectieve procedure tegen Volkswagen loopt. De kantonrechter wijst de verwijzingsvordering af. De verdere behandeling van de zaak wordt aangehouden totdat de rechtbank Amsterdam in de collectieve procedure uitspraak heeft gedaan over de vraag of de WAMCA hierop van toepassing is.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rolnummer: 9072422 \ CV EXPL 21-1364
Vonnis van de kantonrechter van 21 december 2021 in het verwijzingsincident tevens rolbeslissing op het aanhoudingsverzoek
inzake
de stichting
VOLKSWAGEN GROUP DIESEL EFFICIENCY STICHTING,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het verwijzingsincident,
hierna te noemen: VGDES,
gemachtigde: mr. J.H. Lemstra, advocaat te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
VOLKSWAGEN AKTIENGESELLSCHAFT,
gevestigd te Wolfsburg (Duitsland),
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het verwijzingsincident,
hierna te noemen: Volkswagen,
gemachtigde: mr. J.K. van Hezewijk, advocaat te Amsterdam.
1. Procesverloop
1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis in het incident van 29 juni 2021;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in het incident van 17 september 2021, met de daaraan gehechte spreekaantekeningen van de gemachtigden van Volkswagen en VGDES.
1.2.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun eventuele opmerkingen over de inhoud van het proces-verbaal binnen veertien dagen na ontvangst hiervan kenbaar te maken. Geen van partijen heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
1.3.
Het vonnis in het incident is (nader) op vandaag bepaald.
2. De feiten in het incident
2.1.
Volkswagen is een internationaal opererende autofabrikant. Zij produceert voertuigen van de merken Volkswagen, Audi, Seat, Škoda, Bentley, Bugatti, Ducati, Lamborghini en Porsche. Volkswagen brengt onder meer auto's met een dieselmotor op de markt, waaronder de dieselmotor met typeaanduiding EA 189.
2.2.
De heer [consument] (hierna te noemen: [consument] ) is een consument die begin 2011 een nieuwe Volkswagen Polo, type 1.2. TDI Blue Motion Comfort Line, met kenteken [kenteken] (hierna te noemen: de auto), heeft gekocht bij autodealer Vakgarage Polling voor een bedrag van € 17.290,00. Deze auto is voorzien van een EA 189 dieselmotor.
2.3.
Medio september 2015 is bekend geworden dat Volkswagen op wereldwijde schaal auto's had uitgerust met software waarbij tijdens tests de uitstoot van stikstofoxide kunstmatig laag werd gehouden (hierna te noemen: sjoemelsoftware). Deze software is door Volkswagen in een groot aantal auto's met een dieselmotor geïnstalleerd, waaronder in ruim 175.000 auto's in Nederland die een EA 189 dieselmotor hebben.
2.4.
Volkswagen heeft [consument] bij brief van 3 november 2015 geïnformeerd dat ook zijn auto is uitgerust met een EA 189 dieselmotor waarin Volkswagen sjoemelsoftware had geïnstalleerd.
2.5.
VGDES is een claimstichting, die bij notariële akte van 3 juli 2018 is opgericht en ten doel heeft de belangenbehartiging van gedupeerden van - kort gezegd - de Volkswagen Groep, onder andere door het voeren van (collectieve) gerechtelijke procedures.
2.6.
[consument] heeft bij akte van cessie van 22 december 2020 zijn vorderingen op Volkswagen verband houdende met de sjoemelsoftware aan VGDES gecedeerd voor een bedrag van € 3.000,00 plus een nabetaling. VGDES vordert in de hoofdzaak vergoeding van de door [consument] geleden schade.
3. De andere procedures in Diesel-kwesties
3.1.
De wettelijke regeling voor collectieve acties inzake massaschade was tot 1 januari 2020 geregeld in de Wet collectieve afwikkeling massaschade (hierna te noemen: WCAM), neergelegd in artikel 3:305a BW (oud).
