Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/51
51 Loser pays… maar niet all
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS577795:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Draft Report with recommendations to the Commission on common minimum standards of civil procedure in the EU (2015/2084(INL)) 10 February 2017, PE593.974v01-00, art. 14.
Zie bijv. Commission, Staff Working Document – Public consultation: Towards a Coherent European Approach to Collective Redress, SEC(2011)173, p. 9; SEC(2008) 404, p. 76; COM(2008)165, p. 10. Zie ook Wilman 2014, p. 358; Zuckerman 1999, p. 9.
Hodges, Vogenauer & Tulibacka 2010, p. 17.
Wilman 2014, p. 354 e.v.
COM(2008)165, p. 10-11; SEC(2008)404, p. 76; vgl. conclusie A-G Kokott inzake HvJ EU 13 februari 2014, C-530/11, ECLI:EU:C:2014:67 (Commissie/VK), sub 26-27.
Zie bijv. COM(2008)165, p. 11; SEC(2008)404, p. 78.
Zo stelt de Commissie in het Witboek betreffende schadevergoedingsacties wegens schending van communautaire mededingingsregels vast: ‘De kosten die verbonden zijn aan schadevergoedingsacties wegens schending van de mededingingsregels, maar ook de regels voor het toewijzen van de kosten kunnen bepaald ontradend werken om een schadevergoedingsactie wegens schending van de mededingingsregels in te stellen.’, COM(2008)165, p. 10; zie ookCOM(2005)672, p. 9: ‘Voorschriften inzake vergoeding van de proceskosten spelen een belangrijke rol als positieve of negatieve prikkels voor het instellen van vorderingen.’
COM(2008)165, p. 11.
Zo mag volgens het Hof de beoordeling van het buitensporig karakter van de kosten van een procedure in de zin van de Richtlijn Milieueffectbeoordeling niet uitsluitend op de economische situatie van de betrokkene zijn gebaseerd, maar moet deze ook berusten op een objectieve analyse. De kosten van een procedure mogen volgens het Hof objectief gezien niet onredelijk zijn; HvJ EU 11 april 2013, C-260/11, ECLI:EU:C:2013:221 (Edwards), r.o. 40; zie ook HvJ EU 13 februari 2014, C-530/11, ECLI:EU:C:2014:67 (Commissie/VK), r.o. 47. De Rules of Procedure van het UPC gaan ervan uit dat ook de redelijkheid en evenredigheid van de proceskostenbepaling van art. 14 Richtlijn geobjectiveerd moeten worden; zie hiervoor par. 2.7.
Consultation document UPC, p. 21 e.v.: ‘The threat of [excessive] cost burdens does not emanate from the expenses incurred by the Court, but rather from the expenses incurred by the other party, especially the costs for representatives.’ Vgl. Ook HvJ EU 13 februari 2014, C-530/11, ECLI:EU:C:2014:67 (Commissie/VK), r.o. 58; Vgl. Hodges, Vogenauer & Tulibacka 2010, p. 69, 81 en 88.
Dat een kostenveroordeling die de honoraria van de advocaat van de wederpartij deels of volledig kan omvatten prohibitief kan zijn is benadrukt in Gerecht voor Ambtenaren EU 27 september 2011, F-55/08 DEP, ECLI:EU:F:2011:155 (De Nicola) en door A-G Kokott, conclusie inzake HvJ EU 13 februari 2014, C-530/11, ECLI:EU:C:2014:67 (Commissie/VK), sub 27.
Recommendation R(81)7 on measures facilitating access to justice, Principle 13 onder D ‘costs of procedure’.
Zie hierna hoofdstuk 8. Zie ook Sluijter 2011, p. 264-266; Hodges, Vogenauer & Tulibacka 2010, p. 81 e.v. Vgl. HvJ EU 13 februari 2014, C-530/11, ECLI:EU:C:2014:67 (Commissie/VK), r.o. 54: ‘(…) moet worden geconstateerd dat de mogelijkheid voor de aangezochte rechter om een maatregel tot beperking van de kosten te nemen een grotere voorspelbaarheid van de proceskosten verzekert en bijdraagt aan de inachtneming van dit vereiste.’
HvJ EU 13 februari 2014, C-530/11, ECLI:EU:C:2014:67 (Commissie/VK), r.o. 58.
Hodges, Vogenauer & Tulibacka, p. 18-19; SEC(2008)404, p. 77 e.v.
Zie hierna hoofdstuk 7. Zie ook Sluijter 2011, p. 161.
Hodges, Vogenauer & Tulibacka 2010; Zuckerman 1999, p. 9; Huydecoper 2006, p. 130-132; conclusie A-G Kokott inzake HvJ EU 13 februari 2014, C-530/11, ECLI:EU: C:2014:67 (Commissie/VK), sub 46.
Smits 2008, p. 326; Sluijter 2011, p. 68-70; Barkhuysen & Stip 2012, p. 34; zie R. J.G.M. Widdershoven, annotatie bij HvJ EU 22 december 2010, C-279/09, AB 2011/222 (DEB/Duitsland).
