Einde inhoudsopgave
Drie beginselen van fiscale rechtsbescherming (FM nr. 77) 2000/3.4.4.1
3.4.4.1 Afbakening van de meerderheidsregel ten opzichte van de voorrangsregel van het begunstigende niet-gepubliceerde beleid
Dr. R.H. Happé, datum 06-11-2000
- Datum
06-11-2000
- Auteur
Dr. R.H. Happé
- JCDI
JCDI:ADS396103:1
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht (V)
Fiscaal procesrecht / Algemeen
Bestuursrecht algemeen / Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Fiscaal bestuursrecht / Algemeen
Fiscaal procesrecht (V)
Fiscaal bestuursrecht / Algemene rechtsbeginselen en abbb
Voetnoten
Voetnoten
Zie hiertoe 3.4.1.
Zie hiertoe 3.2.2.
Wel zal het beleid een vrij specifiek fiscaal karakter moeten hebben. Als het beleid algemeen organisatorisch van aard is, is dat waarschijnlijk onvoldoende om als rechtvaardiging te gelden.
Enige voorzichtigheid om dit arrest als een duidelijk argument te zien voor de verhouding tussen beide regels is wel op haar plaats. Het is wellicht mogelijk dat in de visie van de Hoge Raad de meerderheidsregel niet aan de orde kon komen omdat er niet aan het criterium van de groep was voldaan. De belastingplichtige hield een zomerhuisje aan. Stacaravans behoren dan tot de groep stacaravans en niet tot de groep zomerhuisjes.
In het voorafgaande is de verwantschap tussen de meerderheidsregel en de regel van het begunstigende niet-gepubliceerde beleid reeds duidelijk naar voren gekomen. De meerderheidsregel kan in zeker opzicht als een vertakking worden gezien van de regel van het begunstigende niet-gepubliceerde beleid. Enerzijds blijkt dit uit het feit dat beide regels het belangrijke criterium van de ongelijke behandeling van gelijke gevallen delen en anderzijds uit het feit dat een deel van het toepassingsgebied van de voorrangsregel van het begunstigende niet-gepubliceerde beleid, namelijk het gebied van de niet-incidentele vergissingen, is overgenomen door de meerderheidsregel.1 Van groter belang is dat beide regels een complementair karakter ten opzichte van elkaar hebben. De meerderheidsregel geeft een aanvulling op de rechtsbescherming van de belastingplichtigen. Het hele terrein van het vaststellen van beschikkingen dat niet door gepubliceerde beleidsregels wordt bestreken, valt onder het toepassingsgebied van beide voorrangsregels gezamenlijk. De verklaring van de inspecteur dat er geen beleid is, terwijl er wel sprake is van een ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen, betekent dat de vraag aan de orde komt of de vergelijkbare gevallen een meerderheid vormen. Als dat het geval is, wordt in principe het beroep op het gelijkheidsbeginsel gehonoreerd.
Een hiermee verwante vraag is of beide regels een verschillend toepassingsgebied hebben of dat zij elkaar deels overlappen. De Hoge Raad geeft in BNB 1992/294 uitdrukkelijk aan dat de meerderheidsregel geldt buiten de gevallen dat de ongelijke behandeling steunt op een gevoerd beleid. In BNB 1995/7 is hij nog duidelijker: de meerderheidsregel komt aan de orde als de afwijkende behandeling van de andere belastingplichtigen ‘voortvloeit uit door de inspecteur gemaakte fouten’. De beide voorrangsregels overlappen elkaar dus niet, ook niet in die zin dat de meerderheidsregel als een soort vangnet van de regel van begunstigend beleid zou fungeren.
Deze constatering heeft ook een groot praktisch belang voor het handelen van de fiscus. Ik heb hier het oog op de situatie dat de inspecteur een beleid heeft gehanteerd, dat is ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen. De aanwezigheid van een dergelijk, niet-begunstigend beleid aan de kant van de fiscus heeft in de eerste plaats tot gevolg dat de regel van het begunstigende niet-gepubliceerde beleid niet van toepassing is omdat niet is voldaan aan het criterium van het begunstigend karakter.2 Ook de meerderheidsregel komt mijns inziens niet aan bod. Als de inspecteur op grond van zijn beleid bijvoorbeeld slechts steekproefsgewijs controleert, kan hem niet de meerderheidsregel worden tegengeworpen, ook al zou dit in een bepaalde situatie leiden tot een meerderheid van verkeerde wetstoepassingen. De meerderheidsregel kan niet gezien worden als een aanvullende voorwaarde voor een beleid dat een niet-begunstigend karakter heeft. Voor zo’n beleid is een objectieve en redelijke rechtvaardiging voldoende om een beroep op het gelijkheidsbeginsel af te weren.3
De visie dat de meerderheidsregel alleen aan bod komt indien er aan de kant van de fiscus geen beleid gevoerd wordt lijkt ook bevestigd te worden door HR 9 februari 1994, nr. 29504, BNB 1994/109. Het ging in dat geval om de woonforensenbelasting van de gemeente Epe. Op grond van de verordening werd van niet-inwonenden van de gemeente een belasting geheven indien zij meer dan negentig dagen per jaar een gemeubileerde woning aanhielden. Een belastingplichtige die een zomerhuisje aanhield en op grond daarvan werd aangeslagen, beriep zich op het gelijkheidsbeginsel, omdat stelselmatig stacaravans buiten de heffing werden gelaten. Het Hof stelde de belastingplichtige in het gelijk omdat de gemeente een begunstigend beleid hanteerde. De gemeente Epe ging in cassatie en beriep zich op de meerderheidsregel: de stacaravans vormde een minderheid en dus was er geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel. De Hoge Raad sloot evenwel aan bij de vaststelling van het Hof dat er sprake was van een beleid en constateerde dat de gemeente er zich kennelijk op beriep dat zij om doelmatigheidsredenen de stacaravans buiten de heffing had gelaten. Het verwijzingshof diende te onderzoeken of hier sprake was van een objectieve en redelijke rechtvaardiging. De aanwezigheid van beleid verhindert de toepasselijkheid van de meerderheidsregel.4
Ten slotte hebben beide voorrangsregels een verschillend karakter. De voorrangsregel van het begunstigende niet-gepubliceerde beleid van BNB 1979/211 heeft een subjectief karakter, terwijl de meerderheidsregel van BNB 1992/294 en 295 een objectief karakter heeft. Bij de eerste gaat het erom of de inspecteur bewust een beleid heeft geformuleerd en uitgevoerd. Zonder die bewustheid kan een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen. Als er geen beleid is en de vraag zich aandient of de meerderheidsregel van toepassing is, dan gaat het primair om het aantal door de belastingplichtige aangedragen, vergelijkbare gevallen, waarin de wet verkeerd is toegepast. Het motief van de fiscus bij die verkeerde keerde wetstoepassingen doet er niet toe. Aan de hand van de omstandigheden, dat wil zeggen, het aantal gevallen, beoordeelt de rechter of het beroep op het gelijkheidsbeginsel terecht is.