3.2.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (hierna te noemen: WAMCA) in werking getreden. Hiermee is artikel 3:305a BW gewijzigd en is titel 14A aan Boek 3 Rv toegevoegd, over de rechtspleging in zaken betreffende een collectieve actie en collectieve schadeafwikkeling. Het betreft de artikelen 1018b t/m 1018m Rv. De WAMCA geeft een nieuw regime voor de behandeling van collectieve acties die zijn ingesteld op of na 1 januari 2020 en die betrekking hebben op gebeurtenissen die op of na 15 november 2016 hebben plaatsgevonden.1.Bij toepasselijkheid van de WAMCA is de uitspraak van de rechter (uiteindelijk) algemeen verbindend voor de nauw omschreven groep personen wier belangen in de collectieve vordering worden behartigd en die geen gebruik hebben gemaakt van hun opt-outmogelijkheden.
3.3.
In verband met de diesel-kwestie lopen op dit moment twee collectieve actieprocedures bij de rechtbank Amsterdam. Beide procedures richten zich tegen Volkswagen, Audi, Porsche, Škoda en Seat, de Duitse toeleverancier Robert Bosch , de Nederlandse importeur Pon en enkele tientallen Nederlandse autodealers.
3.4.
De eerste collectie actieprocedure is bij dagvaarding van 18 december 2017 door Stichting Car Claim aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam en daar geregistreerd onder het zaak-/rolnummer C/13/647072 / HA ZA 18-432 (hierna te noemen: de SCC-procedure). Deze procedure is aangebracht onder het regime van de WCAM. De rechtbank Amsterdam heeft op 14 juli 2021 eindvonnis gewezen in deze procedure. In dit vonnis heeft de rechtbank, kort samengevat, geoordeeld dat de betreffende autofabrikanten onrechtmatig hebben gehandeld en dat de kopers van de auto's schade hebben geleden. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de autodealers auto's hebben verkocht die door de aanwezigheid van de sjoemelsoftware niet aan de redelijke verwachtingen van de kopers voldeden. De kopers hebben daarom jegens de autodealers recht op prijsvermindering. De rechtbank heeft deze prijsvermindering begroot op een bedrag van € 3.000,00 voor consumenten die een nieuw voertuig hadden gekocht en een bedrag van € 1.500,00 voor consumenten die een tweedehands voertuig hadden gekocht. De rechtbank heeft een dienovereenkomstige verklaring voor recht uitgesproken.
3.5.
Ten tijde van de mondelinge behandeling in dit verwijzingsincident heeft Volkswagen aangegeven hoger beroep te overwegen tegen voornoemd vonnis van de rechtbank Amsterdam.
3.6.
De tweede collectieve actieprocedure is bij dagvaarding van 13 maart 2020 door Stichting Diesel Emissions Justice (hierna: SDEJ) aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam en daar geregistreerd onder het zaak-/rolnummer C/13/681190 / HA ZA 20-299 (hierna te noemen: de SDEJ-procedure). In de dagvaarding stelt SDEJ zich op het standpunt dat de WAMCA van toepassing is. SDEJ vordert in deze procedure een aantal verklaringen voor recht en zij stelt vorderingen tot vernietiging, ontbinding, zaaksvervanging en schadevergoeding in tegen de gedaagde partijen. Begin 2022 is een zitting in deze procedure gepland over de bevoegdheid van de rechtbank om van de vorderingen van SDEJ kennis te nemen en de toepasselijkheid van de WAMCA.
3.7.
VGDES heeft naast de onderhavige procedure een drietal soortgelijke procedures tegen Volkswagen aanhangig gemaakt bij respectievelijk de rechtbanken Midden-Nederland (locatie Utrecht), Oost-Brabant (locatie Den Bosch) en Noord-Holland (locatie Haarlem). Ook hier gaat het om individuele Volkswagenbezitters die schadevergoeding van Volkswagen vorderen en hun daartoe strekkende vordering op Volkswagen hebben overgedragen aan VGDES.
4. De vorderingen in de hoofdzaak en in het incident
in de hoofdzaak
4.1.
VGDES vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
1a. voor recht verklaart dat Volkswagen onrechtmatig jegens [consument] heeft gehandeld;
1b. Volkswagen veroordeelt tot betaling aan VGDES als cessionaris c.q. gevolmachtigde c.q. als lasthebber van [consument] een bedrag van € 15.890,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling;
subsidiair:
2. indien het gevorderde onder 1b. niet wordt toegewezen, Volkswagen veroordeelt tot betaling aan VGDES als cessionaris c.q. als gevolmachtigde c.q. als lasthebber van [consument] van de door [consument] geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
zowel primair als subsidiair:
3. Volkswagen veroordeelt in de proceskosten.
in het incident
4.2.