HvJ EU 28 juli 2016, ECLI:EU:C:2016:611, C-57/15, BIE 2016/35, m.nt. C.J.J.C. Van Nispen, IER 2016/54, m.nt. C.J.S. Vrendenbarg (United Video Properties/Telenet), r.o. 32.
Draft Report with recommendations to the Commission on common minimum standards of civil procedure in the EU (2015/2084(INL)) 10 February 2017, PE593.974v01-00.
‘Art. 14 ‘Loser pays’ principle:1. Member States shall ensure that the unsuccessful party shall bear the costs of the proceedings, including but not limited to any costs resulting from the fact that the other party was represented by a lawyer or another legal professional, or any costs arising from the service or translation of documents, which are proportionate to the value of the claim and which were necessarily incurred.2. Where a party succeeds only in part or in exceptional circumstances, courts may order that costs be apportioned equitably or that the parties bear their own costs.3. A party shall bear any unnecessary costs it has caused the court or another party, either by raising unnecessary issues or by being otherwise unreasonably disputatious.4. The court may adjust its award of costs to reflect unreasonable failure to cooperate or badfaith participation in settlement endeavours in accordance with Article 20.’
‘Art. 15 Legal Aid:1. In order to ensure effective access to justice, Member States shall ensure that courts may grant legal aid to a party. 2. Legal aid may cover, in whole or in part, the following costs:(a) court fees; (b) costs of legal assistance and representation regarding: (i) pre-litigation advice with a view to reaching a settlement prior to commencing legal proceedings in accordance with Article 12(1); (ii) commencing and maintaining proceedings before the court; (iii) all costs relating to proceedings including the application for legal aid; (iv) enforcement of decisions; (c) other necessary costs related to the proceedings to be borne by a party, including costs of witnesses, experts, interpreters and translators and necessary travel, accommodation and subsistence costs of that party and his representative; (d) the costs awarded to the successful party, in the event that the applicant loses the action in accordance with Article 14.3. Member States shall ensure that any natural person who is a citizen of the European Union or a third country national residing lawfully in a Member State of the European Union is entitled to apply for legal aid where: (a) owing to their economic situation, they are wholly or partly unable to meet the costs referred to in paragraph 2 of this Article; and (b) the action in respect of which the application for legal aid is made has a reasonable prospect of success, considering the applicant’s procedural position; and (c) the claimant applying for legal aid is entitled to bring actions under the relevant national provisions.4. Legal persons shall be entitled to apply for legal aid in the form of dispensation from advance payment of the costs of proceedings and/or the assistance of a lawyer. Indeciding whether to award such aid, courts may take into consideration, inter alia: (a) the form of the legal person in question and whether it is profit-making or nonprofit- making; (b) the financial capacity of the partners or shareholders; (c) the ability of those partners or shareholders to obtain the sums necessary to institute legal proceedings.5. This Article is without prejudice to Directive 2002/8/EC.’
De vraag die nu voorligt, is welke invulling ‘Europa’ geeft aan art. 47 Handvest en beginselen als evenredigheid, rechtszekerheid en gelijkheid der procespartijen. Uit wetgevings- en beleidsdocumenten volgt dat de Europese wetgever over het algemeen aanmoedigt dat de verdeling van proceskosten geschiedt volgens het loser pays-principe. Ook het richtlijnvoorstel tot vaststelling van minimumnormen voor civiele procedures in de EU van 10 februari 2017 bevat een loser pays-bepaling.1 De voornaamste reden is dat zaken met een geringe slaagkans in verband met het financiële risico ‘gefilterd’ worden.2 In vrijwel de gehele EU geldt het loser pays- principe.3
Tegelijkertijd wijst de Europese wetgever erop dat het loser pays-beginsel prohibitief kan werken, zelfs in zaken met een goede slaagkans.4 Bij verlies moeten zowel de eigen kosten als de kosten van de wederpartij worden vergoed. Het risico – hoe gering ook – in de kosten van de wederpartij te worden veroordeeld kan een belemmering vormen een procedure te entameren of voort te zetten.5 De Europese wetgever wijst daarom op verschillende plaatsen op het belang van proceskostenregelingen waarmee de verliezende partij kan worden beschermd tegen hoge proceskostenveroordelingen.6 Volgens de Europese wetgever kunnen namelijk niet alleen hoge proceskosten een belangrijk obstakel vormen in de gang naar de rechter, maar ook regels over proceskostenveroordeling als zodanig.7 In dit verband verwijst de wetgever naar de door zowel het Handvest als het EVRM verlangde effectieve toegang tot de rechter voor civiele vorderingen (zie par. 3.3). Lidstaten worden daarom aangemoedigd regels te bepalen die garanderen dat de in het ongelijk gestelde partij niet de kosten hoeft te dragen ‘die onredelijk en vexatoir werden gemaakt of die anderszins buitensporig zijn’.8
