NJB 2017/1527:Hoge Raad gaat uitgebreid in op de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht in verband met hetgeen aan personen bij het uitoefenen van hun beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg als geheim is toevertrouwd, of wat daarbij als geheim te hunner kennis is gekomen en waarvan zij het vertrouwelijke karakter moeten begrijpen. Daarbij geldt onder meer dat het verschoningsrecht in zoverre niet absoluut is dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt – ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de verschoningsgerechtigde als zodanig is toevertrouwd – moet prevaleren boven de eerbiediging van het verschoningsrecht. Voorts zet de Hoge Raad de hierbij te volgen procedure uiteen. In casu heeft de rechtbank geoordeeld dat de betreffende 112-melding en de daarop volgende communicatie tussen de melder en de centralist valt onder het medisch beroepsgeheim en dat ten aanzien daarvan een beroep kan worden gedaan op het verschoningsrecht, zodat de klaagster niet hoeft te voldoen aan de op de voet van art. 126nf Sv door de officier van justitie gedane vordering tot verstrekking van deze gevoelige gegevens. Deze beslissing berust op het oordeel dat het standpunt van de verpleegkundige centralist dat haar een verschoningsrecht toekomt niet aan redelijke twijfel onderhevig is en dat mitsdien de klaagster, als afgeleid verschoningsgerechtigde, niet aan de vordering tot verstrekking behoeft te voldoen