Volkswagen vordert in het incident dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de onderhavige zaak verwijst naar de rechtbank Amsterdam, met veroordeling van VGDES in de kosten van het incident.
4.3.
VGDES concludeert in het incident, samengevat, primair tot afwijzing van de vordering tot verwijzing van de zaak en subsidiair tot toewijzing daarvan zonder het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, met veroordeling van Volkswagen in de proceskosten en de nakosten.
5. De standpunten van partijen in het incident
5.1.
Volkswagen baseert haar vordering tot verwijzing ex artikel 220 Rv op het volgende. Er is allereerst sprake van litispendentie, nu deze zaak hetzelfde onderwerp of dezelfde rechtsbetrekking betreft als de reeds aanhangige SDEJ-procedure. In beide procedures is de vraag aan de orde of Volkswagen onrechtmatig heeft gehandeld door schending van Verordening 715/2007 en de gepleegde oneerlijke handelspraktijken. De vorderingen van VGDES in deze procedure en de vorderingen in de SDEJ-procedure zijn ook vrijwel identiek. Zolang er geen opt-outverklaring in de SDEJ-procedure is uitgebracht, is VGDES ( [consument] ) onderdeel van die procedure en bestaat het gevaar van tegenstrijdig gezag van gewijsde. Daarnaast is er volgens Volkswagen sprake van verknochtheid tussen de onderhavige zaak en de SDEJ-procedure, omdat beide procedures inhoudelijk grotendeels met elkaar overeenstemmen, althans zodanig met elkaar samenhangen dat consistentie van beide uitspraken gewenst is. Voor zover in het kader van de gevorderde verwijzing een belangenafweging aan de orde zou zijn, voert Volkswagen aan dat zij een groot belang heeft bij uniforme behandeling van de vorderingen in deze procedure en die in de SDEJ-procedure door de rechtbank Amsterdam, waar de SDEJ-procedure al loopt. Het belang van VGDES bij beslechting van het geschil door de door haar aangezochte kantonrechter te Groningen weegt hier niet tegenop.
5.2.
VGDES voert verweer tegen de gevorderde verwijzing. Van litispendentie is volgens VGDES geen sprake. De partijen in deze zaak en die in de SDEJ-procedure zijn niet dezelfde. Materieel noch formeel is VGDES( [consument] ) partij bij de SDEJ-procedure. Evenmin is in deze zaak en in de SDEJ-procedure sprake van hetzelfde onderwerp, omdat thans slechts één (enkele) verklaring voor recht wordt gevorderd, in combinatie met een schadevergoedingsvordering, terwijl in de SDEJ-procedure ten behoeve van tienduizenden consumenten een groot aantal vorderingen op verschillende grondslagen is ingesteld en SDEJ vernietiging van tienduizenden koopovereenkomsten vordert. Verder gaat het in deze zaak slechts over de onrechtmatige verkoop van één specifieke auto met een EA 189 motor met sjoemelsoftware; in de SDEJ-procedure gaat het daarentegen om de onrechtmatige verkoop van 61 modellen van verschillende automerken en niet alleen om die met een EA 189 dieselmotor. Individuele omstandigheden van gedupeerden komen in de SDEJ-procedure niet aan de orde. Het door Volkswagen gestelde risico van tegenstrijdig gezag van gewijsde is niet aan de orde, omdat Volkswagen zich in de SDEJ-procedure juist op het standpunt stelt dat de rechtbank Amsterdam geen rechtsmacht toekomt, dat SDEJ niet-ontvankelijk is in haar vorderingen en dat de WAMCA niet van toepassing is op de ingestelde vorderingen. Voor het geval dat de zaak van [consument] onder de WAMCA zou vallen, zegt VGDES reeds nu (onvoorwaardelijk) toe dat in de SDEJ-procedure te zijner tijd een opt-outverklaring zal worden gedaan, zodat een uitspraak in die procedure ten opzichte van haar geen gezag van gewijsde zal hebben. Ook van verknochtheid van deze zaak met de SDEJ-procedure is volgens VGDES geen sprake. De SDEJ-procedure vertoont qua reikwijdte van het feitelijke en juridische debat zodanige verschillen met deze procedure, dat niet van inhoudelijke overeenstemming of samenhang tussen beide procedures kan worden gesproken. Ten slotte wijst VGDES erop dat haar belang bij het voorkomen van vertraging van de behandeling van deze procedure in geval van verwijzing en het voorkomen van een eventuele regimewijziging met bijbehorende hogere (griffie)kosten zwaarder moet wegen dan het door Volkswagen gestelde belang om het risico van tegenstrijdige beslissingen te voorkomen.