Concrete aanwijzingen voor de vaststelling van regelingen tot beperking of begrenzing van de kostenvergoeding geeft de Europese wetgever niet. Wel wijst het HvJ EU op verschillende plaatsen op de noodzaak tot het objectiveren van de redelijkheid van de vergoedbare proceskosten.9 Objectivering wordt vooral van belang geacht indien het honorarium van de advocaat tot de vergoedbare proceskosten worden gerekend. Het honorarium van de advocaat vormt over het algemeen de grootste en minst voorspelbare kostenpost, waarop de wederpartij geen enkele invloed heeft. Zodoende kunnen zij een belangrijke drempel vormen.10 Zouden geen maatregelen voorhanden zijn aan de hand waarvan deze kosten beperkt worden, dan zou het financiële risico dermate hoog kunnen worden dat een partij ervan zou kunnen worden weerhouden een procedure in te stellen.11 Op het belang van maatregelen ter beperking van de vergoedbare advocaatkosten is dan ook uitdrukkelijk gewezen in de Aanbeveling van het Comité van Ministers van de Raad van Europa over maatregelen die de toegang tot de rechter bevorderen:
‘Particular attention should be given to the question of lawyers’ and experts’ fees in so far as they constitute an obstacle to access to justice. Some form of control of the amount of these fees should be ensured.’ (onderstreping toegevoegd)12
Zoals in hoofdstuk 8 nader aan de orde zal komen, heeft objectivering – bijvoorbeeld aan de hand van forfaitair vastgestelde tarieven – als voordeel dat vooraf een inschatting gemaakt kan worden van het (maximale) bedrag aan kosten dat vergoed moet worden bij verlies. Voorspelbaarheid van het financiële risico kan de drempel verlagen.13 Het HvJ EU spreekt in dit verband zelfs van de noodzaak van voorspelbaarheid van de kostenpost advocatenhonoraria, met name wanneer gerechtelijke procedures hoge advocatenhonoraria met zich brengen, zoals in het Verenigd Koninkrijk het geval is.14 De meeste lidstaten hanteren daarom regels aan de hand waarvan de vergoedbare proceskosten omwille van de toegang tot de rechter beperkt c.q. geobjectiveerd (kunnen) worden.15 De wijze en mate van beperking verschilt echter van lidstaat tot lidstaat.16 Dit is immers afhankelijk van de verschillende (financiële) aspecten van een gerechtelijke procedure in een bepaalde lidstaat, maar ook van de wijze waarop binnen de lidstaat wordt gedacht over hoe een praktische en effectieve toegang tot de rechter gewaarborgd kan worden.17 De Europese wetgever pleegt deze verschillen te respecteren door de lidstaten de ruimte te geven voor een op de omstandigheden van een lidstaat toegespitste invulling van het recht op toegang tot de rechter.18
Tegen deze achtergrond is de proceskostenveroordeling in IE-zaken (art. 14 IE- Handhavingsrichtlijn) beschouwd als een vreemde eend in de bijt. Volgens de Toelichting bij het richtlijnvoorstel verplicht de richtlijnbepaling tot een volledige vergoeding van de kosten van de winnende partij. Nadien heeft het HvJ EU geoordeeld dat een stelsel van forfaitaire kostenvergoeding toelaatbaar is, doch alleen voor zover een dergelijk stelsel waarborgt dat die grens de tarieven weerspiegelt die daadwerkelijk gelden voor de diensten van advocaten op het gebied van IE en dat minstens een significant en passend deel van de redelijke kosten door de verliezer wordt gedragen.19 De koers in de richting van een meer reële proceskostenvergoeding lijkt te worden voortgezet in het richtlijnvoorstel ‘minimumnormen voor civiele procedures’.20 Art. 14 van het richtlijnvoorstel vereist dat de verliezende partij de kosten van de wederpartij dient te betalen voor zover deze evenredig zijn met de waarde van de vordering. Het redelijkheidsvereiste dat deel uitmaakt van art. 14 van de IE-Handhavingsrichtlijn is niet expliciet opgenomen in het conceptartikel. Wel dient de vergoeding beperkt te blijven tot de kosten die noodzakelijk zijn gemaakt en dient de rechter de bevoegdheid te hebben de kosten ‘billijk’ te verdelen in geval van gedeeltelijk gelijk of in uitzonderlijke gevallen. Nodeloos gemaakte kosten of kosten die het gevolg zijn van mislukte schikkingen (of de weigering daaraan mee te werken) kunnen een uitzondering vormen op de regel, dat de verliezer betaalt.21 De conceptrichtlijn zwijgt over de toelaatbaarheid van een stelsel van forfaitaire kostenvergoeding. Wel bepaalt het richtlijnvoorstel dat toegangswaarborgen moeten worden gesteld in de vorm van gefinancierde rechtsbijstand en de mogelijkheid van procesfinanciering (conceptartikelen 15 en 16). Rechtsbijstand zou in specifieke gevallen moeten worden verleend in de vorm van een vrijstelling van de betaling van griffierechten, de kosten voor rechtsbijstand en de eventuele proceskostenveroordeling. Ook aan rechtspersonen zou onder omstandigheden rechtsbijstand moeten worden verleend.22 Hoewel moet worden afgewacht of de richtlijn zal worden aangenomen, geeft het voorstel weer hoe de invulling van het ‘loser pays’-beginsel althans volgens het Europees Parlement dient te worden ingevuld.