6. De beoordeling in het incident
Waar gaat het over?
6.1.
In geschil is of de onderhavige zaak in verband met de door Volkswagen gestelde litispendentie c.q. verknochtheid met de bij de rechtbank Amsterdam aanhangige collectieve actie (aangebracht onder het regime van de WAMCA) van SDEJ tegen Volkswagen (c.s.), op de voet van artikel 220 Rv ter verdere behandeling naar de rechtbank Amsterdam moet worden verwezen. De kantonrechter stelt vast dat Volkswagen zich in het kader van de gevorderde verwijzing, zoals zij bij incidentele conclusie aanvankelijk nog deed, niet langer op de SCC-procedure beroept, nu die procedure na het daarin gewezen eindvonnis van 14 juli 2021 niet meer bij de rechtbank Amsterdam aanhangig is.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
6.2.
Volkswagen is in Duitsland gevestigd, waarmee het voorliggende geschil een internationaal karakter heeft. Hoewel betwisting van rechtsmacht door Volkswagen ontbreekt, moet de kantonrechter ambtshalve beoordelen of zij bevoegd is om van het geschil kennis te nemen en, zo ja, welk recht van toepassing is op de voorliggende verwijzingskwestie.
6.3.
De rechtsmacht van de Nederlandse rechter moet aan de hand van de Brussel Ibis-Verordening2.(hierna: Brussel Ibis-Vo) worden bepaald. Op grond van artikel 7 lid 2 Brussel Ibis-Vo is ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad bevoegd de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. De schade voor [consument] is in Nederland opgetreden toen hij de betreffende VW Polo bij zijn autodealer Vakgarage Polling kocht. Op dat moment was zijn auto immers al voorzien van sjoemelsoftware3.. De Nederlandse rechter is dan ook bevoegd om van de vorderingen van VGDES (als rechtsopvolgster van [consument] ) kennis te nemen. Op grond van artikel 102 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de kantonrechter te Groningen de relatief bevoegde rechter.
6.4.
De vraag of verwijzing dient plaats te vinden van deze zaak betreft de wijze van procederen en moet naar Nederlands recht worden beantwoord.4.
Verwijzing van de zaak naar de rechtbank Amsterdam is niet aan de orde
6.5.
Artikel 220 lid 1 Rv bepaalt dat in zaken die reeds eerder bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig zijn gemaakt tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp ("litispendentie"), of in geval de zaak verknocht is aan een zaak die reeds bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig is, verwijzing van de zaak naar die andere rechter kan worden gevorderd.
6.6.
De gedaagde partij moet een hiertoe strekkende vordering bij incidentele conclusie instellen vóór alle weren op de voor het nemen van de conclusie van antwoord bepaalde roldatum (artikel 220 lid 3 Rv). Niet in geschil is dat Volkswagen haar verwijzingsvordering tijdig heeft ingesteld, zodat zij in zoverre in deze vordering kan worden ontvangen.
6.7.
Litispendentie is aan de orde indien tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp al eerder een procedure bij een rechter van gelijke rang aanhangig is gemaakt. Daarmee wordt gedoeld op de identiteit van de rechtsbetrekking die in geschil is, als bedoeld in artikel 236 Rv, in die zin dat de eerdere procedure dezelfde rechtsbetrekking moet betreffen als die in de latere procedure aan de orde is. Of daarvan in een concreet geval sprake is, is afhankelijk van de grondslag van de vordering en het verweer, het processuele debat en de (eventuele) gegeven beslissingen.5.
6.8.
Van verknochtheid is sprake wanneer de feitelijke of juridische geschilpunten in de ene zaak identiek zijn aan die in de andere, dan wel daarmee zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken wenselijk is. Daaraan kan zijn voldaan ook als het zaken tussen verschillende partijen betreft.
6.9.
De kantonrechter is van oordeel dat met betrekking tot deze zaak en de eerder bij de rechtbank Amsterdam aanhangig gemaakte SDEJ-procedure geen sprake is van procedures tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp. De rechtbank stelt vast dat VGDES ( [consument] ) formeel noch materieel procespartij is bij de SDEJ-procedure, hetgeen ook niet door Volkswagen wordt betwist. Volkswagen heeft evenwel de stelling ingenomen dat een uitspraak in een WAMCA-procedure gezag van gewijsde heeft voor de achterliggende partijen. VGDES ( [consument] ) is aan te merken als achterliggende partij in de SDEJ-procedure en dient om die reden als partij bij de SDEJ-procedure aangemerkt te worden, aldus Volkswagen. Bij de huidige stand van zaken is nog onzeker of de SDEJ-procedure als WAMCA-procedure gekwalificeerd dient te worden en of, als er sprake is van een WAMCA-procedure, VGDES ( [consument] ) onder de door de rechtbank Amsterdam alsdan nauw te omschrijven groep personen wier belangen in de collectieve vordering worden behartigd valt. Kortom, onzeker is of een uitspraak in de SDEJ-procedure gezag van gewijsde zal hebben voor VGDES ( [consument] ), nog daargelaten de mogelijkheid van VGDES ( [consument] ) tot opt-out. Gelet op deze onzekerheden kan niet worden gezegd dat er, op de door Volkswagen aangevoerde gronden, (in ieder geval thans) sprake is van dezelfde partijen en in het verlengde daarvan van litispendentie.
6.10.
De feitelijke en juridische geschilpunten in beide procedures zijn naar het oordeel van de kantonrechter ook niet zodanig identiek, of vertonen zodanige samenhang dat consistentie van de uitspraken wenselijk is. De kantonrechter stelt voorop dat de SDEJ-procedure een collectieve procedure is en dat het bij de onderhavige procedure gaat om een vordering van een enkel individu. De rechtbank constateert dat er sprake is van een zekere overlap, gelegen in de grondslag van de aansprakelijkheid, in beide procedures. Op het punt van de gevorderde schade wijken de procedures evenwel van elkaar af en zal de onderhavige zaak op zijn specifieke merites beoordeeld dienen te worden. Het enkele feit dat een procedure van een individuele benadeelde overlap vertoont met een lopende collectieve procedure, maakt niet dat sprake is van een zodanige samenhang dat verwijzing in verband met de consistentie van uitspraken wenselijk is. Dat de SDEJ-procedure mogelijk een WAMCA-procedure betreft, maakt dit niet anders. Ook de WAMCA laat de mogelijkheid van het voeren van een individuele procedure open. Bovendien geldt ook hier dat nog onzeker is of sprake is van een WAMCA-procedure zodat niet gezegd kan worden dat er een direct gevaar bestaat voor tegenstrijdig gezag van gewijsde. Een andere vraag is of de onderhavige individuele procedure tijdelijk pas op te plaats moet maken in verband met de stand van de SDEJ-procedure, maar die vraag zal door de kantonrechter in het kader van de gevraagde aanhouding worden beantwoord.
Slotsom
6.11.
Nu geen sprake is van litispendentie of verknochtheid tussen deze zaak en de SDEJ-procedure, zal de verwijzingsvordering van Volkswagen worden afgewezen. Voor de door Volkswagen bepleite belangenafweging is daarmee geen plaats. Hetgeen partijen daarover hebben gesteld behoeft in dit kader dan ook niet te worden besproken. De conclusie is dat de kantonrechter te Groningen deze zaak verder zal behandelen.
Geen tussentijds hoger beroep
6.12.
Volkswagen heeft de kantonrechter verzocht om verlof te verlenen voor het instellen van tussentijds hoger beroep tegen het vonnis in het incident wanneer haar verwijzingsvordering wordt afgewezen.
6.13.
De kantonrechter stelt voorop dat dit incidentele vonnis een tussenvonnis in de hoofdzaak is, nu hiermee niet een eindbeslissing omtrent het gevorderde wordt gegeven. Tegen een dergelijk tussenvonnis kan ingevolge artikel 337 lid 2 Rv hoger beroep slechts tegelijk met het eindvonnis worden ingesteld, tenzij de rechter die het incidentele vonnis wijst de mogelijkheid van tussentijds hoger beroep uitdrukkelijk openstelt. De wetgever heeft deze bepaling opgenomen om fragmentatie van de instructie van de zaak, vertraging en processuele complicaties, een en ander als gevolg van tussentijds beroep, tegen te gaan en aldus de doelmatigheid en snelheid van de procedure te bevorderen.6.Slechts in uitzonderlijke gevallen, zoals een beslissing over controversiële rechtsvragen, kan hiervan worden afgeweken. De door Volkswagen genoemde omstandigheden rechtvaardigen geen uitzondering. De kantonrechter ziet geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel van artikel 337 lid 2 Rv. Het verzoek om openstelling van hoger beroep wordt dan ook afgewezen.
Proceskosten
6.14.
Volkswagen zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld, aan de zijde van VGDES vastgesteld op € 746,00 (2 punten x
€ 373,00) aan salaris gemachtigde.
6.15.
De door VGDES gevorderde nakosten zijn toewijsbaar als hierna bij de beslissing is vermeld. Datzelfde geldt voor de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten.
7. De beoordeling in de hoofdzaak
Het verzoek om aanhouding
7.1.
Bij brief van 12 maart 2021 heeft Volkswagen verzocht om aanhouding van de zaak, in afwachting van de uitkomst van de SCC-procedure en de SDEJ-procedure. Dit verzoek is toen afgewezen. Vervolgens hebben partijen de procedure voortgezet en heeft Volkswagen een verwijzingsincident opgeworpen, waarna een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden waarin de kwestie uitgebreid is besproken. De gevorderde verwijzing wordt - zoals uit het bovenstaande blijkt - afgewezen. Ter zitting heeft Volkswagen ook een nieuw verzoek om aanhouding van de hoofdzaak gedaan. De kantonrechter komt nu toe aan de beoordeling van dit aanhoudingsverzoek.
7.2.
Ter onderbouwing van het aanhoudingsverzoek is door Volkswagen het volgende aangevoerd. Uit de WAMCA volgt dat als er een WAMCA-procedure loopt, individuele procedures pas op de plaats moeten maken. Het primaat ligt dan bij de WAMCA-procedure, die met voorrang op de individuele procedures wordt behandeld. Het ligt dan ook in de rede om de (definitieve) uitkomst van de collectieve procedure(s) af te wachten en niet in deze individuele procedure dezelfde discussies te voeren met mogelijk een andere uitkomst. VGDES heeft ook geen belang bij een snelle voortzetting van de onderhavige procedure, nu er jarenlang is gewacht met het instellen van de voorliggende vorderingen en VGDES zich ook niet in de collectieve procedures als belangenbehartiger heeft gemeld. VGDES probeert op oneigenlijke wijze haar doel te bereiken met een individuele procedure en de WAMCA-procedure daarbij te omzeilen, aldus Volkswagen.
7.3.
VGDES verzet zich tegen aanhouding. Dit zal volgens haar leiden tot een onaanvaardbare vertraging in de behandeling van deze zaak, waarmee het recht op effectieve rechtsbescherming in gedrang komt.
7.4.
Het onderhavige aanhoudingsverzoek betreft een eenzijdig aanhoudingsverzoek. Voor een dergelijk aanhoudingsverzoek geldt dat de rechter partijen daarover dient te horen en tot zijn oordeel dient te komen aan de hand van onder meer het voorschrift dat onredelijke vertraging van de procedure dient te worden voorkomen (artikel 20 lid 1 Rv en artikel 6 lid 1 EVRM), de belangen van partijen en de eisen van de proceseconomie.7.Op grond van artikel 20 Rv dient de rechter te waken voor onredelijke vertraging van de procedure. Een nadere uitwerking van dit beginsel is te vinden in het Landelijk procesreglement voor rolzaken kanton. Tegen de achtergrond van het vorenstaande dient het verzoek van Volkswagen te worden beoordeeld. Bij de beoordeling of het aanhoudingsverzoek leidt tot onredelijke vertraging zal de kantonrechter derhalve enerzijds de belangen van VGDES ( [consument] ) op een voortvarende rechtspleging en anderzijds het belang van een doelmatig verloop van de procedure, tegen elkaar moeten afwegen.
7.5.
In het feit dat er een andere procedure loopt waarin deels dezelfde rechtsvraag speelt kan de rechter aanleiding vinden om de procedure aan te houden, maar ook dan geldt dat de rechter dient te waken voor onredelijke vertraging van de procedure. Op dit moment is nog onduidelijk of de SDEJ-procedure gekwalificeerd moet worden als een WAMCA-procedure en wat dit betekent voor de positie van VGDES ( [consument] ). In ieder geval zolang daarover onduidelijkheid bestaat ziet de kantonrechter aanleiding deze zaak aan te houden, zulks met het oog op een goede rechtsbedeling. Dat VGDES ( [consument] ) heeft aangevoerd dat zonder meer gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheid tot opt-out, maakt dit niet anders. Zolang nog niet duidelijk is of sprake is van een WAMCA-procedure en wat de positie van VGDES ( [consument] ) daarin is, moet de individuele procedure in ieder geval in dit stadium tijdelijk pas op de plaats maken. De wettelijke regeling kent niet de mogelijkheid van een opt-out bij voorbaat. Het belang van VGDES ( [consument] ) op een snelle behandeling van de zaak maakt dit in de gegeven omstandigheden niet anders. [consument] heeft zijn schade in ieder geval deels vergoed gekregen en VGDES is een (claim)stichting die gelet op het doel geen zodanig belang bij een snelle uitspraak heeft dat dat belang thans zwaarder moet wegen dan het belang van een goede rechtsbedeling. Daarbij loopt de onderhavige zaak nog niet zo lang dat het belang van VGDES ( [consument] ) op een snelle beslissing de doorslag moet geven.
7.6.
De kantonrechter zal de zaak dan ook aanhouden tot er duidelijkheid is over de vraag of op de SDEJ-procedure de WAMCA van toepassing is. Gelet op het feit dat niet bekend is wanneer daarover een uitspraak wordt gedaan door de rechtbank Amsterdam zal de kantonrechter de zaak op een willekeurige roldatum plaatsen waarop partijen zich kunnen uitlaten over de stand van zaken. Is er eerder duidelijkheid dan kunnen partijen verzoeken de zaak eerder op de rol te plaatsen.
BESLISSING
De kantonrechter:
in het incident
1. wijst de verwijzingsvordering van Volkswagen af;
2. veroordeelt Volkswagen in de kosten van het incident, aan de zijde van VGDES vastgesteld op € 746,00, alsmede in de nakosten ten bedrage van € 124,00, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en - voor het geval voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf het begin van bedoelde termijn tot aan de dag van volledige voldoening;
3. verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4. wijst af het verzoek van Volkswagen om tussentijds hoger beroep tegen het vonnis in het incident toe te staan;
rolbeslissing in de hoofdzaak
5. wijst het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak toe;
6. verwijst de zaak naar de rolzitting van 1 juli 2022 voor uitlating partijen als bedoeld in rov. 7.6;
7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. I.F. Clement, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2021 in tegenwoordigheid van mr. M. Postma als griffier.
MP (520)
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑12‑2021
Art. 119a Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek, Kamerstukken I 2018/19, 34608, A, p. 16.
Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
Hof van Justitie EU 9 juli 2020, zaak C-343/19, ECLI:EU:C:2020:534, Verein für Konsumenteninformation/ Volkswagen AG.
zie HvJ EU 15 mei 1990, zaak C-365/88, Kongress Agentur Hagen GmbH/Zeehaghe BV.
vgl. HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2099.
vgl. HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW3264.
Hoge Raad 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590, r.o. 4.1.3.